ALGEMEEN NIEUWS- FN ADVERTENTIEBLAD VOOR ZEEUWSCH-VLAANDEREN,
Mo. 9083 Tweede Blad.
WOENSDAG 13 DECEMBER 1933
73e JAARGANG
DIENSTFLiCHT.
IWSCH RIJVIftG
Burgemeester en Wethouders van TER NEUZEN
v.. r^eiafl^apacaBM
VOOR DEN
De Burgemeester van TER NEUZEN
maakt bekend, dat in Januari a.s. voor den
dienstplicht moeten worden ingeschreven per
sonen, die geboren zrja in 1915.
Voor de aangifte ter inschrijving zal in het.
bijzonder gelegertheid wonden gegeven ter
gemeentesecretarie op de dagen en uren op de
persoonlijke kennisgevingem vermeld.
Qmtrent deze inschrijving en omtrent de
inschi-ijving, die in sommige gevallen bmnen
een anderen termijn moet plaats heibben gel-
den de voigende bepalingen van de Dienst-
plichtwet en van het Dienstplichtbesluit.
Wle wel en wie niet ingeschreven moeten
worden.
Art. 6 der wet. 1. Behoudens de bepaling
van het tiweede lid wordt voor den dienstplicht
ingeschreven
a. de Nederlander, die op 1 Jannari van
het jaar, waarin hij 19 jaar oud wordt, woon-
plaats heeft in Nederland of in een plaats in
het buitenland, welke niet meer dan 15 K.M.
van de Nederlandsche grens is gelegen, of
wiens wettige vertegenwoordiger op genoemd
tgdstip aldaar woonplaats heeft;
b. de niet-Nederlander, die op genoemd
tjjdstip ingeizetene is.
2. Voor den dienstplicht wordt niet inge
schreven de ingezetene, niet-Nederlander, die:
a. is geboren in Nederlandsch-Xndie, Suri-
name of Curasao;
b. blykt te behooren tot een Staat, waar
de Nederlanders niet aan verplichten krijgs-
dienst zijn onderworpen of waar ten aanzien
van den dienstplicht het beginsel van weder-
keerigheid is aangenomen.
In welke gemeente de inschryving moet
geschieden.
Art. 8 van het besluit. 1. De inschryving
voor den dienstplicht geschiedt:
a. indien de wettige vertegenwoordiger in
Nederland woonplaats heeft, in de gemeente.
waarin deze woonplaats is gelegen;
b. indien de in te schrijven persoon in
Nederland woonplaats heeft, in de gemeente
waarin deze woonplaats is gelegen, tenzij hij
een wettigen vertegenwoordiger heeft, die in
een andere gemeente in Nederland woonplaats
heeft;
c. indien noch de in te schrijven persoon,
noch zijn wettige vertegenwoordiger in Neder
land woonplaats heeft:
te Amsterdam, als de in te schrijven persoon
of zijn wettige vertegenwoordiger woonplaats
heeft in Duitschland;
te Rotterdam, als de in te schrijven persoon
of zijn wettige vertegenwoordiger woonplaats
heeft in Belgie;
een en ander, indien de woonplaats is ge
legen in een plaats, welke niet meer dan 15
K.M. van de Nederlandsche grens is gelegen.
2. Indien de in te schrijven persoon en zijn
wettige vertegenwoordiger beiden woonplaats
hebben binnen het onder c bedoelde gebied,
doch een van hen in Duitschland en de ander
in Belgie, geschiedt de inschrijving te Am
sterdam of te Rotterdam, naar gelang de in te
schrijven persoon in Duitschland of in Belgie
woonplaats heeft.
3. Voor de toepassing van dit artikel wordt
in aanmerking genomen de woonplaats, op 1
Januari van het jaar, waarin de in te schrij
ven persoon 19 jaar oud wordt, of, geldt het
inschrijving op grond van art. 7 der wet, de
woonplaats op den dag waarop het in dat
artikel bepaalde op den in te schrijven persoon
▼an toepassing is geworden.
Aangifte ter inschrijving.
Art. 8 der wet. 1. Behoudens de hieronder
vermelde uitzonderimgen geschiedt de inschry
ving voor den dienstplicht op aangifte bij den
burgemeester der hierbcrven vermelde ge
meente.
2. De aangifte geschiedt door den in te
schrijven persoon zelf of bij verhindering door
zjjn wettigen vertegenwoordiger; zij kan ge
schieden door tusschenkomst van een daartoe
schriftelijk gemachtigde.
3. De aangifte geschiedt:
a. voor zooveel betreft de ingevolge art. 6
der wet in te schrijven personen, in de maand
Januari van het jaar, waarin zij 19 jaar oud
worden
b. voor zooveel betreft de ingevolge art. 7
der wet in te schrijven personen (zie hierna)
binnen dertig dagen na den dag, waarop het
in dat artikel bepaalde op hen van toepassing
is geworden.
Art. 10 van het besluit. 1. Zonder aangifte
wordt voor den dienstplicht ingeschreven:
a. hij, die is opgenomen in een krankzin-
nigen-, idioten-, doofstommen- of blinden-
gesticht, een rijksopvoedingsgesticht, een
tuchtschool, een gevangenis of een rijkswerk-
inrichting;
b. hij, die ingevolge art. 39 van het Wet
boek van Strafrecht ter beschikking van de
Regeering is gesteld en niet in een rijksop
voedingsgesticht is opgenomen;
c. hij, die als vrijwilliger behoort tot de
landmacht, uitgezonderd den vryiwilligen
lands to rm tot de zeemacht of de over-
aeesche weermacht.
d. hij, wiens inschrijving wordt vervroegd
krachtens een toestemming, als hierna be
doeld.
Inschrijving v6or den, gewonem tjjd.
Art. 15 van het besluit. 1. Hij, die eerder
wenscht te worden ingeschreven dan naar zrjn
leeftijd zou moeten geschieden, vraagt daartoe
met opgaaf van redenen toestemming bij een
verzoekschrift, dat hij aan den Minister van
Defensie zendt v66r 1 Mei van het jaar, waarin
hij 17 jaar oud wordt. Hij! legt daarbij over een
bewijs van instemming van zijn wettigen ver
tegenwoordiger. Indien de minister in de
opgegeven redenen aanleidlng zou vinden het
verzoek toe te staan, stelt hij den belang-
hebbende in de gelegenheid een onderzoek te
ondergtaian ter zake van ldchamelijke geschikt-
heid, voor zoover niet ibjj het verzoekschrift
verklaringen zijn overgelegd, waaruit de ge-
sohiktheid voldoende blijkt.
Inschrijving na d,en gewonen tijd.
Art. 7 der wet. 1- Voor den dienstplicht
Wordt ook of wordt opnieuiw ingeschreven
voor zoover hij niet reeds ingevolge art. 6 der
wet is ingeschreven
a. de Nederlander, die na 1 Januari van
het jaar, waarin hij 19 jaar ouid wordt, en
vdor 1 Januari van het jaar, waarin hij 25 jaar
oud wordt, zjjn woonplaats in Nederland of
in een plaats in het buitenland, welke niet
meer dan 15 K.M. van de Nederlandsche grens
is gelegen, heeft gevestigd of wiens wettige
vertegenwoordiger in dat tijdvak zijn woon
plaats aldaar heeft gevestigd;
b. hij, die in bedoeld tijdvak Nederlander
of opnieuw Nederlander is geworden, indien hij
of zijn wettige vertegenwoordiger in Neder
land of in een plaats, als onder a bedoeld,
woonplaats heeft;
c. de niet-Nederlander, die in bedoeld tijd
vak ingezetene of opnieuw ihgezetene is
geworden;
d. de ingezetene, niet-Nederlander, die in
bedoeld tijdvak opboudt te behooren tot een
staat, als bedoeld in art. 6, tweede lid onder
b, der wet (zie hiervoor).
2. Met betrekking tot het bepaalde onder
c geldt art. 6, tweede lid, der wet (zie hier
voor).
(Zie omtrent de aangifte art. 8 der wet,
derde lid b, hiervoor.)
Strafbepalingen.
Art. 48 der wet. 1. Met hechteais van ten
hoogste veertien dagen of geldboete van ten
bocgste honderd vijftig gulden wordt gestraft:
a. hij, die niet voldoet aan een ingevolge
art. 8, tweede lid, der wet op hem rustende
verplichting;
b. degtue, die de m verband met deze wet
van hem gevraagde opgaven niet of niet naar
waarheid verstrekt;
c. diegene, der bestuurders van krankzin-
nigen, idioten-, doofstommen- of blindenge-
stichten, rijiksopvoedingsgestiehten, tucht-
scholen, gevangenissen of rijkswerkinrichtin-
gen, die niet voldoet aan een ingevolge art. 8,
tweede lid, der wet op de bestuurders rustende
verplichting of die niet overeenkomstig bij
Kcciinklijk besluit gegeven voorschriften op
gaven verstrekt ter inschrijving vopr den
dienstplicht van in die gestichten opgenomen
personen.
2. Met gevangenisstraf van ten hoogste
twee maanden of geldboete van ten hoogste
zeshonderd gulden wordt gestraft hij, die op-
zettelijk een der in het eerste lid bedoelde
feiten pleegt.
Vrystelling van den dienstplicht.
Hij, die vrijstelling wenscht wegens broe-
derdienst of wegens het bekleeden van een
geestelijk of een godsdienstig-menschlievend
ambt of opleiding tot zoodanig ambt, behoort
daartoe, voor zoover mogelijk, aanvraag te
doen bij de aangifte ter inschrijving. By die
aangifte bestaat tevens gelegenheid om, in
dien de in te schrijven persoon vermoedelijk
een andere reden van vrystelling zal kunnen
doen gelden, ook hiervan opgaaf te doen.
Beteekenis van de uitdrukking wettige
vertegenwoordiger".
Waar in de dienstplichtwet of in het dienst
plichtbesluit wordt gebezigd de uitdrukking
.wettige vertegenwoordiger", wordt daaronder
verstaan degeen, die de ouderlijke macht, de
voogdij of de curateele uitoefent.
Ter Neuizen, 9 December 1933.
De Burgemeester voornoemd,
J. HUIZINGA.
doen te weten, dat door den Raad dier ge
meente in zijne vergadering van 26 October
1933 is vastgesteld de voigende verordening
1. De Raad der gemeente TER NEUZEN
BESLUIT
in te trekken zijn besluit van 17 Augustus
1933 tot vaststelling van de nieuwe bouw-
verordening;
2. De Raad der gemeente TER NEUZEN
gelet op de Wcaingwet en op art 168 der
Gemeentewet; gezien het advies der Gezond-
heidscommissie, gezeteld te Ter Neuzen, dd. 4
Augustus, no. 205;
BESLUIT
vast te stellen de voigende verordening:
VERORDENING op het bouwen en de be-
woning.
HOOFDSTUK I
ALGEMEENE BEPALINGEN
Artikel 1
In deze Verordening wordt verstaan onder:
1. Wegen:
wegen en open terreinen, voorzoover die,
hetzij publiekrechtelijk, hetzij feitelijk door
gedoogen van de rechthebbenden, voor het
openbaar verkeer open staan, of bij besluit
van de daartoe bevoegde Overheid aange-
wezen zijn om daarvoor te dienen;
2. Weghoogte:
de grootste hoogte van het bovenvlak vau
den weg, gemeten ter plaatse van het te
bebouwen erf;
3. Gebouw
een woning of een ander gebouw in den zin
der Woningwet;
4. Peil:
de bovenkant van den beganegrondvloer
van een gebouw;
5. Bouwen:
het maken, het geheel of voor een gedeelte
vemieuwen of veranderen, of het uitbreiden
van bouwwerken, met name:
a. een wcning of een ander gebouw in den
zin der Wcningwet;
b. terreinafscheidingen en beschoei'ingen;
c. stoeptreden, stoepen, toegangsbruggea
en bestratingen;
d. inrichtingen voor driokwatervoorziening
en voor den afvoer of de verzameling van
water, vuil en drekstoffen;
e. antennes en reClameborden en -toe-
stellen;
f. muren, wanden of schotwerken, niet
vallende onder b;
g. vrijstaande schoorsteenen;
6. Woning:
een complex van ruimten, dat krachtens
zijne indeeling geschikt en bestemd is voor de
huisvesting van den gezin;
7. Verdieping:
elk complex van ruimten en elke onverdeel-
de ruimte, begrensd door de omtrekmuren
van een gebouw en gelegen op ongeveer een-
zelfde hoogte boven peil, met uitzondering
van alle op den beganegrond gelegen ruimten,
zoomede die op den zolder, indien deze onder
een schuin dak is gelegen;
8. Vertrek:
elke besloten ruimte, welke bestemd is voor
het verblijf van menschen gedurende den dag
of den nacht;
9. Vrijehoogte van een ruimte:
de afstand van den bovenkant van den vloer
tot den onderkant van het plafond, of, inge-
val geen plafond aanwezig is dan wel een
plafond tussehen de balklaag is aangebracht,
van den bovenkant van den vloer tot den
onderkant der balklaag (eventueel aanwezige
moerbalken niet medegerekend)
10. Bouwmuur:
een muur, welke bestemd is de scheidiag te
vormen tussehen twee gebouwen, zoomede elk
der beide scheidingsmuren van twee belen-
dende gebouwen, indien tussehen die muren
geen ruimte, dan wel een ruimte ter breedte
van niet meer dan 0.12 m aanwezig is;
11. Brandvrij materiaal:
metselwerk, beton, .gewapend beton, be-
pleisterde netwerken van metaal, alsmede
brandvrije platen, welke als zoodnnig door
Burgemeester en Wethouders zijn erkend;
12. Eigenaar:
mede den beheerder en voorts ieder, die
krachtens eenig zakelijk recht, bezit daar
onder begrepea, beschikking heeft over eenig
onroerend goed;
13. Bouwtoezicht:
de ambtenaren, bedoeld in art. 13, eerste
lid, der Wcningwet.
14. Maand:
dertig dagen,i met uitzondering evenwel van
de vermelding maand voorkomende coder
artikel 119 eerste lid.
Art. 2
Waar de bepalingen dezer Verordening
eischen bevatten voor zoover hoofdstuk IV
betreft: eischen, waaraan bij den bouw, nadat
daartoe vergunning is verleend, moet worden
voldaan welke niet scherp omlijnd zijn,
zoodat zij ruimte laten voor verschil van in-
zicht, oordeel of gevoelen, berust de beoor
deeling, hoever de strekking dier bepalingen
gaat, bij Burgemeester en Wethouders, be
houdens, ingeval beroep op den Raad open-
staat, het nader oordeel van den Raad.
Art- 3
1. Indien in deze Verordening gewaagd
wordt van de mogelijkheid tot het stellen van
wordt daaronder verstaan
van Burgemeester en Wet
houders, bedoeld in art. 9, eerste lid a, der
Woningwet.
2. Indien in deze Verordening gewaagd
wordt van mogelijkheid tot vrystelling, wordt
daaronder verstaan de bevoegdheid van Bur
gemeester en Wethouders, bedoeld in art. 9,
eerste lid b, der Woningwet Deze vrijstelling
moet schriftelijk worden verleend. Wanneer
aan eene vrijstelling voorwaarden worden
verbonden, zullen deze, ingevolge art. 9,
tweede lid, der Wcningwet, alleen strekken
ter bescherming van de belangen, beoogd met
de bepalingen, waarvan vrijstelling wordt
verleend.
3. Indien in deze1 Verordening gewaagd
wordt van gelasten, woiaU daaronder verstaan
schriftelijk gelasten bij aanschrijving van
Burgemeester en Wethouders. Een zoodanige
lastgeving houdt in den termijn, binnen wel-
ken aan de lastgeving moet zijn voldaan.
4. Degene, tot wien een lastgeving, als
bedoeld in het derde lid, wordt gericht, is
gehouden binnen den gestelden termijn aan de
lastgeving te voldoen.
5. Van elke lastgeving,. gegrond op het
bepaalde in de artt. 10, 14, 15, 94 en 101, is
binnen een maand na hare dagteekening be
roep op den Gemeenteraad mogelijk. Han-
gende de behandeling der voorziening blijft de
lastgeving buiten werking.
Art. 4
1. Burgemeester en Wethouders zrjn be-
voegd omtrent de samenstelling en de
hoedanlgheid van bouwwerken en hunne
onderdeelen, dea afvoer van water en vuil en
de beschikbaarheid van water, al zoodanige
onderzoekingen te verrichten of te doen ver-
richten, als voor een juiste beoordeeling
noodzakeiijk zijn; zrj zijn mede bevoegd, een
middel tot watervoorziening, dat niet voldoet
aan de in deze Verordening te dien aanzien
gestelde eischen, blijvend of tijdelijk af te
sluiten.
2. Eigenaars en gebruikers van bouw-
jverken en erven, alsmede uitvoerders van
werken, zijn verplicht, de r onderzoekingen,
bedoeid in het eeyste lid, te gedoogen en de
gevraagde gegevens te verstrekken binnen
pen door Burgemeester en Wethouders te be-
palen termijn.
nadere eischen,
de bevoegdheid
3. Het is verboden de afsluiting van een
middel tot watervoorziening, bedoeld in het
eerste lid, te verbreken.
Art. 5
1. De beoordeeling, of de uitvoering van
den bouw geschiedt overeenkomstig het be- 1
paalde in deze Verordening, en of de bouw- j
materialen voldoen aan de daaromtrent in
deze Verordening gestelde eischen, is toever- j
trouwd aan het Bouwtoezicht.
2. Ingeval het Bouwtoezicht van oordeel
is, dat de uitvoering van den bouw niet ge
schiedt als in het eerste lid bedoeld, of dat de 1
bouwmaterialen niet voldoen aan de in het
eerste lid bedoelde eischen, geeft het Bouw- j
toezicht hiervan schriftelijk kennis aan Bur
gemeester en Wethouders en den houder der
bouwvergunning, tenzij deze aan een monde-
linge aanwijzing gevolg geeft.
3. Van elk oordeel van het Bouwtoezicht
is beroep op Burgemeester en Wethouders
toegelaten. De termijn, binnen welken dit be-
roep moet zijn ingesteld, bedraagt:
a. indien het oordeel betrekkin^ftieeft op
de uitvoering van den bouw, acht dagen;
b. indien het oordeel betrekking heeft op
de hoedanigheid van de bouwmaterialen,
tweemaal 24 uren (Zon- en feestdagen niet
medegerekend).
4. Aan het Bouwtoezicht en aan andere
ambtenaren, aan wie door de daartoe bevoegde
Macht de uitvoering dezer Verordening is
opgedragen, wordt de last verstrekt om, in
dien zij zulks noodig achten, alle gebouwen
en alle al dan niet afgesloten ruimten en
terreinen te alien tijde te betreden, desnoods
tegen den wil der eigenaars of gebruikers.
Bij het betreden van woningen nemen zij het
bepaalde in art. 68 der Woningwet in acht.
HOOFDSTUK H
VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE
WEGEN, ROOILIJNEN EN OPEN ERVEN
EN -TERREINEN
Art. 6.
1. Het is verboden een weg aan te leggen
of een weg aan het plaatselijk wegennet aan
te sluiten zonder vergunning van den Gemeen
teraad.
2. Het is verboden een weg aan te leggen:
a. anders dan met inachtneming van het
bepaalde in art. 8 dezer Verordening zoomede
van eenig ander voorschrift, door den Gemeen
teraad ten aanzien van den weg of van wegen
in het algemeen of van het maken van kunst-
werken daarin of daaraan vastgesteld;
b. anders dan ter plaatse, volgens de
richting, het profiel en de hoogte, door den
Gemeenteraad te bepalen of goed te keuren.
3. Onder het aanleggen van een weg is in
deze Verordening mede begrepen het ver-
lengen of verbreeden van een weg.
4. De verbodsbepalingen, in dit artikel
vervat, zijn niet van toepassing op wegen, aan
te leggen of aan te sluiten door het Rijk, de
Provincie, een Waterschap of een Polder.
Art. 7.
1. De vergunning, bedoeld in art. 6, eerste
lid, moet schriftelijk worden aangevraagd. Bij
de aanvrage moeten de voor de beoordeeling
noodige teekeningen en beschrijvingen in
triplo worden overgelegd. Burgemeester en
wethouders verstrekken binnen tweemaal 24
uur na de indiening eener aanvrage daarvan
een gedagteekend bewijs.
2. Op een aanvrage om vergunning, als
bedoeld in het vorige lid, wordt door den
Gemeenteraad binnen vier maanden na de
indiening beslist.
3. De vergunning wordt geweigerd:
a. indien gehandeld zoude worden in strijd
met een goedgekeurd plan van uitbreiding of
met eenig door den Gemeenteraad vastgesteld
voorschrift met betrekking tot den weg of
tot wegen in het algemeen;
b. indien de weg en de daarvoor bestemde
grend, tenzij de aanvrage een voetpad be
treft, niet aan de gemeente worden overge-
dragen.
4. De vergunning kan, behalve in de in het
vorige lid genoemde gevallen, worden ge
weigerd, indien de weg op dusdanig grooten
afstand van toestaan.de bebouwingen zou
j gelegen zijn, dat naar het oordeel van den
Gemeenteraad de vergunning te groote kosten
of bezwaren voor de gemeente met zich zou
j brengen, met name ten aanzien van rioleering,
watervoorziening, verlichting en toezicht.
j 5. Van het bepaalde in het derde lid onder
b kan door den Gemeenteraad worden afge-
weken, indien naar zijn oordeel een behoorlijk
onderhoud van den weg, in verband met het
te verwachten gebruik daarvan, voldoende
verzekerd is.
6. Aan de vergunning kunnen voorwaar
den worden verbonden met betrekking tot den
termijn van voltooiing en tot de instand-
houding van den weg gedurende ten hoogste
10 jaren na den aanleg, zoomede de voor-
I waarde dat werkzaamheden, verband houden-
de met den aanleg van gemeentewege moeten
worden verricht.
7. Indien op een aanvrage om vergunning
tot wegaanleg guns tig is beslist, worden de
richting, de grenzen en de hoogte, welke bij
den aanleg van den weg moeten worden in
acht genomen, overeenkomstig het daarom
trent bepaalde of goedgekeurde door den
Gemeenteraad, door of vanwege Burgemees
ter en Wethouders op het terrein aangewezeo.
Art. 8
1. Een aan te leggen weg, welke voor het
verkeer van rri- voertuigen is bestemd
mag geen geringere breedte dan 8 m ver-
krygen.
Art. 9.
1. Een weg, waaraan eenig gebouw zal
worden opgericht, moet behoorlijk aansluiten
aan het plaatselijk net van verharde wegen
en voldoen aan d'e door den Gemeenteraad
ten aanzien van wegen, waaraan gebouwd
wordt, of van dien weg in het bijzonder, vast-
gestelde voorschriften met betrekking tot de
ligging, de afmetingen, de hoogte, de verhar-
ding, de rioleering en andere in den weg ver-
eischte kunstwerken, zoomede de verlichting.
2. Burgemeester en Wethouders kunnen
toestaan, dat gebouwen worden opgericht aan
een weg, waarvan de aansluiting, de aan teg
of de voorziening overeenkomstig het bepaalde
in het eerste en tweede lid voldoende ver
zekerd is.
3. De eischen, welke voor plaatselijike
wegen, genoemd in het le lid worden gesteld
zijn:
a. de wegen moeten aansluiten aan het
plaatselijk net van verharde wegen en een
breedte en hoogte hebben, als in elk geval
door den gemeenteraad te bepalen;
b. de wegen moeten over door Burgemees
ter en Wethouders aan te wijzen breedte ver-
hard zijn met keien, klinkers, of eenig ander
materiaal, een en ander onder goedkeuring
van Burgemeester en Wethouders, terwijl
langs die wegen trottoirs ter breedte en ter
hoogte als door Burgemeester en Wethouders
voor elke straat zal worden bepaald, moeten
worden aangelegd;
c. de wegen moeten behoorlijk worden ge-
rioleerd. De riolen moeten een voldoend af-
voervermogen hebben en moeten aansluiten
aan het gemeenteriool, of uitwateren in een
daartoe geschikte leiding of sloot.
Burgemeester en Wethouders stellen te dien
aanzien nadere eischen. De zinkputten moe
ten worden aangebracht op afstanden van
hoogstens 30 meter in de as van het riool, als
mede, daar, waar het riool van richting ver-
andert. De van stankschermen voorziene
syphons moeten geplaatst worden ter weers-
zijden in de goten van den weg en door ijzer-
aarden buizen, wijd inwendig minstens 15 c.M.
verbonden zijn met de zinkputten.
Art. 10.
1. Bestaande wegen mogen niet zoodanig-
worden opgehoogd, dat de beganegrondvloer
van vertrekken in daaraan gelegen gebouwen
komt te liggen beneden de weghoogte, tenzij
met goedkeuring van den Gemeenteraad.
2. Niet aan de gemeente toebehoorende
wegen en de daarin aanwezige kunstwerken,
moeten door de eigenaren in behoorlijken staat
van onderhoud worden gehouden. Aan de
eigenaren kan worden gelast alle werkzaam
heden te verrichten of te doen verrichten
welke voor het onderhoud noodzakeiijk zijn.
3. Een bestaande weg wordt niet door de
gemeente in beheer en onderhoud overgeno-
men, tenzij;
a. de weg en de grond waarop hij ligt
aan de gemeente in eigendom worden over-
gedragen;
b. de weg, indien deze een weg is als bedoeld
in art. 9, eerste lid, voldoet aan de in het
eerste en tweede lid van dat artikel gestelde
eischen, of, indien hij niet voldoet aan die
eischen, waarborgen aanwezig zijn dat hij,
zonder kosten voor de gemeente, alsnog in den
vereischten toestand zal worden gebracht.
4. De bepalingen, in dit artikel vervat,
zijn niet van toepassing op wegen, toebe
hoorende aan het Rijk, de Provincie, een
Waterschap of een Polder.
Art. 11
1. Voorgevelrooilijnen en achtergevelrooi-
lijnen, voorzoover deze beJrekking hebben op
den bouw, worden door of vanwege Burge
meester en Wethouders aangewezen overeen
komstig de voorschriften, door den Gemeen
teraad uitgevaardigd ingevolge art. 2, eerste
lid a en b, en tweede lid, der Woningwet.
2. De aanwijzing geschiedt binnen veertien
dagen nadat by Burgemeester en Wethouders
een daartoe strekkend verzoek is ingekomeh
van dengene, aan wien vergunning tot bouwen
aan den betreffenden weg is verleend.
3. Bij toepassing van de op de voorgevel-
rcoilijnen en achtergevelrooilijnen betrekking
hebbende bepalingen in deze Verordening
gelden slechts de door of vanwege Burge
meester en Wethouders aangewezen lijnen.
Art. 12.
1. Behoudens ingeval door den Gemeente-,
raad een bijzonder voorschrift ten aanzien
van de voorgevelrooilijn is uitgevaardigd op
grond van art. 2, tweede lid, der Woningwet,
en onverminderd hetgeen ten aanzien van
voorgevelrooilijnen voortvloeit uit bij het
uitbreidingsplan behoorende bebouwingsvoor-
schriften krachtens art. 39 der Woningwet.
gelden ten aanzien van voorgevelrooilijnen
de hierna onder a, b en c voigende voor
schriften:
a. aan nieuw aan te leggen wegen, zoo
mede aan bestaande wegen buiten de be-
bouwde kommen, geldt, behoudens het be
paalde onder b, als voorgevelrooilijn een lyn,
evenwijdig aan de as van den weg, en gelegen
op een afstand van 10 m uit die as, tenzij de
wegbreedte grooter is dan 10 m, in welk geval
de lijn is gelegen op een afstand van 5 m uit
de grens van den weg;
b. voorzoover gebouwen, welke aan be
staande wegen buiten de bebouwde kommen
zijn opgericht, een ingevolge bet voorschrift
onder a bepaalde voorgevelrooilijn zouden
overschrijden, geldt ter plaatse als voorgevel
rooilijn de lijn, waarin de gevels dier gebouwen
zijn gepaatst;
c. aan bestaande wegen binnen de be
bouwde kommen geldt als voorgevelrooilijn
een lijn, welke, getrokken door de voorgevels
van de naastgelegen gebouwen, een gelijkmatig
verloop verkrijgt overeenkomstig de richting
van den weg, echter in dier voege, dat de
breedte van den weg, door den bouw niet ver-
minderd zal worden.