75-jarig Jubileum Cnr. School, Jozlnastr. Zooals wij reeds in ons vorig nummer mededeelden was ter gelegeoheid van de her- denking van het 75-jarig jubileum der Chr. school in de Jozinastraat alhier de heer Mr. P. Dieleman uitgenoodigd de feestrede te houden, die wij wegens plaatsgeibrek tot het nummer van heden moesten uitstellen. Allereerst wil spreker zijn hartelijken dank uitspreken aan de jubileerende vereeniging, dat men hem de groote eer heeft aangedaan hem uit te noodigen om dozen avond de feest- redenaar te zijn. Hij heeft die uitnoodiging dan ook volgaame en zonder aarzelen aange- nomen. Spr. denkt met dankbaarheid terug aan den tijd dien hij onder wijlen den heer Koelmans heeft doorgebracht, aan wie hij, evenals zoo- veel anderen, zeer veel te danken heeft, die hem ook in zijn later leven een groote steun is geweest. Op zijn bekende boeiende wyze hield spr. hiema de volgende rede over Uit d»n Stichtingstyd. In een feestelijke ure als deze, zullen wij uit den aard der zaak niet tot in bijzonder- heden de geschiedenis van het onderwijs der jeugd gaan behandelen, noch ook de groote beteekenis van den samenhang tusschen school en huisgezin geheel doordenken en theoretisch uitpluizen, of de diepe beteekenis van het onderwijs voor het maatschappelyk leven van een volk tot in zijn groote diepte doorschouwen. Slechts een enkel woord en dan bijzonderlijk uit den tijd toen de le Christelijke school te Ter Neuzen gesticht is. Het is eigenaardig en lofwaardig dat in de Nederlanden eigenlijk altijd door de aandacht gevestigd is geweest op het onderwijs en reeds Karel de Groote richtte volkscholen op. Ook midden in het hachelijke tijdsgewricht, in het hoogtepimt van den strijd onzer vaderen voor de vrijheid van geweteo, in 1574 vestigde in- zonderheid het Gereformeerde volk de aan dacht op het voiksonderwijs en besloot een synode van Dordt dat dewijl goede scholen tot den dienst der kerk en politien grooteiyks van noode zijn, de kerkedienaars van alle klassen vooreerst zouden zorgdragen dat er scholen en schoolmeesters zouden komen op alle plaatsen; terwyl zij van de overheid zou den begeeren dat het hun geoorloofd zyn zou een schoolmeester te stellen en dat de over heid zou bevelen het onderhoud te betalen, gelgk eertijdsplacht te geschieden. Voorts moesten zij er* voor zorgen dat de school meesters de belgdenis des geloofs onderschre- ven en zich aan de discipline zouden onder- werpen. Men had hier het oog op een school voor belang van kerk en maatschappij en niet alleen de zaligheid der ziel, geen bekeerings- instituut alzoo. De groote synode van Dordt van 1618 '19 legde een noodzakelijk ver- van 1618'19 legde een noodzakelijk ver- band voor de opvoeding tusschen huis, school en kerk. Zij stelde uitvoerig verschillende bepalingen die de grondwet der Chr. opvoe ding werden genoemd. Dp kerk erkende daarbij het gezag der overheid om ook op het gebied der school te bevelen en de overheid erkende de kerk om te bepalen hetgeen op het stuk van den godsdienst op de school moest geleerd worden en ook om onderzoek in te stellen naar bekwaamheid en rechtzin- nigheid der onderwijzers. Zoo kreeg men openbare Christelijke onderwyzers en daar- nevens barmhartigheidscholen als b.v. in 1585 te Vlissingen: Armenscholen. Er was geen dwang. De Roomschen b.v. werden niet verplicht deze scholen te bezoe- ken of deden zij het, dan waren zij vrij op de uren, waarin de Geref. Catechismus werd gegeven. Aanvankelijk was het onderwijs vrij goed. Wij hebben zelfs door goed onder wijs een degelijken grondslag van kennis en lust tot verdere studie verkregen hebbende, geleerde landbouwers gekend, uitnemend thuis in sterrekunde, wiskunde en plantkunde. Het ambt van onderwijzer beschouwde men als een goddelijk ambt en de meester moest zijn „een vromer helt, geloovig met zijn wijf en kinderen". De waardeering kwam niet uit in de belooning, zoodat om aan de kost te komen, tot zelfs in het midden der vorige eeuw in den tijd der stiehting van de Ter- neuzensche school, allerlei baantjes door den onderwijzer moesten waargenomen worden. Schreef men van Dr. Schaepman, den grooten strijder voor de vrijheid van onderwijs, die als een modeme kruisridder, met het zwaard van Behemouds in de gespierde vuist, die vrij heid bevocht, de (,priester-redenaar-dichter- afgevaardigde", om zijn groote veelzijdigheid tg kennen te geven, de meester was soms, de meester-banbier-notaris-klokluider-doodgraver- mooischrijver en teekenaar. Op het schooluithangbord zag men wel den meester tusschen wilde scholieren met een gelauwerd hoofd en daaronder: ,,De gekroon- de hoofdsweer" of soms: „Jona door den wal- visch uitgespogen" met het onderschrif t Doe de walvisch Jona uitspoog, ging hy te NinevS preeken en leeren. Hier leert men de kinderen de gebeden, de vragen van buiten en gaat catechiseeren. Onder niet malsche kastijding, want „soc worden se vroom" kweekte aldus Bartjens zijn wiskunstenaars en leidde Johannes de Swaef van 16211633 de jeugdige Middel- (burgers op in de „geestelijke kweekerij of het tractaat van Chr. opvoeding'^ terwijl de Goessenaar Abraham Cuylemburg de men- schen tegen zich innam, omdat hij van geen formuliergefbed wilde hooren en dat de kinde ren behoorlijk inprentte. Maar in den tijd van weelde en zwakheid, van verval der glo- rierijke republiek der vereenigde Nederlanden, werd het onderwijs hoe langer hoe slechter <en in de 18e eeuw werden vaak oude, afge- dankte lakeien en knechts van de rijke bur gers aan een pensioentje geholpen door hun schoolmeester te maken, waartoe zij soms zelf nog eerst een weinig moesten leeren lezen en schrijven. Zeker er kwam in het laatst der eeuw door de Maatschappij tot nut van 't algemeen en door velerlei andere toen ontstane genootschappen eenige reactie, maar de toestand bleef toch vrij treurig. De Delf- tenaar Adriaan van den Ende, eerst predikant in Roosendaal, werd rond 1806 geroepen tot een hooge betrekking om het onderwijs beter te regelen en de schoolwet van 1806 was het resultaat. Daarop mocht niets leerstelligs onderwezen worden. Zij was de gemengde school, die voor het eerst intrede deed in ons land. De kerk moest zorgen voor leerstellin- gen. De school zou Christelijke deugden foe- oefenen zonder Christelijke leerstellingen. In het belang der volkseenheid en nationale kracht werd naar vereeniging van gezindten op de school van overheidswege gestreefd. De school was Christelijk, voorzoover de al- gemeenheid harer inrichting dit gedoogde". Voor de oprichting van een bijzondere school had men autorisatie noodig en deze zou niet verleend worden aan een school welke niet voor alien toegankelijk zijn zou, niet dus aan een sectarische of anti-nationale school. Vol- getis Groen van Prinsteren deden hierdoor beginselen hun intrede, die verderfelijk waren en kreeg men een „godsdienstige ongods- dienstigheid." De bybel werd niet verboden, al kwam hij z.g. uit eerbied niet op de boekenlijst voor. Er moest zelfs nog eenmaal per week of een- maal per dag gebeden of gedankt worden en gepast zingen werd toegelaten. Onder deugd verstond men een zoodanig leven dat het toe- komstig eeuwig leven daarvan een gevolg was. Het leerstellige werd per circulaire vanwege de overheid aan de predikanten opgedragen, die bleven zitten, hoofdzakelijk althans, in de commissies van toezicht. De Herv. Kerk steunde de regeering om door het wegnemen van het leerstellige een algemeene verbroede- ring te krijgen. IHet behoeft geen betoog dat de bijbel op den achtergrond geraakte. Het onderwijs, een voorwerp van bestendige zorg der regee ring, stond niet meer onder het beheer der kerk. Het werd een onderwijs tegen alle ge- zindheden, tenminste tegen alle Christelijke gezindheden en men kreeg een Christelijk on derwijs, waaraan een Jood zich niet behoefde te ergeren. Aan het onderwijs in de gewijde en onge- wijde geschiedenis werd kleur en kracht ont- nomen. Door alien gelijk te stellen, werden alien gekwetst in hun overtuiging, en broeder van Hoksbergen schreef: de schoolen bint net soo bedurven as de karken en sollen wie er uit blieven, maar sturen onse kienders der henne? Hij begreep niet hoe dat kon. De eene vrouw gaf les aan de kinderen der an dere. Zij kwam achter de tralies: ,,Ik kon nie denken", zei ze, „da'k daar kwaad an edaan hadde." De autorisatie voor het oprichten van bij- zondere scholen werd, inzonderheid als men het vroeg op grond van conscientie bezwaren, niet verleend. Wij hadden 80 jaren gestreden voor de vrijheid van conscientie en toch dit beginsel nooit volledig doorgevoerd en in de 19e eeuw minder dan ooit. Dd tegenwerking op schoolgebied, de vervolging der afgeschei- denen, zijn groote vlekken in de geschiedenis van een volk als het Nederlandsche, dat door Oranje geleid, bloed en goed voor de geeste- lijke vrijheid heeft geofferd. Toen in 1840 de dubbele kamer bijeenkwam om te beraadslagen over grondwetsherziening naar aanleiding van de scheiding van Belgie, zeide op 27 Augustus van dat jaar, Mr. Groen van Prinsteren, in deze volksvertegenwoordi- ging: vOor het bijzonder onderwijs, waaronder ik versta het onderwijs, gegeven zonder by- drage van den Staat, zal behoudens toezicht der regeering en onder waarborg van kunde en goed gedrag, tenminste eenige vrijheid moeetn worden gegund. Het onderwys in Nederland is onchristelijk. Niet alsof dit ver- wijt elke school zou treffen; geenszins; er is ook by de algemeenheid van het stelsel, over- vloedig reden om voor uitzondering een incon sequence dankbaar te zijn. Het is anti- christeiyk omdat, terwijl het leerstellig onder wys in schijn uitgesloten wordt, men inder- daad een ander leerstellig onderwijs geeft; het is anti-christeiyk, omdat men er met voorbij- zage der klove, die de zonde daar gesteld heeft, een algemeenen Vader der menschen verkondigt; het is anti-christelijk, omdat men aldus aan het jeugdig gemoed een God pre- dikt, die een droombeeld is van menschelijke wijsheid; een afgod, die met verloochening van den levenden God der openbaring opgericht wordt. Dezelfde grieven werden geuit van Roomsch Katholieke zijde en gemeenschappelijk van geloovig Protestantsche en R.K. zijde Werd Koning Willem II gesmeekt om vryheid voor bijzondere scholen. Een daartoe door den Koning benoemde commissie, bezorgde geen resultaat, want men was immers vrij behoudens autorisatie. Het was de vrijheid van den slaaf. Men is vrij behoudens vrijlating. Een K. B. van 1842 liet de autorisatie over aan de plaatselijke bestu- ren met app51 op G. S. In 1843 traden de z,g. zeven Haagsche wijzeir op, n.l. D. van Hogendorp, Mr. Gevers, A. Capadose, Mr. Groen van Prinsteren, P. J. Elout, J. A. Sigendotick en C. M. v. d. Kemp en deze richtten een adres aan de Synode, ge lijk ook verschillende gemeenten deden. In- middels richtte met steun van Willem II de kerkeraad van Den Haag diaconiescholen op. Groen van Prinsteren kreeg geen autorisa tie voor een school op te richten, omdat het heette dat daaraan geen behoefte was. Eerst in 1849 kwam zij onder het hoofd de Visser Smit. De actie nam toe. Tal van' per- sonen ook uit de bloem der natie, spande er zich voor. Graaf Willem van Lijnden, Mr. v. d. Brugghen, Da Costa, Capadose, Mr. Groen, Georges Pierson, Mr. de Marez Oyens, de af- gescheidenen van Raalte en Brummelkamp, Elout, Willem de Clercq, Secretan etc. etc. De Grondwetsherziening bracht in art. 194 zoogenaamd vrijheid. Het was de ellendige zinsnee! De oude wet bleef echter nog. In Goes wilde men in 1850 een Chr. school op richten maar dit stuitte op grooten tegen- stand, o.a. by Herv. predikanten. In '53 slaagde men. In '55 werd al de vereeniging van Chr. onderwijzers opgericht. Er kwamen verschillende schoolwetontwerpen, b.v. van de Kempenaar en van Van Renen die ontkende dat de Ned. natie staatsrechtelijk een Chris telijke was, waarom er ook van Chr. onder wijs geen sprake kon zijn. In Juli 1855 was er een kamerverkiezing. Mr. Groen van Prinsteren schreef aan de kie- zers dat hy op de natie rekende en op den Koning, die recht voor ons alien begeert, ge- dachtig aan zijne en onze vaderen en dus geen opdringen, maar evenmin wegdringen duldt van hetgeen onmisbaar is voor den Christen". Inderdaad was de Koning tegen het ont- werp van Van Reenen en moest het ministe- rie aftreden. Z. M. adviseerde toen Groen en Mr. v. d. Brugghen werd kabinetsformateur. Deze wilde zich eerst verzekeren van den steun van Mr. Groen. Hun ontmoeting had plaats op het schoone buiten van Mr. Groen, Oud-Wassenaar, bij den Haag. Men dacht elkander begrepen te hebben en het eens te zijn by het scheiden. Het zou helaas! later blijken dat dit niet het geval was. Op 5 Juli 1855 las v. d. Brugghen de slui- •tingsrede der kamer en zeide daarin o.a.: De Koning, getroffen door de gemoedsbezwaren van velen zyner onderdanen tegen het ont- werp schoolwet, verlangt dat een middel worde gezocht, om deze gewichtige zaak in dier voege te regelen, dat niemands geweten worde gekwetst zonder af te wijken van het beginsel der gemengde school, waaraan sedert 1806 de natie gehecht is. Gehecht, neen vastgeihechtZoo luidde de critiek. De natie! Niet de Roomschen, vijanden der gemengde school, al konden zij., vergelij- kenderwijs (toen) in de neutrale school be- r usten. De natie! Niet de orthodox protestanten, wier verontwaardiging zich in een petitione- ment lucht gaf. De natie! Welk deel der natie pars pro toto werd aldus als de natie, wier voor- liefde behoorde te worden geeerbiedigd, ver- meld? De natie, dat was toen de groote protestant sche party. En zoo kwam in 1857 v. d. Brugghen's el lendige schoolwet, die de schoolstrijd in de 2e helft der 10e eeuw eerst recht goed deed ontbranden, maar die onder Gods leiding daar- door ook de oorzaak werd van het politiek ontwaken van het Christelijk Nederland, zoo- wel van het RJC. als het protestantsche deel; die daardoor oorzaak werd dat groote gees- ten verlicht door Gods Heiligen geest in de bres stonden voor onze volksvrijheden, welke dreigden verstikt te worden door den mach- tigen greep van het ongeloof en de revolutie, die de kinderen des volks drukken wilden aan den wel breeden, maar ijzeren, wyl liefde- loozen boezem vein den Staat. Daardoor ston den op mannen, na en met Mr. Groen van Prinsteren, Dr. A. Kuyper, Jhr. Mr. A. F. de Savomin Lohman, P. J. Elout van Soele- monde, Mr. Aeneas Mackay, e.a... Vooral niet te vergeten Dr. H. J. A. M. Schaepman, die gemeenschappelijk na bange worsteling het regeeringskasteel veroverden, strijdend voor Neerlands vrijheid, met de kruisvaan hoog in top, tot het eindelijk zelfs na den grooten wereldoorlog in 1920 den Christelijken Minister De Visser gelukt is met schier alge meene instemming van het Nederlandsche volk de gelijkheid op schoolgebied, tenminste wettelijk, zoo goed als geheel vast te leggen. De wet van 1857 was een wet van het „on- begrijpelijk ministerie". Groen noemde het gelijk aan dat van Min. Van Reenen, doch slechts voor de leus versierd met het woord Christelyk. Min. v. d. Brugghen verdedigde het tegen een vijfvoudig bezwaar van Mr. Groen zeer zwak. Hij oordeelde dat het toch geheel anders was dan het ontwerp van Reenen, omdat niet alleen het woord Christe lyk er in opgenomen was, n.l. de bevordering van Christelijke en maatsehappelijke deugden. maar ook de mogelijkheid van subsidie, ter wijl hij het evangelie geen zaak van den Staat achtte; art. 3 stelde subsidie in uitzicht, mits dan de bijzondere school toegankelijk was voor alle kinderen zonder onderscheid van ge- zindte. De heer Baud merkte hiertegen op, dat dat een vemietigende voorwaarde was, omdat het wil zeggen: ik zal U, bijzondere school subsidie geven, als Gy ophoudt byzon- dere school te zijn. Het is hetzelfde alsof men tegen een ouden dienaar zegt: ik zal U pen- sioen geven, mits Gy sterft. Art. 3 werd aangenomen. Ook art. 23, de steen des aanstoots. „Het schoolonderwys wordt, onder het aanleeren van gepaste en nuttige kundigheden dienstbaar gemaakt aan de ontwikkeling van de verstandelijke ver- mogens der kinderen en aan hunne opleiding tot alle Christelijke en maatschappelyke deugden. De onderwijzer onthoudt zich van iets te leeren, te doen of toe te laten, wat strijdig is met den eerbied, verschuldigd aan de gods- dienstige begrippen van anderdenkenden." Het geven van onderwys in den godsdienst wordt overgelaten aan de kerkgenootschap- pen. Hiervoor kunnen de schoollokalen buiten de schooluren ten behoeve der leerlingen, die er ter school gaan, beschikbaar worden ge steld. Het magere resultaat was dan dat men vrij was Christelyke scholen op te richten zonder plagery der plaatselyke autoriteiten. Van deze vryheid heeft men in Ter Neuzen spoedig geprofiteerd, want reeds in 1858 toch is Uw school hier in Septembermaand geopend. De Nederlandsche school was geworden een school zonder bijbel, zonder Christelijke opvoe ding, zonder Christelijk onderwijs. De oor zaak lag wel voor een belangryk deel aan het meeningsverschil tusschen de confessioneelen en orthodoxe protestanten en de meer ethisch- irenisch gezinden. Daardoor was men zegt Mr. Groen, ik zeg niet verslagen, maar toch uit het veld geslagen. Hieruit volgt niet dat zy gelijk heeft. Ook in de toekomst bleek maar al te waar dat broeders zelden broeder- lijk gezind zijn! Groen nam onmiddellijk zijn ontslag uit de 2e Kamer. Tegenover deze teleurstelling, was anderzijds groote vreugde en van Dam van Isselt zong op de gemengde school zijn ode: De godsdienstleeraar zal voltooien, Als hij wat vroom is, schooci en goed, In vruchtb'ren bodem uit zal strooien. Geen dweepzucht en geen godsdiensthaat, Kan 't reine Christendom weerstreven. Gemengde school, zaai 't goede zaad, Gods liefde zal den wasdom geven. Er kwam dadelijk ook in de praktijk ver- andering. De schoolboekjes moesten pasklaar gemaakt worden voor de school der verdraag- zaamheid. In het boekje van Hemkes stond het versje: En wie in Jezus Christus sterft, Voorwaar, hij hooger kroon verwerft, Daij eenig prins kan geven. Dat moest veranderd worden in: „en wie in vroom vertrouwen sterft" enz. enz. (Het deugdelijk leven Doet Christenen streven Naar 't ware verheven, werd veranderd in: Het deugdelijk leven Doet ijverig streven Naar 't ware verheven. Een versje op Jezus' Hemelvaart werd ver- vangen door een ,,L«of der deugd". Zoo werd zelfs de naam van Christus en van Christenen uit de school geweerd in een Christelyk land. De actie van geloovige zijde werd levendi- ger, onder eere-voorzitterschap van Mr. Groen en voorzitterschap van Mr. de Neufville en N. M. Feringd, een voortrekker, tot secretaris en P. van Eyk tot penningmeester, werd Chris telijk nationaal opgericht, met het doel Christelijk nationaal onderwijs aan het volk te geven, waaraan het werkelijk sedert eeuwen gehecht was. Hierin konden tenminste alle protestantsche Christenen zich vereenigen. ,,Er is een Christendom boven geloofsverdeeld- heid, waaraan de belijdenis van elke Christe lijke kerk een straal is en dat het Kruis tot mid'delpunt heeft." Maar dat is niet het Christendom boven geloofsverdeeldheid zooals Thorbecke het bedoelde, n.l. een Deisme, dor en droog, een godsdienst van rede en natuur, hetwelk juist tegen het Christendom is ge- kant als tegen de gevaarlijkste der bygeloo- vige onwaarheden. Op meerdere plaatsen werden nu, gelijk ook hier, Christelijke scholen opgericht. De bij plaatselijke verordeningen hier en daar inge- voerde vaccine-drang trad weder storend tus- schenbeide en bracht Buddings mooie school in Goes b.v. om hals. De toestand was toen niet erg fraai. In de Heraut van 5 Febr. 1864 lezen wij: Een 12-jarige jongen uit Israel had op school tot een Gereformeerd jongetje ge- zegd dat er nimmer een Jezus bestaan had, waarop de andere had geantwoordEr is wel een Jezus geweest, maar Gij lieden hebt hem gekruisigd. Het Christenkind werd gestraft, omdat omdat zoo schreef de meester, het een onbetamelyk en niet. kinderlijk gesprek gevoerd had met een Israelitisch kind. Een schoolopziener als van Beyma thoe Kingma schreef: De tijden zijn voorbij om de leerlin gen te verkondigen dat hemel en aarde in zes dagen zijn geschapen; het water der Roode Zee op een wenk verdween, de kracht van Simson in de haren zat en Jona een zeetocht in de buik van een visch deed. Geen disordre, maar de groote orde in alles en welke voor ons openligt, is bewonderingswaardig, onder het bereik van den onderwijzer der jeugd, en de kinderen te verklaren. In 1862 kwam Mr. Groen weder in de Kamer en trachtte een eerlijke uitvoering van die wet te verkrijgen en Groen wilde Christelijk in art. 23 schrappen. Het onderwijs moest im mers neutraal zijn. Intusschen ging de school- stichting, hoe ook bemoeilijkt, door, zoo van de zijde van de Chr. Geref. kerk als van par- ticulieren. In 1865 nam Groen weder ontslag uit de Tweede Kamer in verband met een voorge- stelde grondwetswijziging. In 1866 kwam hij met Keuchenius in de Kamer terug. IHet Christelyk conservatief Ministerie van Zuylen, Meyer en Heemskerk verklaarde wel de wet loyaal te willen uitvoeren, doch niets veranderde, zoodat Groen van Prinsteren schreef Tengevolge van de verklaringen van het kabinet, ben ik nu volkomen overtuigd dat mijn terugkeer in de 2e Kamer voor hetgeen ik beoog, doelloos, zoo niet schadelijk zou zijn. In 1867 deed op 13 Mei Jhr. de Brauw een voorstel om aan bijzondere scholen van ge- meentewege een subsidie te kunnen laten ver- leenen, hetgeen Mr. Gratama toejuichte; doch docent Brummelkamp achtte dit het binnen- halen van het Trojaansche paard, dewijl de Staat volgens hem niet als schoolmeester moest optreden. Het voorstel werd echter niet aangenomen en werd spoedig vergeten. (Meerdere liberalen beginnen het onrecht- vaardige der schoolwet in te zien, met name de groote Buys, wel genoemd ,,hoogepriester van staat" en de edele Dr. Allard Pierson. De strijd tusschen Gereformeerde en Ethi- schen wordt helaas! heftiger, wat de zaak van het Christendom oeigemeen heeft ge- schaad en nog schaadt. In Mei 1869 werd te Urecht een vergade- ring van Christelyk nationaal gehouden. Dr. Kuyper sprak den avond te voren over: „Het beroep op het volksgeweten". De hulpver- eeniging Amsterdam van C. N. schoolonder- wijs stelde enkele wetsveranderingen voor: le. schrappen van het woord Christelyk in art. 23, 2e. bij art. 24 voegen dat kerkelijke bedieningen voortaan met het openibaar onder- wijzersambt onvereenigbaar zouden zijn; 3e in art. 33 vast te leggen dat een ieder die be talen kon, zou betalen. Er was dus een streven naar een absolute neutraliteit, m.i. een onmogelijkheid en door het 3e voorstel een streven naar opheffing van een concurrentiemiddel, wat men in Ter Neu zen ook heeft toegepast door n.l. de openbare school voor niets toegankelijk te stellen, ten- einde scholieren aan de Chr. school te ont- trekken. Dat bezorgde de groote Ter Neuzen- sche voortrekker Mulder veel droefenis en f'bezorgdheid. De stryd tusschen Beets en Kuyper over het al of niet behouden van het woord Christelyk, voor de deugden in art. 23 was bitter en m.i. in strijd met de teederheid die van kinderen Gods moet worden ver- wacht. Kuyper noemde de toen heerschende staatsidee satanisch. Beets achtte het willen schrappen van het woord Christelyk dae- monisch. Groen was met Kuyper van meening dat in derdaad de Staat van het woord Christelijk een satanisch gebruik maakte. Beets en Chantepie oordeelden een en ander misdadig en verlieten Chr. nationaal, dat naar hun oordeel een politieke vereeniging werd. Er was orthodoxcophobie waaraan zich politieo- phobie paarde. Dr. Gunning bleef getrouw aan Groen's zijde. Er werd door Mr. J. Voor- hoeve JHz. gestreefd naar de oprichting van een anti-schoolwet verbond, waarvan Prof. De Geer voorzitter werd. Dat stelde het be ginsel „De Vrije School" regel voorop. Men bewerkte de publieke opinie en trachtte poli tiek in/vloed te verkrijgen voor zijn schoolwet- program. Temidden van die de gemoederen heftig beroerenden stryde werd in 1872 het April- feest gevierd, waar Willem IH het zoo fier zeide er grootsch op te zijn Nederlander te wezen, maar Nederland toonde zich toen zeer klein en bekrompen in zijn overgegevenheid aan ongeloofstheorieen en veirmaterializee- ring. De beginselen van het uiterst doorge voerd kapitalisme en individualisme en de materialistische staatsgedachte zegevierden. Ook voor den leerplicht werd geijverd, te emstiger omdat men geen vrijheid of moge lijkheid had scholen op te richten en in te stellen overeenkomstig de eischen van zijn geloof. Het algemeen belang, aldus sprak Mr. Kappeyne 8 December 1874, mag niet op- geofferd worden aan gemoedsbezwaren, hoe- wel dan ook van een talrijk en belangrijk deel der natie en zegt men, indien Gij leerplicht wilt bij Uw onderwyswet, dan onderdrukt Gy de minderheden, dan zou ik, zegt Kappeyne, bijna zeggen: Welnu, dan moet die minder- held maar onderdrukt worden, want dat is z.g. de vlieg die de gansche zalf bederft, en heeft zij in onze maatschppij geen recht van be staan. Daarop werd fier geantwoord van Christe lijke zijide: „Neem dan ook uit het wapen- schild der Nederlanden weg den Leeuw, het beeld der fierste vrijheid, en stel er voor in stede den Adelaar met het lam in de klau- wen, het beeld der tyrannie!" Er was geen recht en geen vrijheid te ver- wachten. Een wetsontwerp van het door schoolinspecteur Moens, lid der 2e Kamer in 1876 ingediend, zou de Chr. school er geheel ten onder hebben gebrachl. Groen werd er twijfelmoedig onder en wilde zijn strijd voor verandering van de Grondwet opgeven en de wijl er geen eerlijke concurrentie mogelyk scheen, terugkeeren tot de gedachte van facultatieve splitsing. In 1876 echter, toen men vol bezorgdheid het optreden van Kappeyne aanzag en men zich gereed maakte voor het groote volks- petitionement waaruit de organisatie der Unie een school met den bijbel is geboren, werd Groen van Prinsteren bevorderd tot heerlijk- heid, opgeroepen van zijn aardsche taak. Hij had zijn zinspreuk: ,,Dat ik vertere, als ik maar nuttig ben", trouw in de praktijk ge- handhaafd. Hij droeg er roem op: te zijn ge weest een Staatsman niet, maar een evan- geliebelijder. In ipijn Christelijk hisborisch testament had hij laten drukken: Het Lam, op aard geslacht Is eeuwig waard te ontvangen, De wysheid, rijkdom, eer en kracht En dankbre lofgeizangen. en stervend schreef hij nog „Amen, Jezus Christus, Amen". Hiji was een man des geloofs. Een van zijn laatste getuigenissen, toen men reeds dacht dat hij niets meer zeggen kon, fluisterde hij: Christus is mijn kracht. Hij is mijn troost. Hij is mijn hoop. Een kroon! Een Kroon! Een kroon op mijn graf. Door het geloof hield ook het Christelijk onderwijs toen stand en in een ure als deze moet wel aan dien tijd dankbaar worden her- innerd. In schitterende taal vertolkte Dr. Cohen Stuart wat het ontwerp-Kappeyne op het lager onderwijs beweert, begeert, bedoelt, be- werkt, toen de breedgeschouderde Hercules, zooals hij Kappeyne noemde, de leeuwenhuid van het gezag had omgestagen en de regeer- knots had ter hand genomen. De ,,Scherpe Resolutie op handen" zuchtte men hier. „Ein- delijk zal nu ,,de doode vlieg" van het cleri- calisme het stinkend insect der „zwarte in- ternationale", voor goed worden uitgeworpen uit de welriekende en heilzame apothekers- zalve van de kunstig toebereide staatsschool, een zalf, die alle maatsehappelijke wondeh balsemt en heelt, zoo juichte men ginds. Reeds verhief zich, aldus Cohen Stuart, in de verbeelding van velen, het metalen stand- beeld van dezen andere, ijzeren hertog, den draak verpletterend, die in machtelooze woede zich krimpt, terwijl het opschrift op het voet- stuk ,,het stillen der beroerten" en het „be- dwingen der tegenstanders" van dezen nieu- wen Alva zou roemen. Hoe opwekkend was zijn woord voor de taaie, maar ietwat logge veerkracht van onzen volksgeest. Hoe strij dend scherp, maar loyaal juist, toonde zy aan dat neutraal en nationaal met elkander vloe- ken en hoe dat z.g. neutraal onderwijs, ultra- montaansch zwart was in Dimburg, klooster- grauw in Brabant, tamelijk hoogrood modem in Friesland en Groningen, een weinig lichter getint in Drente en Overijsel; lichter of don- ker groen Protestantsch in Gelderland, Veluwe of Betuwe, in Noord- en Zuid-Holland ietwat meer de eigenlijke officieele mode of mengel- kleur, zwaarder of lichter aangezet, Zuid- waarts in Zeeland groenachtig bijgemengd, zoo ongeveer zou een nauwkeurige kaart van het kleurloos Staatsschoolwezen er uit zien! IHeerlijk wekte hy op tot volhouden met ver- dubbelden vlijt, en hij eindigt zijn woord al dus: ,,De Staat als zoodanig zonder godsdienst, mag geeti ander dan neutraal onderwys willen geven; ware neutraliteit is echter ondenkbaar; derhalve moet de Staat geen onderwijs geven dan waar 't volstrekt onvermijdeUjk blijkt. Dat onderwijs,- neen, 't is geen „tak van publieken dienst", zoo min als de kinderen door God U gegeven, Spartaansche Staats- kinderen zijn. Op onderwijs hebben ze aan- spraak, maar niet zoo als een godsdienstlooze staat dit voorschrijven wil. Laat er zelfs leer plicht in onze schoolwet geschreven zyn, maar dan ook voor alien: vryheid, gelijkheid, recht. Die beginselen, twijfelt er niet aan, ze zul len eens zegevieren, zeer spoedig wellicht. Het zijn beginselen van eeuwige waarheid, duurzamer dan een kies-, school- of grondwet is. Tegen de macht der waarheid is op den duur niets bestand. Nog maar een weinig volgehouden met oud- Hollandsche volharding en trouw, en de be- proeving van het heden zal een onschatbaar rijke zegen worden voor ons en de onzen, voor school en kerk, vaderland en godsrijk." De strijd door onze vaderen gestreden in die bange verdrukkingsjaren van de 19e eeuw was een strijd voor de gewetensvrijheid, een strijd om de kinderen op te voeden overeen komstig zijn innige overtuiging. Niet om godsdiensthaat aan te kweeken is de bijzondere school, neen, zal zij goed zijn, dan gaat men daar uit van het beginsel der goddelijke liefde en dat het centrum der wet is: God lief te hebben boven alien en zijn naaste als zich- zeive. De opvoeding in Christelijken zin, naar Christelijke beginselen, gedrenkt door den echt Christelijken geest, gemoedsvorming, niet een van buiten leeren van door het kind en den onderwijzer wellicht onbegrepen for- mules en leerstellingen. Dat is niet het doel. Kinderen opvoeden. Dit is een der moei- lijkste, zwaarste zaken, gelijk het bezit van kinderen een zoo groote zegen is. Leert plicht vaak liefhebben en geeft ver- antwoordelijkheid vatbaarheid voor liefde, het meest komt dat wel uit bij de moeder, wier hoogste levensdoel als vrouw de opvoeding der kinderen is. Daarvoor is noodig een moederhart. Daamevens is de hulp van den zorgenden vader noodig en dan komt de school, die zich bij het gezin behoort aan te sluiten voor wat de opvoeding betreft. Het is niet in de eer- ste plaats het aanleeren van kundigheden en ontwikkelen van verstandelyke vermogens, maar het vormen tot menschen, tot zelfstan- dige karakters. Velen worden zoo- opgevoed dat zij niet vallen kunnen, omdat zij altijd kruipen, en alle ruggegraat missen. Zij zullen nimmer de kracht eener natie vormen; zij zullen nooit het geweten der maatschappy uit- maken. Dht doen de mannen en vrouwen van karakter, die nederig en ootmoedig hebben leeren loopen aan den leiband van het woord van God. Dat moet men zeker leeren in de leerschool des leivens, maar ook in de jeugd- school, die door en door goed wezen moet. Immers zoo treffend juist, zeide het Dr. SchaepmanIedere plek, die niet door het goede wordt ingenomen, is een verovering van het kwaad. Dat is zoo in de maatschappij, in de school, in het gezin, in Uw hart. Hoe kwam het toch dat in dien stichtings- tijd van de eerste Christelijke scholen zoo'n harden, bangen strijd moest gevoerd worden? Hoe komt het dat nog zoo menigmaal de geest van Christus in zijn loop wordt terug- gehouden en telkens en telkens opnieuw moet gestreden worden in den kring dergenen, met wie wij samenleven en werken, tegen de ge dachte ook van het eigen hart? O! Daarvoor zijn talloos veel redenen. Maar ik geloof, dat een daarvan is dat de 19e eeuw zeer in 't bij zonder een tijd vertegenwoordigde waarin het materialisme en ongeloof in toenemende mate op den troon zat. Op het gebied van den godsdienst had het modernisme zeer veel veld gewonnen. Het kapitalisme met al zijn ult- wassen en de onmeedoogende concurrentie- zucht, die het individu opofferde, met de ten top gevoerde leer van het individualisme: „Ben ik mijns broeders hoeder?" verdrukte de kleinen, zette de bescheidenen aan den kant, onderdrukte de geloovigen. Het geloof werd niets geacht. De mensch was hoe lan ger hoe dieper doorgedrongen in de weten- schap der natuur. Kennis der natuur en der natuurwetten, der natuurwijsbegeerte leiden den oppervlakkigen mensch tot ongeloof, tot een terzijde zetten althans van God. Alles wordt immers, zoo meent men, beheerscht door wetten der ijzeren noodzakelijkheid. In dien God al bestaat, dan is het een hypothese, een veronderstelling, om het een of het ander te verklaren. Men leerde en leert nog dat eigenlijk de oorsprong van alles is de eeuwige, mobiele, in beweging zrjnde stof of ether, alsof ooit uit het diepst der ziel zou opwellen: O! eeuwige mobiele ether, Uw naam worde geheiligd! God beschouwde men, indien Hy dan al be- stond, soms als een mechanicus, die de wereld in elkander heeft gezet en sedert aan de wer- king der wetten, die onnavolgbaar juist en onverbiddelijk logisch zyn, alles overlaat, als de mechanicus, die de wereldlocomotief heeft gemaakt om deze daama te verlaten en haar langs de rails der natuurwetten te laten vliegen. Zoo gaat het op het gebied van het stoffe- lijk leven, zoo ook op het gebied des geestes, waar de zielkundigen wetten hebben ontdekt, waarmede nooit iets in stryd komt. En dan raakt men God kwijt en evenals bij Job (zie 23 3) wordt het de bede van den mensch, ook die onizer dagen, die het gemis van gemeenschap met God zoo levendig ge- voelen gaat: Och! Of ik wist dat ik Hem vinden zoude.

Krantenbank Zeeland

Ter Neuzensche Courant / Neuzensche Courant / (Algemeen) nieuws en advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen | 1933 | | pagina 6