V A RI A. 3.00-3.50 3.50-4.00 4.00-4.50 4.50-5.00 5.00-5.50 5.50-6.00 6.5 X 18 7.8 X 18 7.8 X 20 3 10 X 18 7.8 X 23 10 X 20 10 X 23 10 X 25 dit artikel, in baksteen waren uitgevoerd. Het gebruik van Boomscbe machinale steen, kalkzandsteen of cementsteen voor voorgevels is verboden. In bijzondere gevallen kan hiervan door Burgemeester en Wethouders vrijstelling wor- den verleend. C Art. 50 1. Alle omtrekmuren van een gebouw moeten aan de constructie der daarop rusten- de of daartegen aansluitende vloeren - met uitzondering van den beganegrondvloer voor- zoover daaronder geen kelderruimte aan- wezig is en, bij topgevels, ook aan de con structie der daarop rustende of daartegen aansluitende dakvlakken, op stevige wijze worden verankerd. In geen geval mag de afstand van twee opvolgende verankeringen meer dan 2.25 m bedragen. 2. De verankering van houten balklagen met de muren moet geschieden met gesmeed ijzeren ankers van ten minste 320 mm2 door- snede en voorts als volgt: a. in omtrekmuren van een gebouw, die de uiteinden van balken dragen, ten hoogste om den tweeden balk en zooveel mogelijk aan beide balkeinden b. ter plaatse van een raveeling aan de uiteinden van beide balken, die het raveel- bint dragen; c. in andere omtrekmuren dan de onder a e. wanneer een scheidingswand, als be- doeld in de tabel bij art. 55 in de richting van de balken wordt geplaatst, moet daaronder een balk aanwezig zijn, tenzij ingevolge art. 55, vijfde lid, verdergaande nadere eischen ten aanziem van de ondersteuning worden gesteld; f. de dikte van een houten vloer op een houten balklaag moet ten minste 0.022 m be- dr"agen. De delen moeten met groef en mes sing in elkander passen. Art. 60 1. Materiaal, constructie, ondersteuning en bevestiging van trappen moeten zoodanig zijn, dat de trappen de belasting, waaraan zij zul- len worden blootgesteld, behoorlijk kunnen dragen. 2. De dikte van boomen en treden van vaste houten trappen moet ten minste 0.030 m, van losse houten trappen ten minste 0.020 m bedraigen. 3. Losse trappen moeten door middel van haken of op andere wijze tegen uitglijden kunnen worden beveiligd. 4. Ten aanzien van de dikte van boomen en treden van vaste houten trappen kunnen nadere eischen worden gesteld, indien de trappen niet van stootborden zijn voorzien, of indien zij in gebouwen als bedoeld in art. 33 worden aangebracht. Art. 61 niet aanwezig is, moet de uitloozing plaats vinden in een beerput zonder overstort- inrichting. t- t 3. Indien de drekstoffen uitloozen op een beerput, mag het privaat niet van waterdoor- spoeling zrjn voorzien. 4. Indien de drekstoffen uitloozen op een reinigingsinrichting met overstort, mogen de overvloeiende vochtcci slechts worden afge- voerd door een waterdichte afvoerleiding. 5. Nader kan worden geeischt, dat de uitloozing op -een der Wijzen, als genoemd in het tweedb lid, tweeden volzin, plaats vindt, Mede kunnen; nadere eischen warden gesteld ten aanzien van de-uitloozing, zoomede, indier deze op een openbaar -fiopl plaats vindt, teD aanzien van da aansluiting aan dat riool. Art. 66. 1. Voor een beerput mag -de inhoud niet minder dan 1.50 ms bedragen. Indien meer dan een waning op een beerput is aangesloten moet voor elk der wonihgen de genoemde inhoudsmaat aanwezig zijn. 2. Een beerptit moet zijn gemaakt van metselwerk of beton. Hij moet aan de boven- zijde zijn afgesloten behoudens een ontrui- mingsopening. Deze opening moet luchtdicht zijn afgedekt; het bovenste gedeelte mag zich ten hoogste 0.25 m beneden het terrein be- vinden. minste een aan de buitenlucht uitkamend beweegbaar raam. 3. In kelders moet gelegenheid tot vol- doende luchtverversching aanwezig zijn. Afdeelink K Schoorsteenen Art. 73 Elke stookplaats moet gelegenheid hebben tot afvoer van rook naar buiten door een afzcnderlijk rookkanaal en moet zoodanig zijn ingericht, dat het roet slechts op metselwerk of ijizer kan neervallen. Art. 74 1. Geen rookkanaal mag aanvangen op grootere hoogte dan 0.50 m onder de zoldering van een vertrek. 2. Rookikanalen binnendaks moeten zoo veel mogelijk loodrecht worden opgetrokken; de hoek met het horizontale vlak mag niet minder dan 45° bedragen. Van laatstbedoelde bepaling is vrijistelling mogelijk. 3. Rookkanalen buitendaks mogen slechts loodrecht opgetrokken worden. 4. Korte bochten, knikken of plotselinge vemauwingen mogen in een rookkanaal niet voorkomen. Art. 75 Afdeeling N Bijzondere bepalingen Art. 82 1. Het uiterlijk van nieuw te maken of naar cjen uitwendigen vorm te veranderen gebouwen, reclameborden en -toestellen, als- mede muren, hekken of andere terreinafschei- dingen, moet zoodanig zijn, dat het noch op zichzelf^ nooh in verband met de omgeving, uit een oogpunt van welstand aanstoot kan geven. 2. Tp dien aanzien kunnen nadere eischen worden gesteld. Art. 83 De tusschenruimte, bedoeld in art. 703 vu het Burgerlrjk Wetboek, wordt bepaald op ten minste 1 m. Art. 84 Wanneer in deze Verordening een bepaalde bouwstof of een bepaalde wijze van construc tie of uitvoering is voorgeschreven, kunnen Burgemeester en Wethouders het gebruik van ander materiaal, of het toepassen van een andere wijze van constructie of uitvoering toestaan, mits cnomstootelijk vaststa, dat de vervanging niet tot mindere deugdelfj-kheid van het werk kan leiden. Art. 85 Bal1 Art. 109 Het is verboden eene weeing te gebruiken, indien deze niet zoodanig is ingericht, dat personen boven 12 jaar van verschillend ge- slacht, die niet met elkander gehuwd zijn, niet in hetzelfde vertrek aachtverbiyf be- hoeven te houden. Art. 110 Onvermtaderd het bepaalde in art. 107, is het verboden een woning te gebruiken, indien de inhoud van een vertrek, waarin een of meer slaapplaatsen aanwezig zijn, minder bedraagt dan 7.5 m-'i voor elken persoon boven de 12 jaar, die daar nachtverblijf houdt, en 3.75 m3 voor elk kind beneden dien leaftijd. Art. Ill 1. Gnverminderd het bepaalde in art. 1620. eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, is de bewoner, hoofd van een gezip of afzonderlijk levend persoon, of indien de last daartoe op hem niet rust de eigenaar, verplicht zorg te dragen, dat alle in de woning of ia het daarbij behoorende erf aanwezige goten, kolken, putten, riolen en privaten, wanneer deze vol of verstopt zijn, geledigd of gereinigd word en. 2. Den bewoner voomoemd, of indien de woning niet bewoond is d'ea eigenaar, kan worden igelast; a. dat de woning en het daarbij behoorende erf, indien en voorzoover op hindierlijkie wijze vcrontreinqgd, behoorlijk wordea gereinigd; b. dat de woning, of het zich daarin be- vindende huis-raad, indien met ongedierte besmet, behoorlijk worde gereinigd; c. dat vuil, afval of andere stoffen worden verwijderd, het uito-efenen van een bedrijf of het houden van dieren worde gestaakt, indien daardoor in of nabij de woning de Lucht op hinderlijke wijze verontreinigd wordt. Art. 112 Het is verboden a. rook, afkomstig uit een stookplaats, anders af te voeren dan door een rookkanaal; b. kachelpijpen te leiden door afscheidin- gen of vloeren, welke niet zijn samengasteld uit brandvrij materiaal, tenzij zij daarvan door onbrandbare en slecht warmte geleidende stoffen op voldoende wijze zijn geisoleerd. Art. 113 Indien uit een gebouw rook of damp op een voor de omgeving binderlijke wijze wordt af- gevoerd, kan worden gelast, dat zoodanige voorzieningen worden getroffen, dat de hinder ophoudt. Art. 114 1. Het is verboden een onbewoonbaar- verklaarde woning na hare cntruiming voor eenig ander doel in gebruik te nemen, in gebruik te geven of te laten gebruiken zonder vergunning ven Burgemeester en Wethouders. 2. Deze vergunning wordt allean gewei- gerd, indien van het gebruik emstige hinder voor de omgeving of gevaar voor de veiligheid of de gezondheid te duchten is. 3. Van een besluit tot weigering van een vergunning is beroep op den Gemeenteraad toegelaten. Het bepaalde in art. 21 vindt hier- bij overeenkomstige toepassing. Art. 115 Onverminderd het bepaalde in art. 1 van het besluit van 23 Juni 1925, S. 262, tot toe- passing van de artt. 14 en 15 der Warenwet (S. 1919 no. 581), is het verboden in een ver trek, dat in onmiddellijke verbindiag staat met een winkel, waarin eet- en drinkwaren worden verkocht, een slaapplaats te bezigen of te doen bezigen, tenzij dit vertrek in rechtstreek- sche gemeenschap staat met de buitenlucht of met een ander goed te ventileeren vertrek, portaal of gang. HOOFD STUK VHI ONBEWOONBAARVERKEARING Art. 116 1. Als kenteeken, bedoeld bij art. 25, zevende lid der Woningwet moet worden ge- beizigd een houten of metalen bord, waarop de woorden: ONBEWOONBAARVERKLAARDE WONING in duidelijk leesbare letlers van ten minste 4.5 cm hoogte, met zwarte olieverf op lichten ondergrend, zijn geschilderd. 2. Het bord moet aan de onbewoonbaar- verklaarde woning worden bevestigl boven of ter zijde van de hoofdtoegangsdeur. 3. Indien de onbewoonibaarverklaarde woning is gelegen in een gebouw, waarin andere, niet onbewoonbaarverklaarde wonin- gen zijn gelegen, moet het bord worden be- vestigd tegen de buitenzijde van de hoofd toegangsdeur van. de woning. 4. Indien in het geval, bedoeld in het vorige lid, de hoofdtoegangsdeur als toegang tot meer dan 6en woning dient, moet op het bord worden aangegeven, welke woning is on- bewoenbaar verklaard. HOOFDSTUK IX STRAF-, OVERGANGS- EN SLOT- BEPAUNGEN Art. 117 Het hardelen waaronder is te verstaan zoowel doen als nalaten in strijd met de bepalingen dezer Verordening wordt, voor zoover daartegen geen straf is bedreigd in 10 der Woningwet, gestraft met hecbtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden. Art. 118 1. Op een aanvrage om eene vergunning als bedoeld In art. 6, eerste lid a, der Woning wet, dan wel art. 6, eerste lid, of 17, eerste lid a, dezer Verordening, welke is ingekomen vodr den dag, waarop deze Verordening in werking treedt, wordt beschikt krachtens de bepalingen van de op den datum van in- diening geldende verordening, tenzij de aan- vrager verzoekt daarop de bepalingen dezer Verordening van toepassing te doen zijn. 2. Op de uitvoering van een plan, waar- voor vergunning is verleend niet krachtens de bepalingen dezer Verordening, is van toepas sing de verordening, krachtens welker oe- palingen de vergunning is verleend, met dien verstande a. dat eene vergunning, welke is verleend meer dan zes maanden v66r den dag, waarop deze Verordening in werking treedt, geacht wordt te zijn vervallen, tenzij Burgemeester en Wethouders schriltelijk verklaren, dat op genoemden dag met de werkzaamheden een aanvang was gemaakt; b. dat op eene bouwvergunning mede van toepassing is art. 20 dezer Verordening. Art. 119 1. Deze Verordening kan worden aange- haald onder den titel ,,Bouwverordening der gemeente Ter Neuzen". Zij treewt in wer king op den eersten dag der maand, volgende op die, waarin zij is afgekondigd. 2. Behoudens het bepaalde in art. 118, vervalt bij het in werking treden dezer Ver ordening de Bouwverordening der gemeente Ter Neuzen, vastgesteld 26 Januari 1911, met de sindsdien daarin aangebrachte wijzigingen en aanvullingen. Vastgesteld in de openbare vergadering van 26 October 1933. J. HUIZINGA, Burgemeester. B. I. ZONNEVIJLLiE, Secretaris. Zijnde deze verordening overeenkomstig het bepaalde in de Woningwet door de Gedepu- teerde Staten van Zeeland bij besluit van 24 November 1933 no. 174 3e afd. goedgekeurd. En is hiervan afkondiging geschied waar het behoort den 6 December 1933. Burgemeester en Wethouders voornoemd, J. HUIZINGA, Burgemeester. B. I. ZONNEVIJLLE, Secretaris. DE V1NGERHOED EN DE SOHAAR. De vingerhoed is veel ouder dan de schaar. De eerste vingerhoed is stellig uitgehold in een stukje bot van het een of ander dier. Uit de oudheid zijn vingerhoeden van been en brons bewaard gebleven. Oorspronkelijk werd hij aan den duim gedragen, daar deze sterker was dan de andere vingers en daarom beter geschikt om de naald met kracht door ruwe huiden of stoffen heen te duwen. De vingerhoed heeft er ongeveer altijd het zelfde uitgezien. Alleen waren de puntjes erin vroeger niet zoo talrijk, maar wel dieper. De eerste zilveren vingerhoed in Frankrijk werd door koning Frans f aan een der dames van het hof aangeboden, die bekend stand om haar kunstig borduunwerk. De kleermakersvingerhoed is, schrijft de „Maasbode", van Japanschen oorsprong. De mannen duwen de naald op met den kant van hun vinger, terwijl de vrouwen het met de toppen doen. Ook de scharen zijn heel oud. Bij Bgyptische en Perzische opgravingen zijn pre- cies dezelfde scharen gevonden, als wij thans nog gebruiken. Maar eerst in de Renaissance-^ tijd werd de schaar in Frankrijk bekend. Tot dat moment gebruikte men scherpe mesje3 die in U-vorm gebogen waren en waarvan men de punten op elkaar drukte als men wat door wou knippen. Catherine de Medicis bracht aan het Fransche hof de mode in zwang om ■den schaar l'ltaiienne" te dragen. Toen werd de schaar nog al3 een luxe voorwerp beschouwd en de koningin hing haar aan een ketting om het middel, gelijk met haar beurs en spiegeltje. A1 die inigredienten bengelden aan een ketting of band heen en weer. De schaar was dan geborgen in een etui van metaal of leer, rijk bestikt met edelsteenen. Eerst in de zestiende eeuw werd de schaar in Frankrijk algemeen gebruikt. 240.000 CENTENAARS BOOMBLADEREN. Nu ook de laatste bladeren van de boomen gevallen zijn, kan men weer eens uitrekenen welk een beteekenis zelfs die afval van de boomen heeft. De Berlijnsche straatrsiniging heeft wekenlang de handen vol om de blade ren van de straten te verwijderen. Berlijn telt nog steeds alleen in zijn straten en lanen 475.000 .boomen. Als men rekent, dat van elken boom gemiddeld niet meer dan 50 pond bladeren afvallen, komt men tot het respec- tabele cijfer van 240.000 centenaars boom- bladeren, alleen van de straatboomen, iwaarbij dan nog de geweldige massa afgevallen bla deren uit de parken en plantsoenen komt. Een gedeelte van die bladeren behoeft niet door de straatreiniging te worden verwijderd. In de buitenwijken doen dat de eigenaars van stadstuintjes. Zij vergaderen de bladeren en gebruiken ze om bun planten, konijnen- en kippenhokken tegen de vorst te beschermen. In hoofdzaak komt echter het afgevallen loof in stedelijke verzamelplaatsen en daar wordt het door de parkafdeeling voor dezelfde doel- einden gebruikt, terwijl wat niet noodig is om aan bioemfoedden e.d. een heschermend dek te verschaffen voor de winterkoude als mest kan worden gebruikt. HOE JA1* AN NEBS WISKEY I.EERDE.N MAKEN. Een medewerker van de .Daily Telegraph" geeft een treffend staaltje van de methode van de Japanners om Westersche kennis te verwerven en te gebruiken; hij doelt daarmee op hun pogin-g om te ooncurreeren met de Schotsche whiskey-industrie. Eenige jaren geleden bezocht een gezel- schap Japansche „toeristen" Schotland en kreeg verlof van een onderneming, die een aantal distilleerderijen .bezat, om een van haar gebouwen te bezichtigen, daar zij gaarne wil- den zien hoe whiskey gemaakt werd. Hun hoffelijkheid en hun belangstelling bekoorden alien met wie zij in aanraking kwamen. Men liet hun het heele productieproces zien. Zoo groot was hun geestdrift, dat hun op hun ver- zoek werd toegestaan schetsen te maken van de fabriek „om de zaak beter aan hun vrienden thuis te kunnen uitleggen". Om hun dankbaarheid te toonen, gaven de bezoekers mooie geschenken vsm Jap>ansche zijde en zij vertrokken met uifcbundige dankbetuigingen en verontschuldigingen voor de moeite die zij veroorzaakt hadden. TWee jaar verliepen en de ,,toeristen" waren vergeten. Toen vernam het Schotsche whis- key-bedrijf tot zijn verbazing, dat er in het Oosten Japansche whiskey op de markt werd gebracht. A1 is de whiskey niet zoo goed als de Schotsche, toch is er een markt voor ver- kregen in de Straits Settlements en in andere dselen van het Oosten, echter niet in Britsch- Indie. DE HOND GEVAARLIJKER DAN DE KAT. Gelijk bekend, is de echinococcose een ziekte die de mensch kan krijgen door langdurig en intiem verkeer met honden. De hond draagt de volwassen lintwormen bij zich; in den mensch ontwikkel-En zich de larven en denzelfden lint- worm tot vaak vuistgroote blazen, die in den lever en ook in de hersenea kunnen zetelen en tot zeer ernstige ziekteverschijnselen ja zelfs den dood aanleiding kunnen geven. De vraag is -gesteld of ook de kat niet de bron van be- smetting met echinococcen voor den mensch kan zijn. Lorenz (Zentrablatt fur Bakteriologie und Parasitenkundebeeft dit vraagstuk experimenteel trachten op te lossen. Hij gaf gelijktijdig aan een aantal honden en katten met echinococcen besmette lever te eten. In den hond verliep de ontwikkelin-g voorspoedig en waren in 10 dagen reeds kleine gesegmen- teerde lintwormen te vinden. Geheel volwassen waren de lintwormen daar na 26 dagen. Dan geven zij namelijk eieren af. In de kat was het verloop anders. Zeven dagen na de infec- tie .vertoonden de larven nog geen spoor van verdere ontiwikkeling. Ten slotte werden slechts hij den kat na verloop van 37 dagen, een tweetal wormen aangetroffen en bleek, dat de kat zich spontaan van zijn infectie bevrijdt, wat niet met de hond bet geval is, waar men u-itgaande van eenzelfde hoeveelheid besmet- tingsmateriaal als bij de kat gebruikt werd, steeds ziware infectie krijgt. De kat is dus voor den mensch als bron van besmetting met taenia echinococcus van zeer geringe beteeke nis. 6.5*X"16.5 6.5 X 18 7.8 X 18 7.8 10 X 20.3 X 18 7.8 10 X 23 X 20 10 X 23 Bij een grooteren afstand van de steun- punten dan 6 m kunnen ten aanzien van de afmetingem der binten nadere eischen worden gesteld; b. de breedte der raveelbalken moet ten minste 0.02 m meer bedragen dan die, welke voor de normale balken is vereischt; c. behoudens waar zulks gee# gevaar op- levert voor de hechtheid, mag de zwaarte der balken niet door inkepingen e.d. worden ver- minderd; d. indien de balkeinden op een muur zijn opgelegd, moet de oplegging een lengte ver- krijgen van ten minste 0.10 m; bij muren met een geringere dikte dan 0.18 m kan met een lengte der oplegging van ten minste 0.09 m worden volstaan. Over bedoelde lengte moe ten de balkeinden deugdelijk worden opge- sloten in het muurwerk. Indien in buiten- muren voor den balkkop minder dan 0.09 m muurwerk aanwezig is, moet deze tegen bet indringen van vocht worden beschermd; zoomede ten aanzien van de wijze van uit loozing, kunnen nadere eischen worden ge steld. Art. 64 1. Elk ter bewoning bestemd geibouw moet voorzien izijn van ten minste 6&1 inri-cbting voor den afvoer van huishoudwater. Elke zoodanige inrichting moet voorzien zijn van een lucht- en waterdichte afvoerleiding van ten minste 0.04 m inwendige middelltjn, zoo mede van een rooster en een stankafsluiting. 2. De afvoer van huishoudwater moet wor den aanigesloten op een openbaar riool. Indien dit niet aanwezig is, moet de uitloozing plaats vinden, hetzij op een waterloop, hetzij in een zink- of stapelput. Hiervan is vrijstelling mogelijk voor een andere wijze van uitloozing, mits daarvan geen binderlijke of voor de ge zondheid schadelijke gevolgen zijn te duchten. 3. Nader kan worden geeischt, dat de uit loozing op een der wijzen, als genoemd in het tweede lid, tweeden volzin, plaats heeft. Mede kunnen nadere eischen worden gesteld ten aanzien van de uitloozing, zoomede, indien deze op een openbaar riool plaats vindt, ten aanzien van de aansluiting aan dat riool. Art. 65. 1. Elk privaat moet van een privaattrech- ter of closetpot met een lucht- en waterdichte afvoerinrichting, zoomede van een stank- afsluiter zijn voorzien. 2. De afvoer van drekstoffen mogen via een septictank of reinigings-inrlchting worder. aangesloten op een openbaar riool. Indien dit dezer afdeeling ook glasdeur-en verstaan. -- -rrrr-rii;, „hjj J Cf t Art. 70 1. Elk vertrek moet voorzien zjjn van eeo of meer recbtstreeks aan de buitenlucht uit- komende staande ramen. 2. Ten aanzien van vertrekken, gelegen onder schuine dakvlakken, zoomede van niet in een woning gelegen vertrekken, is van deze bepaling vrijstelling mogelijk voor het aan- brengen van beweegbare liggende ramen. 3. De in het eerste lid bedoelde ramen moeten een lichtdoorlatend oppervlak hebben van ten minste V& van het vloeroppervlak, behoudens in zoldervertrekken, waar het ten minste i/10 moet bedragen. Het licht moet tot het voile oppervlak onder een hoek van ten hoogste 45° met het horizontale vlak kunnen toetreden. Art. 71 1. Een of meer der in het eerste lid van art. 70 bedoelde ramen moeten zoover ge- opend kunnen worden, dat de totale opening niet minder dan 34 van het gezamenlijk raamoppervlak bedraagt. 2. In keukens, bijkeukens en spoelkeukens moet de in het vorige lid bedoelde opening voor ten minste de helft kunnen worden ver- kregen door middel van een beweegbaar bovenraam. w Art. 72 1. Tot i-gangen, portalen en trappen moet het daglicht op voldoende wijze kunnen toe- trfeden. 'V i - -b 2. ZoMers moeten t voorzien zijn van ten ordening Ran vrijstelling worden verleend ten aanzien van den bouw en de inrichting van niet ter bewoning bestemde gebouwen voor tijdelijk gebruik. Afdeeling M Bcuwwerken, welke geheel of voor een gedeelte worden vemieuwd of veranderd Art. 81 1. Mede in af wij king van bet bepaalde in de artt. 13, 23, 24, 25, 26 en 27 mogen bij het geheel of voor een gedeelte vernieuwen of veranderen van een bouwwerk daaraan dezelfde uitwendige afmetingen worden ge- geven, die het bouwwerk v66r de vemieu- wing of verandering had. 2. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing bij het geheel vernieuwen oi veranderen van een bouwwerk, voorzooveel betreft het gedeelte, dat een krachtens art. 2, eerste lid a en b of tweede lid, der Woning wet door den Gemeenteraad vastgestelde voorgevel- of achtergevelrooilijn overschrijdt, met uitzondering van bouwwerken, als be doeld in art. 1, begripsbepaling 5, coder b en d, dezer Verordening. 3. Bij het geheel of voor een gedeelte ver nieuwen of veranderen van een gebouw kan van 66n of meer der in hoofdstuk TV dezer Verordening vervatte voorschriften vrijstelling worden verleend, indien de aard of de bestem- ming van het gebouw zulks eischt en de be- langen van veiligheid en gezondheid zulks gedoogen. term\jn hebben medegedeeld, dat met het sloopen een aanvang kan worden gemaakt. 2. Wanneer het voomemen tot sloopen een gebouw betreft, voorkoanende op de door de Rijksoommissie voor de Monumenten^opg samengestelde voorioopige lijsten der Neder- landsche monumenten van Geschiedenis en Kunst, wordt de in het eerste lid bedoelde termijn van aanvang gesteld op drie naaanden. Burgemeester en Wethouders maken hiervan in het bewijs van ontvangst melding. 3. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing, wanneer met betrekking tot het terrein, waarop het te sioopen bouwwerk is gelegen, eene bouwvergunning is verleend, en de kennisgeving,. bedoeld in art. 90 onder a, heeft plaats gehad, of een lastg-eving is ver- strekt krachtens art. 100, derde lid. Art. 93 1. Ten aanzien van het sloopen vindt het bepaalde in art. 88 overeenkomstige toe passing. 2. Bij het sloopen van een gebouw kaa de eisch worden gesteld, dat het terrein, waarop het gebouw gestaan heeft, na ruiming van putten, kolken en riolen en opvulling van gaten, wordt opgehoogd tot 0.50 m bovea den hoogsten waterstand, die ter plaatse pleegt voor te komen. U- (Zie verder het Derde Blad.)

Krantenbank Zeeland

Ter Neuzensche Courant / Neuzensche Courant / (Algemeen) nieuws en advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen | 1933 | | pagina 10