75-jarig Jubileum Cnr. School, Jozlnastr.
Zooals wij reeds in ons vorig nummer
mededeelden was ter gelegeoheid van de her-
denking van het 75-jarig jubileum der Chr.
school in de Jozinastraat alhier de heer Mr.
P. Dieleman uitgenoodigd de feestrede te
houden, die wij wegens plaatsgeibrek tot het
nummer van heden moesten uitstellen.
Allereerst wil spreker zijn hartelijken dank
uitspreken aan de jubileerende vereeniging,
dat men hem de groote eer heeft aangedaan
hem uit te noodigen om dozen avond de feest-
redenaar te zijn. Hij heeft die uitnoodiging
dan ook volgaame en zonder aarzelen aange-
nomen.
Spr. denkt met dankbaarheid terug aan den
tijd dien hij onder wijlen den heer Koelmans
heeft doorgebracht, aan wie hij, evenals zoo-
veel anderen, zeer veel te danken heeft, die
hem ook in zijn later leven een groote steun
is geweest.
Op zijn bekende boeiende wyze hield spr.
hiema de volgende rede over
Uit d»n Stichtingstyd.
In een feestelijke ure als deze, zullen wij
uit den aard der zaak niet tot in bijzonder-
heden de geschiedenis van het onderwijs der
jeugd gaan behandelen, noch ook de groote
beteekenis van den samenhang tusschen
school en huisgezin geheel doordenken en
theoretisch uitpluizen, of de diepe beteekenis
van het onderwijs voor het maatschappelyk
leven van een volk tot in zijn groote diepte
doorschouwen.
Slechts een enkel woord en dan bijzonderlijk
uit den tijd toen de le Christelijke school te
Ter Neuzen gesticht is.
Het is eigenaardig en lofwaardig dat in de
Nederlanden eigenlijk altijd door de aandacht
gevestigd is geweest op het onderwijs en reeds
Karel de Groote richtte volkscholen op. Ook
midden in het hachelijke tijdsgewricht, in het
hoogtepimt van den strijd onzer vaderen voor
de vrijheid van geweteo, in 1574 vestigde in-
zonderheid het Gereformeerde volk de aan
dacht op het voiksonderwijs en besloot een
synode van Dordt dat dewijl goede scholen
tot den dienst der kerk en politien grooteiyks
van noode zijn, de kerkedienaars van alle
klassen vooreerst zouden zorgdragen dat er
scholen en schoolmeesters zouden komen op
alle plaatsen; terwyl zij van de overheid zou
den begeeren dat het hun geoorloofd zyn zou
een schoolmeester te stellen en dat de over
heid zou bevelen het onderhoud te betalen,
gelgk eertijdsplacht te geschieden. Voorts
moesten zij er* voor zorgen dat de school
meesters de belgdenis des geloofs onderschre-
ven en zich aan de discipline zouden onder-
werpen. Men had hier het oog op een school
voor belang van kerk en maatschappij en niet
alleen de zaligheid der ziel, geen bekeerings-
instituut alzoo. De groote synode van Dordt
van 1618 '19 legde een noodzakelijk ver-
van 1618'19 legde een noodzakelijk ver-
band voor de opvoeding tusschen huis, school
en kerk. Zij stelde uitvoerig verschillende
bepalingen die de grondwet der Chr. opvoe
ding werden genoemd. Dp kerk erkende
daarbij het gezag der overheid om ook op het
gebied der school te bevelen en de overheid
erkende de kerk om te bepalen hetgeen op
het stuk van den godsdienst op de school
moest geleerd worden en ook om onderzoek
in te stellen naar bekwaamheid en rechtzin-
nigheid der onderwijzers. Zoo kreeg men
openbare Christelijke onderwyzers en daar-
nevens barmhartigheidscholen als b.v. in 1585
te Vlissingen: Armenscholen.
Er was geen dwang. De Roomschen b.v.
werden niet verplicht deze scholen te bezoe-
ken of deden zij het, dan waren zij vrij op de
uren, waarin de Geref. Catechismus werd
gegeven. Aanvankelijk was het onderwijs
vrij goed. Wij hebben zelfs door goed onder
wijs een degelijken grondslag van kennis en
lust tot verdere studie verkregen hebbende,
geleerde landbouwers gekend, uitnemend
thuis in sterrekunde, wiskunde en plantkunde.
Het ambt van onderwijzer beschouwde men
als een goddelijk ambt en de meester moest
zijn „een vromer helt, geloovig met zijn wijf
en kinderen". De waardeering kwam niet uit
in de belooning, zoodat om aan de kost te
komen, tot zelfs in het midden der vorige
eeuw in den tijd der stiehting van de Ter-
neuzensche school, allerlei baantjes door den
onderwijzer moesten waargenomen worden.
Schreef men van Dr. Schaepman, den grooten
strijder voor de vrijheid van onderwijs, die als
een modeme kruisridder, met het zwaard van
Behemouds in de gespierde vuist, die vrij
heid bevocht, de (,priester-redenaar-dichter-
afgevaardigde", om zijn groote veelzijdigheid
tg kennen te geven, de meester was soms, de
meester-banbier-notaris-klokluider-doodgraver-
mooischrijver en teekenaar.
Op het schooluithangbord zag men wel den
meester tusschen wilde scholieren met een
gelauwerd hoofd en daaronder: ,,De gekroon-
de hoofdsweer" of soms: „Jona door den wal-
visch uitgespogen" met het onderschrif t
Doe de walvisch Jona uitspoog,
ging hy te NinevS preeken en leeren.
Hier leert men de kinderen de gebeden,
de vragen van buiten en gaat catechiseeren.
Onder niet malsche kastijding, want „soc
worden se vroom" kweekte aldus Bartjens
zijn wiskunstenaars en leidde Johannes de
Swaef van 16211633 de jeugdige Middel-
(burgers op in de „geestelijke kweekerij of het
tractaat van Chr. opvoeding'^ terwijl de
Goessenaar Abraham Cuylemburg de men-
schen tegen zich innam, omdat hij van geen
formuliergefbed wilde hooren en dat de kinde
ren behoorlijk inprentte. Maar in den tijd
van weelde en zwakheid, van verval der glo-
rierijke republiek der vereenigde Nederlanden,
werd het onderwijs hoe langer hoe slechter
<en in de 18e eeuw werden vaak oude, afge-
dankte lakeien en knechts van de rijke bur
gers aan een pensioentje geholpen door hun
schoolmeester te maken, waartoe zij soms
zelf nog eerst een weinig moesten leeren
lezen en schrijven. Zeker er kwam in het
laatst der eeuw door de Maatschappij tot nut
van 't algemeen en door velerlei andere toen
ontstane genootschappen eenige reactie, maar
de toestand bleef toch vrij treurig. De Delf-
tenaar Adriaan van den Ende, eerst predikant
in Roosendaal, werd rond 1806 geroepen tot
een hooge betrekking om het onderwijs beter
te regelen en de schoolwet van 1806 was het
resultaat. Daarop mocht niets leerstelligs
onderwezen worden. Zij was de gemengde
school, die voor het eerst intrede deed in ons
land. De kerk moest zorgen voor leerstellin-
gen. De school zou Christelijke deugden foe-
oefenen zonder Christelijke leerstellingen. In
het belang der volkseenheid en nationale
kracht werd naar vereeniging van gezindten
op de school van overheidswege gestreefd.
De school was Christelijk, voorzoover de al-
gemeenheid harer inrichting dit gedoogde".
Voor de oprichting van een bijzondere school
had men autorisatie noodig en deze zou niet
verleend worden aan een school welke niet
voor alien toegankelijk zijn zou, niet dus aan
een sectarische of anti-nationale school. Vol-
getis Groen van Prinsteren deden hierdoor
beginselen hun intrede, die verderfelijk waren
en kreeg men een „godsdienstige ongods-
dienstigheid."
De bybel werd niet verboden, al kwam hij
z.g. uit eerbied niet op de boekenlijst voor.
Er moest zelfs nog eenmaal per week of een-
maal per dag gebeden of gedankt worden en
gepast zingen werd toegelaten. Onder deugd
verstond men een zoodanig leven dat het toe-
komstig eeuwig leven daarvan een gevolg was.
Het leerstellige werd per circulaire vanwege
de overheid aan de predikanten opgedragen,
die bleven zitten, hoofdzakelijk althans, in de
commissies van toezicht. De Herv. Kerk
steunde de regeering om door het wegnemen
van het leerstellige een algemeene verbroede-
ring te krijgen.
IHet behoeft geen betoog dat de bijbel op
den achtergrond geraakte. Het onderwijs,
een voorwerp van bestendige zorg der regee
ring, stond niet meer onder het beheer der
kerk. Het werd een onderwijs tegen alle ge-
zindheden, tenminste tegen alle Christelijke
gezindheden en men kreeg een Christelijk on
derwijs, waaraan een Jood zich niet behoefde
te ergeren.
Aan het onderwijs in de gewijde en onge-
wijde geschiedenis werd kleur en kracht ont-
nomen. Door alien gelijk te stellen, werden
alien gekwetst in hun overtuiging, en broeder
van Hoksbergen schreef: de schoolen bint net
soo bedurven as de karken en sollen wie er
uit blieven, maar sturen onse kienders der
henne? Hij begreep niet hoe dat kon. De
eene vrouw gaf les aan de kinderen der an
dere. Zij kwam achter de tralies: ,,Ik kon nie
denken", zei ze, „da'k daar kwaad an edaan
hadde."
De autorisatie voor het oprichten van bij-
zondere scholen werd, inzonderheid als men
het vroeg op grond van conscientie bezwaren,
niet verleend. Wij hadden 80 jaren gestreden
voor de vrijheid van conscientie en toch dit
beginsel nooit volledig doorgevoerd en in de
19e eeuw minder dan ooit. Dd tegenwerking
op schoolgebied, de vervolging der afgeschei-
denen, zijn groote vlekken in de geschiedenis
van een volk als het Nederlandsche, dat door
Oranje geleid, bloed en goed voor de geeste-
lijke vrijheid heeft geofferd.
Toen in 1840 de dubbele kamer bijeenkwam
om te beraadslagen over grondwetsherziening
naar aanleiding van de scheiding van Belgie,
zeide op 27 Augustus van dat jaar, Mr. Groen
van Prinsteren, in deze volksvertegenwoordi-
ging: vOor het bijzonder onderwijs, waaronder
ik versta het onderwijs, gegeven zonder by-
drage van den Staat, zal behoudens toezicht
der regeering en onder waarborg van kunde
en goed gedrag, tenminste eenige vrijheid
moeetn worden gegund. Het onderwys in
Nederland is onchristelijk. Niet alsof dit ver-
wijt elke school zou treffen; geenszins; er is
ook by de algemeenheid van het stelsel, over-
vloedig reden om voor uitzondering een incon
sequence dankbaar te zijn. Het is anti-
christeiyk omdat, terwijl het leerstellig onder
wys in schijn uitgesloten wordt, men inder-
daad een ander leerstellig onderwijs geeft; het
is anti-christeiyk, omdat men er met voorbij-
zage der klove, die de zonde daar gesteld
heeft, een algemeenen Vader der menschen
verkondigt; het is anti-christelijk, omdat men
aldus aan het jeugdig gemoed een God pre-
dikt, die een droombeeld is van menschelijke
wijsheid; een afgod, die met verloochening van
den levenden God der openbaring opgericht
wordt.
Dezelfde grieven werden geuit van Roomsch
Katholieke zijde en gemeenschappelijk van
geloovig Protestantsche en R.K. zijde Werd
Koning Willem II gesmeekt om vryheid voor
bijzondere scholen.
Een daartoe door den Koning benoemde
commissie, bezorgde geen resultaat, want men
was immers vrij behoudens autorisatie. Het
was de vrijheid van den slaaf. Men is vrij
behoudens vrijlating. Een K. B. van 1842 liet
de autorisatie over aan de plaatselijke bestu-
ren met app51 op G. S.
In 1843 traden de z,g. zeven Haagsche
wijzeir op, n.l. D. van Hogendorp, Mr. Gevers,
A. Capadose, Mr. Groen van Prinsteren, P. J.
Elout, J. A. Sigendotick en C. M. v. d. Kemp
en deze richtten een adres aan de Synode, ge
lijk ook verschillende gemeenten deden. In-
middels richtte met steun van Willem II de
kerkeraad van Den Haag diaconiescholen op.
Groen van Prinsteren kreeg geen autorisa
tie voor een school op te richten, omdat het
heette dat daaraan geen behoefte was.
Eerst in 1849 kwam zij onder het hoofd de
Visser Smit. De actie nam toe. Tal van' per-
sonen ook uit de bloem der natie, spande er
zich voor.
Graaf Willem van Lijnden, Mr. v. d.
Brugghen, Da Costa, Capadose, Mr. Groen,
Georges Pierson, Mr. de Marez Oyens, de af-
gescheidenen van Raalte en Brummelkamp,
Elout, Willem de Clercq, Secretan etc. etc.
De Grondwetsherziening bracht in art. 194
zoogenaamd vrijheid. Het was de ellendige
zinsnee! De oude wet bleef echter nog. In
Goes wilde men in 1850 een Chr. school op
richten maar dit stuitte op grooten tegen-
stand, o.a. by Herv. predikanten. In '53
slaagde men. In '55 werd al de vereeniging
van Chr. onderwijzers opgericht. Er kwamen
verschillende schoolwetontwerpen, b.v. van de
Kempenaar en van Van Renen die ontkende
dat de Ned. natie staatsrechtelijk een Chris
telijke was, waarom er ook van Chr. onder
wijs geen sprake kon zijn.
In Juli 1855 was er een kamerverkiezing.
Mr. Groen van Prinsteren schreef aan de kie-
zers dat hy op de natie rekende en op den
Koning, die recht voor ons alien begeert, ge-
dachtig aan zijne en onze vaderen en dus geen
opdringen, maar evenmin wegdringen duldt
van hetgeen onmisbaar is voor den Christen".
Inderdaad was de Koning tegen het ont-
werp van Van Reenen en moest het ministe-
rie aftreden. Z. M. adviseerde toen Groen en
Mr. v. d. Brugghen werd kabinetsformateur.
Deze wilde zich eerst verzekeren van den
steun van Mr. Groen. Hun ontmoeting had
plaats op het schoone buiten van Mr. Groen,
Oud-Wassenaar, bij den Haag. Men dacht
elkander begrepen te hebben en het eens te
zijn by het scheiden. Het zou helaas! later
blijken dat dit niet het geval was.
Op 5 Juli 1855 las v. d. Brugghen de slui-
•tingsrede der kamer en zeide daarin o.a.: De
Koning, getroffen door de gemoedsbezwaren
van velen zyner onderdanen tegen het ont-
werp schoolwet, verlangt dat een middel
worde gezocht, om deze gewichtige zaak in
dier voege te regelen, dat niemands geweten
worde gekwetst zonder af te wijken van het
beginsel der gemengde school, waaraan sedert
1806 de natie gehecht is. Gehecht, neen
vastgeihechtZoo luidde de critiek.
De natie! Niet de Roomschen, vijanden
der gemengde school, al konden zij., vergelij-
kenderwijs (toen) in de neutrale school be-
r usten.
De natie! Niet de orthodox protestanten,
wier verontwaardiging zich in een petitione-
ment lucht gaf.
De natie! Welk deel der natie pars pro
toto werd aldus als de natie, wier voor-
liefde behoorde te worden geeerbiedigd, ver-
meld?
De natie, dat was toen de groote protestant
sche party.
En zoo kwam in 1857 v. d. Brugghen's el
lendige schoolwet, die de schoolstrijd in de 2e
helft der 10e eeuw eerst recht goed deed
ontbranden, maar die onder Gods leiding daar-
door ook de oorzaak werd van het politiek
ontwaken van het Christelijk Nederland, zoo-
wel van het RJC. als het protestantsche deel;
die daardoor oorzaak werd dat groote gees-
ten verlicht door Gods Heiligen geest in de
bres stonden voor onze volksvrijheden, welke
dreigden verstikt te worden door den mach-
tigen greep van het ongeloof en de revolutie,
die de kinderen des volks drukken wilden
aan den wel breeden, maar ijzeren, wyl liefde-
loozen boezem vein den Staat. Daardoor ston
den op mannen, na en met Mr. Groen van
Prinsteren, Dr. A. Kuyper, Jhr. Mr. A. F. de
Savomin Lohman, P. J. Elout van Soele-
monde, Mr. Aeneas Mackay, e.a... Vooral
niet te vergeten Dr. H. J. A. M. Schaepman,
die gemeenschappelijk na bange worsteling
het regeeringskasteel veroverden, strijdend
voor Neerlands vrijheid, met de kruisvaan
hoog in top, tot het eindelijk zelfs na den
grooten wereldoorlog in 1920 den Christelijken
Minister De Visser gelukt is met schier alge
meene instemming van het Nederlandsche
volk de gelijkheid op schoolgebied, tenminste
wettelijk, zoo goed als geheel vast te leggen.
De wet van 1857 was een wet van het „on-
begrijpelijk ministerie". Groen noemde het
gelijk aan dat van Min. Van Reenen, doch
slechts voor de leus versierd met het woord
Christelyk. Min. v. d. Brugghen verdedigde
het tegen een vijfvoudig bezwaar van Mr.
Groen zeer zwak. Hij oordeelde dat het toch
geheel anders was dan het ontwerp van
Reenen, omdat niet alleen het woord Christe
lyk er in opgenomen was, n.l. de bevordering
van Christelijke en maatsehappelijke deugden.
maar ook de mogelijkheid van subsidie, ter
wijl hij het evangelie geen zaak van den Staat
achtte; art. 3 stelde subsidie in uitzicht, mits
dan de bijzondere school toegankelijk was
voor alle kinderen zonder onderscheid van ge-
zindte. De heer Baud merkte hiertegen op,
dat dat een vemietigende voorwaarde was,
omdat het wil zeggen: ik zal U, bijzondere
school subsidie geven, als Gy ophoudt byzon-
dere school te zijn. Het is hetzelfde alsof men
tegen een ouden dienaar zegt: ik zal U pen-
sioen geven, mits Gy sterft.
Art. 3 werd aangenomen. Ook art. 23, de
steen des aanstoots. „Het schoolonderwys
wordt, onder het aanleeren van gepaste en
nuttige kundigheden dienstbaar gemaakt aan
de ontwikkeling van de verstandelijke ver-
mogens der kinderen en aan hunne opleiding
tot alle Christelijke en maatschappelyke
deugden.
De onderwijzer onthoudt zich van iets te
leeren, te doen of toe te laten, wat strijdig is
met den eerbied, verschuldigd aan de gods-
dienstige begrippen van anderdenkenden."
Het geven van onderwys in den godsdienst
wordt overgelaten aan de kerkgenootschap-
pen. Hiervoor kunnen de schoollokalen buiten
de schooluren ten behoeve der leerlingen, die
er ter school gaan, beschikbaar worden ge
steld.
Het magere resultaat was dan dat men vrij
was Christelyke scholen op te richten zonder
plagery der plaatselyke autoriteiten. Van deze
vryheid heeft men in Ter Neuzen spoedig
geprofiteerd, want reeds in 1858 toch is Uw
school hier in Septembermaand geopend.
De Nederlandsche school was geworden een
school zonder bijbel, zonder Christelijke opvoe
ding, zonder Christelijk onderwijs. De oor
zaak lag wel voor een belangryk deel aan het
meeningsverschil tusschen de confessioneelen
en orthodoxe protestanten en de meer ethisch-
irenisch gezinden. Daardoor was men zegt
Mr. Groen, ik zeg niet verslagen, maar toch
uit het veld geslagen. Hieruit volgt niet dat
zy gelijk heeft. Ook in de toekomst bleek
maar al te waar dat broeders zelden broeder-
lijk gezind zijn!
Groen nam onmiddellijk zijn ontslag uit de
2e Kamer. Tegenover deze teleurstelling, was
anderzijds groote vreugde en van Dam van
Isselt zong op de gemengde school zijn ode:
De godsdienstleeraar zal voltooien,
Als hij wat vroom is, schooci en goed,
In vruchtb'ren bodem uit zal strooien.
Geen dweepzucht en geen godsdiensthaat,
Kan 't reine Christendom weerstreven.
Gemengde school, zaai 't goede zaad,
Gods liefde zal den wasdom geven.
Er kwam dadelijk ook in de praktijk ver-
andering. De schoolboekjes moesten pasklaar
gemaakt worden voor de school der verdraag-
zaamheid. In het boekje van Hemkes stond
het versje:
En wie in Jezus Christus sterft,
Voorwaar, hij hooger kroon verwerft,
Daij eenig prins kan geven.
Dat moest veranderd worden in:
„en wie in vroom vertrouwen sterft" enz. enz.
(Het deugdelijk leven
Doet Christenen streven
Naar 't ware verheven, werd veranderd in:
Het deugdelijk leven
Doet ijverig streven
Naar 't ware verheven.
Een versje op Jezus' Hemelvaart werd ver-
vangen door een ,,L«of der deugd".
Zoo werd zelfs de naam van Christus en van
Christenen uit de school geweerd in een
Christelyk land.
De actie van geloovige zijde werd levendi-
ger, onder eere-voorzitterschap van Mr. Groen
en voorzitterschap van Mr. de Neufville en N.
M. Feringd, een voortrekker, tot secretaris en
P. van Eyk tot penningmeester, werd Chris
telijk nationaal opgericht, met het doel
Christelijk nationaal onderwijs aan het volk
te geven, waaraan het werkelijk sedert eeuwen
gehecht was. Hierin konden tenminste alle
protestantsche Christenen zich vereenigen.
,,Er is een Christendom boven geloofsverdeeld-
heid, waaraan de belijdenis van elke Christe
lijke kerk een straal is en dat het Kruis tot
mid'delpunt heeft." Maar dat is niet het
Christendom boven geloofsverdeeldheid zooals
Thorbecke het bedoelde, n.l. een Deisme, dor
en droog, een godsdienst van rede en natuur,
hetwelk juist tegen het Christendom is ge-
kant als tegen de gevaarlijkste der bygeloo-
vige onwaarheden.
Op meerdere plaatsen werden nu, gelijk ook
hier, Christelijke scholen opgericht. De bij
plaatselijke verordeningen hier en daar inge-
voerde vaccine-drang trad weder storend tus-
schenbeide en bracht Buddings mooie school
in Goes b.v. om hals. De toestand was toen
niet erg fraai. In de Heraut van 5 Febr. 1864
lezen wij: Een 12-jarige jongen uit Israel had
op school tot een Gereformeerd jongetje ge-
zegd dat er nimmer een Jezus bestaan had,
waarop de andere had geantwoordEr is wel
een Jezus geweest, maar Gij lieden hebt hem
gekruisigd. Het Christenkind werd gestraft,
omdat omdat zoo schreef de meester, het
een onbetamelyk en niet. kinderlijk gesprek
gevoerd had met een Israelitisch kind. Een
schoolopziener als van Beyma thoe Kingma
schreef: De tijden zijn voorbij om de leerlin
gen te verkondigen dat hemel en aarde in zes
dagen zijn geschapen; het water der Roode
Zee op een wenk verdween, de kracht van
Simson in de haren zat en Jona een zeetocht
in de buik van een visch deed. Geen disordre,
maar de groote orde in alles en welke voor ons
openligt, is bewonderingswaardig, onder het
bereik van den onderwijzer der jeugd, en de
kinderen te verklaren.
In 1862 kwam Mr. Groen weder in de Kamer
en trachtte een eerlijke uitvoering van die wet
te verkrijgen en Groen wilde Christelijk in
art. 23 schrappen. Het onderwijs moest im
mers neutraal zijn. Intusschen ging de school-
stichting, hoe ook bemoeilijkt, door, zoo van
de zijde van de Chr. Geref. kerk als van par-
ticulieren.
In 1865 nam Groen weder ontslag uit de
Tweede Kamer in verband met een voorge-
stelde grondwetswijziging. In 1866 kwam hij
met Keuchenius in de Kamer terug.
IHet Christelyk conservatief Ministerie van
Zuylen, Meyer en Heemskerk verklaarde wel
de wet loyaal te willen uitvoeren, doch niets
veranderde, zoodat Groen van Prinsteren
schreef
Tengevolge van de verklaringen van het
kabinet, ben ik nu volkomen overtuigd dat
mijn terugkeer in de 2e Kamer voor hetgeen
ik beoog, doelloos, zoo niet schadelijk zou zijn.
In 1867 deed op 13 Mei Jhr. de Brauw een
voorstel om aan bijzondere scholen van ge-
meentewege een subsidie te kunnen laten ver-
leenen, hetgeen Mr. Gratama toejuichte; doch
docent Brummelkamp achtte dit het binnen-
halen van het Trojaansche paard, dewijl de
Staat volgens hem niet als schoolmeester
moest optreden. Het voorstel werd echter
niet aangenomen en werd spoedig vergeten.
(Meerdere liberalen beginnen het onrecht-
vaardige der schoolwet in te zien, met name
de groote Buys, wel genoemd ,,hoogepriester
van staat" en de edele Dr. Allard Pierson.
De strijd tusschen Gereformeerde en Ethi-
schen wordt helaas! heftiger, wat de zaak
van het Christendom oeigemeen heeft ge-
schaad en nog schaadt.
In Mei 1869 werd te Urecht een vergade-
ring van Christelyk nationaal gehouden. Dr.
Kuyper sprak den avond te voren over: „Het
beroep op het volksgeweten". De hulpver-
eeniging Amsterdam van C. N. schoolonder-
wijs stelde enkele wetsveranderingen voor:
le. schrappen van het woord Christelyk in
art. 23, 2e. bij art. 24 voegen dat kerkelijke
bedieningen voortaan met het openibaar onder-
wijzersambt onvereenigbaar zouden zijn; 3e in
art. 33 vast te leggen dat een ieder die be
talen kon, zou betalen.
Er was dus een streven naar een absolute
neutraliteit, m.i. een onmogelijkheid en door
het 3e voorstel een streven naar opheffing van
een concurrentiemiddel, wat men in Ter Neu
zen ook heeft toegepast door n.l. de openbare
school voor niets toegankelijk te stellen, ten-
einde scholieren aan de Chr. school te ont-
trekken. Dat bezorgde de groote Ter Neuzen-
sche voortrekker Mulder veel droefenis en
f'bezorgdheid. De stryd tusschen Beets en
Kuyper over het al of niet behouden van het
woord Christelyk, voor de deugden in art. 23
was bitter en m.i. in strijd met de teederheid
die van kinderen Gods moet worden ver-
wacht. Kuyper noemde de toen heerschende
staatsidee satanisch. Beets achtte het willen
schrappen van het woord Christelyk dae-
monisch.
Groen was met Kuyper van meening dat in
derdaad de Staat van het woord Christelijk
een satanisch gebruik maakte. Beets en
Chantepie oordeelden een en ander misdadig
en verlieten Chr. nationaal, dat naar hun
oordeel een politieke vereeniging werd. Er
was orthodoxcophobie waaraan zich politieo-
phobie paarde. Dr. Gunning bleef getrouw
aan Groen's zijde. Er werd door Mr. J. Voor-
hoeve JHz. gestreefd naar de oprichting van
een anti-schoolwet verbond, waarvan Prof.
De Geer voorzitter werd. Dat stelde het be
ginsel „De Vrije School" regel voorop. Men
bewerkte de publieke opinie en trachtte poli
tiek in/vloed te verkrijgen voor zijn schoolwet-
program.
Temidden van die de gemoederen heftig
beroerenden stryde werd in 1872 het April-
feest gevierd, waar Willem IH het zoo fier
zeide er grootsch op te zijn Nederlander te
wezen, maar Nederland toonde zich toen zeer
klein en bekrompen in zijn overgegevenheid
aan ongeloofstheorieen en veirmaterializee-
ring. De beginselen van het uiterst doorge
voerd kapitalisme en individualisme en de
materialistische staatsgedachte zegevierden.
Ook voor den leerplicht werd geijverd, te
emstiger omdat men geen vrijheid of moge
lijkheid had scholen op te richten en in te
stellen overeenkomstig de eischen van zijn
geloof. Het algemeen belang, aldus sprak
Mr. Kappeyne 8 December 1874, mag niet op-
geofferd worden aan gemoedsbezwaren, hoe-
wel dan ook van een talrijk en belangrijk deel
der natie en zegt men, indien Gij leerplicht
wilt bij Uw onderwyswet, dan onderdrukt Gy
de minderheden, dan zou ik, zegt Kappeyne,
bijna zeggen: Welnu, dan moet die minder-
held maar onderdrukt worden, want dat is z.g.
de vlieg die de gansche zalf bederft, en heeft
zij in onze maatschppij geen recht van be
staan.
Daarop werd fier geantwoord van Christe
lijke zijide: „Neem dan ook uit het wapen-
schild der Nederlanden weg den Leeuw, het
beeld der fierste vrijheid, en stel er voor in
stede den Adelaar met het lam in de klau-
wen, het beeld der tyrannie!"
Er was geen recht en geen vrijheid te ver-
wachten. Een wetsontwerp van het door
schoolinspecteur Moens, lid der 2e Kamer in
1876 ingediend, zou de Chr. school er geheel
ten onder hebben gebrachl. Groen werd er
twijfelmoedig onder en wilde zijn strijd voor
verandering van de Grondwet opgeven en de
wijl er geen eerlijke concurrentie mogelyk
scheen, terugkeeren tot de gedachte van
facultatieve splitsing.
In 1876 echter, toen men vol bezorgdheid
het optreden van Kappeyne aanzag en men
zich gereed maakte voor het groote volks-
petitionement waaruit de organisatie der Unie
een school met den bijbel is geboren, werd
Groen van Prinsteren bevorderd tot heerlijk-
heid, opgeroepen van zijn aardsche taak. Hij
had zijn zinspreuk: ,,Dat ik vertere, als ik
maar nuttig ben", trouw in de praktijk ge-
handhaafd. Hij droeg er roem op: te zijn ge
weest een Staatsman niet, maar een evan-
geliebelijder. In ipijn Christelijk hisborisch
testament had hij laten drukken:
Het Lam, op aard geslacht
Is eeuwig waard te ontvangen,
De wysheid, rijkdom, eer en kracht
En dankbre lofgeizangen.
en stervend schreef hij nog „Amen, Jezus
Christus, Amen".
Hiji was een man des geloofs.
Een van zijn laatste getuigenissen, toen men
reeds dacht dat hij niets meer zeggen kon,
fluisterde hij: Christus is mijn kracht. Hij is
mijn troost. Hij is mijn hoop. Een kroon!
Een Kroon! Een kroon op mijn graf.
Door het geloof hield ook het Christelijk
onderwijs toen stand en in een ure als deze
moet wel aan dien tijd dankbaar worden her-
innerd.
In schitterende taal vertolkte Dr. Cohen
Stuart wat het ontwerp-Kappeyne op het
lager onderwijs beweert, begeert, bedoelt, be-
werkt, toen de breedgeschouderde Hercules,
zooals hij Kappeyne noemde, de leeuwenhuid
van het gezag had omgestagen en de regeer-
knots had ter hand genomen. De ,,Scherpe
Resolutie op handen" zuchtte men hier. „Ein-
delijk zal nu ,,de doode vlieg" van het cleri-
calisme het stinkend insect der „zwarte in-
ternationale", voor goed worden uitgeworpen
uit de welriekende en heilzame apothekers-
zalve van de kunstig toebereide staatsschool,
een zalf, die alle maatsehappelijke wondeh
balsemt en heelt, zoo juichte men ginds.
Reeds verhief zich, aldus Cohen Stuart, in de
verbeelding van velen, het metalen stand-
beeld van dezen andere, ijzeren hertog, den
draak verpletterend, die in machtelooze woede
zich krimpt, terwijl het opschrift op het voet-
stuk ,,het stillen der beroerten" en het „be-
dwingen der tegenstanders" van dezen nieu-
wen Alva zou roemen. Hoe opwekkend was
zijn woord voor de taaie, maar ietwat logge
veerkracht van onzen volksgeest. Hoe strij
dend scherp, maar loyaal juist, toonde zy aan
dat neutraal en nationaal met elkander vloe-
ken en hoe dat z.g. neutraal onderwijs, ultra-
montaansch zwart was in Dimburg, klooster-
grauw in Brabant, tamelijk hoogrood modem
in Friesland en Groningen, een weinig lichter
getint in Drente en Overijsel; lichter of don-
ker groen Protestantsch in Gelderland, Veluwe
of Betuwe, in Noord- en Zuid-Holland ietwat
meer de eigenlijke officieele mode of mengel-
kleur, zwaarder of lichter aangezet, Zuid-
waarts in Zeeland groenachtig bijgemengd,
zoo ongeveer zou een nauwkeurige kaart van
het kleurloos Staatsschoolwezen er uit zien!
IHeerlijk wekte hy op tot volhouden met ver-
dubbelden vlijt, en hij eindigt zijn woord al
dus: ,,De Staat als zoodanig zonder godsdienst,
mag geeti ander dan neutraal onderwys willen
geven; ware neutraliteit is echter ondenkbaar;
derhalve moet de Staat geen onderwijs geven
dan waar 't volstrekt onvermijdeUjk blijkt.
Dat onderwijs,- neen, 't is geen „tak van
publieken dienst", zoo min als de kinderen
door God U gegeven, Spartaansche Staats-
kinderen zijn. Op onderwijs hebben ze aan-
spraak, maar niet zoo als een godsdienstlooze
staat dit voorschrijven wil. Laat er zelfs leer
plicht in onze schoolwet geschreven zyn, maar
dan ook voor alien: vryheid, gelijkheid, recht.
Die beginselen, twijfelt er niet aan, ze zul
len eens zegevieren, zeer spoedig wellicht.
Het zijn beginselen van eeuwige waarheid,
duurzamer dan een kies-, school- of grondwet
is. Tegen de macht der waarheid is op den
duur niets bestand.
Nog maar een weinig volgehouden met oud-
Hollandsche volharding en trouw, en de be-
proeving van het heden zal een onschatbaar
rijke zegen worden voor ons en de onzen, voor
school en kerk, vaderland en godsrijk."
De strijd door onze vaderen gestreden in
die bange verdrukkingsjaren van de 19e eeuw
was een strijd voor de gewetensvrijheid, een
strijd om de kinderen op te voeden overeen
komstig zijn innige overtuiging. Niet om
godsdiensthaat aan te kweeken is de bijzondere
school, neen, zal zij goed zijn, dan gaat men
daar uit van het beginsel der goddelijke liefde
en dat het centrum der wet is: God lief te
hebben boven alien en zijn naaste als zich-
zeive. De opvoeding in Christelijken zin, naar
Christelijke beginselen, gedrenkt door den
echt Christelijken geest, gemoedsvorming,
niet een van buiten leeren van door het kind
en den onderwijzer wellicht onbegrepen for-
mules en leerstellingen. Dat is niet het doel.
Kinderen opvoeden. Dit is een der moei-
lijkste, zwaarste zaken, gelijk het bezit van
kinderen een zoo groote zegen is.
Leert plicht vaak liefhebben en geeft ver-
antwoordelijkheid vatbaarheid voor liefde, het
meest komt dat wel uit bij de moeder, wier
hoogste levensdoel als vrouw de opvoeding
der kinderen is. Daarvoor is noodig een
moederhart.
Daamevens is de hulp van den zorgenden
vader noodig en dan komt de school, die zich
bij het gezin behoort aan te sluiten voor wat
de opvoeding betreft. Het is niet in de eer-
ste plaats het aanleeren van kundigheden en
ontwikkelen van verstandelyke vermogens,
maar het vormen tot menschen, tot zelfstan-
dige karakters. Velen worden zoo- opgevoed
dat zij niet vallen kunnen, omdat zij altijd
kruipen, en alle ruggegraat missen. Zij zullen
nimmer de kracht eener natie vormen; zij
zullen nooit het geweten der maatschappy uit-
maken. Dht doen de mannen en vrouwen van
karakter, die nederig en ootmoedig hebben
leeren loopen aan den leiband van het woord
van God. Dat moet men zeker leeren in de
leerschool des leivens, maar ook in de jeugd-
school, die door en door goed wezen moet.
Immers zoo treffend juist, zeide het Dr.
SchaepmanIedere plek, die niet door het
goede wordt ingenomen, is een verovering van
het kwaad.
Dat is zoo in de maatschappij, in de school,
in het gezin, in Uw hart.
Hoe kwam het toch dat in dien stichtings-
tijd van de eerste Christelijke scholen zoo'n
harden, bangen strijd moest gevoerd worden?
Hoe komt het dat nog zoo menigmaal de
geest van Christus in zijn loop wordt terug-
gehouden en telkens en telkens opnieuw moet
gestreden worden in den kring dergenen, met
wie wij samenleven en werken, tegen de ge
dachte ook van het eigen hart? O! Daarvoor
zijn talloos veel redenen. Maar ik geloof, dat
een daarvan is dat de 19e eeuw zeer in 't bij
zonder een tijd vertegenwoordigde waarin het
materialisme en ongeloof in toenemende mate
op den troon zat. Op het gebied van den
godsdienst had het modernisme zeer veel veld
gewonnen. Het kapitalisme met al zijn ult-
wassen en de onmeedoogende concurrentie-
zucht, die het individu opofferde, met de ten
top gevoerde leer van het individualisme:
„Ben ik mijns broeders hoeder?" verdrukte
de kleinen, zette de bescheidenen aan den
kant, onderdrukte de geloovigen. Het geloof
werd niets geacht. De mensch was hoe lan
ger hoe dieper doorgedrongen in de weten-
schap der natuur. Kennis der natuur en der
natuurwetten, der natuurwijsbegeerte leiden
den oppervlakkigen mensch tot ongeloof, tot
een terzijde zetten althans van God. Alles
wordt immers, zoo meent men, beheerscht
door wetten der ijzeren noodzakelijkheid. In
dien God al bestaat, dan is het een hypothese,
een veronderstelling, om het een of het ander
te verklaren.
Men leerde en leert nog dat eigenlijk de
oorsprong van alles is de eeuwige, mobiele, in
beweging zrjnde stof of ether, alsof ooit uit
het diepst der ziel zou opwellen: O! eeuwige
mobiele ether, Uw naam worde geheiligd!
God beschouwde men, indien Hy dan al be-
stond, soms als een mechanicus, die de wereld
in elkander heeft gezet en sedert aan de wer-
king der wetten, die onnavolgbaar juist en
onverbiddelijk logisch zyn, alles overlaat, als
de mechanicus, die de wereldlocomotief heeft
gemaakt om deze daama te verlaten en haar
langs de rails der natuurwetten te laten
vliegen.
Zoo gaat het op het gebied van het stoffe-
lijk leven, zoo ook op het gebied des geestes,
waar de zielkundigen wetten hebben ontdekt,
waarmede nooit iets in stryd komt.
En dan raakt men God kwijt en evenals bij
Job (zie 23 3) wordt het de bede van den
mensch, ook die onizer dagen, die het gemis
van gemeenschap met God zoo levendig ge-
voelen gaat: Och! Of ik wist dat ik Hem
vinden zoude.