V A RI A.
3.00-3.50
3.50-4.00
4.00-4.50
4.50-5.00
5.00-5.50
5.50-6.00
6.5 X 18
7.8 X 18
7.8 X 20 3
10 X 18
7.8 X 23
10 X 20
10 X 23
10 X 25
dit artikel, in baksteen waren uitgevoerd.
Het gebruik van Boomscbe machinale steen,
kalkzandsteen of cementsteen voor voorgevels
is verboden.
In bijzondere gevallen kan hiervan door
Burgemeester en Wethouders vrijstelling wor-
den verleend.
C
Art. 50
1. Alle omtrekmuren van een gebouw
moeten aan de constructie der daarop rusten-
de of daartegen aansluitende vloeren - met
uitzondering van den beganegrondvloer voor-
zoover daaronder geen kelderruimte aan-
wezig is en, bij topgevels, ook aan de con
structie der daarop rustende of daartegen
aansluitende dakvlakken, op stevige wijze
worden verankerd. In geen geval mag de
afstand van twee opvolgende verankeringen
meer dan 2.25 m bedragen.
2. De verankering van houten balklagen
met de muren moet geschieden met gesmeed
ijzeren ankers van ten minste 320 mm2 door-
snede en voorts als volgt:
a. in omtrekmuren van een gebouw, die de
uiteinden van balken dragen, ten hoogste om
den tweeden balk en zooveel mogelijk aan
beide balkeinden
b. ter plaatse van een raveeling aan de
uiteinden van beide balken, die het raveel-
bint dragen;
c. in andere omtrekmuren dan de onder a
e. wanneer een scheidingswand, als be-
doeld in de tabel bij art. 55 in de richting van
de balken wordt geplaatst, moet daaronder
een balk aanwezig zijn, tenzij ingevolge art.
55, vijfde lid, verdergaande nadere eischen ten
aanziem van de ondersteuning worden gesteld;
f. de dikte van een houten vloer op een
houten balklaag moet ten minste 0.022 m be-
dr"agen. De delen moeten met groef en mes
sing in elkander passen.
Art. 60
1. Materiaal, constructie, ondersteuning en
bevestiging van trappen moeten zoodanig zijn,
dat de trappen de belasting, waaraan zij zul-
len worden blootgesteld, behoorlijk kunnen
dragen.
2. De dikte van boomen en treden van
vaste houten trappen moet ten minste
0.030 m, van losse houten trappen ten minste
0.020 m bedraigen.
3. Losse trappen moeten door middel van
haken of op andere wijze tegen uitglijden
kunnen worden beveiligd.
4. Ten aanzien van de dikte van boomen
en treden van vaste houten trappen kunnen
nadere eischen worden gesteld, indien de
trappen niet van stootborden zijn voorzien, of
indien zij in gebouwen als bedoeld in art. 33
worden aangebracht.
Art. 61
niet aanwezig is, moet de uitloozing plaats
vinden in een beerput zonder overstort-
inrichting. t- t
3. Indien de drekstoffen uitloozen op een
beerput, mag het privaat niet van waterdoor-
spoeling zrjn voorzien.
4. Indien de drekstoffen uitloozen op een
reinigingsinrichting met overstort, mogen de
overvloeiende vochtcci slechts worden afge-
voerd door een waterdichte afvoerleiding.
5. Nader kan worden geeischt, dat de
uitloozing op -een der Wijzen, als genoemd in
het tweedb lid, tweeden volzin, plaats vindt,
Mede kunnen; nadere eischen warden gesteld
ten aanzien van de-uitloozing, zoomede, indier
deze op een openbaar -fiopl plaats vindt, teD
aanzien van da aansluiting aan dat riool.
Art. 66.
1. Voor een beerput mag -de inhoud niet
minder dan 1.50 ms bedragen. Indien meer
dan een waning op een beerput is aangesloten
moet voor elk der wonihgen de genoemde
inhoudsmaat aanwezig zijn.
2. Een beerptit moet zijn gemaakt van
metselwerk of beton. Hij moet aan de boven-
zijde zijn afgesloten behoudens een ontrui-
mingsopening. Deze opening moet luchtdicht
zijn afgedekt; het bovenste gedeelte mag zich
ten hoogste 0.25 m beneden het terrein be-
vinden.
minste een aan de buitenlucht uitkamend
beweegbaar raam.
3. In kelders moet gelegenheid tot vol-
doende luchtverversching aanwezig zijn.
Afdeelink K
Schoorsteenen
Art. 73
Elke stookplaats moet gelegenheid hebben
tot afvoer van rook naar buiten door een
afzcnderlijk rookkanaal en moet zoodanig zijn
ingericht, dat het roet slechts op metselwerk
of ijizer kan neervallen.
Art. 74
1. Geen rookkanaal mag aanvangen op
grootere hoogte dan 0.50 m onder de zoldering
van een vertrek.
2. Rookikanalen binnendaks moeten zoo
veel mogelijk loodrecht worden opgetrokken;
de hoek met het horizontale vlak mag niet
minder dan 45° bedragen. Van laatstbedoelde
bepaling is vrijistelling mogelijk.
3. Rookkanalen buitendaks mogen slechts
loodrecht opgetrokken worden.
4. Korte bochten, knikken of plotselinge
vemauwingen mogen in een rookkanaal niet
voorkomen.
Art. 75
Afdeeling N
Bijzondere bepalingen
Art. 82
1. Het uiterlijk van nieuw te maken of
naar cjen uitwendigen vorm te veranderen
gebouwen, reclameborden en -toestellen, als-
mede muren, hekken of andere terreinafschei-
dingen, moet zoodanig zijn, dat het noch op
zichzelf^ nooh in verband met de omgeving,
uit een oogpunt van welstand aanstoot kan
geven.
2. Tp dien aanzien kunnen nadere eischen
worden gesteld.
Art. 83
De tusschenruimte, bedoeld in art. 703 vu
het Burgerlrjk Wetboek, wordt bepaald op ten
minste 1 m.
Art. 84
Wanneer in deze Verordening een bepaalde
bouwstof of een bepaalde wijze van construc
tie of uitvoering is voorgeschreven, kunnen
Burgemeester en Wethouders het gebruik van
ander materiaal, of het toepassen van een
andere wijze van constructie of uitvoering
toestaan, mits cnomstootelijk vaststa, dat de
vervanging niet tot mindere deugdelfj-kheid
van het werk kan leiden.
Art. 85
Bal1
Art. 109
Het is verboden eene weeing te gebruiken,
indien deze niet zoodanig is ingericht, dat
personen boven 12 jaar van verschillend ge-
slacht, die niet met elkander gehuwd zijn,
niet in hetzelfde vertrek aachtverbiyf be-
hoeven te houden.
Art. 110
Onvermtaderd het bepaalde in art. 107, is
het verboden een woning te gebruiken, indien
de inhoud van een vertrek, waarin een of
meer slaapplaatsen aanwezig zijn, minder
bedraagt dan 7.5 m-'i voor elken persoon
boven de 12 jaar, die daar nachtverblijf houdt,
en 3.75 m3 voor elk kind beneden dien leaftijd.
Art. Ill
1. Gnverminderd het bepaalde in art. 1620.
eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, is de
bewoner, hoofd van een gezip of afzonderlijk
levend persoon, of indien de last daartoe op
hem niet rust de eigenaar, verplicht zorg
te dragen, dat alle in de woning of ia het
daarbij behoorende erf aanwezige goten,
kolken, putten, riolen en privaten, wanneer
deze vol of verstopt zijn, geledigd of gereinigd
word en.
2. Den bewoner voomoemd, of indien
de woning niet bewoond is d'ea eigenaar,
kan worden igelast;
a. dat de woning en het daarbij behoorende
erf, indien en voorzoover op hindierlijkie wijze
vcrontreinqgd, behoorlijk wordea gereinigd;
b. dat de woning, of het zich daarin be-
vindende huis-raad, indien met ongedierte
besmet, behoorlijk worde gereinigd;
c. dat vuil, afval of andere stoffen worden
verwijderd, het uito-efenen van een bedrijf of
het houden van dieren worde gestaakt, indien
daardoor in of nabij de woning de Lucht op
hinderlijke wijze verontreinigd wordt.
Art. 112
Het is verboden
a. rook, afkomstig uit een stookplaats,
anders af te voeren dan door een rookkanaal;
b. kachelpijpen te leiden door afscheidin-
gen of vloeren, welke niet zijn samengasteld
uit brandvrij materiaal, tenzij zij daarvan door
onbrandbare en slecht warmte geleidende
stoffen op voldoende wijze zijn geisoleerd.
Art. 113
Indien uit een gebouw rook of damp op een
voor de omgeving binderlijke wijze wordt af-
gevoerd, kan worden gelast, dat zoodanige
voorzieningen worden getroffen, dat de hinder
ophoudt.
Art. 114
1. Het is verboden een onbewoonbaar-
verklaarde woning na hare cntruiming voor
eenig ander doel in gebruik te nemen, in
gebruik te geven of te laten gebruiken zonder
vergunning ven Burgemeester en Wethouders.
2. Deze vergunning wordt allean gewei-
gerd, indien van het gebruik emstige hinder
voor de omgeving of gevaar voor de veiligheid
of de gezondheid te duchten is.
3. Van een besluit tot weigering van een
vergunning is beroep op den Gemeenteraad
toegelaten. Het bepaalde in art. 21 vindt hier-
bij overeenkomstige toepassing.
Art. 115
Onverminderd het bepaalde in art. 1 van
het besluit van 23 Juni 1925, S. 262, tot toe-
passing van de artt. 14 en 15 der Warenwet
(S. 1919 no. 581), is het verboden in een ver
trek, dat in onmiddellijke verbindiag staat met
een winkel, waarin eet- en drinkwaren worden
verkocht, een slaapplaats te bezigen of te
doen bezigen, tenzij dit vertrek in rechtstreek-
sche gemeenschap staat met de buitenlucht
of met een ander goed te ventileeren vertrek,
portaal of gang.
HOOFD STUK VHI
ONBEWOONBAARVERKEARING
Art. 116
1. Als kenteeken, bedoeld bij art. 25,
zevende lid der Woningwet moet worden ge-
beizigd een houten of metalen bord, waarop
de woorden:
ONBEWOONBAARVERKLAARDE
WONING
in duidelijk leesbare letlers van ten minste
4.5 cm hoogte, met zwarte olieverf op lichten
ondergrend, zijn geschilderd.
2. Het bord moet aan de onbewoonbaar-
verklaarde woning worden bevestigl boven of
ter zijde van de hoofdtoegangsdeur.
3. Indien de onbewoonibaarverklaarde
woning is gelegen in een gebouw, waarin
andere, niet onbewoonbaarverklaarde wonin-
gen zijn gelegen, moet het bord worden be-
vestigd tegen de buitenzijde van de hoofd
toegangsdeur van. de woning.
4. Indien in het geval, bedoeld in het
vorige lid, de hoofdtoegangsdeur als toegang
tot meer dan 6en woning dient, moet op het
bord worden aangegeven, welke woning is on-
bewoenbaar verklaard.
HOOFDSTUK IX
STRAF-, OVERGANGS- EN SLOT-
BEPAUNGEN
Art. 117
Het hardelen waaronder is te verstaan
zoowel doen als nalaten in strijd met de
bepalingen dezer Verordening wordt, voor
zoover daartegen geen straf is bedreigd in
10 der Woningwet, gestraft met hecbtenis
van ten hoogste twee maanden of geldboete
van ten hoogste driehonderd gulden.
Art. 118
1. Op een aanvrage om eene vergunning
als bedoeld In art. 6, eerste lid a, der Woning
wet, dan wel art. 6, eerste lid, of 17, eerste
lid a, dezer Verordening, welke is ingekomen
vodr den dag, waarop deze Verordening in
werking treedt, wordt beschikt krachtens
de bepalingen van de op den datum van in-
diening geldende verordening, tenzij de aan-
vrager verzoekt daarop de bepalingen dezer
Verordening van toepassing te doen zijn.
2. Op de uitvoering van een plan, waar-
voor vergunning is verleend niet krachtens de
bepalingen dezer Verordening, is van toepas
sing de verordening, krachtens welker oe-
palingen de vergunning is verleend, met dien
verstande
a. dat eene vergunning, welke is verleend
meer dan zes maanden v66r den dag, waarop
deze Verordening in werking treedt, geacht
wordt te zijn vervallen, tenzij Burgemeester
en Wethouders schriltelijk verklaren, dat op
genoemden dag met de werkzaamheden een
aanvang was gemaakt;
b. dat op eene bouwvergunning mede van
toepassing is art. 20 dezer Verordening.
Art. 119
1. Deze Verordening kan worden aange-
haald onder den titel ,,Bouwverordening der
gemeente Ter Neuzen". Zij treewt in wer
king op den eersten dag der maand, volgende
op die, waarin zij is afgekondigd.
2. Behoudens het bepaalde in art. 118,
vervalt bij het in werking treden dezer Ver
ordening de Bouwverordening der gemeente
Ter Neuzen, vastgesteld 26 Januari 1911, met
de sindsdien daarin aangebrachte wijzigingen
en aanvullingen.
Vastgesteld in de openbare vergadering
van 26 October 1933.
J. HUIZINGA, Burgemeester.
B. I. ZONNEVIJLLiE, Secretaris.
Zijnde deze verordening overeenkomstig het
bepaalde in de Woningwet door de Gedepu-
teerde Staten van Zeeland bij besluit van 24
November 1933 no. 174 3e afd. goedgekeurd.
En is hiervan afkondiging geschied waar
het behoort den 6 December 1933.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
J. HUIZINGA, Burgemeester.
B. I. ZONNEVIJLLE, Secretaris.
DE V1NGERHOED EN DE SOHAAR.
De vingerhoed is veel ouder dan de schaar.
De eerste vingerhoed is stellig uitgehold in
een stukje bot van het een of ander dier. Uit
de oudheid zijn vingerhoeden van been en
brons bewaard gebleven. Oorspronkelijk werd
hij aan den duim gedragen, daar deze sterker
was dan de andere vingers en daarom beter
geschikt om de naald met kracht door ruwe
huiden of stoffen heen te duwen.
De vingerhoed heeft er ongeveer altijd het
zelfde uitgezien. Alleen waren de puntjes erin
vroeger niet zoo talrijk, maar wel dieper.
De eerste zilveren vingerhoed in Frankrijk
werd door koning Frans f aan een der dames
van het hof aangeboden, die bekend stand om
haar kunstig borduunwerk.
De kleermakersvingerhoed is, schrijft de
„Maasbode", van Japanschen oorsprong. De
mannen duwen de naald op met den kant van
hun vinger, terwijl de vrouwen het met de
toppen doen. Ook de scharen zijn heel oud. Bij
Bgyptische en Perzische opgravingen zijn pre-
cies dezelfde scharen gevonden, als wij thans
nog gebruiken. Maar eerst in de Renaissance-^
tijd werd de schaar in Frankrijk bekend. Tot
dat moment gebruikte men scherpe mesje3 die
in U-vorm gebogen waren en waarvan men de
punten op elkaar drukte als men wat door
wou knippen. Catherine de Medicis bracht
aan het Fransche hof de mode in zwang om
■den schaar l'ltaiienne" te dragen. Toen
werd de schaar nog al3 een luxe voorwerp
beschouwd en de koningin hing haar aan een
ketting om het middel, gelijk met haar beurs
en spiegeltje. A1 die inigredienten bengelden
aan een ketting of band heen en weer. De
schaar was dan geborgen in een etui van
metaal of leer, rijk bestikt met edelsteenen.
Eerst in de zestiende eeuw werd de schaar in
Frankrijk algemeen gebruikt.
240.000 CENTENAARS BOOMBLADEREN.
Nu ook de laatste bladeren van de boomen
gevallen zijn, kan men weer eens uitrekenen
welk een beteekenis zelfs die afval van de
boomen heeft. De Berlijnsche straatrsiniging
heeft wekenlang de handen vol om de blade
ren van de straten te verwijderen. Berlijn telt
nog steeds alleen in zijn straten en lanen
475.000 .boomen. Als men rekent, dat van
elken boom gemiddeld niet meer dan 50 pond
bladeren afvallen, komt men tot het respec-
tabele cijfer van 240.000 centenaars boom-
bladeren, alleen van de straatboomen, iwaarbij
dan nog de geweldige massa afgevallen bla
deren uit de parken en plantsoenen komt.
Een gedeelte van die bladeren behoeft niet
door de straatreiniging te worden verwijderd.
In de buitenwijken doen dat de eigenaars van
stadstuintjes. Zij vergaderen de bladeren en
gebruiken ze om bun planten, konijnen- en
kippenhokken tegen de vorst te beschermen.
In hoofdzaak komt echter het afgevallen loof
in stedelijke verzamelplaatsen en daar wordt
het door de parkafdeeling voor dezelfde doel-
einden gebruikt, terwijl wat niet noodig is om
aan bioemfoedden e.d. een heschermend dek te
verschaffen voor de winterkoude als mest kan
worden gebruikt.
HOE JA1* AN NEBS WISKEY I.EERDE.N
MAKEN.
Een medewerker van de .Daily Telegraph"
geeft een treffend staaltje van de methode
van de Japanners om Westersche kennis te
verwerven en te gebruiken; hij doelt daarmee
op hun pogin-g om te ooncurreeren met de
Schotsche whiskey-industrie.
Eenige jaren geleden bezocht een gezel-
schap Japansche „toeristen" Schotland en
kreeg verlof van een onderneming, die een
aantal distilleerderijen .bezat, om een van haar
gebouwen te bezichtigen, daar zij gaarne wil-
den zien hoe whiskey gemaakt werd. Hun
hoffelijkheid en hun belangstelling bekoorden
alien met wie zij in aanraking kwamen. Men
liet hun het heele productieproces zien. Zoo
groot was hun geestdrift, dat hun op hun ver-
zoek werd toegestaan schetsen te maken van
de fabriek „om de zaak beter aan hun
vrienden thuis te kunnen uitleggen". Om hun
dankbaarheid te toonen, gaven de bezoekers
mooie geschenken vsm Jap>ansche zijde en zij
vertrokken met uifcbundige dankbetuigingen
en verontschuldigingen voor de moeite die zij
veroorzaakt hadden.
TWee jaar verliepen en de ,,toeristen" waren
vergeten. Toen vernam het Schotsche whis-
key-bedrijf tot zijn verbazing, dat er in het
Oosten Japansche whiskey op de markt werd
gebracht. A1 is de whiskey niet zoo goed als
de Schotsche, toch is er een markt voor ver-
kregen in de Straits Settlements en in andere
dselen van het Oosten, echter niet in Britsch-
Indie.
DE HOND GEVAARLIJKER DAN DE KAT.
Gelijk bekend, is de echinococcose een ziekte
die de mensch kan krijgen door langdurig en
intiem verkeer met honden. De hond draagt de
volwassen lintwormen bij zich; in den mensch
ontwikkel-En zich de larven en denzelfden lint-
worm tot vaak vuistgroote blazen, die in den
lever en ook in de hersenea kunnen zetelen
en tot zeer ernstige ziekteverschijnselen ja zelfs
den dood aanleiding kunnen geven. De vraag
is -gesteld of ook de kat niet de bron van be-
smetting met echinococcen voor den mensch
kan zijn. Lorenz (Zentrablatt fur Bakteriologie
und Parasitenkundebeeft dit vraagstuk
experimenteel trachten op te lossen. Hij gaf
gelijktijdig aan een aantal honden en katten
met echinococcen besmette lever te eten. In
den hond verliep de ontwikkelin-g voorspoedig
en waren in 10 dagen reeds kleine gesegmen-
teerde lintwormen te vinden. Geheel volwassen
waren de lintwormen daar na 26 dagen. Dan
geven zij namelijk eieren af. In de kat was
het verloop anders. Zeven dagen na de infec-
tie .vertoonden de larven nog geen spoor van
verdere ontiwikkeling. Ten slotte werden slechts
hij den kat na verloop van 37 dagen, een
tweetal wormen aangetroffen en bleek, dat de
kat zich spontaan van zijn infectie bevrijdt,
wat niet met de hond bet geval is, waar men
u-itgaande van eenzelfde hoeveelheid besmet-
tingsmateriaal als bij de kat gebruikt werd,
steeds ziware infectie krijgt. De kat is dus voor
den mensch als bron van besmetting met
taenia echinococcus van zeer geringe beteeke
nis.
6.5*X"16.5
6.5
X 18
7.8
X 18
7.8
10
X 20.3
X 18
7.8
10
X 23
X 20
10
X 23
Bij een grooteren afstand van de steun-
punten dan 6 m kunnen ten aanzien van de
afmetingem der binten nadere eischen worden
gesteld;
b. de breedte der raveelbalken moet ten
minste 0.02 m meer bedragen dan die, welke
voor de normale balken is vereischt;
c. behoudens waar zulks gee# gevaar op-
levert voor de hechtheid, mag de zwaarte der
balken niet door inkepingen e.d. worden ver-
minderd;
d. indien de balkeinden op een muur zijn
opgelegd, moet de oplegging een lengte ver-
krijgen van ten minste 0.10 m; bij muren met
een geringere dikte dan 0.18 m kan met een
lengte der oplegging van ten minste 0.09 m
worden volstaan. Over bedoelde lengte moe
ten de balkeinden deugdelijk worden opge-
sloten in het muurwerk. Indien in buiten-
muren voor den balkkop minder dan 0.09 m
muurwerk aanwezig is, moet deze tegen bet
indringen van vocht worden beschermd;
zoomede ten aanzien van de wijze van uit
loozing, kunnen nadere eischen worden ge
steld.
Art. 64
1. Elk ter bewoning bestemd geibouw moet
voorzien izijn van ten minste 6&1 inri-cbting
voor den afvoer van huishoudwater. Elke
zoodanige inrichting moet voorzien zijn van
een lucht- en waterdichte afvoerleiding van
ten minste 0.04 m inwendige middelltjn, zoo
mede van een rooster en een stankafsluiting.
2. De afvoer van huishoudwater moet wor
den aanigesloten op een openbaar riool. Indien
dit niet aanwezig is, moet de uitloozing plaats
vinden, hetzij op een waterloop, hetzij in een
zink- of stapelput. Hiervan is vrijstelling
mogelijk voor een andere wijze van uitloozing,
mits daarvan geen binderlijke of voor de ge
zondheid schadelijke gevolgen zijn te duchten.
3. Nader kan worden geeischt, dat de uit
loozing op een der wijzen, als genoemd in het
tweede lid, tweeden volzin, plaats heeft. Mede
kunnen nadere eischen worden gesteld ten
aanzien van de uitloozing, zoomede, indien
deze op een openbaar riool plaats vindt, ten
aanzien van de aansluiting aan dat riool.
Art. 65.
1. Elk privaat moet van een privaattrech-
ter of closetpot met een lucht- en waterdichte
afvoerinrichting, zoomede van een stank-
afsluiter zijn voorzien.
2. De afvoer van drekstoffen mogen via
een septictank of reinigings-inrlchting worder.
aangesloten op een openbaar riool. Indien dit
dezer afdeeling ook glasdeur-en verstaan.
-- -rrrr-rii;, „hjj J Cf t
Art. 70
1. Elk vertrek moet voorzien zjjn van eeo
of meer recbtstreeks aan de buitenlucht uit-
komende staande ramen.
2. Ten aanzien van vertrekken, gelegen
onder schuine dakvlakken, zoomede van niet
in een woning gelegen vertrekken, is van deze
bepaling vrijstelling mogelijk voor het aan-
brengen van beweegbare liggende ramen.
3. De in het eerste lid bedoelde ramen
moeten een lichtdoorlatend oppervlak hebben
van ten minste V& van het vloeroppervlak,
behoudens in zoldervertrekken, waar het ten
minste i/10 moet bedragen. Het licht moet
tot het voile oppervlak onder een hoek van
ten hoogste 45° met het horizontale vlak
kunnen toetreden.
Art. 71
1. Een of meer der in het eerste lid van
art. 70 bedoelde ramen moeten zoover ge-
opend kunnen worden, dat de totale opening
niet minder dan 34 van het gezamenlijk
raamoppervlak bedraagt.
2. In keukens, bijkeukens en spoelkeukens
moet de in het vorige lid bedoelde opening
voor ten minste de helft kunnen worden ver-
kregen door middel van een beweegbaar
bovenraam. w
Art. 72
1. Tot i-gangen, portalen en trappen moet
het daglicht op voldoende wijze kunnen toe-
trfeden. 'V i - -b
2. ZoMers moeten t voorzien zijn van ten
ordening Ran vrijstelling worden verleend ten
aanzien van den bouw en de inrichting van
niet ter bewoning bestemde gebouwen voor
tijdelijk gebruik.
Afdeeling M
Bcuwwerken, welke geheel of voor een
gedeelte worden vemieuwd of veranderd
Art. 81
1. Mede in af wij king van bet bepaalde in
de artt. 13, 23, 24, 25, 26 en 27 mogen bij
het geheel of voor een gedeelte vernieuwen
of veranderen van een bouwwerk daaraan
dezelfde uitwendige afmetingen worden ge-
geven, die het bouwwerk v66r de vemieu-
wing of verandering had.
2. Het bepaalde in het eerste lid is niet
van toepassing bij het geheel vernieuwen oi
veranderen van een bouwwerk, voorzooveel
betreft het gedeelte, dat een krachtens art. 2,
eerste lid a en b of tweede lid, der Woning
wet door den Gemeenteraad vastgestelde
voorgevel- of achtergevelrooilijn overschrijdt,
met uitzondering van bouwwerken, als be
doeld in art. 1, begripsbepaling 5, coder b en
d, dezer Verordening.
3. Bij het geheel of voor een gedeelte ver
nieuwen of veranderen van een gebouw kan
van 66n of meer der in hoofdstuk TV dezer
Verordening vervatte voorschriften vrijstelling
worden verleend, indien de aard of de bestem-
ming van het gebouw zulks eischt en de be-
langen van veiligheid en gezondheid zulks
gedoogen.
term\jn hebben medegedeeld, dat met het
sloopen een aanvang kan worden gemaakt.
2. Wanneer het voomemen tot sloopen
een gebouw betreft, voorkoanende op de door
de Rijksoommissie voor de Monumenten^opg
samengestelde voorioopige lijsten der Neder-
landsche monumenten van Geschiedenis en
Kunst, wordt de in het eerste lid bedoelde
termijn van aanvang gesteld op drie naaanden.
Burgemeester en Wethouders maken hiervan
in het bewijs van ontvangst melding.
3. Het bepaalde in het eerste lid is niet
van toepassing, wanneer met betrekking tot
het terrein, waarop het te sioopen bouwwerk
is gelegen, eene bouwvergunning is verleend,
en de kennisgeving,. bedoeld in art. 90 onder a,
heeft plaats gehad, of een lastg-eving is ver-
strekt krachtens art. 100, derde lid.
Art. 93
1. Ten aanzien van het sloopen vindt het
bepaalde in art. 88 overeenkomstige toe
passing.
2. Bij het sloopen van een gebouw kaa de
eisch worden gesteld, dat het terrein, waarop
het gebouw gestaan heeft, na ruiming van
putten, kolken en riolen en opvulling van
gaten, wordt opgehoogd tot 0.50 m bovea den
hoogsten waterstand, die ter plaatse pleegt
voor te komen.
U-
(Zie verder het Derde Blad.)