ALGEMEEN NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR ZEEUWSCH VLAANDEREN. Mijn Eiland <■700 7tt/CtCfc Eerste Blad Vier wenschen No. 9063 VRIJDAG 3 NOVEMBER 1933. 73e Jaargang FEUILLETON BINNENLAND. ABONNEMENTSPRIJS: Binnen Ter Neuzen 1,25 per 3 maanden Bulten Ter Neuzen fr. per post f 1,55 per 3 maanden Bfl voor uitbetaling fr. per post 5,60 per jaar Voor Belgie en Amerika f 2,overige lan den 2,35 per 3 maanden fr. per post Abonnementen voor het buitenland alleen bij vooruitbetailng. Oltgeefster: Firrna P. J. VAN DE SANDE GIRO 88150 TEEEFOON No. 25, ADVERTENTIeN: Van 1 tot 4 regels /0,8G Voor elken regel meer 9,2© KLEINE ADVERTENTIeN per 5 regels 50 cent brj vooruitbetaling. Grootere letters en cliches worden naar plaatsruimte bereltend Handelsadvertentien bij regelabonnement tegen verminderd tarief, betwelk op aanvraag verkrtfgbaar is. - Inzending van advertentien liefst 6en dag voor de uitgavc, DIT BLAD VERSCHIJNT IEDEREN M AA NDAG-, WOENSDAG- en VRITD A G A VON IJ In een fijn en geestig boek, waarvan on- der den titel „Heeft het Christendom af- gedaan" ook n uitstekende Hol{ansche vertaling verschenen is, x) heeft de Engelsche schrijver Mc Ewan Lawson in een afzonderlijk (17de) hoofdstuk vier wenschen geuit voor zichzelf en anderen, en onder die anderen ook voor ons. De schrijver begin! met er aan te her- imneren, dat een van de succes-nummers van het sprookje niet zelden de goede tooverfee is, die plots door gesloten deu- ren en raimen weet binnen te komen en die dan den aanwezigen, die natuurlijk niet weinig verschrikt zijn, de vraag voor- legt, wat zij nu wel eens heel graag zou- den willen hebben. In de sprookjes weten deze beweldadigden wonder-boven-won der altijd op slag te zeggen, wat zij be- geeren, en zij komen dan ook onmiddellijk met de mededeeling van hun wenschen voor den dag. Die verliangens loopen nogal sterk uiteen, en wij zijn in de sprookjes meerendeels van zeer materi- eelen aard. Maar, zegt de schrijver zoo volkomen terecht: „Als mij zoo'n buuten- kansje ten deel viel, zou ik werkelijk een oogenblik met den mond vol tanden staan." En heeft hij geen gelijk? Als we een onbepaald aantal wenschen moch- ten uiten, dan was er geen nood; wij begonnen dan immers maar met het op te noemen zoo te-hooi-en-te-gras wat ons voor den geest kwam, of als de vriende- lijke en bekoorlijke toovergodin onze vier wenschen nu wilde inwilligen, en dan be- loofde, dat zij bijvoorbeeld met een jaar nog eens terug zou komen om dan te in- formeeren. of wij nu misschien nog wat te bestellen hadden, of wellicht een of andere wijziging alsnog wilden zien aan- gebracht, ook dan zou de zaak en de keus nog niet zoo moeilijk zijn. Maar het wordt alles veel en veel moeilijker, als de toovenares meteen voorgoed gaat ver- dwijnen, en als ons dus geen nieuwe kans meer geboden zal worden. Liefst, zegt de schrijver, zou hij zijn weldoenster wil len verzoeken om even plaats te nemen en zelfs zou hij er op aandringen om een weekje te blijven logeeren, zoodat hij eerst de zaak nog eens duchtig en van alle kanten kon bekijken. Mc Ewan Lawson noemt dan enkele dingen op, die wellicht onmiddellijk bij den een of ander zouden opkomen, maar als hij die heeft opgesomd, blijkt er toch weer spoedig, dat het zaken zijn van ver- gankelijke waarde, zooals zoo vaak in ieders leven voorkomt, dat we wel eens dingen hebben gewenscht, die na langer of korter tijd voor ons alle waarde weer hadden verloren. Zou de opmerking, die de schrijver maakt, niet juist zijn, dat het veel gemakkelijker zal zijn om aan het eind van het leven onze wenschen te for- iKort geleden verschenen in vertaling van Johanna E. Kiuiper, en uitgegeven bij H. J. Paris te Amcterdazn. door VICTOR BRIDGES. (Nadruk verboden.) 38) (Vervolg. Manning liep lachend naar de waschtafel en verzajmelde zijn sponsen en handdoek. „Heb je hem van onze avonturen verteld? gavg hij voort. „Hij heeft natuurlijk begrepen, dat je op bent geweest, toen hij vanmorgen Satan in de hal vond." irIk heb wel gezegd, dat ik hem binnen- gelaten had," was mjjn antwoord. „Maar ik was nog te slaperig om hem de geschiedenis van a tot z te vertellen." Ik wachtte even. ,,Trouwens, bij daglicht ziet't er nogal zot uit, vin-je niet?" t>jaop een buitenstaander moet het een gakken indruk maken," gaf hij toe. ..Mis- sdhien is 't beter als we 't maar verzwijgen anders komt er op de club geen eind aan bet plagen." Zijn toon was luchtig onver-schillig bijna, maar ik had gezien dat mijtn antwoord een opluchtinig voor hem geweest was. Ik nam me voor tij-dens mijn eerstvolgend gesprek met Dean dat vooral te vertellen. „Als ik niet in de eetkamer hen, als je straka ibeneden komt," zei ik, ,,dan vindt je me op het igraaveld. Satan en ik gaan voor 't ontbijt meestal, een einidje wandelen." Ik wees hem de badkamer en ging daama naar mijn eigen kamer terug. Daar voltooide ik mijn toilet en in een nieuw donkerblauw pak, dat ik bij mijn vorig beizoek aan Donden gekocht had en waarin ik me o-ngewocn netjes voeldp, ging ik naar benedeci. In de hal vend ik --oatan, die, zooals te verwachten wias, nog steeds precies midden op het haard kleedje zat. Bij mijn binnenkoin en stand hij op, rekte muleeren dan aan het begin of in het midden? Wijsheid en droomgezichten komen niet in de jongere jaren, zij komen meestal pas aan het einde van ons leven, doch helaas worden de inzichten van een vroeger en onzeker geslacht meestal door ons met zooveel argwaan beschouwd, dat wij ze niet als grondslag voor onze eigen pedragiingen kunnen of willen gebruiken. En dus zal het wel zoo zijn, dat iedere generatie opnieuw naar waarheid hoopen, en ieder zelf maar kiezen moet. Toch heeft de Engelsche schrijver de toovergodin niet laten vertrekken zondei laar een viertal wenschen kenbaar te maken. En wat hij heeft opgesomd, lijkt ons belangrijk genoeg om het hier eens over te vertellen. Het eerste wat er ge wenscht wordt is dit: dat wij in deze ver- warde tijden, beide lin voorspoed en in tegenspoed de ware normen nimmer uit het oog moeten verliezen, en dus het groote waarlijk groot en het kleine werke Fijk klein mochten zien. Er moet een ver- haal bestaan van een ongelukkig boertje uit Australie, dat op een onbewaakt oogenblik zich zes geiten had gekocht. Eerst aten die geiten al zijn gras op, toen vraten zij zijn heelen moestuin leeg, en vervolgens terwijl de baas zelf afwe- zig was kwamen die hongerige en alles-verslindende dieren ook zijn huis binnen, en aten ze ook daar alles op en leeg. De schrijver zegt: hij gelooft, dat hij die dieren meer heeft gezien. Wij hebben eerst zulke beste plannen en zulke schoone voornemens. Maar dan komen die geiten, dlie wijzelf ons ter onzaliger wil hebben aangeschaft, en die grazen en knabbelen alles op! Hoeveel levens gaan op die wijze onder en volkomen te loor. En als er op de menschen onzer dagen een opmerking moet worden gemaakt dan is het deze. dat zij hun aandacht en be- langstelling zoo verbazend en onoordeel- kundig versnipperen. Zij willen alles doen en van alles notitie nemen en het slot wordt: verknoeide levens, verdeelde be- langstell|ing, vermorste tijd! Er is een tweede wensch, dien de schrijver durft opgeven, en wij kunnen hem ook daarin zeker geen ongel'ijk geven. Hij zou en het valt te waar- deeren, dat hij ook daarbij niet denkt aan zijn eigen belang, maar aan wat anderen tot voordeel zou kunnen strekken hij zou zoo graag de macht willen bezitten om de diepste behoeften der menschen te kunnen bevredigen. Nu doet zich de gelukkige omstandigheid voor (en wii kunnen ons dit begrijpen in verband met den reeds door ons penoemden titel van het mooie boekje), dat het juist het ware en echte Christendom is, dat in al deze dingen voorziet. Frasen beginnen tegen- woordig te verdwijnen, men luistert ook en vooral van christelijke zijde meer naar de vraag van de hongerige menschheid, naar datgene wat echt verzadigen kan. En wij geven hier letterlijk een zinnetje, zooals we 't in het boek vonden: ,,Zoo staat de macht van God en een onver- moede overvloed, van geestelijke krachten reeds in de sombere kamer van onze teleurgestelde wereld, en wij kunnen die arme wereld geen grooter dienst bewijzen dan door met ons leven en onze gedachten mede te werken aan een samentreffen menschelijke behoeften genezende, goddelijke eenerzijdsvan met (anderzijds) kracht. Nog schooner en dieper is de derde wensch van den schrijver. Hij zou zijn leven lang menschen op den Heer willen mogen wijzen. Maar dan.erkent hij grif, dat er zulke tragische misverstanden on der ons bestaan ovef het Christendom. Er zijn b.v. tal van menschen, die er voor terugschrikken om zich in de rijen der Christenen te scharen, omdat zij zichzelf niet goed genoeg vinden en toch ook niet graag zoo zonder meer maar zouden willen gaan plaats nemen als voorbeelden voor anderen. Tegelijk hebben zij en wij een afschuw van anderen, die in deze wereld zoo'n beetje verkeefsagent zouden willen spelen, op geestelijk en moreel ge- bied, vreemd, dat wij deze menschen op ik blijf bij een holletje ontvluchten, maar dat wij daarentegen zoo heel graag zouden zijn in het gezelschap der eerste, echte Chris tenen. Zou dat niet zijn, omdat deze menschen (zonder het te zeggen) heen- wezen naar Christus, hun Heer? Er wordt verteld, dat, toen de Saddhoe Soendar Singh in Engeland vertoefde, hij een dienstmeisje ergens vroeg om hem aan te dienen bij mevrouw. Het meisje kon den naam niet overzeggen, maar zij kwam binnen met de boodschap, dat er nu een mijnheer aan de deur stond, die haar sterk aan den Heere Jezus deed denken! En dan schdet er nog een vierde wensch over, dien wij mogen doen, en dat wordt deze, dat wij de grauwe materie van het dagelijksche leven mogen omtooveren in romantdek. Dit is noodig, en... mogelijk. Noodig, want wij kunnen onmogelijk ge- lukkig zijn, als er niet hooger en dieper inhoud aan ons leven wordt gegeven. Is veler leven de moeite van te leven wel waard? Is het ons altijd weer een voor- recht om een dag en een werk te mogen beginnen? De opmerking van den schrij ver is volkomen juist: De waarde van een dag wordt bepaald door de vraag of hij ons een stap nader brengt bij een doel of alleen maar bij ons graf. Als ons leven een pelgrimstocht is, en als we in ernst zingen van ,,ik ben, o Heer, een vreemdeling hier op aarde dan is het zeker van uitnemend belang, of wij de goede richting gaan. Dit is trouwens ook weer niet alleen van belang voor onszelf, maar ook voor anderen. ,,Het maakt". zegt de schrijver, „een ge- weldig verschil in mijn houding en ge- drag tegenover anderen, of ik ze be- schouw als traptreden, deurmatjes, werk- tuigen, bijkomstigheden, speelgoed, hin- derpalen, of als zonen en dochters van God, onsterfelijke pelgrims, die onzen toegewijden dienst waard zijn." De bekende Chesterton moet verklaard hebben dat hij zijn mogelijke hospita's altijd de vraag voorlegde, wat zij eigen lijk dachten over het leven, want daar, zei hij, hing tenslotte ook vanaf of de lakens vochtig of goed drooq zouden zijn, en nog heel veel meer. Als God weer in ons leven komt, wordt alles anders. Maar natuurlijk het moet echt geloof, echte godsdienst zijn. Het moet dit zijn, dat men uit louter ontferming zich gegrepen weet, en als dat zoo is, zal men zeker niet nalaten ook licht te verspreiden voor an deren, die zonder Godslicht zijn gezeten in schaduw des doods. E Ostermann S Co s Handel Mij. N .V.,Amslerdam Fabrieken te Jutphaas bij Utrecht liitgea- Med.) zich behagelijlk uit en ging met me mee naar de openslaan.de deuren, die aan stonden. Daar bleef hij staan wat anders niet zijn ge- woonte was en keek weifelend om. „Misschien heb je gelijk, ouwe jongen," zei ik. ,,Voorzichtigheid is de moeder van de porseleinkast. Blijf jij maar hier en kom me vertellen als hij verschijnt." Ik streek hem over den kop en ging het grasveld op, waar een paar dikke meezen lui rondsprongen. Het was een prachtige morgen, warm en stil, als een odhtend in Augustus en de hemel welfde zich als een donkerblauwe koepel over het met zonlicht overgoten landschap. Ik ging naar den border aan den overkant en plukte een paar warm- paarse primula's voor mijn knoopsgat. Als ik de rol van buitenman, die naar stad gaat om zijn zaakwaamemer op te zoeken, moest spelen, kon ik 't zachtst verzorgd tot in de pumtjes doen. Op hetzelfde oogenblik dat de bloemetjes zaten zooals ik het wilde, kwam er een waar- schuwend gebrom van den kant van het huis. Ik wandelde op mijn gemak terug en zag Manning de trap afkomen. In z.„ci grijs fia- nellem pak zag hij er dandyesk en tegelijk sportief uit en hij deed, zooals gewoonlijk, als de kalmte in eigen persoon, ondanks het drei- gcode gromrnm van Satan. ,,Je bent een verduiveld goede gastheer, Cu-yden", begon hij. ,,Maar 't zelfde kan niet van je ondergeschikten gezegd worden. Die hond zou me wel weg willen kijken, net als Bascomb." „Zoo is hij tegen iedereen", zei ik. ,,Oom Richard heeft blijkibaar het heele huis ge- infecteerd." Nog voor ik uitgesproken had ging de deur open en kwam Bascomb binnen. Ik had een flauw varmoeden, dat hij die laatste opmer king gehoord had, maar zijn gezicht stond even strak en onbewogen als gewoonlrjk. ,,'t Ontbijt is klaar", kondigde hij kortaf aan. We gingen aan de gezellig gedekte tafel zitten, waarop een groote schotel met spek en eieren en twee versch gabakken tangen op ons stonden te wachten. Ik schonk Manning een DE RIJKSBEGROOTING VOOR 1934. Verschenen is de memorie van antwoord op het voorloopig verslag op de algemeene be schouwingen over de rijksbegrooting. In dezen hachelijken tijd, zegt de regeering, overweegt 6en vraag alle andere: zal de regee ring haar taak kunnen vervullen in gestadige samenwerking met de vertegenwoordiging des volks of zal, oak in ons land, de loop der zaken een zoodanige worden, dat dit verband verbroken zal worden? De regeering acht het eerste onmisbare voorwaarde voor een doel- treffend staatsbewind, het laatste zou zij een ramp voor ons voik achten. (De thans plotseling naar voren komende belangstelling voor ingrijpende wijziging on zer staatsinstellingen, is op zichzelf geenszins zonder beteekenis. Maar dit is niet de hoofd- vraag. De hoofdvraag is of zulk een wijziging; urgent moet worden geacht. Het begrip: ,,cor- poratieve staat" in zijn meest gangbare be teekenis acht de regeering volstrekt verwer- pelijk omdat het het maatschappelijk leven in al zijn geledingen aan de staatsmacht onder- werpt, omdat het kerk en Godsdienst, weten- sehap en bedrijf van zijn natuurlijke vrijheden berooft. Ter beoordeeling vein dit begrip heeft de regeering de voorlichting van een staats- commissie niet noodig. Anders staat zij tegen over de ontiwikkeling der maatschappij in cor- poratieven zin. Hieraan wil de regeering medewerken. Zij wenscht echter te waar- schuwen, zich niet te spoedig gevamgen te geven aan de leuzen van den dag. Voor zoo veel de regeering zou oordeelen, dat wijzigin- gen in de Grondwet noodzakelijk zijn, zal zij niet aarzelen, daarvoor te zijner tijd voorstel- len in te dienen. lOf het landbouwbedrijf behoudens een en- kel onderdeel thans reeds in aanmerking komt om er de Bedrijfsradenwet in toepassing te brengen, valt sterk te betwijfelen. (De regeering verdedigt uitvoerig haar hou ding ten opzichte van de S.D.A.P. en het N.V.V. Een wetsontwerp, beoogende o.a. een scher- pere repressie van ontoelaatbare uitingen in. het openbaar, zal de Kamer weldra bereiken. De kwestie van het zich houden aan door volksvertegenwoordigers afgelegde eeden of beloften, wil de regeering aan een commissi® voorleggen. Het wetsontwerp eener steunregeling voor tengevolge van de crisis in liquidatie-moeilrjk- heden geraakte middenstandsbedrijven zal niet lang meer op zich doea wachten. Nopens de vereenvoudigde regeling voor het langs gerechtelijken weg incasseeren van kleine vorderingen is overleg tusschen de departementen gaande. Tot verlaging der loodsgelden is besloten. terwijl eveneens zal worden overgegaan tot af- gifte van loodscertificaten. De regeering is niet de meening toegedaan,. dat een toezicht op het bankwezen wenschelijlc is. Aan een Industriebank bestaat geen be- hoefte. Bij haar beschouwingen over de werkloos- heid zet de regeering uiteen, dat zij voorne mens is den versnelden bruggenbouw door te zetten. Zij heeft daartoe een plan ontworpen, waar- bij samenwerking met particulieren zal wor den gezocht en dat, indien het slaagt, intrek- king van het aanhangige wetsontwerp ten ge- volge zal hebben. De regeering zal voor de uitvoering van groote werken een beroep op de geldmarkt doen zoodra dit mogelijk zal zijn. Een voor- loopig plan van vervroegd en versneld uit te voeren werken omvat o.m. den aanleg van kanalen en veerhavens, normalisatie van rivie- ren, wegenbouw, bruggenbouw, spoorwegwer- ken, aanleg van vliegvelden, ontginningswer- ken en ook het begin van de droogmaking van den N.O. Zuiderzeepolder te zamen tot een bedrag, dat voor 1934 op 60 millioen is ge- raamd. Een ontwerp, houdende maatregelen ter voorkoming van executie van landelijke edgen- dommen, is in voorbereiding. De kwestie van de rechtspositie der politieke vluchtelingen heeft de voile aandacht der regeering. In dit opzieht wordt de mogeljjk- heid van een voorziening onder de oogen ge zien. kop koffie in en noodigde hem uit, toe te tasten. ,,Je ziet er tire uit, vanochtend, Dryden", begon hij. lachend. „Ik geloof dat ze mij hier in de buurt den dandy noemen, maar als ze jou zien, heb ik afgedaan." „Ik moet naar stad", legde ik Manning uit. ,,'n Bezoek aan Drayton brengen. Als ik naar een advocaat ga, trek ik altijd mijn mooiste pak aan." Het leek me het veiligste, om hem maar meteen de waarheid te vertellen. Van zijn abservatiepost op zijn boot af zou hij me toch naar den wal zien roeien. .Jammer", zei hij. ,,Ik was juist van plan je op mijn boot te inviteeresn dan kon je ze eens zien." Hij wachtte even. ,,Hoe lang denk je weg te blijven?" Ik haalde mtjn schouders op. „Weet ik nog niet", zei ik nonchalant. „Tot vanavond of morgenochtend. Ik geloof, dat ik alleen een paar papieren moet teekenen." Manningdronk met kleine teugjes zijn koffie uit. ,,Enfin, er zijn meer dagen dan vandaag, zuilen we maar denken", zei hij, terwijl hij zijn kop verzette. Den eersten den besten mid- dag, dat je zin hebt, neem je je -boot en komt me opzoeken. Dan laat ik je eerst de schuit zien en daama gaan we ergens samen eten, op de club of zoo". Ik nam zijn uitnoodiging met keurig gesi- muleerde bereidwilligheid aan, maar in mi,ti hart moest ik lachen om de comedie. En het gekste was, dat ik achter z'n onverstoorbaar gezicht de appreciatie over de dwaze vertoo- ning vo£lde! Hij liet echter niets merken en de maaltijd verliep zonder de min®te aanduiding, dat er lets anders dan een gewoon vriendschappelijke verhoudinig tusschen ons bestond. Na een si- gaar op het grasveld, gang mijn gast naar boven om zijn koffer te pakken en daama wanidelden we 'S-amen, op ucli voet gevolgd dtoor Satan, naar den steiger, w-aar izijn sloep nag steeds solide vastgem-eerd lag. „Wel bedankt voor den genoeglijk-en avondi", zei hij met een hartelijkea hamddruk. „Doe de groeten aan Drayton en kom me opzoeken zoo gauw je tijd en lust hebt." Ik gaf het gebruikelijke antwoord. Hij stapte in zijn boot en roeide met de lange, krachtige slagen van iemand, die het vak verstaat, weg. Ik bleef hem na staan kijken, tot hij den inham, waar het schip lag, bereikt had. Met een vriendschappelijk wuiven gleed hij de ibocht om. Daama ging ik terug naar Satan, die midden op het pad, ontevreden, in de richting van de verdwenen boot zat te staren. ,,Dat heipt je nu n-iets meer", zei ik. „Was wat -beleefder geweest, dan had hij je mis schien m6e gevraagd." Het leek wel, of de hond me verstond, want hij stond met een bruuske bewegin-g op en wandelde voor me uit naar huis terug. Blijk- baar vond hij sommige onderwerpen niet voor plagerij geschikt. Toen ik binn-enkwam, was Bascomb de tafel aan het ruimen. „Ik ga met dien trei-n van twaalf uur veer- tig naar stad" vertelde ik hem. ,,Zou ik in „Het Wapen" een rijtuig kunnen krijgen, om me naar Torrington te brenigen?" (Bascom-b -kniikte, „Dat k^n," was zijn antwoord. ,,Maar ik denk toch dat het beter is, as ik ze van te voren effe ga waarschuwen. 't Kon zijn, dat ze d'r anders al met een ander vrachtje van- door waren." Hij keek me aan. „En komt u vanavond nog terug?" vroeg hij. ,,Nee," was mijn antwoord. ,,Ik heb zaken te doen met Mr. Drayton. Morgenochtend zie je me weer verschijcien. Als ik langer opge- h-ouden mocht worden krijg je een telegram." Hij zette de bordjes in elkaar en stapelde alles op een blad. „En hoe moet't met bezoekers?" informeer- de hij. ,,U wil toch zeker niemand op 't eiland zc-olanig u weg bent?" ,,Een speciaal bezoek wil ik niet", zei ik, „en dat is dr. Manning." Ik zweeg. 't Ging niet aan, om den man -buiten alles te houden, 't was niet fair en 't was niet verstandig. „Je hebt gelijk gebad, Bascomb", ging ik daarom voort. ,,De kerel is een sch-urk, een verduiveld pientere, gewiekste schurk. Ik heb gisteravond niets uit hem kunnen krijgen en ik heb 't ge- probeerd, geloof datMaar ondertusschen ben ik meer dan ooit overtuigd. dat hij iete in zijn schild voert 'Het stuuijsche gezicht helderde op. „U kan ipijn vertrouwen, patroon", verze- kerde hij me. ,,Ik laat 'm d'r niet inhem niet en Craill met z'n gebroken voo-rgevel ook niet." De korte maar karakteristieke beschrijving van het uiterlijk van Manning's bediende kwam zoo onverwacht, dat ik moeite had den uitroep van verwondering, die me naar. de lip- pen drong, binnen te houden. Craill!" herhaalde ik. „Dat is de man, die op Manning z'n boot past?" Bascomb knikte grimmig. ,,Ja... en hij Is berekend voor zijn taak, geloof dat maar." De herinnering aan het ongure individu, dat ik voor het kantoor van Drayton gezien had kwam weer bij me op. „Ja", zei ik, quasi-onverschillig, „een moot span. Hoe is Craill aan dien gebroken neus gekomen ,.De een of ander hem 'm platgeslagen, denk ik. Jammer dat ze niet meteen zijn nek ge broken hebben, as ze toch bezig waren." Na die laatste vriendelijkheid nam Bascomb het blad op en marcheerde er mee weg. Na even aarzelen ging Satan hem achterna. Ik liep de kamer door en ging op de breede vensterbank zitten. Ik voelde me als iemand die een stuk van een legkaart, waar hij ailang naar zoekt, opeens in de hand heeft. Van het oogenblik af, waarop ik Manning voor het eerst had gezien, had ik hem gewantrouwd. had ik instinctief gevoeld, dat ik, op de een of andere manier aan hem die koude onder- dompeling in het West India Dock te dankea had. Nu had Bascomb's beschrijving van Craill dat vermoeden tot een zekerheid ge maakt. Tenzij een gebroken neuzen-epidemie heerschte, was h ij de man, dien ik voor Drayton's kantoor had zien flaneeren en was h ij de vriendelijke vriend geweest, die me een paar uur later in het water had geduwd. (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Ter Neuzensche Courant / Neuzensche Courant / (Algemeen) nieuws en advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen | 1933 | | pagina 1