ALGEMEEN KIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR ZEEUWSCH-VLAANDEREN No. 9217 VRIJDAG 2 NOVEMBER 1934 74e Jaargang De Nood des tijds. Feuilleton De man van Nergenshuizen Binnenland EERSTE BLAD M en kan gerust van een nood spreken, en dit woord dus in het enkelvoud bezigen. Hoe meer nooden er zijn, des te minder beteekent elke nood in het bijzonder. Wij hebben eens iemand hooren zeggen: een schuld weegt zwaarder dan een heele collectie schulden, een onbetaalde reke- ning kan het ons moeilijker maken dan een heel couvert vol. Daar ligt een waar- heid in, maar als 't er op aan komt, is het omgekeerde toch 66k waar. Het is vreese- lijk, als het niet een onbetaalde rekening meer is, die om voldoening vraagt, doch als het een groot, misschien haast ontel- baar aantal nota's zijn, die betaling vor- deren. Het is ontzettend, als het niet een schuld is, die voldaan moet worden, maar als het alles haast schuld is, wat wij hooren en zien. Zoo spreekt men tegenwoordig niet meer van nooden, want de nood is zoo hoog en zoo groot, dat men wel spre ken kan van een nood; een nood, die centraal is en beslissend, zooals Prof. Dr. W. J. Aalders het zegt in een zoo juist bij Sijthoff verschenen boekje, dat deze nood van nu een volstrekt karakter draagt en over heel ons leven beslist. Overal dringt deze nood door, en overal komt hij in uit. Het is (dit beeld lijkt ons zoo duidelijk en zoo goed-gekozen, dat wij het hier gaarne willen overnemen) als het versehil tusschen een kleine. plaatselijke stoornis van iemands gezondheid en het volkomen ziek zijn van een ander. In het eerste geval kan een bepaalde nood nog tot een zekere hoogte worden geisoleerd, en leeft die mensch er zelf nog eenigszins buiten en boven, dan is die ziekte niet centraal, maar blijft zij aan den buiten - rand. Maar als iemand werkelijk ziek is, dan is hij ziek in alle deelen van zijn lichaam. of zelfs in heel zijn geest. Zoo iemand heeft dan geen ziekte, maar hij is ziek. n. NEUZENSCHE ABONNEMENTSPRUS: Binnen Ter Neuzen 1,25 per 3 maanden Buiten Ter Neuzen fr. per post 1,55 per 3 maanden Bq vooruitbetaling fr. per post 5,60 per jaar Voor Belgie en Amerika 2,overige ianden 2,35 per 3 maanden fr. per post Abonnementen voor bet bultenland alleen b(j vooruitbetaling. Ultgeefster: Flrmn P. J. VAN DE SANDE GIRO 38150 TELEFOON No. 25. ADVERTENTIeN: Van 1 tot 4 regels /0,80 Voor elken regel meer S 0,20. KLEINE ADVERTENTISNper 5 regels 50 cent bij vooruitbetaling. Grootere letters en clichd'3 worden naar plaatsrulmte berekend. Handelsadvertentien bij regelabonnement tegen verminderd tarief, betwelk op aanvraag verkrijgbaar is. Inzending van advertentien liefst een dag voor de uitgave. DIT BEAD VERSCHIJNT IEDEREN MAANDAG-, WOENSDAG- EN VRIJDAGAVOND. meer, Tegenwoordig zijn er geen nooden r, er is nood, een groote, bange nood. Alles in de wereld is in de war. Wij heb ben ons enkele dagen geleden afgevraagd, toen de Melbourne-race in voile actie was en ieder in spanning verkeerde: hier is toch zeker nu eens niets in van de crisis, maar wij gelooven intusschen, dat de ont- zaglijke, intense belangstelling van haast heel de wereld zich nimmer op dit eene gebeuren zoo zou hebben toegespitst, in dien er geen wereld-crisis ware, dat wil zeggen: indien daar niet was alom een uitgaan naar een zoeken van iets anders, van eenige opluchting, van eenige ver- strooiina. Met alle respect voor de hier geleverde prestaties, en zonder iets af te dcjpn van de verdiensten der geridderden en verongelukten en gestranden wij gelooven toch niet, dat in normaler tijden dit alles ons alien zoo op het kookpunt had kunnen doen komen. En in elk geval: die spanning is nu weer voorbij, en we zijn weer teruggezonken in al de moeilijkheden en bezwaren van den nood. Alles is onrustig en onzeker en verward. Er is niet meer de onzekerheid van een groep of van een klasse, neen, er is 'n algemeene onzekerheid, een algeheele verwarring. Er door VICTOR BRIDGES. (Nadruk verboden.) 2) (Vervolg.) Hoe bet ook zij; mijn reis was een mis- hikking en zoodals ik Billy bad verteld, waren mijn mid del en tot den laatsten penning uit- geput, zonder dat ik een stap verder was gekomen, dan toen ik begonnen was. Ik was over de mislukking niet verdrietig. Mijn rusteloos leven bad mij zeer ongeschikt ge- maakt voor de eentonige eerbiedwaardigheden van Londen en ik was begonnen de straten, de menschen en werkelijk alles om mij been met een vreeselijken steeds aangroeienden weerzin te besebouwen. 't Is waar, dat New- York even onaangenaam of misschien nog erger zou zijn, maar ik had geen plan, om lang in die hel van oorverdoovend geraas te blijiven. In de eerste plaats zouden mijn geldmiddelen bet niet veroorloofd hebben en bovendien be- gon mij die woeste jacht naar weelde te hin- deren. Als ik binnen enkele dagen een sympathiek kapitalist zou vinden, nu dan was het goed anders zou ik mijn hoofd niet verder over de zaak breken. L#aat bet goud dan maar liggen waar het is, tot een reiziger bet vindt, die beter in staat is dan ik, om bet te exploiteeren. Het leven is ten slotte toch boofdzaak en ik was niet voomemens mijn tpd te verknoeien met wachten voor kantoor- deuren, conferenties te houden met rijke, wel- gedane beeren in rok, terwijl de geheele wereld met al haar vroolijkheid en a/von turen voor mij lag. Toen ik onder een lantaarn stilbield en over den kaaimuur leunde, staarde ik naar de lich- ten van een kleine stoomboot, die snel de Theems afvoer. Er maakte zich een wild verlangen van mij meester, am deze verstik- kende atmosfeer van zoogenaamde bescbaving te ontvluChten. Het scheen mij toe, of ik den smaak van het zoute zeewater op mijn lippen is, zoo heeft dezelfde, reeds door ons even geciteerde schrijver het zoo goed gezegd, geen vrees, neen, er is iets ergers: er is angst. Vrees heeft te doen met iets bepaalds en bijzonders, bij angst gaat het over en om iets algemeens en onbepaalds. Daarom is angst zooveel erger dan vrees. Alle rangen en standen en klassen hebben het nu moeilijk. De menschen in de sloppen en noodwoningen weten niet meer, hoe ze hun huur moeten opbrengen, maar tal van menschen in de mooiste hee- renhuizen, op de grootste buitens en villa's weten er ook geen raad meer mee. Jong en oud zitten verlegen. Er is 'n tijd ge- weest, toen iemand oud heette, als hij 70 jaar was, en ook dan zette men zoo iemand nog niet graag en nog niet gauw aan den dijk. Maar tegenwoordig moet iemand van boven de veertig niet buiten betrek- king komen, want anders is de kans heel aroot, dat hij er niet meer tusschen komt. En met onze jonge menschen is het al even droevig gesteld. Het aantal jeugdige werkloozen is ontelbaar, ook in ons ,,ge- zegend" Nederland. Laat men ons eens zeggen: wat er nog staat, wat er nog betrouwbaar is en vast? En op alle gebied dringt deze onzekerheid en onveiligheid door. Allerlei wat 20, 30 jaar geleden nog als een paal boven water scheen te staan, is nu opeens en als met een slag onzeker geworden. Wie moet niet met ontzetting en bewondering denken aan het oude zondvloed-verhaal, waar het ons getee- kend wordt, hoe de toppen der hoogste bergen werden bedekt, en hoe men ner- j gens meer veilig was, en al het levende omkwam? Zedelijke beginselen en gods- j dienstige overtuigingen worden in twijfel j getrokken en door duizenden eenvoudig losgelaten en overboord geworpen; wat vroeger ..cultuurwaarden" heetten, zijn nu opeens als volkomen problematisch ge worden. En er zelfs nood in en bij de wetenschap. Daarom kan men nu zeker van een nood spreken. Het oude verhaal van den zondvloed is zoo prachtig en juist. Men moet het nog maar eens overlezen in Genesis 7 en 8. Vooral die teekening in Gen. 7 17 e.v. is zoo treffend. Eerst heet het daar, dat de wateren vermeerderden. Een vers later heet het: ,,en de wateren namen de over hand, en vermeerderden zeer op de aarde". Maar nog een vers later wordt het nog anders en luidt de teekening: ,,En de wateren namen gansch zeer de overhand op de aarde, zoodat alle hooge bergen, die onder den ganschen hemel zijn, bedekt werden". En alsof dit nog niet genoeg was, heet het dan nog 'n vers verder: ..Vijftien ellen omhoog namen de wateren de overhand, en de bergen wer den bedekt". Maar er is in dit verhaal nog iets tref- fends, en daarop heeft de door ons ge- noemde hoogleeraar ook nog speciaal de aandacht gevestigd. Er moet toch een gravure zijn over den zondvloed, waarop men zien kan, hoe alles wat leeft het opkomende water tracht te ontvluchten. Op een foergtop ziet men menschen en dieren bij een en daarbij wilde en tamme dieren door elkaar. De gemeenschappe- lijke nood heeft ze bij elkaar gebracht. proefde en wederom den warmen zachten ademtocbt van de open Pampas rook. Mijn bart sloeg sneller en harder en onwihekeurig neuriede ik een bekend Zuid-Amerikaanseh liedje van zee en zon en vlakten en avon- turen. .la, dat was het, waaraan ik behoefte bad en bovenal het ruwe leven met zijn vroolijk heid en zorgen, ver weg van deze adem- beneimende straten, waar het menschenhart ingebeeld en koudar wordt. Ik trok mijn armen terug en taaalde diep adem. „Mrjn God!" mompelde ik half luid, „ik heb bier voor altijd genoeg van!" „Ik feliciteer U", klonk een stem. Ik heb mijn zenuwen tamelijk goed onder bedwang, maar ik moet eerlijk bekennen, dat ik bij dat onverwachte antwoord een scbok kreeg. Toen-ik mij omdraaide stond ik tegen- over een groot, breedgescbouderd man, zijn avondcostuum half zichtbaar onder een lange, gele overjas. Een oogenblik kwam zijn voor- komen mij eigenaardig bekend voor en ik staarde hem verbaasd aan, terwijl ik mij trachtte te herinneren, waar ik hem al meer gezien kon hebben. Toen opeens drong de werkelijkheid in baar voile klaarheid tot mij door. „Allemachtig!" zei ik, „is U een Spiegel?" Behalve zijn kleeding was de man mijn vol- maakt evenbeeld1! Hij glimlachte op eigenaardige wijze; alleen maar door een licht krullen van zijn lippen, doch de koude blauwe oogen, die elk detail van mij in zich opnamen, verbelderden of ver- wijdden zich niet. „Een hoogst merkwaardige gelijkenis", sprak hij rustig; „ik wist niet, dat ik er zoo goed uitzag". Ik maakte een buiging. „En ik heb nooit geweten, dat ik zco keurig gekleed was", antwoordde ik op half schertsenden toon. Zelfs onze stemmen", mompelde hij. „Wie was die gelt, die durfde beweren, dat er geen mirakelen meer gebeuren?" Ik schudde mijn hoofd. „De gelijkenis Zij denken er nu geen oogenblik meer aan om elkander kwaad te doen. De tamme dieren zijn opeens niet meer bang voor de wilde, en de wilde zijn nu opeens geen bedreiging meer voor de tamme. Er is im- mers een gemeenschappelijke vijand, die ontvlucht moet worden. En zoo komt er dan door dezen eenen nood een zekere solidariteit onder de menschheid. Alleen, en dat is het droeve: deze solidariteit draagt geen reddend, geen positief karak ter, zij is alleen maar negatief. Is het niet juist in den nood, dat de zelfzucht zich op de meest afzichtelijke wijze vertoont? Men kan het zich voorstellen uit beschrijvingen van ooggetuigen, hoe uit een brandend bioscooptheater de sterksten zich een uit- weg trachtten te banen over de lijken der zwakkeren heen, of hoe de overvolle sloep met drenkelingen den greep dorst af te stooten van een wanhopigen schipbreuke- ling, die zich met zijn allerlaatste.krachts- inspanning nog vastklampte, omdat men vreesde, dat zijn gewicht de heele sloep zou doen zinken. Vooral wordt het duidelijk, hoe groot en bang de nood van dezen tijd is, als men eens vergelijkt den tijd vlak voor den wereldoorlog met den tijd van nu. Hoe was er toen niet een overvloed van werk... en nu is er een massale werkloosheid over heel de wereld. Of men stelle eens naast elkander: de zelfbewuste, uitdagende democratic van toen met een geraffineerde volksvertegenwoordiging, die de scherpste conclusies nam en den grootst denkbaren invloed uitoefende, met daarnaast thans een minstens even zelfbewuste en uit dagende reactie in allerlei vormen, ook weer overal. Of men denke eens aan dat blij en luchthartig optimisme, dat in onze 'jongere jaren de menschen deed zingen van een ,,schoon leven". en dat deed jubelen over en vertrouwen in vooruit- gang, terwijl het nu pessimisme is en wanhoop, al wat de klok slaat. Er kan bijvoorbeeld in onze dagen geen kwaad genoeg worden gezegd over de toestanden in de meeste gezinnen. Zij liggen uit elkaar. Vroeger waren juist de jezinnen de sterkste punten van de natie. :e de zwakste punten. lijk en onverbrekelijk de gezinnen de sterkst Tegenwoordig zijn Hoe onlosmakelijk band tusschen onders en kinderen weder- keerig ook moge lijken de degeneratie van onze dagen schijnt kans gezien te hebben om ook daar ontbinding te bren- gen. Tusschen echtgenooten is al haast precies dezelfde ellende. In heel veel hu- welijken is geen trouw meer, in heel veel gezinnen is een absoluut gebrek aan pieteit. En zoo zouden wij kunnen verder gaan, en kunnen wijzen op maatschappij en staat, op geloof en kerk. Daarom mag en moet er zeker wel eens angstig worden gevraagd: wat het nog is, dat de massa bijeenhoudt? Men kan deze vraag niet beantwoorden. Prof. Aalders heeft, dunkt ons, volkomen gelijk als hij het zoo zegt (pag. 50 van zijn boekje:) wij geven het hier wat verkort weer Ik weet wel, wat het niet doet (d.w.z.: wat de massa niet bijeen houdt). Geen godsdienst en geen zeden; geen traditie en geen eerbesef. Er is slechts een zekere vage samenhoorigheid nog; hoe moeilijk scbijnt ook in wederzijdscbe onbekendbeid te besfcaan", zei ik. Er volgdem eenige oogenblikken van stilte, gedurende welke wij elkaar met dezelfde open- bartige nieuwsgierigbeid en belangstelling opnamen. Toen baalde bij een fijn gouden kaartjes§tui uit zijn zak. ,,Mijn naam is Stuart Nortbcote; missebien be'eft U dien wel eens meer geboord", sprak hij, terwijl hij mij een kaartje overhandigde". Ik geloof niet, dat ik mijn verrassing deed blijken, ofschoon de hemel weet, boe groot die was. Evenals bijna iedereen in Londen. had ik natuurlijk van Stuart Nortbcote ge boord. Trouwens ik zou dat moeilijk hebben kunnen ontkennen, aangezien alle kranten vol gestaan hadden van zijn weelde en rijk- dom, sinds bij op geheimizinnige wijze in bet begin van het season" als uit de lucht was komen vallen en het paleis van Lord Lam- mersfield in Park-Lane had gebuurd. Ik nam echter zijn kaartje zonder eemig blijk van emotie aan, alsof bet ontmoeten van million- nairs dagelijksch werk voor mij was. ,,Mijn eigen naam is John Burton", zei ik. „Een visitekaartjesdtui behoort op bet oogen blik niet tot mijn inventaris". Hij bcog. „Nu mijnheer Burton", begon hij, als met zichzelf overleggend, „aangezien het toeval ons op deze wijze bij elkaar heeft ge bracht, zou het jammer zijn als wij niet nader met elkaar kennis maken. Als U niet gepres- seerd is, hij hield even op zou U mij misschien wel bet geuoegen willen doen met mij te gaan soupeeren". Ik weet niet, wat bet was ik denk iets m zijn stem maar hoe het ook zij, het klonk mij of hij vreeselijk verlangend was, dat ik zijn uitnoodiging zou aannsmen. Ik wilde hem echter op den proef stellen. ,,'t Is zeer vriendelijk van U", zei ik met 'n glimlaehje, „maar ik beb juist gedineerd". Hij weerde mijn bezwaar met een hand- beweging af. „Nu, een flesch wijn dan. Ten- slotte ontmoet men toch niet iederen dag zijn dubbel.ganger". Hij wenkte een juist voorbijrdjdende taxi. Toen bet voertuig naar ons toezwenkte, schoot een der menschelijke wrakken op de taxi toe, is het om in onzen tijd mensch te blijven, vooral in de groote stad, tenzij er een belangrijk tegenwicht aanwezig is in per- soonlijke overtuiging of aan familiegevoel, in arbeidszin en idealisme. Heeft men dat niet, dan vergrooft het leven: het wordt overprikkeld en daardoor ongevoelig. Men stelt dan in niets meer belang omdat men alles interessant vindt. Men leeft dan niet meer van binnen naar buiten, doch van buiten naar binnen (als men, zeggen wij er bij, nog binnen komt). Voor intimiteit en stilte, voor gewetens- onderzoek en beslissing en bezinning is geen tijd meer. Er is geen kerk meer, waar de geluiden van buiten worden ge- dempt, men leeft als het ware op straat, en altijd in de banaliteit. Zoo is het wel moeilijk en zeer zwaar om in dezen tijd te leven. De nood is er, een groote nood, ende ziel dreigt om te komen. Men moet altijd weer denken aan dat roerende versje uit Psalm 119, dat spreekt van een schaap, dat doolt in 't rond en dat bezig is zichzelf te ver- liezen, omdat men den Herder is kwijt- geraakt. DE TWEEDE KAMER OVER BEGROOTING VAN ECONOMISCIIE ZAKEN. Aan het voorloopig verslag der Tweede Ea rner over de begrooting van Economisehe Za- ken wordt bet volgende ontleend: Algemeen erkende men, dat de sombere schildering van ons bedrijfsleven in de Troon- rede waar de toestand zeer zorgwekkend ge- noemd werd, niet overdreven is. Nederland is in sterke mate verarmd, een verarming, welke zich nog voortzet. Herhaal- delijk heeft de Regeering reeds als baar oor- deel te kennen gegeven, dat ons volk zich aan dit gedaalde welvaartsniveau zal moeten aan- passen. Intusschen is een dergelijke aanpas- sing zeer moeilijk te verwezenlijken en met het aanheffen van de aanpassingsleuze all66n kan niet worden volstaan; de structuur van ons economisehe leven zal een blijvende wijzi- ging moeten ondergaan. Wel heeft de Regee ring in het openbaar meermalen over deze structuurwijziging gesproken, doch maatrege- len van verre strekking zijn tot nu toe niet genomen. Men zou het daarom op hoogen prijs stellen indien de minister een uiteenzet- ting zou willen geven van zijn denkbeelden omtrent de te voeren constructieve welvaarts- politiek. Vele leden tegen devaluatie. Enkele leden zagen de eenige mogelijkheid tot aanpassing in een devaluatie van ons ruil- middel. Tegen dit denkbeeld rees van vele zijden kracbtig protest. De hier aan het woord zrjn- de leden verklaarden de handhaving van den gouden standaard volkomen goed te keuren. Het verlaten daarvan zou buns inziens voor ons land niet minder dan een ramp beteeke- nen. Inmiddels zouden zij veel waarde hech- ten aan een nadere uiteenzetting van het standpunt en in het bijzonder de motieven van de Regeering in dezen. Gevraagd werd in welk stadium de voorbe- reiding van maatregelen ter voorkoming van executies speciaal van landelijke eigendom- men verkeert. Anderen waarschuwden tegen de voor het crediet noodiottige gevolgen van een te krachtig ingrijpen op dit gebied. alsof bij de deur voor ons wilde openen. Ik keek juist op dat oogenblik naar Nortbcote en ik stond verbaasd van de plotselinge ver- andering, welke bij hem plaats greep. Hij zag er uit als iemand, wien een vreeselijk gevaar boven het hoofd hangt. Bliksemsnel gleed zijn hand in zijn zijzak met een gebaar, dat aan duidelijkheid niets te wenschen over- liet. ,,Pak je weg", zei bij ruw. De landlooper, verwonderd door den toon waarop bij sprak, bleef plotseling in het schijnsel van het electrisch bebt stilstaan. „Neem mij niet kwalijk, meneer", teemde bij, „tk wilde alleen maar de deur voor U open doen meneer". De koude blauwe oogen vestigden zich een oogenblik nauwkeurig onderzoekend op het individu. „0, dat is goed, vriend", sprak hij met ge- beel andere stem, „bier". Hij wierp een halven kroon op het trottoir en de verraste landlooper bukte zich, om bet geldstuk op te rapen. Terwijl hij dit deed, stapte Northcote vooruit en hield het portier voor mij open. „Wil U maar instappen, mijnheer Burton", sprak hij en terwijl ik plaats nam, hoorde ik hem tot den chauffeur zeggen: .Restaurant Milan". Daama stapte ook hij in en sloeg het portier achter zich dicht. Toen wij wegreden, zag ik het bleeke gelaat van den landlooper, die buiten bet schijnsel van het licht stond en ons nastaarde. North cote had vermoedelijk bemerkt, dat zijn opwiri ding mij niet was ontgaan, want hij lachte gedwongen. ,,1'k heb een hekel aan die kerels", sprak hij. ,,'t Is eigenlijk dwaasheid men moet eigenlijk medelijden met die arme drom- mels hebben maar ik weet niet waarom, doch ik kan het niet hebben, dat zij in mijn nabijheid komen". Zijn woorden klonken redelijk en natuurlijk genoeg, maar zij overtuigden mij niet in het minst. Ik heb te veel menschen in levens- gevaar gezien, om mij in die verschijnselen te vergissen. Aangezien het geval mij niet aan- ging, maakte ik geen bemerkmg op zijn ge- zegde en gaf het gesprek een andere wending. Steunmaatregelen en hun tijdelijk karakter. Sommige steunmaatregelen aldus me en- den verscheidene leden zijn nog te veel ge- baseerd op de gedachte, dat een tijdelijke de- pressie moet worden overbrugd. Daardoor houden zij de noodzakelijke aanpassing op een lager niveau tegen. Andere leden betoogden, dat de steunver- leening aan agrarische producten niet mag worden verminderd. Bevordering industrialisatie. De leden, die aandrongen op een uiteenzet ting omtrent de te voeren constructieve wel- vaartspolitiek, zouden in het bijzonder gaarne van den minister vernemen, of en op welke wijze hij de industrialisatie van ons land denkt te bevorderen. Blijvende werkverruiming zal naar hun meening alleen kunnen worden be- reikt door bevestiging en stichting van nieuwe ondernemingen. Dat het zgn. 60 millioenplan nog nauwe- lijks is benut voor versterking van onze In dustrie had deze leden emstig teleurgesteld. Is de minister bereid, zoo werd gevraagd, steun te verleenen aan industriebanken Andere leden, die de noodzakelijkheid van uitbreiding der industrie erkenden, gevoelden voor de stichting van industriebanken, ge- heel of gedeeltelijk met overheidsgeld gefi- nancierd, weinig sjmipatbie. De afzet op de biniienlandsehe* markt. Met instemmmg badden vele leden uit de Troonrede vemomen, dat met handhaving zooveel mogelijk van onzen export, steeds grootere aandacht zal moeten worden ge- sohonken aan behoud en verruiming van den afzet in bet binnenland. Zal naast contingen- teering ook verhooging van invoerrechten tot. bescherming van de binnenlandsche markt plaats vinden? Dit denkbeeld werd door ver scheidene leden bepleit. Dezelfde leden die verhooging der invoerrechten noodig echtten, zouden intusschen ook het wapen der contin- genteering verscherpt en vaker toegepast wil len zien. Gevraagd werd, of het in bepaalde gevallen ndet mogelijk is, de contingenteering van den invoer in het algemeen te doen plaats hebben voor een langeren termijn dan thans gebrui- kelijk is. Men dacht hierbij speciaal aan den invoer van textielproducten. Van andere zijde werd tegen te groote voortvarendheid op het gebied van bescher ming van bestaande en nog op te richten in- dustrieen krachtig gewaarschuwd. Het groote belang van goedkoope producten voor den Nederlandschen consument mag men vooral niet uit het oog verlie^en. Critiek inzake clearing met Duitschland. Verscheidene leden meenden, dat de Regee ring de verplichte clearing tegenover Duitsch land te laat in werking heeft gesteld. Voortsr werd critiek geoefend op het feit, dat aan Duitschland een bedrag aan vrije deviezen is toegestaan, terwijl de oude vorderingen van v66r 24 Sept. slechts zeer langzaam kunnen worden afgelost. In het bijzonder echter werd tot den minister het verwijt gericht, dat hij ten einde den export van agrarische pro ducten niet te schaden de exporteurs niet voldoende heeft gewaarschuwd. Ons diplomatieke en consulaire corps moet aan de eischen de« tijds voldoen. Met het oog op onze uitvoerbelangen, zoo" betoogden verder verscheidene leden, is het van groote beteekenis, dat ons diplomatieke en consulaire corps aan de eischen des tijds voldoet. Men meende, dat dit nog lang niet over de geheele linie het geval is en men ver- „Ik vrees, dat ik voor „Milan" niet goed genoeg gekleed ben", zei ik. „Ik weet niet of U dat hindert". Hij haalde zijn scbouders op. „Wij zullen een aparte kamer nemen", ant woordde hij, ,,dat is aangenamer". Ik zat er juist aan te denken, hoe jammer het was, dat ik mijn hongerige maag hij Pa- relli zoo noodeloos had gevuld, toen de taxi den hoek omsloeg en het Strand" opreed Northcote stak zijn hoofd%iit het raampje en. gaf den chauffeur eenige aanwijzingen, weike ik niet verstond. Een oogenblik later werden ze mij echter duidelijk, want juist voor wij aan het prachtigg restaurant kwamen, hielden wij stil voor een kleinen zij-ingang. Wij stapten uit en nadat Northcote den chauffeur had betaald, ging hij mij voor in de hal, waar een zeer deftige hoofdkellner ons tegemoet kwam. „Ik zou gaarne een aparte kamer en een of ander licht souiper hebben", zei Northcote. ,,Uitstekend, mijnheer, uitstekend", ant woordde de man. „Wilt U mij maar volgen?" Hij leidde ons door een lange, prachtige verlichte gang, tot hij bij de laatste deur stil bield en haar voor ons opende. Het was een kleine, doch weelderig inge- richte kamer, waar een tafel voor een souper ged-ekt stond en zeer kwistig- en smaakvol met bloemen versierd was. „Deze kamer was voor dezen avond bespro- ken door een heer van de Russische anfbas- sade", verklaarde hij ons, „maar zooeven is het souper telefonisch afbesteld; als U er dus gebruik van wilt maken, mijnheer ,,'t Is goed zoo", onderbrak hem Northcote. Er kwam een andere klelner om onze jassen aan te nemen. Northcote weerde hem echter met een gebaar af. ,,Breng ze maar niet weg; hang ze maar over een stoel. Zich vervolgens tot den hoofd kellner wendend, sprak hij „Het zal mij aan- gonaam zijn, als U ons zelf wilt bedienen". De man maakte een diepe buiging en gaf den onder-kellner te verstaan, dat hij kon gaan. Daama bracht hij het menu bij ons. Northcote keek het even door en overhan digde het toen aan mij. (Wordt vervolgd.

Krantenbank Zeeland

Ter Neuzensche Courant / Neuzensche Courant / (Algemeen) nieuws en advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen | 1934 | | pagina 1