ALGEMEEN NIEUWS- FN ADVERTENTIEBLAD VOOR ZEEUWSCH-VLAANDEREN, Mo. 9083 Tweede Blad. WOENSDAG 13 DECEMBER 1933 73e JAARGANG DIENSTFLiCHT. IWSCH RIJVIftG Burgemeester en Wethouders van TER NEUZEN v.. r^eiafl^apacaBM VOOR DEN De Burgemeester van TER NEUZEN maakt bekend, dat in Januari a.s. voor den dienstplicht moeten worden ingeschreven per sonen, die geboren zrja in 1915. Voor de aangifte ter inschrijving zal in het. bijzonder gelegertheid wonden gegeven ter gemeentesecretarie op de dagen en uren op de persoonlijke kennisgevingem vermeld. Qmtrent deze inschrijving en omtrent de inschi-ijving, die in sommige gevallen bmnen een anderen termijn moet plaats heibben gel- den de voigende bepalingen van de Dienst- plichtwet en van het Dienstplichtbesluit. Wle wel en wie niet ingeschreven moeten worden. Art. 6 der wet. 1. Behoudens de bepaling van het tiweede lid wordt voor den dienstplicht ingeschreven a. de Nederlander, die op 1 Jannari van het jaar, waarin hij 19 jaar oud wordt, woon- plaats heeft in Nederland of in een plaats in het buitenland, welke niet meer dan 15 K.M. van de Nederlandsche grens is gelegen, of wiens wettige vertegenwoordiger op genoemd tgdstip aldaar woonplaats heeft; b. de niet-Nederlander, die op genoemd tjjdstip ingeizetene is. 2. Voor den dienstplicht wordt niet inge schreven de ingezetene, niet-Nederlander, die: a. is geboren in Nederlandsch-Xndie, Suri- name of Curasao; b. blykt te behooren tot een Staat, waar de Nederlanders niet aan verplichten krijgs- dienst zijn onderworpen of waar ten aanzien van den dienstplicht het beginsel van weder- keerigheid is aangenomen. In welke gemeente de inschryving moet geschieden. Art. 8 van het besluit. 1. De inschryving voor den dienstplicht geschiedt: a. indien de wettige vertegenwoordiger in Nederland woonplaats heeft, in de gemeente. waarin deze woonplaats is gelegen; b. indien de in te schrijven persoon in Nederland woonplaats heeft, in de gemeente waarin deze woonplaats is gelegen, tenzij hij een wettigen vertegenwoordiger heeft, die in een andere gemeente in Nederland woonplaats heeft; c. indien noch de in te schrijven persoon, noch zijn wettige vertegenwoordiger in Neder land woonplaats heeft: te Amsterdam, als de in te schrijven persoon of zijn wettige vertegenwoordiger woonplaats heeft in Duitschland; te Rotterdam, als de in te schrijven persoon of zijn wettige vertegenwoordiger woonplaats heeft in Belgie; een en ander, indien de woonplaats is ge legen in een plaats, welke niet meer dan 15 K.M. van de Nederlandsche grens is gelegen. 2. Indien de in te schrijven persoon en zijn wettige vertegenwoordiger beiden woonplaats hebben binnen het onder c bedoelde gebied, doch een van hen in Duitschland en de ander in Belgie, geschiedt de inschrijving te Am sterdam of te Rotterdam, naar gelang de in te schrijven persoon in Duitschland of in Belgie woonplaats heeft. 3. Voor de toepassing van dit artikel wordt in aanmerking genomen de woonplaats, op 1 Januari van het jaar, waarin de in te schrij ven persoon 19 jaar oud wordt, of, geldt het inschrijving op grond van art. 7 der wet, de woonplaats op den dag waarop het in dat artikel bepaalde op den in te schrijven persoon ▼an toepassing is geworden. Aangifte ter inschrijving. Art. 8 der wet. 1. Behoudens de hieronder vermelde uitzonderimgen geschiedt de inschry ving voor den dienstplicht op aangifte bij den burgemeester der hierbcrven vermelde ge meente. 2. De aangifte geschiedt door den in te schrijven persoon zelf of bij verhindering door zjjn wettigen vertegenwoordiger; zij kan ge schieden door tusschenkomst van een daartoe schriftelijk gemachtigde. 3. De aangifte geschiedt: a. voor zooveel betreft de ingevolge art. 6 der wet in te schrijven personen, in de maand Januari van het jaar, waarin zij 19 jaar oud worden b. voor zooveel betreft de ingevolge art. 7 der wet in te schrijven personen (zie hierna) binnen dertig dagen na den dag, waarop het in dat artikel bepaalde op hen van toepassing is geworden. Art. 10 van het besluit. 1. Zonder aangifte wordt voor den dienstplicht ingeschreven: a. hij, die is opgenomen in een krankzin- nigen-, idioten-, doofstommen- of blinden- gesticht, een rijksopvoedingsgesticht, een tuchtschool, een gevangenis of een rijkswerk- inrichting; b. hij, die ingevolge art. 39 van het Wet boek van Strafrecht ter beschikking van de Regeering is gesteld en niet in een rijksop voedingsgesticht is opgenomen; c. hij, die als vrijwilliger behoort tot de landmacht, uitgezonderd den vryiwilligen lands to rm tot de zeemacht of de over- aeesche weermacht. d. hij, wiens inschrijving wordt vervroegd krachtens een toestemming, als hierna be doeld. Inschrijving v6or den, gewonem tjjd. Art. 15 van het besluit. 1. Hij, die eerder wenscht te worden ingeschreven dan naar zrjn leeftijd zou moeten geschieden, vraagt daartoe met opgaaf van redenen toestemming bij een verzoekschrift, dat hij aan den Minister van Defensie zendt v66r 1 Mei van het jaar, waarin hij 17 jaar oud wordt. Hij! legt daarbij over een bewijs van instemming van zijn wettigen ver tegenwoordiger. Indien de minister in de opgegeven redenen aanleidlng zou vinden het verzoek toe te staan, stelt hij den belang- hebbende in de gelegenheid een onderzoek te ondergtaian ter zake van ldchamelijke geschikt- heid, voor zoover niet ibjj het verzoekschrift verklaringen zijn overgelegd, waaruit de ge- sohiktheid voldoende blijkt. Inschrijving na d,en gewonen tijd. Art. 7 der wet. 1- Voor den dienstplicht Wordt ook of wordt opnieuiw ingeschreven voor zoover hij niet reeds ingevolge art. 6 der wet is ingeschreven a. de Nederlander, die na 1 Januari van het jaar, waarin hij 19 jaar ouid wordt, en vdor 1 Januari van het jaar, waarin hij 25 jaar oud wordt, zjjn woonplaats in Nederland of in een plaats in het buitenland, welke niet meer dan 15 K.M. van de Nederlandsche grens is gelegen, heeft gevestigd of wiens wettige vertegenwoordiger in dat tijdvak zijn woon plaats aldaar heeft gevestigd; b. hij, die in bedoeld tijdvak Nederlander of opnieuw Nederlander is geworden, indien hij of zijn wettige vertegenwoordiger in Neder land of in een plaats, als onder a bedoeld, woonplaats heeft; c. de niet-Nederlander, die in bedoeld tijd vak ingezetene of opnieuw ihgezetene is geworden; d. de ingezetene, niet-Nederlander, die in bedoeld tijdvak opboudt te behooren tot een staat, als bedoeld in art. 6, tweede lid onder b, der wet (zie hiervoor). 2. Met betrekking tot het bepaalde onder c geldt art. 6, tweede lid, der wet (zie hier voor). (Zie omtrent de aangifte art. 8 der wet, derde lid b, hiervoor.) Strafbepalingen. Art. 48 der wet. 1. Met hechteais van ten hoogste veertien dagen of geldboete van ten bocgste honderd vijftig gulden wordt gestraft: a. hij, die niet voldoet aan een ingevolge art. 8, tweede lid, der wet op hem rustende verplichting; b. degtue, die de m verband met deze wet van hem gevraagde opgaven niet of niet naar waarheid verstrekt; c. diegene, der bestuurders van krankzin- nigen, idioten-, doofstommen- of blindenge- stichten, rijiksopvoedingsgestiehten, tucht- scholen, gevangenissen of rijkswerkinrichtin- gen, die niet voldoet aan een ingevolge art. 8, tweede lid, der wet op de bestuurders rustende verplichting of die niet overeenkomstig bij Kcciinklijk besluit gegeven voorschriften op gaven verstrekt ter inschrijving vopr den dienstplicht van in die gestichten opgenomen personen. 2. Met gevangenisstraf van ten hoogste twee maanden of geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden wordt gestraft hij, die op- zettelijk een der in het eerste lid bedoelde feiten pleegt. Vrystelling van den dienstplicht. Hij, die vrijstelling wenscht wegens broe- derdienst of wegens het bekleeden van een geestelijk of een godsdienstig-menschlievend ambt of opleiding tot zoodanig ambt, behoort daartoe, voor zoover mogelijk, aanvraag te doen bij de aangifte ter inschrijving. By die aangifte bestaat tevens gelegenheid om, in dien de in te schrijven persoon vermoedelijk een andere reden van vrystelling zal kunnen doen gelden, ook hiervan opgaaf te doen. Beteekenis van de uitdrukking wettige vertegenwoordiger". Waar in de dienstplichtwet of in het dienst plichtbesluit wordt gebezigd de uitdrukking .wettige vertegenwoordiger", wordt daaronder verstaan degeen, die de ouderlijke macht, de voogdij of de curateele uitoefent. Ter Neuizen, 9 December 1933. De Burgemeester voornoemd, J. HUIZINGA. doen te weten, dat door den Raad dier ge meente in zijne vergadering van 26 October 1933 is vastgesteld de voigende verordening 1. De Raad der gemeente TER NEUZEN BESLUIT in te trekken zijn besluit van 17 Augustus 1933 tot vaststelling van de nieuwe bouw- verordening; 2. De Raad der gemeente TER NEUZEN gelet op de Wcaingwet en op art 168 der Gemeentewet; gezien het advies der Gezond- heidscommissie, gezeteld te Ter Neuzen, dd. 4 Augustus, no. 205; BESLUIT vast te stellen de voigende verordening: VERORDENING op het bouwen en de be- woning. HOOFDSTUK I ALGEMEENE BEPALINGEN Artikel 1 In deze Verordening wordt verstaan onder: 1. Wegen: wegen en open terreinen, voorzoover die, hetzij publiekrechtelijk, hetzij feitelijk door gedoogen van de rechthebbenden, voor het openbaar verkeer open staan, of bij besluit van de daartoe bevoegde Overheid aange- wezen zijn om daarvoor te dienen; 2. Weghoogte: de grootste hoogte van het bovenvlak vau den weg, gemeten ter plaatse van het te bebouwen erf; 3. Gebouw een woning of een ander gebouw in den zin der Woningwet; 4. Peil: de bovenkant van den beganegrondvloer van een gebouw; 5. Bouwen: het maken, het geheel of voor een gedeelte vemieuwen of veranderen, of het uitbreiden van bouwwerken, met name: a. een wcning of een ander gebouw in den zin der Wcningwet; b. terreinafscheidingen en beschoei'ingen; c. stoeptreden, stoepen, toegangsbruggea en bestratingen; d. inrichtingen voor driokwatervoorziening en voor den afvoer of de verzameling van water, vuil en drekstoffen; e. antennes en reClameborden en -toe- stellen; f. muren, wanden of schotwerken, niet vallende onder b; g. vrijstaande schoorsteenen; 6. Woning: een complex van ruimten, dat krachtens zijne indeeling geschikt en bestemd is voor de huisvesting van den gezin; 7. Verdieping: elk complex van ruimten en elke onverdeel- de ruimte, begrensd door de omtrekmuren van een gebouw en gelegen op ongeveer een- zelfde hoogte boven peil, met uitzondering van alle op den beganegrond gelegen ruimten, zoomede die op den zolder, indien deze onder een schuin dak is gelegen; 8. Vertrek: elke besloten ruimte, welke bestemd is voor het verblijf van menschen gedurende den dag of den nacht; 9. Vrijehoogte van een ruimte: de afstand van den bovenkant van den vloer tot den onderkant van het plafond, of, inge- val geen plafond aanwezig is dan wel een plafond tussehen de balklaag is aangebracht, van den bovenkant van den vloer tot den onderkant der balklaag (eventueel aanwezige moerbalken niet medegerekend) 10. Bouwmuur: een muur, welke bestemd is de scheidiag te vormen tussehen twee gebouwen, zoomede elk der beide scheidingsmuren van twee belen- dende gebouwen, indien tussehen die muren geen ruimte, dan wel een ruimte ter breedte van niet meer dan 0.12 m aanwezig is; 11. Brandvrij materiaal: metselwerk, beton, .gewapend beton, be- pleisterde netwerken van metaal, alsmede brandvrije platen, welke als zoodnnig door Burgemeester en Wethouders zijn erkend; 12. Eigenaar: mede den beheerder en voorts ieder, die krachtens eenig zakelijk recht, bezit daar onder begrepea, beschikking heeft over eenig onroerend goed; 13. Bouwtoezicht: de ambtenaren, bedoeld in art. 13, eerste lid, der Wcningwet. 14. Maand: dertig dagen,i met uitzondering evenwel van de vermelding maand voorkomende coder artikel 119 eerste lid. Art. 2 Waar de bepalingen dezer Verordening eischen bevatten voor zoover hoofdstuk IV betreft: eischen, waaraan bij den bouw, nadat daartoe vergunning is verleend, moet worden voldaan welke niet scherp omlijnd zijn, zoodat zij ruimte laten voor verschil van in- zicht, oordeel of gevoelen, berust de beoor deeling, hoever de strekking dier bepalingen gaat, bij Burgemeester en Wethouders, be houdens, ingeval beroep op den Raad open- staat, het nader oordeel van den Raad. Art- 3 1. Indien in deze Verordening gewaagd wordt van de mogelijkheid tot het stellen van wordt daaronder verstaan van Burgemeester en Wet houders, bedoeld in art. 9, eerste lid a, der Woningwet. 2. Indien in deze Verordening gewaagd wordt van mogelijkheid tot vrystelling, wordt daaronder verstaan de bevoegdheid van Bur gemeester en Wethouders, bedoeld in art. 9, eerste lid b, der Woningwet Deze vrijstelling moet schriftelijk worden verleend. Wanneer aan eene vrijstelling voorwaarden worden verbonden, zullen deze, ingevolge art. 9, tweede lid, der Wcningwet, alleen strekken ter bescherming van de belangen, beoogd met de bepalingen, waarvan vrijstelling wordt verleend. 3. Indien in deze1 Verordening gewaagd wordt van gelasten, woiaU daaronder verstaan schriftelijk gelasten bij aanschrijving van Burgemeester en Wethouders. Een zoodanige lastgeving houdt in den termijn, binnen wel- ken aan de lastgeving moet zijn voldaan. 4. Degene, tot wien een lastgeving, als bedoeld in het derde lid, wordt gericht, is gehouden binnen den gestelden termijn aan de lastgeving te voldoen. 5. Van elke lastgeving,. gegrond op het bepaalde in de artt. 10, 14, 15, 94 en 101, is binnen een maand na hare dagteekening be roep op den Gemeenteraad mogelijk. Han- gende de behandeling der voorziening blijft de lastgeving buiten werking. Art. 4 1. Burgemeester en Wethouders zrjn be- voegd omtrent de samenstelling en de hoedanlgheid van bouwwerken en hunne onderdeelen, dea afvoer van water en vuil en de beschikbaarheid van water, al zoodanige onderzoekingen te verrichten of te doen ver- richten, als voor een juiste beoordeeling noodzakeiijk zijn; zrj zijn mede bevoegd, een middel tot watervoorziening, dat niet voldoet aan de in deze Verordening te dien aanzien gestelde eischen, blijvend of tijdelijk af te sluiten. 2. Eigenaars en gebruikers van bouw- jverken en erven, alsmede uitvoerders van werken, zijn verplicht, de r onderzoekingen, bedoeid in het eeyste lid, te gedoogen en de gevraagde gegevens te verstrekken binnen pen door Burgemeester en Wethouders te be- palen termijn. nadere eischen, de bevoegdheid 3. Het is verboden de afsluiting van een middel tot watervoorziening, bedoeld in het eerste lid, te verbreken. Art. 5 1. De beoordeeling, of de uitvoering van den bouw geschiedt overeenkomstig het be- 1 paalde in deze Verordening, en of de bouw- j materialen voldoen aan de daaromtrent in deze Verordening gestelde eischen, is toever- j trouwd aan het Bouwtoezicht. 2. Ingeval het Bouwtoezicht van oordeel is, dat de uitvoering van den bouw niet ge schiedt als in het eerste lid bedoeld, of dat de 1 bouwmaterialen niet voldoen aan de in het eerste lid bedoelde eischen, geeft het Bouw- j toezicht hiervan schriftelijk kennis aan Bur gemeester en Wethouders en den houder der bouwvergunning, tenzij deze aan een monde- linge aanwijzing gevolg geeft. 3. Van elk oordeel van het Bouwtoezicht is beroep op Burgemeester en Wethouders toegelaten. De termijn, binnen welken dit be- roep moet zijn ingesteld, bedraagt: a. indien het oordeel betrekkin^ftieeft op de uitvoering van den bouw, acht dagen; b. indien het oordeel betrekking heeft op de hoedanigheid van de bouwmaterialen, tweemaal 24 uren (Zon- en feestdagen niet medegerekend). 4. Aan het Bouwtoezicht en aan andere ambtenaren, aan wie door de daartoe bevoegde Macht de uitvoering dezer Verordening is opgedragen, wordt de last verstrekt om, in dien zij zulks noodig achten, alle gebouwen en alle al dan niet afgesloten ruimten en terreinen te alien tijde te betreden, desnoods tegen den wil der eigenaars of gebruikers. Bij het betreden van woningen nemen zij het bepaalde in art. 68 der Woningwet in acht. HOOFDSTUK H VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE WEGEN, ROOILIJNEN EN OPEN ERVEN EN -TERREINEN Art. 6. 1. Het is verboden een weg aan te leggen of een weg aan het plaatselijk wegennet aan te sluiten zonder vergunning van den Gemeen teraad. 2. Het is verboden een weg aan te leggen: a. anders dan met inachtneming van het bepaalde in art. 8 dezer Verordening zoomede van eenig ander voorschrift, door den Gemeen teraad ten aanzien van den weg of van wegen in het algemeen of van het maken van kunst- werken daarin of daaraan vastgesteld; b. anders dan ter plaatse, volgens de richting, het profiel en de hoogte, door den Gemeenteraad te bepalen of goed te keuren. 3. Onder het aanleggen van een weg is in deze Verordening mede begrepen het ver- lengen of verbreeden van een weg. 4. De verbodsbepalingen, in dit artikel vervat, zijn niet van toepassing op wegen, aan te leggen of aan te sluiten door het Rijk, de Provincie, een Waterschap of een Polder. Art. 7. 1. De vergunning, bedoeld in art. 6, eerste lid, moet schriftelijk worden aangevraagd. Bij de aanvrage moeten de voor de beoordeeling noodige teekeningen en beschrijvingen in triplo worden overgelegd. Burgemeester en wethouders verstrekken binnen tweemaal 24 uur na de indiening eener aanvrage daarvan een gedagteekend bewijs. 2. Op een aanvrage om vergunning, als bedoeld in het vorige lid, wordt door den Gemeenteraad binnen vier maanden na de indiening beslist. 3. De vergunning wordt geweigerd: a. indien gehandeld zoude worden in strijd met een goedgekeurd plan van uitbreiding of met eenig door den Gemeenteraad vastgesteld voorschrift met betrekking tot den weg of tot wegen in het algemeen; b. indien de weg en de daarvoor bestemde grend, tenzij de aanvrage een voetpad be treft, niet aan de gemeente worden overge- dragen. 4. De vergunning kan, behalve in de in het vorige lid genoemde gevallen, worden ge weigerd, indien de weg op dusdanig grooten afstand van toestaan.de bebouwingen zou j gelegen zijn, dat naar het oordeel van den Gemeenteraad de vergunning te groote kosten of bezwaren voor de gemeente met zich zou j brengen, met name ten aanzien van rioleering, watervoorziening, verlichting en toezicht. j 5. Van het bepaalde in het derde lid onder b kan door den Gemeenteraad worden afge- weken, indien naar zijn oordeel een behoorlijk onderhoud van den weg, in verband met het te verwachten gebruik daarvan, voldoende verzekerd is. 6. Aan de vergunning kunnen voorwaar den worden verbonden met betrekking tot den termijn van voltooiing en tot de instand- houding van den weg gedurende ten hoogste 10 jaren na den aanleg, zoomede de voor- I waarde dat werkzaamheden, verband houden- de met den aanleg van gemeentewege moeten worden verricht. 7. Indien op een aanvrage om vergunning tot wegaanleg guns tig is beslist, worden de richting, de grenzen en de hoogte, welke bij den aanleg van den weg moeten worden in acht genomen, overeenkomstig het daarom trent bepaalde of goedgekeurde door den Gemeenteraad, door of vanwege Burgemees ter en Wethouders op het terrein aangewezeo. Art. 8 1. Een aan te leggen weg, welke voor het verkeer van rri- voertuigen is bestemd mag geen geringere breedte dan 8 m ver- krygen. Art. 9. 1. Een weg, waaraan eenig gebouw zal worden opgericht, moet behoorlijk aansluiten aan het plaatselijk net van verharde wegen en voldoen aan d'e door den Gemeenteraad ten aanzien van wegen, waaraan gebouwd wordt, of van dien weg in het bijzonder, vast- gestelde voorschriften met betrekking tot de ligging, de afmetingen, de hoogte, de verhar- ding, de rioleering en andere in den weg ver- eischte kunstwerken, zoomede de verlichting. 2. Burgemeester en Wethouders kunnen toestaan, dat gebouwen worden opgericht aan een weg, waarvan de aansluiting, de aan teg of de voorziening overeenkomstig het bepaalde in het eerste en tweede lid voldoende ver zekerd is. 3. De eischen, welke voor plaatselijike wegen, genoemd in het le lid worden gesteld zijn: a. de wegen moeten aansluiten aan het plaatselijk net van verharde wegen en een breedte en hoogte hebben, als in elk geval door den gemeenteraad te bepalen; b. de wegen moeten over door Burgemees ter en Wethouders aan te wijzen breedte ver- hard zijn met keien, klinkers, of eenig ander materiaal, een en ander onder goedkeuring van Burgemeester en Wethouders, terwijl langs die wegen trottoirs ter breedte en ter hoogte als door Burgemeester en Wethouders voor elke straat zal worden bepaald, moeten worden aangelegd; c. de wegen moeten behoorlijk worden ge- rioleerd. De riolen moeten een voldoend af- voervermogen hebben en moeten aansluiten aan het gemeenteriool, of uitwateren in een daartoe geschikte leiding of sloot. Burgemeester en Wethouders stellen te dien aanzien nadere eischen. De zinkputten moe ten worden aangebracht op afstanden van hoogstens 30 meter in de as van het riool, als mede, daar, waar het riool van richting ver- andert. De van stankschermen voorziene syphons moeten geplaatst worden ter weers- zijden in de goten van den weg en door ijzer- aarden buizen, wijd inwendig minstens 15 c.M. verbonden zijn met de zinkputten. Art. 10. 1. Bestaande wegen mogen niet zoodanig- worden opgehoogd, dat de beganegrondvloer van vertrekken in daaraan gelegen gebouwen komt te liggen beneden de weghoogte, tenzij met goedkeuring van den Gemeenteraad. 2. Niet aan de gemeente toebehoorende wegen en de daarin aanwezige kunstwerken, moeten door de eigenaren in behoorlijken staat van onderhoud worden gehouden. Aan de eigenaren kan worden gelast alle werkzaam heden te verrichten of te doen verrichten welke voor het onderhoud noodzakeiijk zijn. 3. Een bestaande weg wordt niet door de gemeente in beheer en onderhoud overgeno- men, tenzij; a. de weg en de grond waarop hij ligt aan de gemeente in eigendom worden over- gedragen; b. de weg, indien deze een weg is als bedoeld in art. 9, eerste lid, voldoet aan de in het eerste en tweede lid van dat artikel gestelde eischen, of, indien hij niet voldoet aan die eischen, waarborgen aanwezig zijn dat hij, zonder kosten voor de gemeente, alsnog in den vereischten toestand zal worden gebracht. 4. De bepalingen, in dit artikel vervat, zijn niet van toepassing op wegen, toebe hoorende aan het Rijk, de Provincie, een Waterschap of een Polder. Art. 11 1. Voorgevelrooilijnen en achtergevelrooi- lijnen, voorzoover deze beJrekking hebben op den bouw, worden door of vanwege Burge meester en Wethouders aangewezen overeen komstig de voorschriften, door den Gemeen teraad uitgevaardigd ingevolge art. 2, eerste lid a en b, en tweede lid, der Woningwet. 2. De aanwijzing geschiedt binnen veertien dagen nadat by Burgemeester en Wethouders een daartoe strekkend verzoek is ingekomeh van dengene, aan wien vergunning tot bouwen aan den betreffenden weg is verleend. 3. Bij toepassing van de op de voorgevel- rcoilijnen en achtergevelrooilijnen betrekking hebbende bepalingen in deze Verordening gelden slechts de door of vanwege Burge meester en Wethouders aangewezen lijnen. Art. 12. 1. Behoudens ingeval door den Gemeente-, raad een bijzonder voorschrift ten aanzien van de voorgevelrooilijn is uitgevaardigd op grond van art. 2, tweede lid, der Woningwet, en onverminderd hetgeen ten aanzien van voorgevelrooilijnen voortvloeit uit bij het uitbreidingsplan behoorende bebouwingsvoor- schriften krachtens art. 39 der Woningwet. gelden ten aanzien van voorgevelrooilijnen de hierna onder a, b en c voigende voor schriften: a. aan nieuw aan te leggen wegen, zoo mede aan bestaande wegen buiten de be- bouwde kommen, geldt, behoudens het be paalde onder b, als voorgevelrooilijn een lyn, evenwijdig aan de as van den weg, en gelegen op een afstand van 10 m uit die as, tenzij de wegbreedte grooter is dan 10 m, in welk geval de lijn is gelegen op een afstand van 5 m uit de grens van den weg; b. voorzoover gebouwen, welke aan be staande wegen buiten de bebouwde kommen zijn opgericht, een ingevolge bet voorschrift onder a bepaalde voorgevelrooilijn zouden overschrijden, geldt ter plaatse als voorgevel rooilijn de lijn, waarin de gevels dier gebouwen zijn gepaatst; c. aan bestaande wegen binnen de be bouwde kommen geldt als voorgevelrooilijn een lijn, welke, getrokken door de voorgevels van de naastgelegen gebouwen, een gelijkmatig verloop verkrijgt overeenkomstig de richting van den weg, echter in dier voege, dat de breedte van den weg, door den bouw niet ver- minderd zal worden.

Krantenbank Zeeland

Ter Neuzensche Courant / Neuzensche Courant / (Algemeen) nieuws en advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen | 1933 | | pagina 5