ALGEMEEN NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR ZEEUWSCH VLAANDEREN.
Mijn Eiland
<■700 7tt/CtCfc
Eerste Blad
Vier wenschen
No. 9063
VRIJDAG 3 NOVEMBER 1933.
73e Jaargang
FEUILLETON
BINNENLAND.
ABONNEMENTSPRIJS: Binnen Ter Neuzen 1,25 per 3 maanden Bulten Ter Neuzen
fr. per post f 1,55 per 3 maanden Bfl voor uitbetaling fr. per post 5,60 per jaar
Voor Belgie en Amerika f 2,overige lan den 2,35 per 3 maanden fr. per post
Abonnementen voor het buitenland alleen bij vooruitbetailng.
Oltgeefster: Firrna P. J. VAN DE SANDE
GIRO 88150 TEEEFOON No. 25,
ADVERTENTIeN: Van 1 tot 4 regels /0,8G
Voor elken regel meer 9,2©
KLEINE ADVERTENTIeN per 5 regels 50 cent brj vooruitbetaling.
Grootere letters en cliches worden naar plaatsruimte bereltend
Handelsadvertentien bij regelabonnement tegen verminderd tarief, betwelk op aanvraag
verkrtfgbaar is. - Inzending van advertentien liefst 6en dag voor de uitgavc,
DIT BLAD VERSCHIJNT IEDEREN M AA NDAG-, WOENSDAG- en VRITD A G A VON IJ
In een fijn en geestig boek, waarvan on-
der den titel „Heeft het Christendom af-
gedaan" ook n uitstekende Hol{ansche
vertaling verschenen is, x) heeft de
Engelsche schrijver Mc Ewan Lawson in
een afzonderlijk (17de) hoofdstuk vier
wenschen geuit voor zichzelf en anderen,
en onder die anderen ook voor ons.
De schrijver begin! met er aan te her-
imneren, dat een van de succes-nummers
van het sprookje niet zelden de goede
tooverfee is, die plots door gesloten deu-
ren en raimen weet binnen te komen en
die dan den aanwezigen, die natuurlijk
niet weinig verschrikt zijn, de vraag voor-
legt, wat zij nu wel eens heel graag zou-
den willen hebben. In de sprookjes weten
deze beweldadigden wonder-boven-won
der altijd op slag te zeggen, wat zij be-
geeren, en zij komen dan ook onmiddellijk
met de mededeeling van hun wenschen
voor den dag. Die verliangens loopen
nogal sterk uiteen, en wij zijn in de
sprookjes meerendeels van zeer materi-
eelen aard. Maar, zegt de schrijver zoo
volkomen terecht: „Als mij zoo'n buuten-
kansje ten deel viel, zou ik werkelijk een
oogenblik met den mond vol tanden
staan." En heeft hij geen gelijk? Als
we een onbepaald aantal wenschen moch-
ten uiten, dan was er geen nood; wij
begonnen dan immers maar met het op te
noemen zoo te-hooi-en-te-gras wat ons
voor den geest kwam, of als de vriende-
lijke en bekoorlijke toovergodin onze vier
wenschen nu wilde inwilligen, en dan be-
loofde, dat zij bijvoorbeeld met een jaar
nog eens terug zou komen om dan te in-
formeeren. of wij nu misschien nog wat
te bestellen hadden, of wellicht een of
andere wijziging alsnog wilden zien aan-
gebracht, ook dan zou de zaak en de keus
nog niet zoo moeilijk zijn. Maar het
wordt alles veel en veel moeilijker, als de
toovenares meteen voorgoed gaat ver-
dwijnen, en als ons dus geen nieuwe kans
meer geboden zal worden. Liefst, zegt
de schrijver, zou hij zijn weldoenster wil
len verzoeken om even plaats te nemen
en zelfs zou hij er op aandringen om een
weekje te blijven logeeren, zoodat hij
eerst de zaak nog eens duchtig en van
alle kanten kon bekijken.
Mc Ewan Lawson noemt dan enkele
dingen op, die wellicht onmiddellijk bij
den een of ander zouden opkomen, maar
als hij die heeft opgesomd, blijkt er toch
weer spoedig, dat het zaken zijn van ver-
gankelijke waarde, zooals zoo vaak in
ieders leven voorkomt, dat we wel eens
dingen hebben gewenscht, die na langer
of korter tijd voor ons alle waarde weer
hadden verloren. Zou de opmerking, die
de schrijver maakt, niet juist zijn, dat het
veel gemakkelijker zal zijn om aan het
eind van het leven onze wenschen te for-
iKort geleden verschenen in vertaling
van Johanna E. Kiuiper, en uitgegeven bij
H. J. Paris te Amcterdazn.
door
VICTOR BRIDGES.
(Nadruk verboden.)
38) (Vervolg.
Manning liep lachend naar de waschtafel en
verzajmelde zijn sponsen en handdoek.
„Heb je hem van onze avonturen verteld?
gavg hij voort. „Hij heeft natuurlijk begrepen,
dat je op bent geweest, toen hij vanmorgen
Satan in de hal vond."
irIk heb wel gezegd, dat ik hem binnen-
gelaten had," was mjjn antwoord. „Maar ik
was nog te slaperig om hem de geschiedenis
van a tot z te vertellen." Ik wachtte even.
,,Trouwens, bij daglicht ziet't er nogal zot uit,
vin-je niet?"
t>jaop een buitenstaander moet het een
gakken indruk maken," gaf hij toe. ..Mis-
sdhien is 't beter als we 't maar verzwijgen
anders komt er op de club geen eind aan
bet plagen."
Zijn toon was luchtig onver-schillig bijna,
maar ik had gezien dat mijtn antwoord een
opluchtinig voor hem geweest was. Ik nam
me voor tij-dens mijn eerstvolgend gesprek
met Dean dat vooral te vertellen.
„Als ik niet in de eetkamer hen, als je
straka ibeneden komt," zei ik, ,,dan vindt je
me op het igraaveld. Satan en ik gaan voor
't ontbijt meestal, een einidje wandelen."
Ik wees hem de badkamer en ging daama
naar mijn eigen kamer terug. Daar voltooide
ik mijn toilet en in een nieuw donkerblauw
pak, dat ik bij mijn vorig beizoek aan Donden
gekocht had en waarin ik me o-ngewocn
netjes voeldp, ging ik naar benedeci. In de
hal vend ik --oatan, die, zooals te verwachten
wias, nog steeds precies midden op het haard
kleedje zat.
Bij mijn binnenkoin en stand hij op, rekte
muleeren dan aan het begin of in het
midden? Wijsheid en droomgezichten
komen niet in de jongere jaren, zij komen
meestal pas aan het einde van ons leven,
doch helaas worden de inzichten van een
vroeger en onzeker geslacht meestal door
ons met zooveel argwaan beschouwd, dat
wij ze niet als grondslag voor onze eigen
pedragiingen kunnen of willen gebruiken.
En dus zal het wel zoo zijn, dat iedere
generatie opnieuw naar waarheid hoopen,
en ieder zelf maar kiezen moet.
Toch heeft de Engelsche schrijver de
toovergodin niet laten vertrekken zondei
laar een viertal wenschen kenbaar te
maken. En wat hij heeft opgesomd, lijkt
ons belangrijk genoeg om het hier eens
over te vertellen. Het eerste wat er ge
wenscht wordt is dit: dat wij in deze ver-
warde tijden, beide lin voorspoed en in
tegenspoed de ware normen nimmer uit
het oog moeten verliezen, en dus het
groote waarlijk groot en het kleine werke
Fijk klein mochten zien. Er moet een ver-
haal bestaan van een ongelukkig boertje
uit Australie, dat op een onbewaakt
oogenblik zich zes geiten had gekocht.
Eerst aten die geiten al zijn gras op, toen
vraten zij zijn heelen moestuin leeg, en
vervolgens terwijl de baas zelf afwe-
zig was kwamen die hongerige en
alles-verslindende dieren ook zijn huis
binnen, en aten ze ook daar alles op en
leeg. De schrijver zegt: hij gelooft, dat
hij die dieren meer heeft gezien. Wij
hebben eerst zulke beste plannen en zulke
schoone voornemens. Maar dan komen
die geiten, dlie wijzelf ons ter onzaliger
wil hebben aangeschaft, en die grazen en
knabbelen alles op! Hoeveel levens gaan
op die wijze onder en volkomen te loor.
En als er op de menschen onzer dagen
een opmerking moet worden gemaakt dan
is het deze. dat zij hun aandacht en be-
langstelling zoo verbazend en onoordeel-
kundig versnipperen. Zij willen alles doen
en van alles notitie nemen en het slot
wordt: verknoeide levens, verdeelde be-
langstell|ing, vermorste tijd!
Er is een tweede wensch, dien de
schrijver durft opgeven, en wij kunnen
hem ook daarin zeker geen ongel'ijk
geven. Hij zou en het valt te waar-
deeren, dat hij ook daarbij niet denkt aan
zijn eigen belang, maar aan wat anderen
tot voordeel zou kunnen strekken hij
zou zoo graag de macht willen bezitten
om de diepste behoeften der menschen
te kunnen bevredigen. Nu doet zich de
gelukkige omstandigheid voor (en wii
kunnen ons dit begrijpen in verband met
den reeds door ons penoemden titel van
het mooie boekje), dat het juist het ware
en echte Christendom is, dat in al deze
dingen voorziet. Frasen beginnen tegen-
woordig te verdwijnen, men luistert ook
en vooral van christelijke zijde meer naar
de vraag van de hongerige menschheid,
naar datgene wat echt verzadigen kan.
En wij geven hier letterlijk een zinnetje,
zooals we 't in het boek vonden: ,,Zoo
staat de macht van God en een onver-
moede overvloed, van geestelijke krachten
reeds in de sombere kamer van onze
teleurgestelde wereld, en wij kunnen die
arme wereld geen grooter dienst bewijzen
dan door met ons leven en onze gedachten
mede te werken aan een samentreffen
menschelijke behoeften
genezende, goddelijke
eenerzijdsvan
met (anderzijds)
kracht.
Nog schooner
en dieper is de derde
wensch van den schrijver. Hij zou zijn
leven lang menschen op den Heer willen
mogen wijzen. Maar dan.erkent hij grif,
dat er zulke tragische misverstanden on
der ons bestaan ovef het Christendom.
Er zijn b.v. tal van menschen, die er voor
terugschrikken om zich in de rijen der
Christenen te scharen, omdat zij zichzelf
niet goed genoeg vinden en toch ook niet
graag zoo zonder meer maar zouden
willen gaan plaats nemen als voorbeelden
voor anderen. Tegelijk hebben zij en wij
een afschuw van anderen, die in deze
wereld zoo'n beetje verkeefsagent zouden
willen spelen, op geestelijk en moreel ge-
bied, vreemd, dat wij deze menschen op
ik blijf bij
een holletje ontvluchten, maar dat wij
daarentegen zoo heel graag zouden zijn
in het gezelschap der eerste, echte Chris
tenen. Zou dat niet zijn, omdat deze
menschen (zonder het te zeggen) heen-
wezen naar Christus, hun Heer? Er
wordt verteld, dat, toen de Saddhoe
Soendar Singh in Engeland vertoefde, hij
een dienstmeisje ergens vroeg om hem
aan te dienen bij mevrouw. Het meisje
kon den naam niet overzeggen, maar zij
kwam binnen met de boodschap, dat er
nu een mijnheer aan de deur stond, die
haar sterk aan den Heere Jezus deed
denken!
En dan schdet er nog een vierde wensch
over, dien wij mogen doen, en dat wordt
deze, dat wij de grauwe materie van het
dagelijksche leven mogen omtooveren in
romantdek. Dit is noodig, en... mogelijk.
Noodig, want wij kunnen onmogelijk ge-
lukkig zijn, als er niet hooger en dieper
inhoud aan ons leven wordt gegeven. Is
veler leven de moeite van te leven wel
waard? Is het ons altijd weer een voor-
recht om een dag en een werk te mogen
beginnen? De opmerking van den schrij
ver is volkomen juist: De waarde van een
dag wordt bepaald door de vraag of hij
ons een stap nader brengt bij een doel of
alleen maar bij ons graf.
Als ons leven een pelgrimstocht is, en
als we in ernst zingen van ,,ik ben, o
Heer, een vreemdeling hier op aarde
dan is het zeker van uitnemend belang,
of wij de goede richting gaan. Dit is
trouwens ook weer niet alleen van belang
voor onszelf, maar ook voor anderen.
,,Het maakt". zegt de schrijver, „een ge-
weldig verschil in mijn houding en ge-
drag tegenover anderen, of ik ze be-
schouw als traptreden, deurmatjes, werk-
tuigen, bijkomstigheden, speelgoed, hin-
derpalen, of als zonen en dochters van
God, onsterfelijke pelgrims, die onzen
toegewijden dienst waard zijn."
De bekende Chesterton moet verklaard
hebben dat hij zijn mogelijke hospita's
altijd de vraag voorlegde, wat zij eigen
lijk dachten over het leven, want daar, zei
hij, hing tenslotte ook vanaf of de lakens
vochtig of goed drooq zouden zijn, en
nog heel veel meer. Als God weer in ons
leven komt, wordt alles anders. Maar
natuurlijk het moet echt geloof, echte
godsdienst zijn. Het moet dit zijn, dat
men uit louter ontferming zich gegrepen
weet, en als dat zoo is, zal men zeker niet
nalaten ook licht te verspreiden voor an
deren, die zonder Godslicht zijn gezeten
in schaduw des doods.
E Ostermann S Co s Handel Mij. N .V.,Amslerdam
Fabrieken te Jutphaas bij Utrecht
liitgea- Med.)
zich behagelijlk uit en ging met me mee naar
de openslaan.de deuren, die aan stonden. Daar
bleef hij staan wat anders niet zijn ge-
woonte was en keek weifelend om.
„Misschien heb je gelijk, ouwe jongen," zei
ik. ,,Voorzichtigheid is de moeder van de
porseleinkast. Blijf jij maar hier en kom me
vertellen als hij verschijnt."
Ik streek hem over den kop en ging het
grasveld op, waar een paar dikke meezen
lui rondsprongen. Het was een prachtige
morgen, warm en stil, als een odhtend in
Augustus en de hemel welfde zich als een
donkerblauwe koepel over het met zonlicht
overgoten landschap. Ik ging naar den border
aan den overkant en plukte een paar warm-
paarse primula's voor mijn knoopsgat. Als ik
de rol van buitenman, die naar stad gaat om
zijn zaakwaamemer op te zoeken, moest
spelen, kon ik 't zachtst verzorgd tot in de
pumtjes doen.
Op hetzelfde oogenblik dat de bloemetjes
zaten zooals ik het wilde, kwam er een waar-
schuwend gebrom van den kant van het huis.
Ik wandelde op mijn gemak terug en zag
Manning de trap afkomen. In z.„ci grijs fia-
nellem pak zag hij er dandyesk en tegelijk
sportief uit en hij deed, zooals gewoonlijk, als
de kalmte in eigen persoon, ondanks het drei-
gcode gromrnm van Satan.
,,Je bent een verduiveld goede gastheer,
Cu-yden", begon hij. ,,Maar 't zelfde kan niet
van je ondergeschikten gezegd worden. Die
hond zou me wel weg willen kijken, net als
Bascomb."
„Zoo is hij tegen iedereen", zei ik. ,,Oom
Richard heeft blijkibaar het heele huis ge-
infecteerd."
Nog voor ik uitgesproken had ging de deur
open en kwam Bascomb binnen. Ik had een
flauw varmoeden, dat hij die laatste opmer
king gehoord had, maar zijn gezicht stond
even strak en onbewogen als gewoonlrjk.
,,'t Ontbijt is klaar", kondigde hij kortaf aan.
We gingen aan de gezellig gedekte tafel
zitten, waarop een groote schotel met spek en
eieren en twee versch gabakken tangen op ons
stonden te wachten. Ik schonk Manning een
DE RIJKSBEGROOTING VOOR 1934.
Verschenen is de memorie van antwoord op
het voorloopig verslag op de algemeene be
schouwingen over de rijksbegrooting.
In dezen hachelijken tijd, zegt de regeering,
overweegt 6en vraag alle andere: zal de regee
ring haar taak kunnen vervullen in gestadige
samenwerking met de vertegenwoordiging des
volks of zal, oak in ons land, de loop der
zaken een zoodanige worden, dat dit verband
verbroken zal worden? De regeering acht het
eerste onmisbare voorwaarde voor een doel-
treffend staatsbewind, het laatste zou zij een
ramp voor ons voik achten.
(De thans plotseling naar voren komende
belangstelling voor ingrijpende wijziging on
zer staatsinstellingen, is op zichzelf geenszins
zonder beteekenis. Maar dit is niet de hoofd-
vraag. De hoofdvraag is of zulk een wijziging;
urgent moet worden geacht. Het begrip: ,,cor-
poratieve staat" in zijn meest gangbare be
teekenis acht de regeering volstrekt verwer-
pelijk omdat het het maatschappelijk leven in
al zijn geledingen aan de staatsmacht onder-
werpt, omdat het kerk en Godsdienst, weten-
sehap en bedrijf van zijn natuurlijke vrijheden
berooft. Ter beoordeeling vein dit begrip heeft
de regeering de voorlichting van een staats-
commissie niet noodig. Anders staat zij tegen
over de ontiwikkeling der maatschappij in cor-
poratieven zin. Hieraan wil de regeering
medewerken. Zij wenscht echter te waar-
schuwen, zich niet te spoedig gevamgen te
geven aan de leuzen van den dag. Voor zoo
veel de regeering zou oordeelen, dat wijzigin-
gen in de Grondwet noodzakelijk zijn, zal zij
niet aarzelen, daarvoor te zijner tijd voorstel-
len in te dienen.
lOf het landbouwbedrijf behoudens een en-
kel onderdeel thans reeds in aanmerking komt
om er de Bedrijfsradenwet in toepassing te
brengen, valt sterk te betwijfelen.
(De regeering verdedigt uitvoerig haar hou
ding ten opzichte van de S.D.A.P. en het
N.V.V.
Een wetsontwerp, beoogende o.a. een scher-
pere repressie van ontoelaatbare uitingen in.
het openbaar, zal de Kamer weldra bereiken.
De kwestie van het zich houden aan door
volksvertegenwoordigers afgelegde eeden of
beloften, wil de regeering aan een commissi®
voorleggen.
Het wetsontwerp eener steunregeling voor
tengevolge van de crisis in liquidatie-moeilrjk-
heden geraakte middenstandsbedrijven zal niet
lang meer op zich doea wachten.
Nopens de vereenvoudigde regeling voor het
langs gerechtelijken weg incasseeren van
kleine vorderingen is overleg tusschen de
departementen gaande.
Tot verlaging der loodsgelden is besloten.
terwijl eveneens zal worden overgegaan tot af-
gifte van loodscertificaten.
De regeering is niet de meening toegedaan,.
dat een toezicht op het bankwezen wenschelijlc
is. Aan een Industriebank bestaat geen be-
hoefte.
Bij haar beschouwingen over de werkloos-
heid zet de regeering uiteen, dat zij voorne
mens is den versnelden bruggenbouw door te
zetten.
Zij heeft daartoe een plan ontworpen, waar-
bij samenwerking met particulieren zal wor
den gezocht en dat, indien het slaagt, intrek-
king van het aanhangige wetsontwerp ten ge-
volge zal hebben.
De regeering zal voor de uitvoering van
groote werken een beroep op de geldmarkt
doen zoodra dit mogelijk zal zijn. Een voor-
loopig plan van vervroegd en versneld uit te
voeren werken omvat o.m. den aanleg van
kanalen en veerhavens, normalisatie van rivie-
ren, wegenbouw, bruggenbouw, spoorwegwer-
ken, aanleg van vliegvelden, ontginningswer-
ken en ook het begin van de droogmaking van
den N.O. Zuiderzeepolder te zamen tot een
bedrag, dat voor 1934 op 60 millioen is ge-
raamd.
Een ontwerp, houdende maatregelen ter
voorkoming van executie van landelijke edgen-
dommen, is in voorbereiding.
De kwestie van de rechtspositie der politieke
vluchtelingen heeft de voile aandacht der
regeering. In dit opzieht wordt de mogeljjk-
heid van een voorziening onder de oogen ge
zien.
kop koffie in en noodigde hem uit, toe te
tasten.
,,Je ziet er tire uit, vanochtend, Dryden",
begon hij. lachend. „Ik geloof dat ze mij hier
in de buurt den dandy noemen, maar als ze
jou zien, heb ik afgedaan."
„Ik moet naar stad", legde ik Manning uit.
,,'n Bezoek aan Drayton brengen. Als ik naar
een advocaat ga, trek ik altijd mijn mooiste
pak aan."
Het leek me het veiligste, om hem maar
meteen de waarheid te vertellen. Van zijn
abservatiepost op zijn boot af zou hij me toch
naar den wal zien roeien.
.Jammer", zei hij. ,,Ik was juist van plan
je op mijn boot te inviteeresn dan kon je ze
eens zien." Hij wachtte even. ,,Hoe lang denk
je weg te blijven?"
Ik haalde mtjn schouders op. „Weet ik nog
niet", zei ik nonchalant. „Tot vanavond of
morgenochtend. Ik geloof, dat ik alleen een
paar papieren moet teekenen."
Manningdronk met kleine teugjes zijn
koffie uit.
,,Enfin, er zijn meer dagen dan vandaag,
zuilen we maar denken", zei hij, terwijl hij zijn
kop verzette. Den eersten den besten mid-
dag, dat je zin hebt, neem je je -boot en komt
me opzoeken. Dan laat ik je eerst de schuit
zien en daama gaan we ergens samen eten,
op de club of zoo".
Ik nam zijn uitnoodiging met keurig gesi-
muleerde bereidwilligheid aan, maar in mi,ti
hart moest ik lachen om de comedie. En het
gekste was, dat ik achter z'n onverstoorbaar
gezicht de appreciatie over de dwaze vertoo-
ning vo£lde!
Hij liet echter niets merken en de maaltijd
verliep zonder de min®te aanduiding, dat er
lets anders dan een gewoon vriendschappelijke
verhoudinig tusschen ons bestond. Na een si-
gaar op het grasveld, gang mijn gast naar
boven om zijn koffer te pakken en daama
wanidelden we 'S-amen, op ucli voet gevolgd
dtoor Satan, naar den steiger, w-aar izijn sloep
nag steeds solide vastgem-eerd lag.
„Wel bedankt voor den genoeglijk-en avondi",
zei hij met een hartelijkea hamddruk. „Doe de
groeten aan Drayton en kom me opzoeken
zoo gauw je tijd en lust hebt."
Ik gaf het gebruikelijke antwoord. Hij
stapte in zijn boot en roeide met de lange,
krachtige slagen van iemand, die het vak
verstaat, weg. Ik bleef hem na staan kijken,
tot hij den inham, waar het schip lag, bereikt
had. Met een vriendschappelijk wuiven gleed
hij de ibocht om. Daama ging ik terug naar
Satan, die midden op het pad, ontevreden, in
de richting van de verdwenen boot zat te
staren.
,,Dat heipt je nu n-iets meer", zei ik. „Was
wat -beleefder geweest, dan had hij je mis
schien m6e gevraagd."
Het leek wel, of de hond me verstond, want
hij stond met een bruuske bewegin-g op en
wandelde voor me uit naar huis terug. Blijk-
baar vond hij sommige onderwerpen niet voor
plagerij geschikt.
Toen ik binn-enkwam, was Bascomb de
tafel aan het ruimen.
„Ik ga met dien trei-n van twaalf uur veer-
tig naar stad" vertelde ik hem. ,,Zou ik in
„Het Wapen" een rijtuig kunnen krijgen, om
me naar Torrington te brenigen?"
(Bascom-b -kniikte,
„Dat k^n," was zijn antwoord. ,,Maar ik
denk toch dat het beter is, as ik ze van te
voren effe ga waarschuwen. 't Kon zijn, dat
ze d'r anders al met een ander vrachtje van-
door waren." Hij keek me aan. „En komt u
vanavond nog terug?" vroeg hij.
,,Nee," was mijn antwoord. ,,Ik heb zaken
te doen met Mr. Drayton. Morgenochtend zie
je me weer verschijcien. Als ik langer opge-
h-ouden mocht worden krijg je een telegram."
Hij zette de bordjes in elkaar en stapelde
alles op een blad.
„En hoe moet't met bezoekers?" informeer-
de hij. ,,U wil toch zeker niemand op 't eiland
zc-olanig u weg bent?"
,,Een speciaal bezoek wil ik niet", zei ik,
„en dat is dr. Manning." Ik zweeg. 't Ging
niet aan, om den man -buiten alles te houden,
't was niet fair en 't was niet verstandig. „Je
hebt gelijk gebad, Bascomb", ging ik daarom
voort. ,,De kerel is een sch-urk, een verduiveld
pientere, gewiekste schurk. Ik heb gisteravond
niets uit hem kunnen krijgen en ik heb 't ge-
probeerd, geloof datMaar ondertusschen
ben ik meer dan ooit overtuigd. dat hij iete
in zijn schild voert
'Het stuuijsche gezicht helderde op.
„U kan ipijn vertrouwen, patroon", verze-
kerde hij me. ,,Ik laat 'm d'r niet inhem
niet en Craill met z'n gebroken voo-rgevel ook
niet."
De korte maar karakteristieke beschrijving
van het uiterlijk van Manning's bediende
kwam zoo onverwacht, dat ik moeite had den
uitroep van verwondering, die me naar. de lip-
pen drong, binnen te houden.
Craill!" herhaalde ik. „Dat is de man, die
op Manning z'n boot past?"
Bascomb knikte grimmig. ,,Ja... en hij Is
berekend voor zijn taak, geloof dat maar."
De herinnering aan het ongure individu, dat
ik voor het kantoor van Drayton gezien had
kwam weer bij me op.
„Ja", zei ik, quasi-onverschillig, „een moot
span. Hoe is Craill aan dien gebroken neus
gekomen
,.De een of ander hem 'm platgeslagen, denk
ik. Jammer dat ze niet meteen zijn nek ge
broken hebben, as ze toch bezig waren."
Na die laatste vriendelijkheid nam Bascomb
het blad op en marcheerde er mee weg. Na
even aarzelen ging Satan hem achterna.
Ik liep de kamer door en ging op de breede
vensterbank zitten. Ik voelde me als iemand
die een stuk van een legkaart, waar hij ailang
naar zoekt, opeens in de hand heeft. Van het
oogenblik af, waarop ik Manning voor het
eerst had gezien, had ik hem gewantrouwd.
had ik instinctief gevoeld, dat ik, op de een
of andere manier aan hem die koude onder-
dompeling in het West India Dock te dankea
had. Nu had Bascomb's beschrijving van
Craill dat vermoeden tot een zekerheid ge
maakt. Tenzij een gebroken neuzen-epidemie
heerschte, was h ij de man, dien ik voor
Drayton's kantoor had zien flaneeren en was
h ij de vriendelijke vriend geweest, die me een
paar uur later in het water had geduwd.
(Wordt vervolgd.)