zaak am hooger te bouwen. Op een dorp zou
het kunnen misstaan en ieder, die hier bouwt,
zet toch een borstwering van 1 M. en dat is
niet verboden. Er wordt toch veel op die
hoogte gebouwd. Hij is voor handhaving van
het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
Het voorstel van den heer WISSE vindt
geen ondersteuning.
Afdeeling D.
De heer KOOPMAN maakt de opmerking,
dat wanneer je art. 37 ging toepassen, dit
toch een rare vertooning wordt. Binnen mogen
de privaten niet staan en als je nu geen ach-
teruit hebt?
De heer WISSE antwoordt, dat ze wel bin
nen mogen staan maar niet bij een regenbak.
Afdeeling E.
De heer HAMELINK vraagt naar aanlei-
ding van art. 39 sub 1Wie maakt er nu uit
of er water in voldoende mate wordt verschaft.
Wianneer je maar een klein dak hebt en je
regenbak leeg is, daar kun je toch niets aan
doen
De VOORZITTER antwoordt, dat niet ieder
in de gelegenheid is vanwege de hooge kosten
groot te bouwen.
De heer D. DEES verlaat de vergadenng,
aangezien zijn tegenwoordigheid op een an-
dere plaats wordt vereischt.
Afdeeling F.
De heer HAMEDINK kan in art. 42 niet
lezen, dat je geen andere dakbedekking zoo-
als golfplaten mag gebruiken.
De heer KOOPMAN vindt de zinken platen
beter dan die pannen.
De SEORETARIS merkt op, dat metaal
mag worden gebruikt.
De heeren KOOPMAN en HAMELINK
kunnen zich daarmede vereenigen.
rt.s
Afdeeling G.
De heer HAMELINK vraagt welke instan
ce, de hoogste waterstand bepaalt op een
plaats.
De VOORZITTER: Dat zou gemeten moe-
ten worden volgens A.P.
De heer HAMELINK geeft te kennen, dat
het toch moeilijk is om van een plaats te zeg-
gen: hier komt de waterstand zoo hoog. Het
kan toch voorkomen, dat een perceel daarvoor
wordt afgekeurd.
De VOORZITTER is het daarmede met eens
en verwijst naar Hoedekenskerke, waar de
heer Hamelink waarschijnlijk oak wel al eens
is geweest.
De heer HAMELINK: Zulke dingen moe-
ten toch niet voorkomen om in een put te
bouwen en ieder oogenblik onder water te zit-
ten. Wie maakt dat uit de bouwopzichter of
de commissie?
De VOORZITTER zegt, dat dit oude toe-
standen betreffen en geeft hiervan nog een
voorbeeld, waarna dit punt met algemeene
stemmen wordt aangenomen.
Ten aanzien van art. 48 merkt de heer
HAMELINK op dat hier staat, dat 2 vloer-
vertrekken uit hout moeten bestaan. Er zijn
menschen die liever steenen hebben. In een
keuken past toch meer een vloer van tegels.
De heer WISSE merkt op, dat een steenen
vloer altijd koud is.
De heer HAMELINK beschouwt een keuken
als een plaats, waar je niet woont.
De heer KOOPMAN prefereert een steenen
vloer en mijdt de stoffige tapijten van
2 3 c.M. dik. Als ik baas was gebeurde dat
niet. (Stemmen: Maar je bent geen baas.)
Hij vindt het toch een beetje kras met al die
houten vloeren en zou dat willen schrappen.
De heer WISSE: De meeste woningen be
staan uit een voor- en een achterkamer en
een keuken. Wanneer nu de vloeren der
kamers uit hout bestaan, mag de keukenvloer
van steen zijn.
De heer KOOPMAN: Maar als je nu een
voorkamer, alcoof en keuken zet?
De SEORETARIS zegt, dat een alcoof als
vertrek wordt beschouwd; de keuken mag dan
van steen zijn.
De heer KOOPMAN vindt dat dan wel goed.
Afdeeling H.
De SEORETARIS merkt op, dat m art. bl
sub 3 een drukfout is geslopen en dit moet
zijn 0.017 M. inplaats van 0.17 M.
Naar aanleiding van het op pagma 27 ver-
melde, veronderstelt de heer WISSE, dat het
toch niet de bedoeling zal zijn van Burgemees
ter en Wethouders, dat er niet meer met Bel
gische steen mag worden gewerkt?
De VOORZITTER: Het is misschien de be
doeling Nederlandseh fabrikaat te gebruiken.
De heer WISSE heeft daar ook geen be-
zwaar tegen maar dit is te duur en er wordt
hier het meest met Belgische steen gewer
Moest het zoover komen. dat de Hollapdsche
materialen moeten gebruiken, dan werken we
daarmede doodeenvoudig.
Afdeeling I.
De heer KOOPMAN vraagt, wat er onder
art 65 sub 2 wordt verstaan. Hij zou uit-
spraak willen, dat er aangesloten moet wor
den, want anderen zeggen, dat het met hoeft
De heer WIiSSE zegt, dat er staat, wan
neer een closetpot aanwezig is, de afvoer van
drekstoffen geloosd mag worden in het no
De heer KOOPMAN merkt op, dat de
politie-verordening zegt: je mag er met op
aansluiten, en hier staat dat het moet.
De heer WISSE: Wanneer er een degelyke
rioleering was, was dit gemakkelijk, maar op
het oogenblik kan dat helaas niet en moeten
we ons behelpen. Hij ziet het nut met in, dat
een put zonder overstartinrichtmg 2 M3. moet
bedragen, als die put vol is moet hij geledigd
worden.
De VOORZITTER: We hebben gezegd, we
schrijven een put voor van 2 M3. Bouwen
doen de menschen maar eens en de kosten
maken het niet.
De heer WISSE zegt, dat de meeste men
schen bezwaar maken tegen een put van 2 M-
De heer VAN HOEVE: Wanneer ze een
put van 1 M:t. hebben, moeten ze meer ruimen
en gaan dan op plaatsen, waar ze in stnjd
komen met de politieverordening.
De heer WISSE: We zullen er toch aan
moeten gelooven.
De heer HAMELINK leest in art. 66, dat
een put met overstortinrichting niet minder
dan 1 M3. mag inhouden. Dat luidt toch aar-
dig. Hij zou willen, dat een put, waar je met
waterspoeling door mag, 2 M3. was.
De heer WISSE: Die komen nooit vol. In
Ter Neuzen gaat dat allemaal op die manier.
Hij zegt, dat daar altijd water in moet blijven.
Tegenwoordig zijn ze allemaal 1500 liter.
De heer VAN HOEVE: Dat geeft dan aan-
beveling om dat cijfer te veranderen.
De SEORETARIS: Dat we het dan op
1V2 M3. brengen.
De heer WISSE: We hebben nog geen
wijziging gehad, laten we dat dan aanbrengen.
Met algemeene stemmen wordt aldus be-
slotem.
Afdeeling J.
Naar aanleiding van art. 69 sub 1 oppert
de heer HAMELINK beziwaren voor aaneen-
gebouwde woningen. Wanneer de zijgevels
zijn aangebouwd en er tegen den achtergevel
een schuurtje wordt gebouwd, dan kun je
maar van een kant licht ontvangen.
De heer WISSE: Dat kan niet, want elk
vertrek moet licht en lucht kunnen ontvan
gen.
HOOFDSTUK V
VOORSCHRIFTEN, WAARAAN BIJ HET
SLOOPEN MOET WORDEN VOLDAAN.
Art. 91
Het is verboden een bouwwerk geheel of
voor een gedeelte te sloopen, zonder inacht-
neming van de bepalingen, in dit hoofdstuk
vervat, en van voorschriften ter uitvoering
daarvan door Burgemeester en Wethouders
gegeven.
Art. 92
1. Van het voomemen om een gebouw of
ander bouwwerk te sloopen moet schriftelijk
en met nauwkeurige opgave van de ligging
en belendinigen worden kennis gegeven aan
Burgemeester en Wethouders, die van de
ontvangst dezer kennisgeving binnen twee-
maal 24 uren een gedagteekeod bewijs ver-
strekken. Met het sloopen mag niet worden
aangevangen binnen 14 dagen na de dag-
teekening van dit ibewijs, tenzij Burgemeester
en Wethouders reeds v66r het einde van dien
termijn hebben medegedeeld, dat met het
sloopen een aan vang kan worden gemaakt.
2. Wanneer het voomemen tot sloopen
een gebouw betreft, voorkomende op de door
de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg
samengestelde voorloopige lijsten der Neder-
landsche monumenten van Geschiedenis en
Kunst, wordt de in het eerste lid bedoelde
termijn van aanvang gesteld op drie maanden.
Burgemeester en Wethouders maketi hiervan
in het beWije van ontvangst melding.
3. Het bepaalde in het eerste lid is niet
van toepassing, wanneer met betrekking tot
het terrein, waarop het te sloopen 'bouwwerk
is gelegen, eene bouwvergunning is verleend,
en de kennisgeving, bedoeld in art. 90 onder a,
heeft plaats gehad, of een lastgeving is ver-
strekt krachtens art. 100, derde lid.
Art. 93
1. Ten aanzien van het sloopen vindt het
bepaalde in art. 88 overeenkomstige toe-
passing.
2. Bij het sloopen van een gebouw kan de
eisch worden gesteld, dat het terrein, waarop
het gebouw gesbaan heeft, na ruiming van
putten, kolken en riolen en opvulliag van
gaten, wordt opgehoogd tot 0.50 m boven den
hoogsten waterstand, die ter plaatse pleegt
voor te komen.
HOOFDSTUK VI
VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE
BESTAANDE, NIET IN UITVOERING
ZIJNDE BOEWWERKEN.
Art. 94
1. Het is verboden een bouwwerk te doen
verkeeren in een toestand, die in strijd is met
een of meer der voorschriften, in dit hoofd
stuk vervat, of met eischen, krachtens het
bepaalde in dit hoofdstuk gesteld.
2. Indien een bouwwerk verkeert in een
toestand, als bedoeld in het eerste lid, kan den
eigenaar of dengene, die tot het aanbrengen
der vereischte verbeteringen bevoegd is, on
verminderd het bepaalde in de Woningwet,
worden gelast, de op grond van de in dit
hoofdstuk vervatte voorschriften noodig
geachte voorzieningen aan te brengen.
Art. 95
Otwerminderd het bepaalde in dit hoofdstuk
moet een bouwwerk, behoudens voorzoover
daarin met vergunning volgens art. 17 dezer
Verordening dan wel krachtens een aanschrij
ving volgens art. 21 der Woningwet of art. 94
dezer Verordening verandering is aange-
bracht, bij voortduring beantwoorden aan de
voorschriften, die daarvoor golden bij den
bouw of bij de ingebruikneming voor een
bepaald doel, zoomede aan de eischen, krach
tens die voorschriften gesteld.
Art. 96
Elk geheel of gedeeltelijk tot verblijf van
menschen bestemd gebouw moet, naar gelang
de aard of bestemming van het gebouw zulks
vordert, voorzien zijn van een of meer be-
hoorlijke privaten.
Art. 97
1. Elke woning moet voorzien Zijn van een
middel tot watervoorziening, dat deugdelijk
drink- en huishoudwater in voldoende mate
verschaft; de bewoners moeten steeds daarvan
gebruik kunnen maken.
2. Het in het eerste lid bedoelde middel
tot watervoorziening mag voor niet meer dan
vier woningen dienen. Indien het slechts voor
den woning dient, moet het zich binnen die
woning bevinderi, dan wel in een tot die
woning behoorende ruimte of op het bij die
woning behoorende erf; in het laatste geval
mag de afstand tot de woning niet meer dan
10 m bedragen. Indien het voor meer dan
een woning dient, mag het zich niet binnen
een woning of een daarbij behoorende ruimte
bevinden. ,c
3. Het bepaalde in art. 39, derde lid, is
mede op bestaande woningen van toepassing.
Van de aldaar bedoelde verplichting kan tot
wederopzegging vrijstelling worden verleend,
doch alleen indien de woning voldoet aan de
bepalingen, vervat in het eerste en tweede
lid van dit artikel. Geen vrijstelling wordt
verleend, voordat de Gezondheidscommissie
over het desbetreffende verzoek is gehoord.
Art. 98
Een bouwwerk moet zoodanig zijn samen-
gesteld en zich in zoodanigen staat bevinden,
dat het niet in aanzienlijke mate brandgevaar
oplevert voor de gebruikers of voor de om-
geving.
Art. 99
1. De bodem onder een gebouw, waarin
op den beganegrond woon- en werkruimten
of andere verblijfiplaatsen voor menschen
voorkomen, moet zich in zoodanigen staat
bevinden, dat daaruit niet op hinderlijke
wijze vocht, gassen of dampen kunnen op-
stijgen.
2. De muren en het dak van een gebouw,
bestemd voor het verblijif van menschen, de
afscheidingen tusschen woonruimten en stal-
len of andere bedrijfsruimten, de wanden van
vertrekken, alsmede de afdekking van kelders,
welke zich onaniddellijk onder een vertrek
bevinden, moeten in zoodanigen staat zijn, dat
zij niet tot hinderlijke vochtigheid aanleiding
kunnen geven.
Art. 100 j
1. Bouwwerken en onderdeelen daarvan,
met name fundeeringen, muren, kelders,
vloeren, trappen, zolderingen en daken van
gebouwen, moeten zich in zoodanigen staat
bevinden, dat zij noch door slechte hoedanig-
heid der gebezigde materialen, noch door een
onvoldoende hechte samenstelling, noch door
andere oorzaken gevaar kunnen opleveren
voor de veiligheid of de gezondheid van de
gebruikers of van anderen.
2. Onverminderd de bevoegdheden, voort-
vloeiende uit 3 der Woningwet en uit art. 94,
tweede lid, dezer Verordening, kan, indien
een bouwwerk geheel of voor een gedeelte
bouwvallig is geworden, gelast worden, dat
zoodanige voorzieningen zullen worden ge-
troffen, als in het belang van de veiligheid
noodig zijn.
3. Indien een bouwwerk uit hoofde van
bouwvalligheid gevaar oplevert voor de veilig
heid, kan gelast worden, dat het wordt
gesloopt.
Art. 101
1. Elk gebouw moet zoodanig zijn inge-
richt, dat water en overtollig vuil worden
verwijderd, zonder aan de gebruikers of aan
anderen ernstig hinder of schade te veroor-
zaken.
2. Indien een gebouw gelegen is aan een
weg, waarin een opehbaar riool aanwezig is,
kan, voorzoover het riool bestemd is om die
stoffen op te nemen, gelast worden, dat de
afvoeren van drekstoffen uit privaten, alsmede
de afvoeren van huishoudwater, daarop wor
den aangesloten.
3. Ten aanzien van de aansluiting op het
openbaar riool, zoomede ten aanzien van de
rioleering van het gebouw, kan gelast worden,
dat deze zullen worden uitgevoerd overeen-
komstig de eischen, welke krachtens het
bepaalde in de artt. 62 tot en met 68 kunnen
worden gesteld.
Art. 102
In elke voor het verblijf van menschen
bestemde ruimte in een gebouw moeten licht
en lu-cht, in verband met het gebruik en de
bestemming van zulk een ruimte, op vol
doende wijze kunnen toetreden.
Art. 103
Ieder gebouw moet zoodanig zijn ingericht,
dat rook wordt verwijderd, zonder aan de
gebruikers of aan anderen ernstig hinder of
schade te veroorzaken.
HOOFDSTUK VII.
VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE HET
GEBRUIKEN VAN BOUWWERKEN.
Art. 104
1. Het is verboden te gebruiken, in ge
bruik te geven of te laten gebruiken:
a. een bouwwerk, dat verkeert in een toe
stand, die in strijd is met een of meer der
bepalingen, in hoofdstuk VI vervat, of eischen,
krachtens het bepaalde in dat hoofdstuk
gesteld;
b. een bouwwerk of gedeelte van een
bouwwerk, gebouwd met vergunning krach
tens art. 6, eerste lid a, der Woningwet ol
art. 17, eerste lid onder a, dezer Verordening,
v<56rdat 14 dagen (Zon- en feestdagen niet
medegerekend) na de kennisgeving, bedoeld
in art". 90 onder b, zijn verstreken, tenzij
door het Bouwtoezicht schriftelijk is ver-
klaard, dat, voorzooveel waargenomen, de
bouw heeft plaats gehad overeenkomstig het
bepaalde in deze Verordening;
c. een bouwwerk, indien niet voldaan wordt
aan, of gehandeld is in strijd met het bepaal
de in de artt. 107, 108, 111 en 112, zoomede
indien niet voldaan is aan een lastgeving
krachtens art. Ill, tweede lid, of art. 113.
2. Het bepaalde in het eerste lid onder b
is niet van toepassing bij het veranderen of
vemieuwen van een bouwwerk, indien in de
bestemming daarvan geen wijziging wordt
gebracht.
Art. 105
1. Bij het krachtens eenig zakelijk recht
tot woning in gebruik nemen of als eigenaar
of in eenige andere hoedanigheid tot woning
in gebruik geven van een gebouw of gedeelte
van een gebouw, laatstelijlk niet als woning
gelbezigd, gelden, onverminderd het bepaalde
in de Woningwet, de hierna in de leden 2, 3,
4 en 5 vervatte voorschriften.
2. De vergunning, bedoeld bij art. 6, eerste
lid b, der Woningwet, moet schriftelijk bij
Burgemeester en Wethouders worden aange-
vraagd; te dien aanzien vindt het bepaalde
in de artt. 18, eerste, tweede, derde, negende,"
tiende en elfde lid, 19 en 21 dezer Verordening
overeenkomstige toepassing.
3. Het gebouw of gedeelte van een ge
bouw, dat tot woning in gebruik zal worden
genomen, moet in overeenstemming zijn of
worden gebracht met de daarvoor in aanmer-
king komende voorschriften, vervat in de
hoofdstukken II en IV dezer Verordening,
of met de krachtens deze voorschriften ge-
stelde nadere eischen.
4. Van een of meer der in het derde lid
bedoelde voorschriften is vrijstelling mogelijk.
5. Het bepaalde in dit artikel is mede van
toepassing op woningen, welke, voordat zij
een zelfstandige woning vormden, deel van
een woning uitmaakten.
Art. 106
1. Het is den bewoner, hoofd van een
een gezin afzonderlijk levend persoon, ver
boden een woning te bewonen, te doen of te
laten bewonen op zoodanige wijze, dat het
aantal in de woning gehuisveste gezinnen
meer dan 6en bedraagt.
2. Van het bepaalde in het eerste lid is in
een bijzonder geval vrijistelling mogeltijik, indien
vaststaat, dat de grootte en de aard van de
woning en van de bij de samenwoning betrok-
ken gezinnen, zoomede de duur der samen
woning geen gevaar voor de belangen der
volkshuisvesting zullen opleveren.
Art. 107
Onverminderd het bepaalde in art. 106, is
het den bewoner, hoofd van een gezin of af
zonderlijk levend persoon, verboden kostgan-
gers of logeergasten te huisvesten.
a. in vertrekken, die niet kunnen worden
bereikt onafhankelijk van vertrekken, waarin
zich een slaapplaats bevimdt;
b. in vertrekken, waarvan de inhouds-
ruimte minder bedraagt dan 10 m-t voor elken
persoon, die daarin verblijf houdt.
Art. 108
Het is den gebruiker van een gebouw, of
een gedeelte daarvan, of indien het gebouw
of gedeelte daarvan een woning is den
bewoner, hoofd van een gezin of afzonderlijk
levend persoon, verboden een slaapplaats te
bezigen of te doen bezigen:
a. in een ruimte, tot welke het daglicht
niet behoorlijk kan toetre-den, of welke niet
behoorlijk kan worden gelucht;
b. in een ruimte, waarin het grondwater
kan doordringen, of waaronder de bodem
drassig of vervuild is;
c. in de nabijheid van ovens of andere
warmteverspreidende toestellen of inrichtin-
gen, wanneer daardoor in de slaapplaatsen
hinderlijke warmte ontstaat;
d. iboven een andere slaapplaats in een-
zelfde ruimte;
e. in een gang, een portaal, een winkel,
een werkplaats, een magaz'ijn, een bergplaats,
of soortgelijke ruimte;
f. in een kelder of een andere ruimte,
waarvan de vloer beneden peil is gelegen;
g. op een zolder, waarvan het dak niet
beschoten is of op andere wijze voldoende
luchtdicht is gemaakt;
h. in een ruimte in een gebouw, gebouwd
na het inwerking treden dezer Verordening,
wanneer deze niet voldoet aan de voor een
vertrek gestelde eischen;
i. in een bijgebouw, als bedoeld in art. 25,
vierde lid;
j. in een stal of daarmede in onmiddellijke
gemeenschap staapde ruimte, tenzij daarvan
zoodanig gescheiden, dat geen vocht of
schadelijke dampen, in het slaapvertrek kun
nen doordringen en dit vertrek een vloer-
oppervlak heeft van ten minste 8 m2 en een
hoogte van ten minste gemiddeld 2.20 m, en
voorts voorzien is van een of meer aan de
buitenlucht uitkomende ramen met een raam-
oppervlak van ten minste 1/12 van het vloer-
oppervlak, van welk raamoppervlak ten min
ste 14 gedeelte geopend moet kunnen worden.
Art. 109
Het is verboden eene woning te gebruiken,
indien deze niet zoodanig is ingericht, dat
personen boven 12 jaar van verschillend ge-
slacht, die niet met elkander gehuwd zijn,
niet in hetzeltfde vertrek nachtverblijf be-
hoeven te houden.
Art. 110
Onverminderd het bepaalde in art. 107, is
het verboden een woning te gebruiken, indien
de inhoud van een vertrek, waarin een of
meer slaapplaatsen aanwezig zijn, minder
bedraagt dan 7.5 m3 voor elken persoon
boven de 12 jaar, die daar nachtverblijf houdt,
en 3.75 m3 voor elk kind beneden dien leeftijd.
Art. Ill
1. Onverminderd het bepaalde in art. 1620,
eerste lid, van het Burgerlijk Wettboek, is de
bewoner, hoofd van een gezin of afzonderlijk
levend persoon, of indien de last daartoe op
hem niet rust de eigenaar, verplicht zorg
te dragen, dat alle in de woning of in het
daarbij behoorende erf aanwezige goten,
kolken, putten, riolen en privaten, wanneer
deze vol of verstopt zijn, geledigd of gereinigd
worden.
2. Den bewoner voomoesmd, of indien
de woning niet bewoond is den eigenaar,
kan worden gelast:
a. dat de woning en het daarbij behoorende
erf, indien en voorzoover op hinderlijke wijKe
verontreinigd, behoorlijk worden gereinigd;
b. dat de woning, of het zich daarin be-
vindende huisraad, indien met ongedierte
besmet, behoorlijk worde gezuiverd;
c. dat vuil, afval of andere stoffen worden
verwijderd, het uitoefenen van een bedrijf of
het houden van dieren worde gestaakt, indien
daardoor in of nabij de woning de lucht op
hinderlijke wijze verontreinigd wordt.
Art. 112
Het is verboden:
a. rook, afkomstig uit een stookplaats,
anders af te voeren dan door een rookkanaal;
b. kachelpijpen te leiden door afscheidin
gen of vloeren, welke niet zijn samengesteld
uit brandvrij materiaal, tenzij zij daarvan door
onbrandbare en slecht warmte geleidende
stoffen op voldoende wijze zijn ge'isoleerd.
Art. 113
Indien uit een gebouw rook of damp op een
voor de omgeving hinderlijke wijze wordt af-
gevoerd, kan worden gelast, dat zoodanige
voorzieningen worden getroffen, dat de hinder
ophoudt.
Art. 114
1. Het is verboden een onbewoonbaar-
verklaarde woning na hare ontruiming voor
eenig ander doel in gebruik te nemen, in
gebruik te geven of te laten gebruiken zonder
vergunning van Burgemeester en Wethouders
2. Deze vergunning wordt alleen gewei-
gerd, indien YUU bet gebruik emstige hinder
voor de omgeving of gevaar voor de veiligheid
of de gezondheid te duchten is.
3. Van een besluit tot weigering van een
vergunning is beroep op den Gemeenteraad
toegelaten. Het bepaalde in art. 21 vindt hier-
bjji overeenkomstige toepassing.
Art. 115
Onverminderd het bepaalde in art. 1 van
het besluit van 23 Juni 1925, S. 262, tot toe
passing van de artt. 14 en 15 der Warenwet
(S. 1919 no. 581), is het verboden in een ver
trek, dat in onmiddellijke verbinding staat met
een winkel, waarin eet- en drinkwaren worden
verkocht, een slaapplaats te bezigen of te
doen bezigen, tenzij dit vertrek in rechtstreek-
sche gemeenschap staat met de buitenlucht
of met een ander goed te ventileeren vertrek,
portaal of gang.
HOOFDSTUK VIII
ONBEWOONBAARVERKLARING
Art. 116
1. Als kenteeken, bedoeld bg art. 25,
zevende lid, der Woningwet moet worden ge-
bezigd een houten of metalen bord, waarop
de woorden:
ONBEWOONBAARVERKLAARDE
WONING
in duidelijk leesbare letters van ten minste
4.5 cm hoogte, met zwarte olieverf op lichten
ondergrond, zijn geschilderd.
2. Het bord moet aan de onbewoon-baar-
verklaarde woning worden bevestigd boven of
ter zijde van de hoofdtoegangsdeur.
3. Indien de onbewoonbaar-verklaarde
woning is gelegen in een gebouw, waarin
andere, niet onbewoonbaarverklaarde wonin
gen zijn gelegen, moet het bord worden be
vestigd tegen de buitenzijde van de hoofd
toegangsdeur van de woning.
4. Indien in het geval, bedoeld in het
vorige lid, de hoofdtoegangsdeur als toegang
tot meer dan 6en woning dient, moet op het
bord worden aangegeven, welke woning is on-
bewoonbaar verklaard.
HOOFDSTUK IX
STRAF-, OVERGANGS- EN SLOT-
BEPALINGEN
Art 117
Het handelen waaronder is te verstaan
zoowel doen als nalaten in strgd met de
bepalingen dezer Verordening wordt, voor
zoover daartegen geen straf is bedreigd in
10 der Woningwet, gestraft met hechtenis
van ten hoogste twee maanden of geldboete
van ten hoogste driehonderd gulden.
Art. 118
1. Op een aanvrage om eene vergunning
als bedoeld in art. 6, eerste lid a, der Woning
wet, dan wel art. 6, eerste lid, of 17, eerste
lid a, dezer Verordening, welke is ingekomen
vddr den dag, waarop deze Verordening in
werking treedt, wordt beschikt krachtens
de bepalingen van de op den datum van in-
diening geldende verordening, tenz(j de aan-
vrager verzoekt daarop de bepalingen dezer
Verordening van toepassing te doen z:ijm.
2. Op de uitvoering van een plan, waar-
voor vergunning is verleend niet krachtens de
bepalingen dezer Verordening, is van toepas
sing de verordening, krachtens welker be
palingen de vergunning is verleend, met dien
verstande
a. dat eene vergunning, welke is verleend
meer dan zes maanden v66r den dag, waarop
deze Verordening in werking treedt, geacht
wordt te zijn vervallen, tenzij Burgemeester
en Wethouders schriftelijk verklaren, dat op
genoemden dag met de werkzaamheden een
aanvang was gemaakt;
b. dat op eene bouwvergunning mede van
toepassing is art. 20 dezer Verordening.
Art. 119
1. Deze Verordening kan worden aange-
haald onder den titel ,,Bouwverordening der
gemeente Zaamslag". Zij treedt in wer
king op den eersten dag der maand, volgende
op die, waarin zij is afgekondigd.
2. Behoudens het bepaalde in art. 118,
vervalt bjj het in werking treden dezer Ver
ordening de Bouwverordening der gemeente
Zaamslag, vastgesteld
met de sindsdien daarin aangebrachte wijzi-
gingen en aanvullingen.
De heer WISSE merkt op, dat er in het
alphabetisch register staat, verbod tot het
maken van bedsteden, art. 28.
De SEORETARIS zegt, dat in het ontwerp
stond dat het verboden was bedsteden te
maken. Dit is echter door Burgemeester en
Wethouders op advies van den gemeente-
architect geschrapt. Verzuimd is nu dit in
het alphabetisch register te schrappen.
De heer WISSE: Daar is niemand die een
bedstede bouwt, dat is uit de mode.
De heer DE FEIJTER: Er zijn toch vroe-
ger veel menschen oud in geworden.
De heer KOOPMAN zou degene, die een
bedstede prefereert, daar afwijking voor wil
len toestaan. Als je de Bouwverordening moet
toepassen, zooals ze hier staat, dan kan er in
Zaamslag niet meer worden gebouwd. Dat
is mijn gedaoht van deze verordening.
De heer WISSE zegt, dat zijn bestaande
toestanden.
De heer KOOPMAN* Het is net als met
het ganzenbord, je komt altijd op den dood
uit. Dan hadden ze het niet aan ons moeten
overlaten.
De heer HAMEDINK: Wordt het gebruik
van de woningen opgezegd, wanneer de woning
in verband met de samenstelling van het ge
zin, niet voldoet aan art. 110?
De SEORETARIS antwoordt, dat de toe
stand op het moment der aanvrage wordt ge
nomen.
De heer WISSE stelt voor de hand te hou
den aan de verordening.
De VOORZITTER: Het is ook zooveel
mogelijk de bedoeling, deze verordening op te
volgen. Hij dankt de heeren voor hunne
medewerking.
De heer KOOPMAN is er tegen, daar de
heer Wisse de puntjes op de i wil zetten.
De Bouwverordening wordt aangenomen
met alleen de stem van den heer Koopman
tegen.
9. Omvraag.
a. De heer HAMELINK heeft al eenige
malen gewezen op den toestand van de licht-
leiding in De Val en de verwachting gekoes-
terd, dat het veranderd zou worden. Tot
heden tot is daar nog niets van gekomen.
De VOORZITTER: U bedoelt die palen met
de boompjes er tusschen.
De heer HAMELINK antwoordt bevestigend
en zegt, dat die boompjes steeds grooter wor
den, zoodat ze geheel tusschen de draden
zitten.
De heer VAN HOEVE: In het college van
Burgemeester en Wethouders is besloten, de
chef-monteur van het bedrijf daarmede in ken
nis te stellen en wanneer de rapporten bin-
nenkomen kan het uitgevoerd worden.
De VOORZITTER deelt mede, dat er nog
eens op gewezen zal worden.
De heer HAMELINK: Daar aan den heer
Steendrjk is het ook al zoo.
b. De heer KOOPMAN deelt mede, dat hij
naar aanleiding van het in de vorige vergade-
ring behandelde adres der gemeente Poort-
vliet, met een voorstel zou komen met toeslag
op het loon voor den winter. Te zijner ver-
ontschuldiging wil hij nog even zeggen, dat
het op het oogenblik in betere handen is dan
van hem als lid van den gemeenteraad. Er
is onlangs een vergadering gehouden van de
Vereeniging van Nederlandsche Gemeenten
en die zullen in ieder geval meer succes be-
halen met dit voorstel, zoodat we maar in af-
waohting leven. Hij wenschte dit even in het
openbaar mede te deelen en koestert de hoop,
dat succes moge volgen.
De VOORZITTER gelooft, dat het naar zijn
meening in goede handen is en hoopt met den
heer Koopman, dat die zaak in zeer korten
tijd voor elkander komt. Hij hoopt, dat er
met den vlegel zal worden gedorschen om de
werkloosheid te verminderen. Wanneer de
gemeente en het Rijk hunne medewerking
verleenen, kan het best gevonden worden om
van 1 December tot 1 Maart de tarwe met den
vlegel te dorschen. Alles met den vlegel dor-
schen gaat natuurlijk niet. Hij betreurt het,
dat er nu nog zooveel menschen op de straat
staan. Stilletjes aan komt heel de zaak voor
elkaar zegt spreker. Laten we nog maar ge-
duld hebben.
Niemand meer het woord verlangende, sluit
de VOORZITTER de vergadering door het
uitspreken van het dankgebed.