S G H A E E N, De heer VAN CADSAND merkt op, dat men zijn standpoint ten opzichte van de water leiding kent, het is juist zooals de heer De Bakker zegt, hij is tegen verplichte aanslui ting, en als er stemming over deze artikels gevraagd wordt, zal hij daartegen stemmen. De heer SCHEELE erkent, dat dit voorstel betreft een voorhereiding voor verplichte aan- sluiting bij de waterleiding; als het tot stem- men komt, zal hij de heeren De Bakker en Van Cadsand moeten steunen. De VOORZITTER merkt op, dat de heeren niet moeten vergeten, dat de gemeenteraad het systeem van verplichte aansluiting bij het toetreden tot de vennootschap heeft aan- vaard, dat dit contraetueel is vastgelegd en dus niet ongedaan kan worden gemaakt. Het voorstel van den heer De Bakker komt in stemming, 7 stemmen worden voor en 7 tegen uitgebracht, zoodat de stemmen staken en hierover in de volgende vergadering zal moeten worden gestemd. Voor stemmen de heeren Van Cadsand, Scheele, De Jonge, Van Aken, De Bruijn, De Bakker, Colsen; tegen stemmen de heeren Hurjssen, Hamelink, De Jager, Verlinde, Van Driel, Harte en Van Doeselaar. De heer VAN DRIEL veronderstelt, dat er toch nog geen waterleiding komt. De VOORZITTER: Die is op komst. De heer DE BAKKER: Over 10 jaar! De VOORZITTER: De gemeenteraad be- hoort toch te verstaan, welke verplichtingen de gemeente op zich genomen heeft en ver- plicht is na te komen. Nu toch de Bouw- verordening moest vastgesteld worden, dach- ten we, dit tegelijk te kunnen opnemen. De heer DE JAGER: We hebben ons bij contract daartoe reeds verbonden. De heer SOHEELE: Maar daarom behoe- ven we toch niet van nu af aan de menschen de verplichting op te leggen, dat ze hun woningen moeten bouwen met inrichting voor aansluiting aan de waterleiding De VOORZITTER: Dat staat er ook niet. De heer VERLINDE: We hebben het con tract eenmaal geteekend, en daaraan is dus niets te veranderen. Dat zou ook gemakke- iyk zijn, als men tegenover derden maar over- al op kon terug komen. Art. 6. 1. Het is verboden een weg aan te leggen of een weg aan het plaatselijk wegennet aan te sluiten zonder vergunning van den Gemeen teraad. 2. Het is verboden een weg aan te leggen: a. anders dan met inachtneming van het bepaalde in art. 8 dezer Verordiening zoomede van eenig ander voorschrlft, door den Gemeen teraad ten aanzien van den weg of van wegen in het algemeen of van het maken van kunst- werken daarin of daaraan vastgesteld; b. anders dan ter plaatse, volgens de richting, het profiel en de hoogte, door den Gemeenteraad te bepalen of goed te keuren. 3. Onder het aanleggen van een weg is in deze Verordening mede begrepen het ver- lengen of verbreeden van een weg. 4. Die verbodsbepalingen, in dit artikel vervat, zijn niet van toepassing op wegen, aan te leggen of aan te sluiten door het Rijk, de Provincie, een Waterschap of een Polder. Art. 7. 1. De vergunning, bedoeld in art. 6, eerste lid, moet schriftielijk worden aangevraagd. Bij de aanvrage moeten de voor de beoordeeling noodige teekeningen en beschrijvingen in triplo worden overgelegd. Burgemeester en wethouders verstrekken binnen tweemaal 24 uur na de indiening eener aanvrage daarvan een gedagteekend bewgs. 2. Dp een aanvrage om vergunning, als bedoeld in het vorige lid, wordt door den Gemeenteraad binnen zes maanden na de indiening beslist. De heer DE JAGER zag die termijn liever teruggebracht tot 4 maanden. Burgemeester en wethouders hebben hier- tegen geen bezwaar. Met algemeene stemmen wordt aldus be- sloten. Art. 9. 1. Een weg, waaraan eenig gebouw zal worden opgericht, moet behoorlijk aansluiten aan het plaatselijk net van verharde wegen en voldoen aan de door den Gemeenteraad ten aanzien van wegen, waaraan gebouwd wordt, of van dien weg in het bijzonder, vast- gestelde voorschriften met betrekking tot de ligging, de afmetingen, de hoogte, de verhar- ding, de rioleering en andere in den weg ver- eischte kunstwerken, zoomede de verlichting. 2. Burgemeester en Wethouders kunnen toestaan, dat gebouwen worden opgericht aan een weg, waarvan de aansluiting, de aanleg of de voorziening overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid voldoende verzekerd is. 3. De eischen, welke voor bestaande wegen, genoemd in het le lid worden gesteld zijn: a. de wegen moeten aansluiten aan het plaatselijk net van verharde wegen en een breedte en hoogte hebben, als in elk geval door den gemeenteraad te bepalen; b. de wegen moeten over door Burgemees ter en Wethouders aan te wijzen breedtoe ver- hard zijn met keien, klinkers, of eenig ander materiaal, een en ander onder goedkeuring van Burgemeester en Wethouders, terwijl langs die wegen trottoirs ter breedte en ter hoogte als door Burgemeester en Wethouders voor elke straat zal worden bepaald, moeten worden aangelegd; c. de wegen moeten behoorlijk worden ge- rioleerd. De riolen moeten een voldoend af- voervermogen hebben en moeten aansluiten aan het gemeenteriool, of uitwateren in een daartoe geschikte leiding of sloot. Burgemeester en Wethouders stellen te dien aanzien nadere eischen. De zinkputten moe ten worden aangebracht op afstanden van hoogstens 30 meter in de as van het riool, als- mede, daar, waar het riool van richting ver- andert. De van stankschermen voorziene syphons moeten geplaatst worden ter weers- zijden in de goten van den weg en door ijzer- aarden buizen, wijd inwendig minstens 15 c.M. verbonden zijn met de zinkputten. Art. 10. 1. Bestaande wegen mogen niet zoodanig worden opgehoogd, dat de beganegrondvloer van vertrekken in daaraan gelegen gebouwen komt te liggen beneden de weghoogte, tenzij met goedkeuring van den Gemeenteraad. 2. Niet aan de gemeente toebehoorende wegen en de daarin aanwezige kunstwerken, moeten door de eigenaren in behoorlijken staat van onderhoud worden gehouden. Aan de eigenaren kan worden gelast alle werkzaam- heden te verrichten of te doen verrichten welke voor het onderhoud noodzakelijk zijn. 3. Een bestaande weg wordt niet door de gemeente in beheer en onderhoud overgeno- men, tenzij: de weg en de grond waarop hij ligt aan de gemeente kosteloos in eigendom wor den overgedragen; b. de weg, indien deze een weg is als bedoeld in art. 9, eerste lid, voldoet aan de in het eerste en tweede lid van dat artikel gestelde eischen, of, indien hij niet voldoet aan die eischen, waarborgen aanwezig zijn dat hij, zonder kosten voor de gemeente, alsnog in den vereischten toestand zal worden gebracht. 4. De bepalingen, in dit artikel vervat, zijn niet van toepassing op wegen, toebe hoorende aan het Rijk, de Provincie, een Waterschap of een Polder. Art. 12. 1. Behoudens ingeval door den Gemeente raad een bijzonder voorschrift ten aanzien van de voorgevelrooilijn is uitgevaardigd op grond van art. 2, tweede lid, der Woningwet, en onverminderd hetgeen ten aanzien van voorgevelrooilijnen voortvloeit uit bij het uitbreidlngsplan behoorende bebouwingsvoor- schriften krachtens art. 39 der Woningwet, gelden ten aanzien van voorgevelrooilijnen die hiema onder a, b en c volgende voor schriften: 1. aan nieuw aan te leggen wegen, zoo mede aan bestaande wegen buiten de be- bouwde kommen, geldt, behoudens het be paalde onder b, als voorgevelrooilijn een lijn, evenwijdig aan de as van den weg, en gelegen op een afstand van 10 m uit die as, tenzij de wegbreedte grooter is dan 10 m, in welk geval de lijn is gelegen op een afstand van 5 m uit de grens van den weg; b. voorzoover gebouwen, welke aan be staande wegen buiten de bebouwde kommen zijn opgericht, een ingevolge het voorschrift onder a bepaalde voorgevelrooilijn zouden overschrijden, geldt ter plaatse als voorgevel rooilijn de lijn, waarin de gevels dier gebouwen zijn gepaatst; c. aan bestaande wegen binnen de be bouwde kommen geldt als voorgevelrooilijn een lijn, welke, getrokken door de voorgevels van de naastgelegen gebouwen, een gelijkmatig ver loop verkrijgt overeenkomstig de richting van den weg, echter in dier voege, dat de breedte van den weg, door den bouw niet ver minderd zal worden. 2. Behoudens ingeval door den Gemeente raad een bijzonder voorschrift ten aanzien van de achtergevelrooilijn is uitgevaardigd op grond van art. 2, tweede lid, der Woningwet, en onverminderd hetgeen ten aanzien van achtergevelrooilijnen voortvloeit uit bebou- wingsvoorschriften krachtens art. 39 der Woningwet, geldt als achtergevelrooilijn een lijn, achter de voorgevelrooilijn gelegen, op een afstand, gelijk aan een vierde van den afstand van de voorgevelrooilijnen in het bouwblok, tenzij deze afstand meer dan 60 m bedraagt of gebouwd wordt anders dan in een geheel of grootendeels door wegen omgeven bouwblok, in welke gevallen de afstand van de voorgevelrooilijn tot de achtergevelrooilijn 15 m bedraagt. De VOORZITTER deelt mede, dat door den heer De Jager is opgemerkt, dat uit dit arti kel zou voortvloeien, dat de straten 20 M. breed moeten worden. Dat is niet juist. De bepaling dat de voorgevelrooilijn 10 M. uit de as van den weg moet gelegen zijn, geldt alleen buiten de bebouwde kommen. Overigens be paalt de gemeenteraad voor elke straat de breedte, hetzij 15 M., 12 M. of 8 M., al naar gelang de belangrijkheid of de ligging der straat. De eerste bepaling geldt met het oog op woningen die worden gebouwd aan een drjk of in het land. Art. 13. 1. Achter elke woning moet in onmiddel- lijke aansluiting daarmede onbebouwd gelaten worden, een plaats, tuin of erf, waarvan de oppervlakte tenminste 1/3 bedraagt van de op- pervlakte van het gebouw. 2. Van het bepaalde in lid 1, kan, de Gezondheidscommissie gehoord, vrijstelling worden verleend zoodanig onder het stellen van nadere eischen: voor hoekgebouwen of een gebouw dat aan tenminste twee wegen komt te liggen; b. voor een gebouw, waarvan de begane grond niet voor woning is bestemd; indien achter het gebouw open ruimte blijvend is verzekerd, ook al behoort deze niet tot het daarbij behoorende erf. De heer VAN DRIEL vraagt, of, in ver- band met de afwijikingen die volgens dit arti kel door burgemeester en wethouders kun nen worden verleend, daaraan geen voor- waarden kunnen worden verbonden in verband met de in de gemeente gevestigde bouwvak- arbeiders. De VOORZITTER herinnert, dat een paar jaar geleden een desbetreffend verzoek van de organisaties der Bouwvakarbeiders is ingeko- men, doch dat toen reeds moest worden te kennen gegeven dat bepalingen, als door hen bedoeld, niet in de Bouwverordening konden worden opgenomen. Voor zoover het de uit- voering van gemeentewerken betreft is met hun verzoek rekening gehouden, terwijl door burgemeester en wethouders in verschillende andere gevallen in die richting wenken zijn gegeven. Art. 15. 1. Indien de voorgevelrooilijn niet samen- valt met de grens van den weg, moet het daartusschen gelegen terrein van den weg zijn afgescheiden. Indien de afscheiding wordt gevormd anders dan door een waterloop, mag de hoogte der afscheiding niet minder dan 0.60 m en niet meer dan 1.20 m bedragen. 2. Aan de eigenaren kan worden gelast, dat terreinen en gronden, welke geen wei- of bouwland zijn, van een behoorlijke afscheiding worden voorzien. 3. Afscheidingen langs een weg mogen niet voorzien zijn van punten of prikkeldraad op zoodanige wijze, dat dit voor voorbijgan- gers gevaar oplevert. Beweegbare deelen van zulk een afscheiding mogen in geen enkelen stand de grens van den weg kunnen over schrijden. De heer VERLINDE heeft in de vergade ring der commissie van bglstand reeds uiteen- gezet, dat die bepaling bezwarend is, indien het winkels betreft. Indien die niet aan de straat zijn gebouwd, zouden die ook met hek- jes van de straat moeten afgesloten zijn. De VOORZITTER stelt in verband daar mede voor, in dit artikel in te lasschen 2. Van het bepaalde in het eerste lid is vrijstelling mogelrjk, zoomede overigens, in dien de bestemming van het gebouw of de ligging daarvan, vrijstelling wettigt. 2 wordt dan 3 en 3 wordt 4. Met algemeene stemmen wordt aldus be- sloten. Art. 16. L. Het is verboden te bouwen, anders dan met inachtneming van de bepalingen, vervat in de hoofdstukken II 'en IV dezer Verorde ning. 2. Ten aanzien van de vernieuwing of de verandering van een gedeelte van een bouw- werk of het uitbreiden van een bouwwerk zijn alleen die bepalingen van toepassing, die het te vemieuwen of te veranderen gedeelte of de uitbreiding betreffen. 3. Het is verboden zoodanig te bouwen, dat daardoor een bestaand gebouw met bij- behoorend erf niet langer zou blijven voldoen aan het bepaalde in deze Verordening. Wordt daaraan reeds niet voldaan, dan mag de bestaande toestand, voorzoover deze daaraan niet voldoet, niet ongunstiger worden. 4. Het is verboden een gebouw op te richten, waarin twee of meer woningen boven elkander zijn gelegen. De heer VERLINDE wijst er op, dat in ver band met het verbod in 4 van dit artikel geen huizen meer zullen kunnen worden gebouwd om door 2 gezinnen boven elkaar te worden bewoond. De GEMEENTE-BOUWMEESTER geeft toe, dat dit inderdaad de bedoeling van die bepaling is. Dit wordt, in verband met de hier geldende grondprijzen niet noodzakelijk geacht en met het oog op het ontbreken van de daarvoor noodige watervoorziening wordt dit ook niet wenschelijk geacht. De heer DE JAGER: Als die toestand ver- andert, kan het ook weer gewijzigd worden. De heer VAN AKEN wijst er op, dat er reeds verschillende perceelen bestaan, waar in 2 gezinnen boven elkaar wonen. De heer DE BAKKER merkt op, dat er een massa woningen zijn, waarin men met 2 ge zinnen woont. De VOORZITTER: Ja, dat weten we ook. De heer VAN DRIEL: De woningnood heeft daarvoor gezorgd. De VOORZITTER: Maar die gevallen be treffen niet 2 verdiepingswoningen, dat zijn in vele gevallen jonge menschen, die na het sluiten van hun huwelijk bij de ouders blijven inwonen. Art. 17 1. Het is verboden te bouwen: a. voor zoover zulk een verbod niet reeds begrepen is in art. 6, eerste lid a, der Woning wet, zonder schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders; b. met afwijking van het bouwplan, waar op de vergunning is verleend, of van de be palingen dier vergunning, tenzij met bijzon- dere schriftelijke toestemmimg van Burge meester en Wethouders; c. met afwijking van de voorwaarden, verbonden aan eene vrijstelling, tenzij met bijzondere schriftelijke toestemming van Bur gemeester en Wethouders. 2. De verbodsbepaling, onder a genoemd, is niet van toepassing: 1°. op vemieuwingen, veranderingen of uitbreidingen van on?fergeschikte beteekenis, mits daarvan ten minste 2 X 24 uur v66r den aanvang der werkzaamheden kennis wordt gegeven aan hiet Bouwtoezicht. Deze kennis- geving is niet vereischt voor werkzaamheden, behoorende tot het dagelijksch onderhoud; 2°. op het bouwen ingevolge eene aan- schrijving van Burgemeester en Wethouders krachtens de Woningwet of de Bouwverorde ning. Art. 18 1. Ter verkrijging van eene vergunning, als bedoeld in art. 6, eerste lid a, der Woningwet en in art. 17, eerste lid a, dezer Verordening, moet hrj, voor wiens rekening wordt gebouwd, of zijn gemachtigde, een daartoe strekkende schriftelijk verzoek indienen bij Burgemeester en Wethouders. 2. Het verzoekschrift moet inhouden: a. naam en woonplaats van den aan- vrager of diens gemachtigde; b. een nauwkeurige opgave van den aard, de bestemming en de plaats der uit te voeren werken c. naam en woonplaats van dengene, onder wiens leiding het werk zal worden uitgevoerd. 3. Brji het verzoekschrift moeten in tweede voud worden overgelegd de noodige teekenin gen en bescheiden, onderteekend of gewaar- merkt door den aanvrager of diens gemach tigde. 4. De teekeningen moeten duidelijk en zaakkundig uitgevoerd zijn; de maten moeten daarop zijn ingeschreven. De aard der te gebruiken materialen moet uit de overgelegde bescheiden duidelijk blijken. 5. Indien de aanvrage betrekking heeft op de vernieuwing of verandering van een ge deelte van een bouwwerk, of op het uitbreiden van een bouwwerk, moet uit de teekeningen zoowel de bestaande toestand als de veran dering, welke daarin zal worden aangebracht, duidelijk blijken. 6. Indien de aanvrage een gebouw betreft, moeten de teekeningen aangeven: a. de ligging van het gebouw met aandui- ding van den noordpijl, zoomede de belenden- de bebouwing en de wegen tot op een afstand van ten minste 20 m in den omtrek, met vermelding van de kadastrale nummers van de te babouwen en van de belendende per ceelen; b. de hoofdafmetingen van het gebouw; c. de hoogte, ten opzichte van peil, van: 1°. het te bebouwen erf; 2°. het bij het gebouw aansluitende erf, zooals dit na de voltooiing van den bouw zal liggen; 3°. den aanleg van de fundeering, het trasraam, de vloeren, de goten en het dak; d. de horizontale doorsnede van den be- ganegrond, van alle verdiepingen en van den zolder, waaruit de indeeling van het gebouw en de bestemming der verschillende ruimten moet blijken; e. de voor-, zij- en achtergevels, alsmede ten minste (ten verticale lengte- en (ten dito dwarsdoorsnede van het gebouw; f. de afmetingen der verschillende ruimten; g. de plaatsing, soort en afmetingen van trappen en van deur- en lichtopeningen; h. de plaatsing en inrichting van privaten en gootsteenen en de inrichtingen tot afvoer van drekstoffen en van water en vuil; i. de inrichtingen tot voorziening van drinkwater; j. de plaatsing en inrichting van rook- kanalen en schoorsteenen, alsmede van licht-, lucht-, wasem- en liftkokers; k. de middelen tot toevoer van lucht; 1. de samenstelling der fundeering; m. de dikte der muren en de doorbreking van muren door deur-, venster-, kast- en andere openingen. n,. de balklagen met afmetingen, onderlinge afstanden, oplegging en verankering der balken; o. de samenstelling van vloeren en pla fonds; a b c d e f g (Naar Krejcik.) In bovenstaande stelling speelde Zwart g7g5 en op hetzelfde oogenblik gaven beide spelers de party op, Zwart omdat hij door h5Xg6 e.p. mat gezet zou worden, en Wit omdat hij het en-passantslaan niet kende en dacht zelf mat te staan. Dergelijke aardigheden komen bij beginners vaak voor. In schaakclubs worden vele partijen ge- speeld, die voor het nageslacht bewaard moes- ten worden, om te laten zien hoe men niet moet spelen. Een paar partijen van dat genre geven we hierbij; het zijn partijen van een dames-schaaktoumooi, gespeeld tusschen de winnaressen van de le, 2e en 3e prijis van de sterkste afdeeling. Engelsche Partij. Wit: Miss Fox. Zwart: Miss Field. Hastings 1895. 1. e2e4 e7—e5 2. Pglf3 Ph8c6 3. c2c3 Rf8c5 Een zet die natuurlijk niet deugt. Wit wil d4 spelen, wat Zwart niet verhinderen kan, maar waarom nu een tempo cadeau doen? Daarvoor hoeft men de theoretische voortzet- ting (3. Pf6, 4. d4, Pe4: 5. d5, Pe7 of Rc5, of ook wel 3. di5, 4. Rb5 of Da4) niet te kennen. 4. di2d4 e5Xd4 5. c3X<14 Rc5b6 Rb4f, 6. Rd2, Rd2:f, 7. Dd2; geeft Wit evenzoo betere ontwikkeling. 6. e4e5 Heeft niet veel zin. Ook 6. d5, Poe7,t 7. e5 ljjkt mooier dan het is. Beter is in het alge meen rustige ontwikkeling met Pc3 e.d. 6d7d6 Leidt tot een onaangenamen afruil. Beter was d5. 7. Rflb5 Rc8d7 8. Rcl—g5 Pg8e7 9. e5Xd6 c7Xd6 Nu staat de pion op d6 vrrj slecht. Wit gaat nu overbodig ruilen. p. de wijze van bekapping met de afme tingen der samenstellende deelen. 7. De teekening, bedoeld in het zesde lid onder a, moet worden bewerkt op een schaal, niet kleiner dan 1 1000, de overige teeke ningen op een schaal, niet kleiner dan 1 100; echter met dien verstande, dat in bijzondere gevallen Burgemeester en Wethouders het toepassen van een kleinere schaal kunnen toestaan of het toepassen van een grootere schaal kunnen eischen. 8. Bij toepassing van constructie in ge- wapend beton of rjzer moeten tevens worden overgelegd de berekeningen, met behulp van welke de zwaarte der constructiedeelen is bepaald. 9. Burgemeester en Wethouders kunnen voorts overlegging eischen van al zulke be scheiden en teekeningen, als zij voor een juiste beoordeeling der bouwplannen noodig achten, alsmede van meer exemplaren van een of meer der geeischte bescheiden. 10. Burgemeester en Wethouders kunnen van het bepaalde in het derde tot en met zevende lid van dit artikel, hetzij geheel, hetzij gedeeltelijk, ontheffing verleenen; zjj kunnen voor bouwwerken van zeer onder- geschikten aard bovendien ontheffing ver leenen van het bepaalde in het eerste en tweede lid van dit artikel en hunne schrifte lijke beschikking geven op een mondelinge aanvrage. Art. 19. 1. Burgemeester en Wethouders beslissen op een verzoek om vergunning, als bedoeld in art. 6, eerste lid a, der Woningwet, binnen een maand na de dagteekening van ontvangst van zulk een verzoek. Zrj brengen hunne be- slissing onverwijld, door toezending, van een afschrift daarvan, ter kennis van den aan vrager of diens gemachtigde. 2. De in het eerste lid bedoelde termijn kan om zakelijke redenen eenmaal met (ten maand worden verlengd. Het besluit tot zulk eene verlenging bevat de gronden, waarop het berust, en wordt den aanvrager of diens gemachtigde onverwijld In afschrift toege- zonden. 3. Bij het besluit tot het verleenen van bouwvergunning worden een afschrift van de aanvrage en (ten stel der geeischte beschei den, door of vanwege Burgemeester en Wet houders gewaarmerkt, aan den aanvrager of diens gemachtigde uitgereikt. 4. Een besluit tot het verleenen van voor- waardelijke vergunning of tot weigering der vergunning of tot aanhouding van de beslis- sing op een verzoek om vergunning bevat steeds de gronden, waarop het berust. 5. Burgemeester en Wethouders kunnen op verzoek van den aanvrager of diens ge machtigde bouwvergunning voor een gedeelte van een bouwplan verleenen. De VOORZITTER merkt op, dat de heer De Jager den wensch had te kennen gegeven, dat in alinea 1 de termijn van 1 maand zou worden verkort tot 14 dagen. Dit is echter tekort en moet dus 1 maand blijven. Art. 20. 1. Burgemeester en Wethouders kunnen een bouwvergunning intrekken; a. wanneer binnen zes maanden na de dag teekening van de bouwvergunning nog niet met de werkzaamheden een aanvang is ge maakt; b. wanneer de werkzaamheden gedurende zes maanden zijn gestaakt geweest en kenne- lijk niet meer zullen worden voortgezet; c. wanneer blijkt dat de bouwvergunning ten gevolge van misleidende opgaven ten on- rechte was verleend. 2. Het besluit tot intrekking bevat de gronden, waarop het berust; het wordt onver wijld aan den houder der bouwvergunning in afschrift toegezonden. 3. V66r de intrekking wordt de houder der bouwvergunning in de gelegenheid gesteld zich te doen hooren. Hij kan zich door een gemachtigde doen vertegenwoordigen. De heer COLSEN acht dit artikel bezwa rend voor menschen die b.v. te Sluiskil op den kanaaldijk willen bouwen. Deze moeten eerst goedkeuring hebben van burgemeester en wethouders op hun bouwplan, eer ze het naar Middelburg kunnen opzenden, om een over- eenkomst met den Staat te treffen voor het verkrijgen van den grond. Dat gaat echter niet van een leien dakje. Het duurt soms zeer lang, eer de beschikking uit Den Haag komt en dan kan ocdertusschen de termijn verloopen zijn en moeten de belanghebbenden bij burgemeester en wethouders weer een nieuwe teekening indienen. Is daar niets anders op te vinden? Hiji kent een geval, waar het wel al 6 maanden duurt. Burgemeester en wethouders geven te ken nen, dat, indien bekend is de belemmering om te bouwen gelegen is in regelingen van overheidswege, burgemeester en wethouders daarmede bij het nemen eener beslissing wel rekening zullen houden. (Wordt vervolgd. 10. Rb5Xc6 Rd7Xc6 11. Ddle2 f7—f6 12. Rg5e3 00 13. 00 a7a6 Door een aantal zwakke zetten heeft Wit zijn openingsvoordeel verprutst. 14. Pbld2 Zwart dreigde Rb5, waarop Wit nu Pc4 wil spelen, wat echter fout is wegens d6d5 met stukwinst. 14. Ta8c8? Inplaats van Rb5 en wint. Nu verhindert Wit gauw de dreiging. 15. a2a4 Dd8c7 16. Pd2c4 Rb6a7 Natuurlijk Rf3: en wint het paard op c4. Waarvoor heeft Zwart dan zoo'n battery op de c-iyn? 17. b2b3 Ra7b8 Dreigt mat op h2, na de voorbereiding Rf3: en d5. 18. Talcl In plaats van Rf4. 18Rc6Xf3 19. De2Xf3 d6d5 20. Re3f4 Is heelemaal onzin. Maar ook Pe5! Dd6, Pg4, h5 leidt tot stukverlies. 21. Dc7Xf4 en Zwart won na nog veel zetten. Spaansche Party. Wit: Lady Thomas. Zwart: Miss Fox. 1. e2e4 e7e5 2. Pglf3 Pb8c6 3. Rfl>b5 Pg8—f6 Een kleine theoretische uiteenzetting. Wit dreigde Rc6: dc6: Pe5:. Maar dat is niet zoo erg als het er uitziet. Want na bijv. 3.Rb5, a6, 4. Rc6: dc6: 5. Pe5: kan Zwart met Dg5, of Dd4, of zelfs De7 en f6 den pion e4 terug- winnen. Nu heeft Zwart niet 3. a6, maar 3. Pf6 gespeeld, zoodat Zwart ook nog over de dreiging Pe4: beschikt. 4. d2d3 a7a6? Gewooniyk speelt Wit 00 of d4, waardoor ingewikkelde centrumstellingen ontstaan. Met 4. d3 dekt Wit zijn pion e4 echter vol- komen afdoende, zoodat nu Rc6: en Pe5: een pion wint. Zwart dwingt Wit nu tot deze pionwinst. Wit is echter even blind. Wat de oorzaak is van deze fout? Wit en Zwart hebben beiden ,„het boekje" bestudeerd en spelen nu allerlei zetten, die in het boekje staan, maar in andere volgorde. Begrijpen is noodig, niet uit het hoofd leeren. 5. Rb5a4 In ander verband is deze zet het beste ant- woord op a6, maar hier natuuriyk niet. 5. d7d6 6. Pbl—c3 Rc8—g4 Voorbarig. 7. h2—h3 Rg4h5 8. Rcl—e3 b7b5 9. Ra4b3 Rf8—e7 10. Thl—gl Dreigt niets en bederft de positie. 10. d6d5 Zwart vergeet te tellen. Het veld d5 is drie- maal door Wit aangevallen (door e4, Pc3 en Rb3) en tweemaal door Zwart verdedigd (Pf6 en Dd8). De pion gaat dus verloren. 11. Pc3Xd5 Pf6Xd5 12. Rb3Xd5 Dd8d6 13. c2c3 Zwart had niet beters dan 12. Dd6, maar Wit wint nu een pion, indien hy er op let, dat Dd6 zoowel het paard als den pion dekken moet. 13. g4!, Rg6, 14. Rc6:t, Dc6:, 15. Pe5: wint een pion; 14. Pe5: is nog sterker. Ta8b8 Rf3: was het eenvoudigst. 14. g2g4 Rh5g6 Nu heeft Wit het paard losgemaakt, maar sthijnt het doel daarvan weer vergeten te zijn. 15. Ddlc2 b5b4 Hier had Zwart nog gelegenheid, met f6 zijn pion te redden. 16. Rd5Xc6t Dd6Xc6 17. Pf3X®5 Dc6d6 18. Re3f4 00 Tegen de dreiging Pg6: had Zwart Dd8 of De6 moeten spelen, weliswaar zonder veei hoop op succes. 19. c3c4 Nu lijkt het wel of Wit zijn eigen zet niet begrepen heeft. 19. f?f6 20. Pe5Xg« Nu kan Wit dezen goeden zet niet meer uitstellen. 20 Dd6d8 21. Pg6XfS en wo schenken U de rest van de party, die door Wit gewonnen werd.

Krantenbank Zeeland

Ter Neuzensche Courant / Neuzensche Courant / (Algemeen) nieuws en advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen | 1933 | | pagina 3