ceelen in het voormalig grondbedrijf te rege- len door p ri vaatrechtelijke bedingen bij ver- koop van grond. Afgezien van de vraag of bij deze wijze van handelen niet de rechtszekerheid komt te ont- breken, hebben de ervaringen in den loop der jaren geleerd, dat deze uit den aard der zaak betrekkelijk vage en niet voldoend scherp om- lijnae bepalingen moeilykheden met zich brachten. Nu wordt in art. 43 der Woningwet de mo- gelgkheid geopend om met betrekking tot den aard der bebouwing en bet gebruik van grond binnen de kom gelegen, voorscbriften te stel- len. Eerst wanneer deze bestaankan de be bouwing definitief geregeld woriden en dat- gene geweerd, wat in de straten minder ge wenscht is. Ook voor belangbebbende, die bier wil bou- wen, is bet wenschelijk, dat deze zuiver om- lijnde bepalingen vindt, waaraan men zicb te houden beeft. De boujw-commissie is over dit onderwerp geboord en kan zicb met deze ontwerp-ver- ordening vereenigen. Wij stellen Uwen rand voor de bij de stuk- ken overgelegae verordening in ontwerp vast te stellen, voor de nog overgebleven perceelen, gelegen langs Wilhelminastraat, Prins-Hen- drikstraat en de Ds. Jan Scharpstraat. Het kwam ons college voor bij de artikelen geen afzonderlijke toelicbting te moeten geven. Wij vestigen slechts Uwe aandacht op art. 6 hetwelk ons college de bevoegdheid geeft om in zeer bijzondere gevallen afwijking toe te staan. Ingevolge art. 37 der Woningwet moet het ontwerp, gedurende vier weken ter inzage liggen voor bet publiek, waartegen beizwaren kunnen worden ingebracbt. Daama wordt de verordening definitief vastgesteld en na nogmaals 14 dagen terinzage te bebben gelegen aan Ged. Staten ter goed- keuring toegezonden. Het ontwerp-verordening luidt als volgt: VERORDENING, houdende voorscbriften 'betreffende den aard van de bebouwing en het gebruik van gronden gelegen aan de Pr. Hendrikstraat, de Ds. Jan Scharpstraat en de Wilhelminastraat te Axel. Artikel 1. Onverminderd de bepalingen van de bouw- verordening der Gemeente Axel, is het ver- boden op de gronden aangeduid met een roode bies op bijbehoorende kaart en gelegen langs de Pr. Hendrikstraat, Ds. Jan Scharpstraat en Wilbelminastraat, te bouwen anders dan met inachtneming van onderstaande voorschriften. Artikel 2. De plaatsing van de gebouwen, zoowel ten opzicbte van den openbaren weg als ten op- zichte van elkander, moet zicb aanpassen aan de indeeling, aangegeven op bet plan. Burge- meester en Wethouders kunnen voor bet ver- krijgen van een goede en fraaie bebouwing afwijking toestaan voor een blok van drie of meer woningen of grootere gebouwen. Artikel 3. De gebouwen moeten zich, wat uiterlijk aanzien betreft, aanpassen bij de reeds in deze straat staande gebouwen zulks naar bet oor- deel van Burgemeester en Wethouders, terwijl deze ook dienaangaande nadere eischen kun nen stellen voor de wijze van bekapping, als- mede omtrent kleur en soort der gevelsteen. Artikel 4. Op de gronden mogen slecbts worden ge- sticbt vrij.staande huizen of blokken van twee huizen welke ieder bestemd zijn voor woning van een gezin, alsmede de bij deze woningen behoorende bergplaatsjes, enz. ten dienste der bewoning. Burgemeester en Wethouders kun nen eischen stellen omtrent plaatsing en on- derdeelen van deze gebouwtjes. Winkels, garages, magazijcen, stallen en varkenshok- ken zijn verboden, alsmede die inricbtingen waarvoor een vergunning ingevolge de Hinder- wet is vereischt. Bestaande woningen mogen ciiet zoodanig worden veranderd of ingericht. Garages bij woningen uitsluitend voor eigen gebruik zijn toegelaten. Artikel 5. a. Zijgevel^. voor zoover zij aan de straat zijn gelegen of van de straat zicbtbaar zijn, mogen geen iblinde muren zijn. Zij moeten voor zoover zichtbaar vanaf de straat, van dezelfde steen zijn als de voorgevel. b. Voortuinen en zijtuinen moeten van de straat worden gescheiden door open bouten, steen en of ijzeren hekken niet hooger dan 90 c.M. of groene heggen van dezelfde boogte; evenzoo de afscheidingen tusscben de zijtui nen onderling. c. Voor- of zjjtuinen moeten binnen drie maanden nadat de woonvergunning is afge- geven als tuin zijn aangelegd. Er mogen geen schutten, borden of andere ontsierende voor- werpen worden geplaatst. d. Indien op hoeken van straten een voor- of zijtuin is gelegen mogen bier geen uitizicht belemmerende gewassen worden geplant. e. Het is aan gebruikers of beheerders en voorts aan ieder die krachtens eenig zakelijk recbt de beschikking beeft over een gedeelte der genoemde groniden verboden deze grond te gebruiken als opslagplaats van materialen, landbouwproducten, afvalstoffen of dergelijke. Artikel 6. Burgemeester en Wethouders zijn in bijzon dere gevallen bevoegd vrijstelling te verleenen van de in art. 4, 5 en 7 genoemde bepalingen Aan deze vrijstelling kunnen zij een of meer voorwaarden verbinden. De vrijstelling wordt ingetrokken als de voorwaarde niet wordt na- gekomen. Artikel 7. Op deze verordening zijn ook van toepassing de beroepsbepalingen volgens artikel 25 der bouwverordening van de gemeente Axel. Artikel 8. Overtreding van een of meer dezer bepalin gen wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste twee maanden of een geldboete van ten hoogste 300,onverminderd de verplich- ting om de overtreding onmiddellijk te doen staken. Met algemeene stemmen wordt overeen- komstlg bet voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. 4. Verkoop van gemeentegrond. Naar aaneiding van ingekomen verzoeken, stellen Burgemeester en Wethouders voor: a- te verkoopen aan L. Wiemes, zonder be- roep, wonende te Axel, twee perceelen bouw- grond, gelegen in de Prins Hendrikstraat, naast het perceel van A. Verlinde, ter opper- vlakte van pl.m. 300 c.A. tegen den vastge- stelden prijs van 3,50 en verder onder de ge- bruikelijke voorwaarden. Met algemeene stemmen wordt aldus be sloten. b. te verkoopen aan L. J. Riemens, te Axel, Kanaalkade, een perceel bouWgrond, naast het gemeentelijk slachtlokaal. Verzoeker wil voor dezen grond, Waarvoor de prijs op f 2,50 per c.A. is bepaald, slechts 2 per c.A. betalen, aangezien dat perceel van wege zijn ligging niet direct bouwrijp is. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders strekt, om dat perceel, ter grootte van 110 c.A. aan ver zoeker te verkoopen voor 2 per c.A. en ver der onder de gebruikelijke voorwaarden. Met algemeene stemmen wordt aldus be sloten. c. te verkoopen aan J. F. Ch. Verbiest, slager, wonende te Koewacbt, perceel no. 114 van bet bouwplan, gelegen aan de Pieter Pau- lusstraat, grenzende aan zijn perceel in de Wil helminastraat, groot 84 c.A., voor den prijs van 2,50 per c.A., met ontheffing van de verplichting om dit perceel te bebouwen. Met algemeene stemmen wordt aldus be sloten. 5. Regeling jaarwedden van burgemees- ters, secretarissen, wethouders en ont- vangers in Zeeland. Naar aanleiding van de van Gedeputeerde Staten ontvangen circulaire, deelen Burge meester en Wethouders mede, dat daaruit blijkt, dat de regeering den tijd aangebroken acht, om over te gaan tot stabilisatie der wedden van burgemeesters, wethouders, se cretarissen, ontvangers en ambtenaren van den burgerlijken stand, op een lager peil dan in de bestaande regeling is vastgelegd. In verband daarmede hebben Gedeputeerde Staten de regelingen van de jaarwedden dier functionarissen aan een herziening onderwor- pen. In de concept-regelingen, welke bij de stukken zijn gevoegd, is rekening gehouden met het feit, dat de nu nog bestaande tijde- lijke kortingen van 12 voor burgemees ters, secretarissen, ontvangers en ambtenaren van den burgerlijken stand en 4 van de wethouders met ingang van 1 Januari 1935 komen te vervallen. Nadrukkelijk wordt er de aanidacht op ge- vestigd dat met de inwerkingtreding der nieuwe regeling alle tot nog toe toegekende wedden boven de norm en eener regeling (ook Waar het cumulatie van betrekkingen betreft) komen te vervallen, zoodat met bestaande recbten geen rekening wordt gehouden. Het ontwerp wordt gezonden ten einde den raad bierover te hooren. Burgemeester en Wethouders stellen voor, aan genoemd college te berichten, dat de kor- ting welke voor deze gemeente geldt, van te geringe beteekenis is en tot een grootere kor- ting adviseeren. Wat de jaarwedde-herziening betreft van de ambtenaren van den burgerlijken stand is deze ook in dalende lijn, docb geschoeid op de gedragslijn, welke bij de vorige regeling geldt. Wij hebben destijds verzocht de jaarwedde van den ambtenaar van den burgerlijken stand te bepalen op 270 lager dan de des tijds ontWorpen regeling, zoo zouden wrj u voor willen stellen hot college van gedepu teerde staten te verzoeken dit bedrag weder- om vast te stellen op 270, welke bezoldiging beneden de thans voorgelegde regeling blijft. De beer VERSC3HELLING vraagt, of deze behandeling niet te laat komt, daar Gedepu teerde Staten antwoord hebben gevraagd voor 1 Augustus. De VOORZITTERDaar hebben we in voorzien. Het was aanvankelijk de bedoeling de vorige week te vergaderen, doch daarin kwam verhindering. De vergadering is daar- om verschoven, waarvan mededeeling is ge- daan aan Gedeputeerde Staten. Deze zullen beden nog telefonisch worden ingelicht. De heer VERSOHELLING merkt op, dat het voor burgemeester en secretaris feitelijk het gewoon bedrag blijft. Ze zetten wel 3400, doch dat is een minimum, met de verhoogin gen wordt dat toch f 4400. De heer SEGHERS vraagt, hoever Burge meester en Wethouders naar beneden willen gaan; daar zeggen zij niets van. De VOORZITTER: Er zijn ook geen be- dragen genoemd; Burgemeester en Wethou ders vonben de verlaging te gering. De heer VAN KAMPEN bespreekt het be drag van de tegenwoordige jaarwedde. Dat is 4600, waarvan 12% is afgetrokken. Met de verhoogingen zou de nieuwe jaarwedde f 4400 worden, waarvan 10 voor pensioen- premie wordt afgetrokken. Dat is dus 640 minder dan de oorspronkelijke jaarwedde van 4600. Hij wil in het algemeen iets over de inge- zonden regeling zeggen, omdat hij daardoor feitelijk in conflict komt met hetgeen zrjn ge- weten hem als richtsnoer voor het beheer der gemeente voorschrijft. Het verwondert hem meer dan hij zeggen kan, dat ontwikkelde mensohen, zooals Gede puteerde Staten toch moeten zijn, in dezen tijd met zulke voorstellen kunnen komen, die twijfel zouden doen rijzen aan hun eoonomisch inzicht. Als men in aanmerking neemt, dat de grondpilaren van ons maatschappelijk leven dermate zijn gezakt, dat ze lager staan dan in 1914, verwondert het hem, dat de hoogere colleges in Den Haag en Middelburg nog niet tot de overtuiging zijn gekomen, dat derge lijke salarissen niet houdbaar zijn. Als raads- lid moet men salarissen slikken die in strijd zijn met de realiteit. En wanneer nu een raadslid, geleid door zeker beginsel, de noodzakelijkheid tot versobering inziet, dan moet toch gezegd worden, dat zulke regelingen niet in overeenstemming zijn met de realiteit, en dan gaat men zich afvragen: wat doe je nog als lid van den raad, want je kunt je beginsel toch niet doorvoeren. Naar sprekers meening loopt op deze wijze ons maatschappelijk economisch leven zoo vast als een muur. Wanneer de onderbouiw van ons maat schappelijk leven van boven af dermate wordt opgeschroefd, staan de raadsleden daar mach- teloos tegenover, maar het kan zoo niet blij- ven voortduren. Hij moet daartegen dan ook protesteeren, aangezien het aan de lagere colleges op die wijze onmogelijk wordt ge- maakt om het leven te brengen op het peil waar ^let behoort. De heer VAN BENDEGEM sluit zich bij dit betoog aan en wijst er op, dat hij daarom reeds een voorstel tot verlaging der jaarwed den heeft ingediend. De heer VERSCHELLING merkt op, dat er m de regeling sprake is van „verkregen rech- ten". Bedoelt dit, dat de jaarwedden hier be paald blijven op f 4600 De VOORZITTER: Neen, het maximum wordt dan f 4400. De heer VERSCHELDING staat dan op het standpunt van den heer Van Kampen; hij vindt het diep treurig, wanneer de gemeente aan de hooge salarissen moet blijven vastzitten. Hij zou liever gezien hebben, dat Burgemeester en Wethouders met een bepaald voorstel waren gekomen, wat ze willen doen. Nu zegt hun voorstel feitelijk niets. De heer OGGEL geeft te kennen, dat hij wel wil voorstellen de jaarwedde van den burgemeester en den secretaris te stellen op 2500, met 5 tweejaarlijksche verhoogingen van 200. Hij gelooft, dat men dan misschien meer zal bereiken, dan wanneer zonder meer wordt te kennen gegeven dat men lager wil gaan. Dit voorstel wordt door de heeren Van Ren- degem, Van Kampen en Verschelling gesteund. De heer VAN KAMPEN vraagt, of het geen aanbeveling zou verdienen, in het advies aan Gedeputeerde Staten de zooeven door hem uit- eengezette gedachtengang te verwerken. De VOORZITTER antwoordt, dat, indien een advies aan Gedeputeerde Staten gegeven wordt, daaraan vanzelfsprekend de overwe- gingen worden verwerkt, die den raad tot het nemen van een besluit hebben geleid. De heer DIELEMAN weet niet goed, wat de heeren met die voorstellen op het oog hebben. Z.i. bereikt men met het voorstel van Burgemeester en Wethouders niets, maar evenmin met dat van den heer Oggel. Men kan hier nu wel een groot woord op zetten, maar de geheele raad heeft er ten slotte niets in te zeggen. De heer OGGEL acht dat een verkeerd ge- dacht. Gedeputeerde Staten zenden een door hen ontworpen nieuwe regeling in en vragen daarover het advies van den gemeenteraad. De raad ziet in hun voorstel zoo goed als geen korting, en is van meening, dat de wijziging naar beneden iets verder behoort te gaan. Dan moet de raad dat toch aan Gedeputeerde Staten mededeelen, die dan over de argumen- ten van den raad kunnen oordeelen. Spreker heeft er ook niet veel verwachting van, maar acht het toch gewenscht, dat de raad zijn meening uitspreekt. Inderdaad is het voorstel van Burgemeester en Wethouders wat vaag en hij heeft vooraf ook reeds overwogen, of het niet bater was cijfers te noemen. Hij ge looft, dat er geen bezwaar is, dien weg op te gaan. De heer VAN DE BILT merkt op, dat Ge deputeerde Staten alleen vragen, of de raad met hun regeling accoord gaat. Burgemeester en Wethouders hebben voorgestetd mee te deelen dat we er niet mee accoord gaan. Dan wordt dus antwoord gegeven op de vraag. De VOORZITTER heeft zich, als bij de zaak betrokken, meenen te moeten onthou- den van de besprekingen, doch wil wel iets zeggen over den vorm. Er wordt door Gede puteerde Staten overeenkomstig de wet het oordeel van den raad gevraagd. Burgemees ter en Wethouders stellen nu voor te ant- woorden, dat de raad er niet mede accoord gaat en de vermindering te laag acht. Dat is dan een antwoord op de vraag. Men kan dan daarnaast nog een bedrag tot hoe laag men wil gaan aangeven. Dan staat de zaak zuiver. De heer HAMELINK wil in 't kort moti- veeren, waarom hij niet met het voorstel van den heer Oggel kan instemmen. Hij beschouwt dit als een aanloopje, om straks ook een kor ting toe te passen op de andere gemeente- amibtenaren, waaromtrent de heer 't Gilde van een hunner zeide, dat die nu reeds zoo schandelijk laag betaald wordt. Spreker heeft er geen bezwaar in, om de jaarwedde van den burgemeester in maximum op 3500 te be palen, maar indien men dit als basis zou aan- nemen om dan ook de lagere gemeente-ambte- naren te verminderen, zou de verhouding nog veel schandaliger worden. Men moet dus rekening houden met de realiteit en door dit besluit geen basis willen scheppen voor ver laging van andere gemeente-ambtenaren. De heer't GILDE meent, dat de heer Hame- link 't best deed, de salarieering van de lagere ambtenaren afgescheiden te laten van deze jaarwedden. Hij heeft ook niet gesproken over een schandalig loon van een der ge- meente-amibtenaren, doch alleen gevraagd of diens jaarwedde, gerekend naar die van zijne collega's op de secretarie, den toets der critiek kon doorstaan. De heer VAN KAMPEN merkt op, dat de heer 'Hamelink verklaart voor deze verlaging niets te gevoelen, op grond dat men daaraan het motief zou ontleenen om ook de jaarwed den der lagere gemeenteambtenaren te ver minderen. Nu dacht hij dat de heer Hamelink toch al over het standpunt heen was, dat het moeilijk zou zijn om ook de kleinere salaris sen op het tegenwoordig peil te handhaven. Hoe is dat toch mogelijk Zie toch eens naar een tak van ons bestaan, de landbouw, welke toestand, los van den verleenden steun, aller- bedroevendst is en zoodanig, dat deze geen uitkomsten biedt. Ook in den handel en in de nijverheid gaat het slecht. Ons volksinkomen is met 40 gedaald. Hoe zou dat 7.66 kunnen blijven duren, waar ten slotte alle bronnen op- drogen of niets meer opleveren, tot men ten slotte van hooger hand zal moeten hooren: ik kan niet meer en dat we in inflatie verval len of in den toestand dat de eene helft van de bevolking parasiteert op de andere. Spre ker verschilt in dit opzicht van meening met den heer Hamelink en meent, dat de verlaging over de geheele linie zal moeten worden door- gevoerd. Nu is het een feit, dat spreker daarin gehandicapt wordt door de regelingen van hooger hand, daarbij de hoogere salaris sen op het hooge peil worden gehandhaafd. Dit brengt hem wel eens in een pijniijken toe stand in verband met zijn verantwoondelijk- heids gevoel. Men komt dan tot de meening dat de lagere niet kunnen verminderd worden, omdat de hoogere op peil blijven, maar toch is het ten slotte de vraag voor een lid van den ge meenteraad die overtuigd is dat het anders moet, zich ten opzichte van die lagere jaar wedden zal kunnen blijven verschuilen achter Middelburg en Den Haag. Men zal den knoop toch moeten doorhakken. Spreker heeft zoo het gevoel, dat de tegenwoordige maatschap- pij aan 't potverteeren is, van hetgeen door een vorige generatie door spaarzaamheid is opgefoouwd. Er dient dus omzichtigheid te worden betracht. De heer HAMELINK verkaart respect te hebben voor de meening van den heer Van Kampen, die over het salarisvraagstuk z ij n zienswijze heeft. Spreker heeft er echter een anderen kijk op, en vordert, dat men ook zijn meening evenzeer zal respecteeren. Hij is van oordeel, dat een stelselmatige verlaging van de inkomsten, de belangen van den handel en de industrie worden geschaad, en dat daar door heel het economisch leven uit elkaar wordt gerukt. Hij is niet tegen verlaging van de hooge jaarwedden, maar vindt het con trast tusschen deze en de lagere tractementen nog te groot. Op de vraag van Gedeputeerde Staten werd door Burgemeester en Wethou ders voorgesteld te antWoorden, dat we de verlaging te gering achten. Met dat vage voorstel kon spreker accoord gaan. Hij kan het zich indenken, dat het inderdaad schrij- nend is voor menschen die van droog brood moeten leven, dat er anderen zijn, van wie ze niet alleen ongunstig afsteken, doch die nog in een betrekkelijke weelde kunnen leven. Hij had verwacht, dat de raad met de gedachten gang van Burgemeester en Wethouders: we achten de verlaging te gering, zou zijn ac coord gegaan. Maar nu Wordt voorgesteld te beginnen met f 2500. Spreker kan niet beoor- deelen of dat genoeg is, dat is een zeer rek- baar begrip. Hij vermeent echter, dat dan een verhouding met andere gemeenten niet meer zal opgaan. De verhoudingstheorie zal dan daarbij wel teloor gaan. Hij eindigt met als zijn meening uit te spreken, dat de loonen den grondslag vormen voor het geheele maatschappelijk gebouw, om dat daaruit de uitgaven voor de verschillende behoeften moeten Worden bestreden. Hoe be ter de breede massa van consumenten het heeft, hoe beter ook de handel en industrie afzet voor hunne producten zullen kunnen vinden. Spreker ziet dus in een op peil houden van de loonen de eenige mogelijkheid om de maatschappij in stand te houden en hij hoopt, dat de raad dit eveneens als zijn overtuiging zal aanvaarden. Het voorstel van Burgemeester en Wethou ders, om aan Gedeputeerde Staten te ant- woorden, dat de raad de voorgestelde verla ging te laag vindt, wordt aangenomen met algemeene stemmen. Het voorstel van den heer Oggel om te adviseeren de aanvangsjaarwedde van den burgemeester en den secretaris te stellen op 2500, met 5 tweejaarlijksche verhoogingen ad 200, wordt aangenomen met 10 tegen 2 stemmen. Voor stemmen de heeren Van Kampen, Oggel, De Ruijter, Seghers, Verschelling, Van Bendegem, Van de Bilt, I. de Feijter, J. de Feijter en 't Gilde; tegen stemmen de heeren Dieleman en Hamelink. Vervolgens wordt met algemeene stemmen aangenomen het voorstel van Burgemeester en Wethouders om omtrent het salaris van den ambtenaar van den Burgerlijken Stand te adviseeren de bestaande regeling te hand- haven. 6. Compenseeren van het meerdere pen- sioenverhaal op de gemeente-ambte naren. Bij schrijven van 1 Juni 1934 doet aldus schrijven Burgemeester en Wethouders de Minister van Binnenlandsche Zaken mededee ling dat met ingang van 1 Jul! 1934 de wijzi ging van de Pensioenwet 1922 in werking treadt waarbij verplichtend werd gesteld op de amhtenaren 10 pensioen te verhalen. Ge noemde Minister geeft in dat schrijven in overweging om, indien de salarissen reeds zoo laag zijn, dat deze niet verminderd kunnen worden, ze met ingang van 1 Juli te herzien in dier voege, dat de op dezen datum ingaande verhoogde aftrek voor pensioensbijdragen wordt gecompenseerd door een salarisver- hooging. Voorts schrijft genoemde Minister nog: Wat het verhoogen en verplichtend stellen van het pensioenspremieverhaal aangaat, is het geenszins de bedoeling de salarissen te treffen doch beoogt alleen het verkrijgen van uniformiteit in het verhaal van pensioens bijdragen. De Ned. Bond van Gemeente-Ambtenaren, de Ned. Ghr. Bond van personeel in puiblieken dienst en de Alg. R. K. Ambtenarenvereeni- ging verzoeken om de salarissen te compen seeren met het bedrag dat meer moet ver- haald worden aan pensioenspremie. De Oommissie van Georganiseerd Overleg hierover gehoord adviseeren ons Uwen Raad voor te stellen die verzoeken in te willigen en vanaf 1 Juli j.l. de salarissen overeenkom stig de opvatting van Z. Exc. den Minister van Binnenlandsche Zaken te verhoogen met hetzelfide bedrag dat meer verhaald moet worden aan pensioensbijdrage. Burgemeester en Wethouders meenen, dit met het onderstaande te moeten toelichten: De salarissen zijn ver beneden die van het Rijkspersoneel. De gemeente betaalt voor haar ambtenaren en de bedrijven voor hun functionnarissen 15% pensioenpremie. Ingevolge het destijds genomen Raadsbesluit moet een ambtenaar tot 1000 3% pen sioen betalen; van 10011500 4 pen sioen betalen; van f 1501—/ 2000 6 pensioen betalen; boven 2000 8 pensioen betalen. Thans moeten de ambtenaren alien zonder onderscheid 10 betalen. Het gevolg hiervan is, dat de lagere amb tenaren het zwaarst worden getroffen en de gemeente geen voordeel geniet. Waar volgens den Minister deze verhooging van pensioens- verhaal niet mag leiden tot salarisverlaging, stellen wij U voor de salarissen met hetzelfde bedrag dat meer verhaald moet worden aan pensioensbijdragen te verhoogen en de des- betreffende salarisverordening daarmede in overeenstemming te brengen. De heer VAN BENDEGEM geeft te kennen, eerst geaarzeld te hebben om hier vodr te stemmen. Hij heeft getracht een andere regeling voor te stellen, doch aangezien hij dat niet voor elkaar kon krrjgen, zonder dat de minst bezoldigden te zwaar zoudden worden getroffen, heeft hij besloten voor dit voorstel te stemmen, doch heeft hij in verband daar mede zijn voorstel betreffende jaarwedde- verlaging voor alle ambtenaren voorgesteld. De heer VAN KAMPEN verklaart te zullen stemmen tegen het voorstel. De heer 't GILDE acht het vreemd, dat de heer Van Bendegem eerst de jaarwedden gaat helpen verhoogen, doch dan voorstelt om ze te verlagen. Dat is toch niet erg consequent. De heer VAN BENDEGEM wijst op hetgeen hij daareven heeft gezegd. Hij wilde thans reeds een andere regeling, maar dan zouden de minderen het meest getroffen worden. Daarom heeft hij zijn voorstel ingezonden, Het is niet zijn bedoeling jaarwedden te ver hoogen, maar door zijn voorstel vermeent hij ombillijkheden te vermijden. 7. Motie tot progressieve heffing van opcenten op de Gemeentefonds- en de Personeele belasting. Daaromtrent zijn de door Burgemeester en Wethouders de volgende beschouwingen over- gelegd a. Naar aanleiding van een voorstel van de leden van uw college de heeren C. Hame link, B. Seghers en L. P. Ortelee, om de op centen op de gemeentefondsbelasting progres- sief te heffen en wel als volgt: Bij een inkomen van hoogsten 800 60 op centen; meer dan 800 doch minder dan /900 70 opcenten van /900 tot 1000; 80 opcen ten; van 1000 tot 1500 90 opcenten; van f 1500 of meer 100 opcenten, deelen wp u het volgende mede: Bovenstaande redactie is wel niet precies zooals het voorstel luidt, doch bij belasting- verordeningen moet de omschrijving nauwkeu- rig geschieden, om de koninklijke goedkeu- ring te verkrijgen. Wij hebben dan ook aan genomen, dat de bedoeling van de voorstel- lers is geWeest, om de opcenten te heffen vol gens bovenstaand tarief. Ingevolge artikel 283 der gemeentewet Is het geoorloofd, in plaats van op alle aanslagen een gelijk aantal opcenten te heffen, het ta rief der opcenten op zoodanigen voet in te richten, dat een geleidelijk stijgend getal op centen wordt geheven by toeneming van de belastbare som. Doorvoering van de progressie tot 100 op centen is niet mogelijk, aangezien in het alge meen slechts maximum 80 opcenten op de G. F. B. mogen worden geheven. Indien een gemeente, hoewel geen gebruik is gemaakt van progressieve opcentenheffing en hoeWel de overige heffingen tot redelijke bedragen zijn opgevoerd er niet in slaagt de begrooting sluitend te maken, kan het getal opcenten tot ten hoogste 100 worden opge voerd. Er wordt dus een uitzondering toegelaten voor het geval van de progressie geen gebruik gemaakt is, dus over de geheele linie 80 op centen zijn geheven en voor het geval, dat ook de andere heffingen tot een redelijk bedrag zijn opgevoerd en er niettemin geen sluitende begrooting is te krijgen. Dit laatste geval doet zich thans in onze gemeente nog niet voor. De heffing van 110 opcenten op de Per soneele belasting zijn reeds voldoende ge- weest om de begrooting sluitend te krijgen. Indien in de toekomst het noodig mocht blij- ken, dat deze opcenten tot 200 zouden moeten worden opgevoerd, dan pas is er sprake van om de opcenten op de fondsbelasting te ver hoogen tot 100, indien n.l. met 200 opcenten op de Personeele belasting de begrooting nog niet sluitend is te krijgen. Hierbij dienen wij er rekening mee te hou den, dat, indien in een dergelijk geval beslo ten wordt tot heffing van 100 opcenten op de Gemeentefondsbelasting, men van de pro gressie geen gebruik mag maken. Het gedane voorstel moet dus, wil het de koninklijke goedkeuring kunnen verkrijgen, progressief beperkt worden tot 80 opcenten. Het zal wel geen nader betoog behoeven, dat dit zonder verhooging van andere belas- tingobjecten niet mogelijk is, daar de op- brengst dan belangrijk minder zou zijn. Wanneer een progressief tarief b.v. aan- vangt met de heffing van 2 opcenten tot 1000 en opklimt tot 32 brj 3800 en meer, telkens stijgende met 2 opcenten, kunnen wrj spreken van een geleidelijke stijging. De stij- ging met 10 opcenten in het voorgestelde tarief en aanvangende met 60 opcenten is veel te hoog en zal o.i. niet als een geleidelijke stij ging Worden aangemerkt. Verder acht ons college een dergelijke pro gressieve opcentenheffing op de fondsbelas ting niet wenscheiyk, aangezien de heffing van de hoofdsom zelf reeds sterk progressief geregeld is. De hoogere aanslagen worden daardoor te zwaar belast in verhouding tot de lagere. In verband met bovenstaande motieven stelt ons college voor, afwijzend te beschikken op het voorstel om de opcenten op de gemeente fondsbelasting progressief te heffen. b. De leden van Uw college C. Hamelink, B. Seghers en L. P. Ortelee stellen den Raad voor de opcenten op de Personeele Belasting progressief te heffen. Aangezien hun voorstel onvolledig en niet nauwkeurig omschreven is laten wij hier in de lijn van him voorstel de redactie volgen zooals die moet zijn om voor Koninklijke goedkeuring in aanmerking te kunnen komen: Artikel 1 van de verordening op de heffing van opcenten op de Personeele Belasting in de gemeente Axel te wijzigen als volgt: „Er zullen jaarlijks met ingang van het belastingjaar 1935 ten behoeve deizer gemeente op de hoofdsom der Personeele belasting op centen worden geheven volgens het onder- staand tarief: in de kom der egmeente en in het overig in de kom der gemeente en in het overig deel: 70 voor de aanslagen van hen voor wie de belastbare huurwaarde bedraagt 100,of minder; 80 voor de aanslagen van hen voor wie de belastbare huurwaarde hooger is dan 100,- en niet hooger dan 150, 90 voor de aanslagen van hen voor wie de belastbare huurwaarde hooger is dan 150, en niet hooger dan 200, 100 voor de aanslagen van hen voor wie de belastbare huurwaarde hooger is dan 200, en niet hooger dan 250, 110 voor de aanslagen van hen voor wie de belastbare huurwaarde hooger is dan 250, en niet hooger dan 300,—; 120 voor de aanslagen van hen voor wie de belastbare huurwaarde hooger is dan 300, en niet hooger dan 350,—; 130 voor de aanslagen van hen voor wie de belastbare huurwaarde hooger is dan /350, en niet hooger dan /400,— 140 voor de aanslagen van hen voor wie de belastbare huurwaarde hooger is dan 400, en niet hooger dan 450, 150 voor de aanslagen van hen voor wie de belastbare huurwaarde hooger is dan 450, Op de aanslagen van hen, die niet in den zin der wet op de Personeele Belasting 1896 ge- bruiker van een perceel zijn wordt het maxi mum van 150 opcenten geheven." Zooals U bekend is worden thans 110 opcen ten geheven op de Personeele Belasting. Wan neer de voorgestelde progressie wordt inge- voerd bedraagt de heffing 70 tot 150 opcen ten, dus in maximum 40 opcenten meer. Hoewel de financieele opbrengst bij dit voor stel ©ngeveer dezelfde zal blijven moet ons college deze progressieve heffing ten sterkste ontraden. Ons college is toch van oordeel, dat er ver schillende personen zijn, die perceelen met een hooge huurwaarde moeten bewonen uit hoofde van hun beroep of anderszins zonder in staat te zijn te verhuizen naar perceelen met min- dere huurwaarde. Deze categoric van perso nen wordt dus ten onrechte zwaarder belast dan anderen. Verder zullen weer anderen, wanneer de op centen zoo sterk progressief gemaakt worden, indien zij maar eenigszins kunnen, in percee len gaan wonen die minder huurwaarde heb ben dan de thans door hen bewoonde. Het ge volg hiervan is, dat hoeiwel de opcenten ver- hoogd worden, de opbrengst tenslotte vermin derd, hetgeen niet in het belang van de ge meente is. Bij het thans bestaande belastingstelsel on- zer gemeente achten wij dus heffing van 70 tot 150 opcenten op de Personeele belasting niet gewenscht. Ons college stelt U derhalve voor afwijzend te beschikken op het voorstel van den heer C. Hamelink e.a. tot heffing van 70 tot 150 op centen op de Personeele belasting. De heer HAMELINK merkt naar aanleiding van het vertoog van Burgemeester en Wet houders over het voorstel tot progressieve hef fing van opcenten op de'Gemeentefondsbelas- ting op, dat hij, toen hij de voorstellen in- diende, de GemeenteWet had gelezen en her- lezen en dat hij in art. 283 niet heeft kunnen vinden een verbod om met het heffen van op centen hooger te gaan dan 80, zooals Burge meester en Wethouders schrijven. Ofschoon geen taalkundige, kan hij er het verbod toch niet in vinden. Hij heeft er ook anderen over geraadpleegd, die wel taalkun- dig zijn, en die het onbegrijpelijk hebben ge- vonden, dat Burgemeester en Wethohders hier schrijven dat de wet een bepaald verbod zou inhouden. De wet doet dat niet, en laat dit buiten beschouwing. Eerst nadat zij het vierde lid hebben ge- siteerd, deelen zij mede, dat het geoorloofd is, dat een geleidelijk stijgend aantal opcenten wordt geheiven bij toeneming van de belast bare som. Er staat in art. 283: ,,De opcenten op de gemeentefondsbelasting ,,worden op alle aanslagen tot een gelijk „getal geheven. ,,Met afwijking van dezen regel is het ge- ,,oorloofd, het tarief der opcentec op zoodani- „gen voet in te richten, dat een geleidelijk „stijgend aantal opcenten wordt geheven bjj toeneming van de belastbare som. „Het getal der opcenten mag voor geen ,,aanslag hooger zijn dan het getal opcenten, „dat in de gemeente geheven wordt op de hoofdsom van de grondbelasting op de ge- ,,bouwde eigendommen.

Krantenbank Zeeland

Ter Neuzensche Courant / Neuzensche Courant / (Algemeen) nieuws en advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen | 1934 | | pagina 7