ALGEMEEN KIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR ZEEUWSCH-VLAANDEREN
No. 9217
VRIJDAG 2 NOVEMBER 1934
74e Jaargang
De Nood des tijds.
Feuilleton
De man van Nergenshuizen
Binnenland
EERSTE BLAD
M en kan gerust van een nood spreken,
en dit woord dus in het enkelvoud bezigen.
Hoe meer nooden er zijn, des te minder
beteekent elke nood in het bijzonder. Wij
hebben eens iemand hooren zeggen: een
schuld weegt zwaarder dan een heele
collectie schulden, een onbetaalde reke-
ning kan het ons moeilijker maken dan
een heel couvert vol. Daar ligt een waar-
heid in, maar als 't er op aan komt, is het
omgekeerde toch 66k waar. Het is vreese-
lijk, als het niet een onbetaalde rekening
meer is, die om voldoening vraagt, doch
als het een groot, misschien haast ontel-
baar aantal nota's zijn, die betaling vor-
deren. Het is ontzettend, als het niet een
schuld is, die voldaan moet worden, maar
als het alles haast schuld is, wat wij hooren
en zien. Zoo spreekt men tegenwoordig
niet meer van nooden, want de nood is
zoo hoog en zoo groot, dat men wel spre
ken kan van een nood; een nood, die
centraal is en beslissend, zooals Prof. Dr.
W. J. Aalders het zegt in een zoo juist
bij Sijthoff verschenen boekje, dat deze
nood van nu een volstrekt karakter draagt
en over heel ons leven beslist. Overal
dringt deze nood door, en overal komt
hij in uit. Het is (dit beeld lijkt ons zoo
duidelijk en zoo goed-gekozen, dat wij
het hier gaarne willen overnemen) als het
versehil tusschen een kleine. plaatselijke
stoornis van iemands gezondheid en het
volkomen ziek zijn van een ander. In het
eerste geval kan een bepaalde nood nog
tot een zekere hoogte worden geisoleerd,
en leeft die mensch er zelf nog eenigszins
buiten en boven, dan is die ziekte niet
centraal, maar blijft zij aan den buiten -
rand. Maar als iemand werkelijk ziek is,
dan is hij ziek in alle deelen van zijn
lichaam. of zelfs in heel zijn geest. Zoo
iemand heeft dan geen ziekte, maar hij
is ziek.
n.
NEUZENSCHE
ABONNEMENTSPRUS: Binnen Ter Neuzen 1,25 per 3 maanden Buiten Ter Neuzen
fr. per post 1,55 per 3 maanden Bq vooruitbetaling fr. per post 5,60 per jaar
Voor Belgie en Amerika 2,overige ianden 2,35 per 3 maanden fr. per post
Abonnementen voor bet bultenland alleen b(j vooruitbetaling.
Ultgeefster: Flrmn P. J. VAN DE SANDE
GIRO 38150 TELEFOON No. 25.
ADVERTENTIeN: Van 1 tot 4 regels /0,80 Voor elken regel meer S 0,20.
KLEINE ADVERTENTISNper 5 regels 50 cent bij vooruitbetaling.
Grootere letters en clichd'3 worden naar plaatsrulmte berekend.
Handelsadvertentien bij regelabonnement tegen verminderd tarief, betwelk op aanvraag
verkrijgbaar is. Inzending van advertentien liefst een dag voor de uitgave.
DIT BEAD VERSCHIJNT IEDEREN MAANDAG-, WOENSDAG- EN VRIJDAGAVOND.
meer,
Tegenwoordig zijn er geen nooden
r, er is nood, een groote, bange nood.
Alles in de wereld is in de war. Wij heb
ben ons enkele dagen geleden afgevraagd,
toen de Melbourne-race in voile actie was
en ieder in spanning verkeerde: hier is
toch zeker nu eens niets in van de crisis,
maar wij gelooven intusschen, dat de ont-
zaglijke, intense belangstelling van haast
heel de wereld zich nimmer op dit eene
gebeuren zoo zou hebben toegespitst, in
dien er geen wereld-crisis ware, dat wil
zeggen: indien daar niet was alom een
uitgaan naar een zoeken van iets anders,
van eenige opluchting, van eenige ver-
strooiina. Met alle respect voor de hier
geleverde prestaties, en zonder iets af te
dcjpn van de verdiensten der geridderden
en verongelukten en gestranden wij
gelooven toch niet, dat in normaler tijden
dit alles ons alien zoo op het kookpunt
had kunnen doen komen. En in elk geval:
die spanning is nu weer voorbij, en we zijn
weer teruggezonken in al de moeilijkheden
en bezwaren van den nood. Alles is
onrustig en onzeker en verward. Er is
niet meer de onzekerheid van een groep
of van een klasse, neen, er is 'n algemeene
onzekerheid, een algeheele verwarring. Er
door
VICTOR BRIDGES.
(Nadruk verboden.)
2) (Vervolg.)
Hoe bet ook zij; mijn reis was een mis-
hikking en zoodals ik Billy bad verteld, waren
mijn mid del en tot den laatsten penning uit-
geput, zonder dat ik een stap verder was
gekomen, dan toen ik begonnen was. Ik was
over de mislukking niet verdrietig. Mijn
rusteloos leven bad mij zeer ongeschikt ge-
maakt voor de eentonige eerbiedwaardigheden
van Londen en ik was begonnen de straten,
de menschen en werkelijk alles om mij been
met een vreeselijken steeds aangroeienden
weerzin te besebouwen. 't Is waar, dat New-
York even onaangenaam of misschien nog
erger zou zijn, maar ik had geen plan, om lang
in die hel van oorverdoovend geraas te blijiven.
In de eerste plaats zouden mijn geldmiddelen
bet niet veroorloofd hebben en bovendien be-
gon mij die woeste jacht naar weelde te hin-
deren. Als ik binnen enkele dagen een
sympathiek kapitalist zou vinden, nu dan was
het goed anders zou ik mijn hoofd niet
verder over de zaak breken. L#aat bet goud
dan maar liggen waar het is, tot een reiziger
bet vindt, die beter in staat is dan ik, om bet
te exploiteeren. Het leven is ten slotte toch
boofdzaak en ik was niet voomemens mijn
tpd te verknoeien met wachten voor kantoor-
deuren, conferenties te houden met rijke, wel-
gedane beeren in rok, terwijl de geheele wereld
met al haar vroolijkheid en a/von turen voor
mij lag.
Toen ik onder een lantaarn stilbield en over
den kaaimuur leunde, staarde ik naar de lich-
ten van een kleine stoomboot, die snel de
Theems afvoer. Er maakte zich een wild
verlangen van mij meester, am deze verstik-
kende atmosfeer van zoogenaamde bescbaving
te ontvluChten. Het scheen mij toe, of ik den
smaak van het zoute zeewater op mijn lippen
is, zoo heeft dezelfde, reeds door ons
even geciteerde schrijver het zoo goed
gezegd, geen vrees, neen, er is iets ergers:
er is angst. Vrees heeft te doen met iets
bepaalds en bijzonders, bij angst gaat het
over en om iets algemeens en onbepaalds.
Daarom is angst zooveel erger dan vrees.
Alle rangen en standen en klassen
hebben het nu moeilijk. De menschen in
de sloppen en noodwoningen weten niet
meer, hoe ze hun huur moeten opbrengen,
maar tal van menschen in de mooiste hee-
renhuizen, op de grootste buitens en villa's
weten er ook geen raad meer mee. Jong
en oud zitten verlegen. Er is 'n tijd ge-
weest, toen iemand oud heette, als hij 70
jaar was, en ook dan zette men zoo iemand
nog niet graag en nog niet gauw aan den
dijk. Maar tegenwoordig moet iemand
van boven de veertig niet buiten betrek-
king komen, want anders is de kans heel
aroot, dat hij er niet meer tusschen komt.
En met onze jonge menschen is het al
even droevig gesteld. Het aantal jeugdige
werkloozen is ontelbaar, ook in ons ,,ge-
zegend" Nederland. Laat men ons eens
zeggen: wat er nog staat, wat er nog
betrouwbaar is en vast? En op alle gebied
dringt deze onzekerheid en onveiligheid
door. Allerlei wat 20, 30 jaar geleden nog
als een paal boven water scheen te staan,
is nu opeens en als met een slag onzeker
geworden. Wie moet niet met ontzetting
en bewondering denken aan het oude
zondvloed-verhaal, waar het ons getee-
kend wordt, hoe de toppen der hoogste
bergen werden bedekt, en hoe men ner- j
gens meer veilig was, en al het levende
omkwam? Zedelijke beginselen en gods- j
dienstige overtuigingen worden in twijfel j
getrokken en door duizenden eenvoudig
losgelaten en overboord geworpen; wat
vroeger ..cultuurwaarden" heetten, zijn nu
opeens als volkomen problematisch ge
worden. En er zelfs nood in en bij de
wetenschap. Daarom kan men nu zeker
van een nood spreken.
Het oude verhaal van den zondvloed is
zoo prachtig en juist. Men moet het nog
maar eens overlezen in Genesis 7 en 8.
Vooral die teekening in Gen. 7 17 e.v.
is zoo treffend. Eerst heet het daar, dat
de wateren vermeerderden. Een vers later
heet het: ,,en de wateren namen de over
hand, en vermeerderden zeer op de
aarde". Maar nog een vers later wordt
het nog anders en luidt de teekening:
,,En de wateren namen gansch zeer de
overhand op de aarde, zoodat alle hooge
bergen, die onder den ganschen hemel zijn,
bedekt werden". En alsof dit nog niet
genoeg was, heet het dan nog 'n vers
verder: ..Vijftien ellen omhoog namen de
wateren de overhand, en de bergen wer
den bedekt".
Maar er is in dit verhaal nog iets tref-
fends, en daarop heeft de door ons ge-
noemde hoogleeraar ook nog speciaal de
aandacht gevestigd. Er moet toch een
gravure zijn over den zondvloed, waarop
men zien kan, hoe alles wat leeft het
opkomende water tracht te ontvluchten.
Op een foergtop ziet men menschen en
dieren bij een en daarbij wilde en tamme
dieren door elkaar. De gemeenschappe-
lijke nood heeft ze bij elkaar gebracht.
proefde en wederom den warmen zachten
ademtocbt van de open Pampas rook. Mijn
bart sloeg sneller en harder en onwihekeurig
neuriede ik een bekend Zuid-Amerikaanseh
liedje van zee en zon en vlakten en avon-
turen.
.la, dat was het, waaraan ik behoefte bad
en bovenal het ruwe leven met zijn vroolijk
heid en zorgen, ver weg van deze adem-
beneimende straten, waar het menschenhart
ingebeeld en koudar wordt. Ik trok mijn
armen terug en taaalde diep adem.
„Mrjn God!" mompelde ik half luid, „ik heb
bier voor altijd genoeg van!"
„Ik feliciteer U", klonk een stem.
Ik heb mijn zenuwen tamelijk goed onder
bedwang, maar ik moet eerlijk bekennen, dat
ik bij dat onverwachte antwoord een scbok
kreeg. Toen-ik mij omdraaide stond ik tegen-
over een groot, breedgescbouderd man, zijn
avondcostuum half zichtbaar onder een lange,
gele overjas. Een oogenblik kwam zijn voor-
komen mij eigenaardig bekend voor en ik
staarde hem verbaasd aan, terwijl ik mij
trachtte te herinneren, waar ik hem al meer
gezien kon hebben. Toen opeens drong de
werkelijkheid in baar voile klaarheid tot mij
door.
„Allemachtig!" zei ik, „is U een Spiegel?"
Behalve zijn kleeding was de man mijn vol-
maakt evenbeeld1!
Hij glimlachte op eigenaardige wijze; alleen
maar door een licht krullen van zijn lippen,
doch de koude blauwe oogen, die elk detail
van mij in zich opnamen, verbelderden of ver-
wijdden zich niet.
„Een hoogst merkwaardige gelijkenis",
sprak hij rustig; „ik wist niet, dat ik er zoo
goed uitzag".
Ik maakte een buiging. „En ik heb nooit
geweten, dat ik zco keurig gekleed was",
antwoordde ik op half schertsenden toon.
Zelfs onze stemmen", mompelde hij. „Wie
was die gelt, die durfde beweren, dat er geen
mirakelen meer gebeuren?"
Ik schudde mijn hoofd. „De gelijkenis
Zij denken er nu geen oogenblik meer aan
om elkander kwaad te doen. De tamme
dieren zijn opeens niet meer bang voor de
wilde, en de wilde zijn nu opeens geen
bedreiging meer voor de tamme. Er is im-
mers een gemeenschappelijke vijand, die
ontvlucht moet worden. En zoo komt er
dan door dezen eenen nood een zekere
solidariteit onder de menschheid. Alleen,
en dat is het droeve: deze solidariteit
draagt geen reddend, geen positief karak
ter, zij is alleen maar negatief. Is het niet
juist in den nood, dat de zelfzucht zich op
de meest afzichtelijke wijze vertoont? Men
kan het zich voorstellen uit beschrijvingen
van ooggetuigen, hoe uit een brandend
bioscooptheater de sterksten zich een uit-
weg trachtten te banen over de lijken der
zwakkeren heen, of hoe de overvolle sloep
met drenkelingen den greep dorst af te
stooten van een wanhopigen schipbreuke-
ling, die zich met zijn allerlaatste.krachts-
inspanning nog vastklampte, omdat men
vreesde, dat zijn gewicht de heele sloep
zou doen zinken.
Vooral wordt het duidelijk, hoe groot
en bang de nood van dezen tijd is, als men
eens vergelijkt den tijd vlak voor den
wereldoorlog met den tijd van nu. Hoe
was er toen niet een overvloed van werk...
en nu is er een massale werkloosheid over
heel de wereld. Of men stelle eens naast
elkander: de zelfbewuste, uitdagende
democratic van toen met een geraffineerde
volksvertegenwoordiging, die de scherpste
conclusies nam en den grootst denkbaren
invloed uitoefende, met daarnaast thans
een minstens even zelfbewuste en uit
dagende reactie in allerlei vormen, ook
weer overal. Of men denke eens aan dat
blij en luchthartig optimisme, dat in onze
'jongere jaren de menschen deed zingen
van een ,,schoon leven". en dat deed
jubelen over en vertrouwen in vooruit-
gang, terwijl het nu pessimisme is en
wanhoop, al wat de klok slaat.
Er kan bijvoorbeeld in onze dagen geen
kwaad genoeg worden gezegd over de
toestanden in de meeste gezinnen. Zij
liggen uit elkaar. Vroeger waren juist de
jezinnen de sterkste punten van de natie.
:e de zwakste punten.
lijk en onverbrekelijk de
gezinnen de sterkst
Tegenwoordig zijn
Hoe onlosmakelijk
band tusschen onders en kinderen weder-
keerig ook moge lijken de degeneratie
van onze dagen schijnt kans gezien te
hebben om ook daar ontbinding te bren-
gen. Tusschen echtgenooten is al haast
precies dezelfde ellende. In heel veel hu-
welijken is geen trouw meer, in heel veel
gezinnen is een absoluut gebrek aan
pieteit. En zoo zouden wij kunnen verder
gaan, en kunnen wijzen op maatschappij
en staat, op geloof en kerk.
Daarom mag en moet er zeker wel eens
angstig worden gevraagd: wat het nog is,
dat de massa bijeenhoudt? Men kan deze
vraag niet beantwoorden. Prof. Aalders
heeft, dunkt ons, volkomen gelijk als hij
het zoo zegt (pag. 50 van zijn boekje:)
wij geven het hier wat verkort weer
Ik weet wel, wat het niet doet (d.w.z.:
wat de massa niet bijeen houdt). Geen
godsdienst en geen zeden; geen traditie
en geen eerbesef. Er is slechts een zekere
vage samenhoorigheid nog; hoe moeilijk
scbijnt ook in wederzijdscbe onbekendbeid te
besfcaan", zei ik.
Er volgdem eenige oogenblikken van stilte,
gedurende welke wij elkaar met dezelfde open-
bartige nieuwsgierigbeid en belangstelling
opnamen. Toen baalde bij een fijn gouden
kaartjes§tui uit zijn zak.
,,Mijn naam is Stuart Nortbcote; missebien
be'eft U dien wel eens meer geboord", sprak
hij, terwijl hij mij een kaartje overhandigde".
Ik geloof niet, dat ik mijn verrassing deed
blijken, ofschoon de hemel weet, boe groot
die was. Evenals bijna iedereen in Londen.
had ik natuurlijk van Stuart Nortbcote ge
boord. Trouwens ik zou dat moeilijk hebben
kunnen ontkennen, aangezien alle kranten
vol gestaan hadden van zijn weelde en rijk-
dom, sinds bij op geheimizinnige wijze in bet
begin van het season" als uit de lucht was
komen vallen en het paleis van Lord Lam-
mersfield in Park-Lane had gebuurd. Ik nam
echter zijn kaartje zonder eemig blijk van
emotie aan, alsof bet ontmoeten van million-
nairs dagelijksch werk voor mij was.
,,Mijn eigen naam is John Burton", zei ik.
„Een visitekaartjesdtui behoort op bet oogen
blik niet tot mijn inventaris".
Hij bcog. „Nu mijnheer Burton", begon hij,
als met zichzelf overleggend, „aangezien het
toeval ons op deze wijze bij elkaar heeft ge
bracht, zou het jammer zijn als wij niet nader
met elkaar kennis maken. Als U niet gepres-
seerd is, hij hield even op zou U mij
misschien wel bet geuoegen willen doen met
mij te gaan soupeeren".
Ik weet niet, wat bet was ik denk iets
m zijn stem maar hoe het ook zij, het klonk
mij of hij vreeselijk verlangend was, dat ik
zijn uitnoodiging zou aannsmen.
Ik wilde hem echter op den proef stellen.
,,'t Is zeer vriendelijk van U", zei ik met
'n glimlaehje, „maar ik beb juist gedineerd".
Hij weerde mijn bezwaar met een hand-
beweging af. „Nu, een flesch wijn dan. Ten-
slotte ontmoet men toch niet iederen dag zijn
dubbel.ganger".
Hij wenkte een juist voorbijrdjdende taxi.
Toen bet voertuig naar ons toezwenkte, schoot
een der menschelijke wrakken op de taxi toe,
is het om in onzen tijd mensch te blijven,
vooral in de groote stad, tenzij er een
belangrijk tegenwicht aanwezig is in per-
soonlijke overtuiging of aan familiegevoel,
in arbeidszin en idealisme. Heeft men dat
niet, dan vergrooft het leven: het wordt
overprikkeld en daardoor ongevoelig.
Men stelt dan in niets meer belang omdat
men alles interessant vindt. Men leeft
dan niet meer van binnen naar buiten,
doch van buiten naar binnen (als men,
zeggen wij er bij, nog binnen komt).
Voor intimiteit en stilte, voor gewetens-
onderzoek en beslissing en bezinning is
geen tijd meer. Er is geen kerk meer,
waar de geluiden van buiten worden ge-
dempt, men leeft als het ware op straat, en
altijd in de banaliteit.
Zoo is het wel moeilijk en zeer zwaar
om in dezen tijd te leven. De nood is er,
een groote nood, ende ziel dreigt om
te komen. Men moet altijd weer denken
aan dat roerende versje uit Psalm 119,
dat spreekt van een schaap, dat doolt in
't rond en dat bezig is zichzelf te ver-
liezen, omdat men den Herder is kwijt-
geraakt.
DE TWEEDE KAMER OVER BEGROOTING
VAN ECONOMISCIIE ZAKEN.
Aan het voorloopig verslag der Tweede Ea
rner over de begrooting van Economisehe Za-
ken wordt bet volgende ontleend:
Algemeen erkende men, dat de sombere
schildering van ons bedrijfsleven in de Troon-
rede waar de toestand zeer zorgwekkend ge-
noemd werd, niet overdreven is.
Nederland is in sterke mate verarmd, een
verarming, welke zich nog voortzet. Herhaal-
delijk heeft de Regeering reeds als baar oor-
deel te kennen gegeven, dat ons volk zich aan
dit gedaalde welvaartsniveau zal moeten aan-
passen. Intusschen is een dergelijke aanpas-
sing zeer moeilijk te verwezenlijken en met
het aanheffen van de aanpassingsleuze all66n
kan niet worden volstaan; de structuur van
ons economisehe leven zal een blijvende wijzi-
ging moeten ondergaan. Wel heeft de Regee
ring in het openbaar meermalen over deze
structuurwijziging gesproken, doch maatrege-
len van verre strekking zijn tot nu toe niet
genomen. Men zou het daarom op hoogen
prijs stellen indien de minister een uiteenzet-
ting zou willen geven van zijn denkbeelden
omtrent de te voeren constructieve welvaarts-
politiek.
Vele leden tegen devaluatie.
Enkele leden zagen de eenige mogelijkheid
tot aanpassing in een devaluatie van ons ruil-
middel.
Tegen dit denkbeeld rees van vele zijden
kracbtig protest. De hier aan het woord zrjn-
de leden verklaarden de handhaving van den
gouden standaard volkomen goed te keuren.
Het verlaten daarvan zou buns inziens voor
ons land niet minder dan een ramp beteeke-
nen. Inmiddels zouden zij veel waarde hech-
ten aan een nadere uiteenzetting van het
standpunt en in het bijzonder de motieven
van de Regeering in dezen.
Gevraagd werd in welk stadium de voorbe-
reiding van maatregelen ter voorkoming van
executies speciaal van landelijke eigendom-
men verkeert. Anderen waarschuwden tegen
de voor het crediet noodiottige gevolgen van
een te krachtig ingrijpen op dit gebied.
alsof bij de deur voor ons wilde openen. Ik
keek juist op dat oogenblik naar Nortbcote
en ik stond verbaasd van de plotselinge ver-
andering, welke bij hem plaats greep. Hij
zag er uit als iemand, wien een vreeselijk
gevaar boven het hoofd hangt. Bliksemsnel
gleed zijn hand in zijn zijzak met een gebaar,
dat aan duidelijkheid niets te wenschen over-
liet.
,,Pak je weg", zei bij ruw.
De landlooper, verwonderd door den toon
waarop bij sprak, bleef plotseling in het
schijnsel van het electrisch bebt stilstaan.
„Neem mij niet kwalijk, meneer", teemde
bij, „tk wilde alleen maar de deur voor U
open doen meneer".
De koude blauwe oogen vestigden zich een
oogenblik nauwkeurig onderzoekend op het
individu.
„0, dat is goed, vriend", sprak hij met ge-
beel andere stem, „bier".
Hij wierp een halven kroon op het trottoir
en de verraste landlooper bukte zich, om bet
geldstuk op te rapen. Terwijl hij dit deed,
stapte Northcote vooruit en hield het portier
voor mij open.
„Wil U maar instappen, mijnheer Burton",
sprak hij en terwijl ik plaats nam, hoorde ik
hem tot den chauffeur zeggen: .Restaurant
Milan". Daama stapte ook hij in en sloeg het
portier achter zich dicht.
Toen wij wegreden, zag ik het bleeke gelaat
van den landlooper, die buiten bet schijnsel
van het licht stond en ons nastaarde. North
cote had vermoedelijk bemerkt, dat zijn opwiri
ding mij niet was ontgaan, want hij lachte
gedwongen. ,,1'k heb een hekel aan die kerels",
sprak hij. ,,'t Is eigenlijk dwaasheid men
moet eigenlijk medelijden met die arme drom-
mels hebben maar ik weet niet waarom,
doch ik kan het niet hebben, dat zij in mijn
nabijheid komen".
Zijn woorden klonken redelijk en natuurlijk
genoeg, maar zij overtuigden mij niet in het
minst. Ik heb te veel menschen in levens-
gevaar gezien, om mij in die verschijnselen te
vergissen. Aangezien het geval mij niet aan-
ging, maakte ik geen bemerkmg op zijn ge-
zegde en gaf het gesprek een andere wending.
Steunmaatregelen en hun tijdelijk
karakter.
Sommige steunmaatregelen aldus me en-
den verscheidene leden zijn nog te veel ge-
baseerd op de gedachte, dat een tijdelijke de-
pressie moet worden overbrugd. Daardoor
houden zij de noodzakelijke aanpassing op
een lager niveau tegen.
Andere leden betoogden, dat de steunver-
leening aan agrarische producten niet mag
worden verminderd.
Bevordering industrialisatie.
De leden, die aandrongen op een uiteenzet
ting omtrent de te voeren constructieve wel-
vaartspolitiek, zouden in het bijzonder gaarne
van den minister vernemen, of en op welke
wijze hij de industrialisatie van ons land denkt
te bevorderen. Blijvende werkverruiming zal
naar hun meening alleen kunnen worden be-
reikt door bevestiging en stichting van nieuwe
ondernemingen.
Dat het zgn. 60 millioenplan nog nauwe-
lijks is benut voor versterking van onze In
dustrie had deze leden emstig teleurgesteld.
Is de minister bereid, zoo werd gevraagd,
steun te verleenen aan industriebanken
Andere leden, die de noodzakelijkheid van
uitbreiding der industrie erkenden, gevoelden
voor de stichting van industriebanken, ge-
heel of gedeeltelijk met overheidsgeld gefi-
nancierd, weinig sjmipatbie.
De afzet op de biniienlandsehe*
markt.
Met instemmmg badden vele leden uit de
Troonrede vemomen, dat met handhaving
zooveel mogelijk van onzen export, steeds
grootere aandacht zal moeten worden ge-
sohonken aan behoud en verruiming van den
afzet in bet binnenland. Zal naast contingen-
teering ook verhooging van invoerrechten tot.
bescherming van de binnenlandsche markt
plaats vinden? Dit denkbeeld werd door ver
scheidene leden bepleit. Dezelfde leden die
verhooging der invoerrechten noodig echtten,
zouden intusschen ook het wapen der contin-
genteering verscherpt en vaker toegepast wil
len zien.
Gevraagd werd, of het in bepaalde gevallen
ndet mogelijk is, de contingenteering van den
invoer in het algemeen te doen plaats hebben
voor een langeren termijn dan thans gebrui-
kelijk is. Men dacht hierbij speciaal aan den
invoer van textielproducten.
Van andere zijde werd tegen te groote
voortvarendheid op het gebied van bescher
ming van bestaande en nog op te richten in-
dustrieen krachtig gewaarschuwd. Het groote
belang van goedkoope producten voor den
Nederlandschen consument mag men vooral
niet uit het oog verlie^en.
Critiek inzake clearing met
Duitschland.
Verscheidene leden meenden, dat de Regee
ring de verplichte clearing tegenover Duitsch
land te laat in werking heeft gesteld. Voortsr
werd critiek geoefend op het feit, dat aan
Duitschland een bedrag aan vrije deviezen is
toegestaan, terwijl de oude vorderingen van
v66r 24 Sept. slechts zeer langzaam kunnen
worden afgelost. In het bijzonder echter werd
tot den minister het verwijt gericht, dat hij
ten einde den export van agrarische pro
ducten niet te schaden de exporteurs niet
voldoende heeft gewaarschuwd.
Ons diplomatieke en consulaire
corps moet aan de eischen de«
tijds voldoen.
Met het oog op onze uitvoerbelangen, zoo"
betoogden verder verscheidene leden, is het
van groote beteekenis, dat ons diplomatieke
en consulaire corps aan de eischen des tijds
voldoet. Men meende, dat dit nog lang niet
over de geheele linie het geval is en men ver-
„Ik vrees, dat ik voor „Milan" niet goed
genoeg gekleed ben", zei ik. „Ik weet niet of
U dat hindert". Hij haalde zijn scbouders op.
„Wij zullen een aparte kamer nemen", ant
woordde hij, ,,dat is aangenamer".
Ik zat er juist aan te denken, hoe jammer
het was, dat ik mijn hongerige maag hij Pa-
relli zoo noodeloos had gevuld, toen de taxi
den hoek omsloeg en het Strand" opreed
Northcote stak zijn hoofd%iit het raampje en.
gaf den chauffeur eenige aanwijzingen, weike
ik niet verstond. Een oogenblik later werden
ze mij echter duidelijk, want juist voor wij
aan het prachtigg restaurant kwamen, hielden
wij stil voor een kleinen zij-ingang.
Wij stapten uit en nadat Northcote den
chauffeur had betaald, ging hij mij voor in de
hal, waar een zeer deftige hoofdkellner ons
tegemoet kwam.
„Ik zou gaarne een aparte kamer en een
of ander licht souiper hebben", zei Northcote.
,,Uitstekend, mijnheer, uitstekend", ant
woordde de man. „Wilt U mij maar volgen?"
Hij leidde ons door een lange, prachtige
verlichte gang, tot hij bij de laatste deur stil
bield en haar voor ons opende.
Het was een kleine, doch weelderig inge-
richte kamer, waar een tafel voor een souper
ged-ekt stond en zeer kwistig- en smaakvol met
bloemen versierd was.
„Deze kamer was voor dezen avond bespro-
ken door een heer van de Russische anfbas-
sade", verklaarde hij ons, „maar zooeven is
het souper telefonisch afbesteld; als U er dus
gebruik van wilt maken, mijnheer
,,'t Is goed zoo", onderbrak hem Northcote.
Er kwam een andere klelner om onze jassen
aan te nemen. Northcote weerde hem echter
met een gebaar af.
,,Breng ze maar niet weg; hang ze maar
over een stoel. Zich vervolgens tot den hoofd
kellner wendend, sprak hij „Het zal mij aan-
gonaam zijn, als U ons zelf wilt bedienen".
De man maakte een diepe buiging en gaf
den onder-kellner te verstaan, dat hij kon
gaan. Daama bracht hij het menu bij ons.
Northcote keek het even door en overhan
digde het toen aan mij.
(Wordt vervolgd.