zaak am hooger te bouwen. Op een dorp zou het kunnen misstaan en ieder, die hier bouwt, zet toch een borstwering van 1 M. en dat is niet verboden. Er wordt toch veel op die hoogte gebouwd. Hij is voor handhaving van het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Het voorstel van den heer WISSE vindt geen ondersteuning. Afdeeling D. De heer KOOPMAN maakt de opmerking, dat wanneer je art. 37 ging toepassen, dit toch een rare vertooning wordt. Binnen mogen de privaten niet staan en als je nu geen ach- teruit hebt? De heer WISSE antwoordt, dat ze wel bin nen mogen staan maar niet bij een regenbak. Afdeeling E. De heer HAMELINK vraagt naar aanlei- ding van art. 39 sub 1Wie maakt er nu uit of er water in voldoende mate wordt verschaft. Wianneer je maar een klein dak hebt en je regenbak leeg is, daar kun je toch niets aan doen De VOORZITTER antwoordt, dat niet ieder in de gelegenheid is vanwege de hooge kosten groot te bouwen. De heer D. DEES verlaat de vergadenng, aangezien zijn tegenwoordigheid op een an- dere plaats wordt vereischt. Afdeeling F. De heer HAMEDINK kan in art. 42 niet lezen, dat je geen andere dakbedekking zoo- als golfplaten mag gebruiken. De heer KOOPMAN vindt de zinken platen beter dan die pannen. De SEORETARIS merkt op, dat metaal mag worden gebruikt. De heeren KOOPMAN en HAMELINK kunnen zich daarmede vereenigen. rt.s Afdeeling G. De heer HAMELINK vraagt welke instan ce, de hoogste waterstand bepaalt op een plaats. De VOORZITTER: Dat zou gemeten moe- ten worden volgens A.P. De heer HAMELINK geeft te kennen, dat het toch moeilijk is om van een plaats te zeg- gen: hier komt de waterstand zoo hoog. Het kan toch voorkomen, dat een perceel daarvoor wordt afgekeurd. De VOORZITTER is het daarmede met eens en verwijst naar Hoedekenskerke, waar de heer Hamelink waarschijnlijk oak wel al eens is geweest. De heer HAMELINK: Zulke dingen moe- ten toch niet voorkomen om in een put te bouwen en ieder oogenblik onder water te zit- ten. Wie maakt dat uit de bouwopzichter of de commissie? De VOORZITTER zegt, dat dit oude toe- standen betreffen en geeft hiervan nog een voorbeeld, waarna dit punt met algemeene stemmen wordt aangenomen. Ten aanzien van art. 48 merkt de heer HAMELINK op dat hier staat, dat 2 vloer- vertrekken uit hout moeten bestaan. Er zijn menschen die liever steenen hebben. In een keuken past toch meer een vloer van tegels. De heer WISSE merkt op, dat een steenen vloer altijd koud is. De heer HAMELINK beschouwt een keuken als een plaats, waar je niet woont. De heer KOOPMAN prefereert een steenen vloer en mijdt de stoffige tapijten van 2 3 c.M. dik. Als ik baas was gebeurde dat niet. (Stemmen: Maar je bent geen baas.) Hij vindt het toch een beetje kras met al die houten vloeren en zou dat willen schrappen. De heer WISSE: De meeste woningen be staan uit een voor- en een achterkamer en een keuken. Wanneer nu de vloeren der kamers uit hout bestaan, mag de keukenvloer van steen zijn. De heer KOOPMAN: Maar als je nu een voorkamer, alcoof en keuken zet? De SEORETARIS zegt, dat een alcoof als vertrek wordt beschouwd; de keuken mag dan van steen zijn. De heer KOOPMAN vindt dat dan wel goed. Afdeeling H. De SEORETARIS merkt op, dat m art. bl sub 3 een drukfout is geslopen en dit moet zijn 0.017 M. inplaats van 0.17 M. Naar aanleiding van het op pagma 27 ver- melde, veronderstelt de heer WISSE, dat het toch niet de bedoeling zal zijn van Burgemees ter en Wethouders, dat er niet meer met Bel gische steen mag worden gewerkt? De VOORZITTER: Het is misschien de be doeling Nederlandseh fabrikaat te gebruiken. De heer WISSE heeft daar ook geen be- zwaar tegen maar dit is te duur en er wordt hier het meest met Belgische steen gewer Moest het zoover komen. dat de Hollapdsche materialen moeten gebruiken, dan werken we daarmede doodeenvoudig. Afdeeling I. De heer KOOPMAN vraagt, wat er onder art 65 sub 2 wordt verstaan. Hij zou uit- spraak willen, dat er aangesloten moet wor den, want anderen zeggen, dat het met hoeft De heer WIiSSE zegt, dat er staat, wan neer een closetpot aanwezig is, de afvoer van drekstoffen geloosd mag worden in het no De heer KOOPMAN merkt op, dat de politie-verordening zegt: je mag er met op aansluiten, en hier staat dat het moet. De heer WISSE: Wanneer er een degelyke rioleering was, was dit gemakkelijk, maar op het oogenblik kan dat helaas niet en moeten we ons behelpen. Hij ziet het nut met in, dat een put zonder overstartinrichtmg 2 M3. moet bedragen, als die put vol is moet hij geledigd worden. De VOORZITTER: We hebben gezegd, we schrijven een put voor van 2 M3. Bouwen doen de menschen maar eens en de kosten maken het niet. De heer WISSE zegt, dat de meeste men schen bezwaar maken tegen een put van 2 M- De heer VAN HOEVE: Wanneer ze een put van 1 M:t. hebben, moeten ze meer ruimen en gaan dan op plaatsen, waar ze in stnjd komen met de politieverordening. De heer WISSE: We zullen er toch aan moeten gelooven. De heer HAMELINK leest in art. 66, dat een put met overstortinrichting niet minder dan 1 M3. mag inhouden. Dat luidt toch aar- dig. Hij zou willen, dat een put, waar je met waterspoeling door mag, 2 M3. was. De heer WISSE: Die komen nooit vol. In Ter Neuzen gaat dat allemaal op die manier. Hij zegt, dat daar altijd water in moet blijven. Tegenwoordig zijn ze allemaal 1500 liter. De heer VAN HOEVE: Dat geeft dan aan- beveling om dat cijfer te veranderen. De SEORETARIS: Dat we het dan op 1V2 M3. brengen. De heer WISSE: We hebben nog geen wijziging gehad, laten we dat dan aanbrengen. Met algemeene stemmen wordt aldus be- slotem. Afdeeling J. Naar aanleiding van art. 69 sub 1 oppert de heer HAMELINK beziwaren voor aaneen- gebouwde woningen. Wanneer de zijgevels zijn aangebouwd en er tegen den achtergevel een schuurtje wordt gebouwd, dan kun je maar van een kant licht ontvangen. De heer WISSE: Dat kan niet, want elk vertrek moet licht en lucht kunnen ontvan gen. HOOFDSTUK V VOORSCHRIFTEN, WAARAAN BIJ HET SLOOPEN MOET WORDEN VOLDAAN. Art. 91 Het is verboden een bouwwerk geheel of voor een gedeelte te sloopen, zonder inacht- neming van de bepalingen, in dit hoofdstuk vervat, en van voorschriften ter uitvoering daarvan door Burgemeester en Wethouders gegeven. Art. 92 1. Van het voomemen om een gebouw of ander bouwwerk te sloopen moet schriftelijk en met nauwkeurige opgave van de ligging en belendinigen worden kennis gegeven aan Burgemeester en Wethouders, die van de ontvangst dezer kennisgeving binnen twee- maal 24 uren een gedagteekeod bewijs ver- strekken. Met het sloopen mag niet worden aangevangen binnen 14 dagen na de dag- teekening van dit ibewijs, tenzij Burgemeester en Wethouders reeds v66r het einde van dien termijn hebben medegedeeld, dat met het sloopen een aan vang kan worden gemaakt. 2. Wanneer het voomemen tot sloopen een gebouw betreft, voorkomende op de door de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg samengestelde voorloopige lijsten der Neder- landsche monumenten van Geschiedenis en Kunst, wordt de in het eerste lid bedoelde termijn van aanvang gesteld op drie maanden. Burgemeester en Wethouders maketi hiervan in het beWije van ontvangst melding. 3. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing, wanneer met betrekking tot het terrein, waarop het te sloopen 'bouwwerk is gelegen, eene bouwvergunning is verleend, en de kennisgeving, bedoeld in art. 90 onder a, heeft plaats gehad, of een lastgeving is ver- strekt krachtens art. 100, derde lid. Art. 93 1. Ten aanzien van het sloopen vindt het bepaalde in art. 88 overeenkomstige toe- passing. 2. Bij het sloopen van een gebouw kan de eisch worden gesteld, dat het terrein, waarop het gebouw gesbaan heeft, na ruiming van putten, kolken en riolen en opvulliag van gaten, wordt opgehoogd tot 0.50 m boven den hoogsten waterstand, die ter plaatse pleegt voor te komen. HOOFDSTUK VI VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE BESTAANDE, NIET IN UITVOERING ZIJNDE BOEWWERKEN. Art. 94 1. Het is verboden een bouwwerk te doen verkeeren in een toestand, die in strijd is met een of meer der voorschriften, in dit hoofd stuk vervat, of met eischen, krachtens het bepaalde in dit hoofdstuk gesteld. 2. Indien een bouwwerk verkeert in een toestand, als bedoeld in het eerste lid, kan den eigenaar of dengene, die tot het aanbrengen der vereischte verbeteringen bevoegd is, on verminderd het bepaalde in de Woningwet, worden gelast, de op grond van de in dit hoofdstuk vervatte voorschriften noodig geachte voorzieningen aan te brengen. Art. 95 Otwerminderd het bepaalde in dit hoofdstuk moet een bouwwerk, behoudens voorzoover daarin met vergunning volgens art. 17 dezer Verordening dan wel krachtens een aanschrij ving volgens art. 21 der Woningwet of art. 94 dezer Verordening verandering is aange- bracht, bij voortduring beantwoorden aan de voorschriften, die daarvoor golden bij den bouw of bij de ingebruikneming voor een bepaald doel, zoomede aan de eischen, krach tens die voorschriften gesteld. Art. 96 Elk geheel of gedeeltelijk tot verblijf van menschen bestemd gebouw moet, naar gelang de aard of bestemming van het gebouw zulks vordert, voorzien zijn van een of meer be- hoorlijke privaten. Art. 97 1. Elke woning moet voorzien Zijn van een middel tot watervoorziening, dat deugdelijk drink- en huishoudwater in voldoende mate verschaft; de bewoners moeten steeds daarvan gebruik kunnen maken. 2. Het in het eerste lid bedoelde middel tot watervoorziening mag voor niet meer dan vier woningen dienen. Indien het slechts voor den woning dient, moet het zich binnen die woning bevinderi, dan wel in een tot die woning behoorende ruimte of op het bij die woning behoorende erf; in het laatste geval mag de afstand tot de woning niet meer dan 10 m bedragen. Indien het voor meer dan een woning dient, mag het zich niet binnen een woning of een daarbij behoorende ruimte bevinden. ,c 3. Het bepaalde in art. 39, derde lid, is mede op bestaande woningen van toepassing. Van de aldaar bedoelde verplichting kan tot wederopzegging vrijstelling worden verleend, doch alleen indien de woning voldoet aan de bepalingen, vervat in het eerste en tweede lid van dit artikel. Geen vrijstelling wordt verleend, voordat de Gezondheidscommissie over het desbetreffende verzoek is gehoord. Art. 98 Een bouwwerk moet zoodanig zijn samen- gesteld en zich in zoodanigen staat bevinden, dat het niet in aanzienlijke mate brandgevaar oplevert voor de gebruikers of voor de om- geving. Art. 99 1. De bodem onder een gebouw, waarin op den beganegrond woon- en werkruimten of andere verblijfiplaatsen voor menschen voorkomen, moet zich in zoodanigen staat bevinden, dat daaruit niet op hinderlijke wijze vocht, gassen of dampen kunnen op- stijgen. 2. De muren en het dak van een gebouw, bestemd voor het verblijif van menschen, de afscheidingen tusschen woonruimten en stal- len of andere bedrijfsruimten, de wanden van vertrekken, alsmede de afdekking van kelders, welke zich onaniddellijk onder een vertrek bevinden, moeten in zoodanigen staat zijn, dat zij niet tot hinderlijke vochtigheid aanleiding kunnen geven. Art. 100 j 1. Bouwwerken en onderdeelen daarvan, met name fundeeringen, muren, kelders, vloeren, trappen, zolderingen en daken van gebouwen, moeten zich in zoodanigen staat bevinden, dat zij noch door slechte hoedanig- heid der gebezigde materialen, noch door een onvoldoende hechte samenstelling, noch door andere oorzaken gevaar kunnen opleveren voor de veiligheid of de gezondheid van de gebruikers of van anderen. 2. Onverminderd de bevoegdheden, voort- vloeiende uit 3 der Woningwet en uit art. 94, tweede lid, dezer Verordening, kan, indien een bouwwerk geheel of voor een gedeelte bouwvallig is geworden, gelast worden, dat zoodanige voorzieningen zullen worden ge- troffen, als in het belang van de veiligheid noodig zijn. 3. Indien een bouwwerk uit hoofde van bouwvalligheid gevaar oplevert voor de veilig heid, kan gelast worden, dat het wordt gesloopt. Art. 101 1. Elk gebouw moet zoodanig zijn inge- richt, dat water en overtollig vuil worden verwijderd, zonder aan de gebruikers of aan anderen ernstig hinder of schade te veroor- zaken. 2. Indien een gebouw gelegen is aan een weg, waarin een opehbaar riool aanwezig is, kan, voorzoover het riool bestemd is om die stoffen op te nemen, gelast worden, dat de afvoeren van drekstoffen uit privaten, alsmede de afvoeren van huishoudwater, daarop wor den aangesloten. 3. Ten aanzien van de aansluiting op het openbaar riool, zoomede ten aanzien van de rioleering van het gebouw, kan gelast worden, dat deze zullen worden uitgevoerd overeen- komstig de eischen, welke krachtens het bepaalde in de artt. 62 tot en met 68 kunnen worden gesteld. Art. 102 In elke voor het verblijf van menschen bestemde ruimte in een gebouw moeten licht en lu-cht, in verband met het gebruik en de bestemming van zulk een ruimte, op vol doende wijze kunnen toetreden. Art. 103 Ieder gebouw moet zoodanig zijn ingericht, dat rook wordt verwijderd, zonder aan de gebruikers of aan anderen ernstig hinder of schade te veroorzaken. HOOFDSTUK VII. VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE HET GEBRUIKEN VAN BOUWWERKEN. Art. 104 1. Het is verboden te gebruiken, in ge bruik te geven of te laten gebruiken: a. een bouwwerk, dat verkeert in een toe stand, die in strijd is met een of meer der bepalingen, in hoofdstuk VI vervat, of eischen, krachtens het bepaalde in dat hoofdstuk gesteld; b. een bouwwerk of gedeelte van een bouwwerk, gebouwd met vergunning krach tens art. 6, eerste lid a, der Woningwet ol art. 17, eerste lid onder a, dezer Verordening, v<56rdat 14 dagen (Zon- en feestdagen niet medegerekend) na de kennisgeving, bedoeld in art". 90 onder b, zijn verstreken, tenzij door het Bouwtoezicht schriftelijk is ver- klaard, dat, voorzooveel waargenomen, de bouw heeft plaats gehad overeenkomstig het bepaalde in deze Verordening; c. een bouwwerk, indien niet voldaan wordt aan, of gehandeld is in strijd met het bepaal de in de artt. 107, 108, 111 en 112, zoomede indien niet voldaan is aan een lastgeving krachtens art. Ill, tweede lid, of art. 113. 2. Het bepaalde in het eerste lid onder b is niet van toepassing bij het veranderen of vemieuwen van een bouwwerk, indien in de bestemming daarvan geen wijziging wordt gebracht. Art. 105 1. Bij het krachtens eenig zakelijk recht tot woning in gebruik nemen of als eigenaar of in eenige andere hoedanigheid tot woning in gebruik geven van een gebouw of gedeelte van een gebouw, laatstelijlk niet als woning gelbezigd, gelden, onverminderd het bepaalde in de Woningwet, de hierna in de leden 2, 3, 4 en 5 vervatte voorschriften. 2. De vergunning, bedoeld bij art. 6, eerste lid b, der Woningwet, moet schriftelijk bij Burgemeester en Wethouders worden aange- vraagd; te dien aanzien vindt het bepaalde in de artt. 18, eerste, tweede, derde, negende," tiende en elfde lid, 19 en 21 dezer Verordening overeenkomstige toepassing. 3. Het gebouw of gedeelte van een ge bouw, dat tot woning in gebruik zal worden genomen, moet in overeenstemming zijn of worden gebracht met de daarvoor in aanmer- king komende voorschriften, vervat in de hoofdstukken II en IV dezer Verordening, of met de krachtens deze voorschriften ge- stelde nadere eischen. 4. Van een of meer der in het derde lid bedoelde voorschriften is vrijstelling mogelijk. 5. Het bepaalde in dit artikel is mede van toepassing op woningen, welke, voordat zij een zelfstandige woning vormden, deel van een woning uitmaakten. Art. 106 1. Het is den bewoner, hoofd van een een gezin afzonderlijk levend persoon, ver boden een woning te bewonen, te doen of te laten bewonen op zoodanige wijze, dat het aantal in de woning gehuisveste gezinnen meer dan 6en bedraagt. 2. Van het bepaalde in het eerste lid is in een bijzonder geval vrijistelling mogeltijik, indien vaststaat, dat de grootte en de aard van de woning en van de bij de samenwoning betrok- ken gezinnen, zoomede de duur der samen woning geen gevaar voor de belangen der volkshuisvesting zullen opleveren. Art. 107 Onverminderd het bepaalde in art. 106, is het den bewoner, hoofd van een gezin of af zonderlijk levend persoon, verboden kostgan- gers of logeergasten te huisvesten. a. in vertrekken, die niet kunnen worden bereikt onafhankelijk van vertrekken, waarin zich een slaapplaats bevimdt; b. in vertrekken, waarvan de inhouds- ruimte minder bedraagt dan 10 m-t voor elken persoon, die daarin verblijf houdt. Art. 108 Het is den gebruiker van een gebouw, of een gedeelte daarvan, of indien het gebouw of gedeelte daarvan een woning is den bewoner, hoofd van een gezin of afzonderlijk levend persoon, verboden een slaapplaats te bezigen of te doen bezigen: a. in een ruimte, tot welke het daglicht niet behoorlijk kan toetre-den, of welke niet behoorlijk kan worden gelucht; b. in een ruimte, waarin het grondwater kan doordringen, of waaronder de bodem drassig of vervuild is; c. in de nabijheid van ovens of andere warmteverspreidende toestellen of inrichtin- gen, wanneer daardoor in de slaapplaatsen hinderlijke warmte ontstaat; d. iboven een andere slaapplaats in een- zelfde ruimte; e. in een gang, een portaal, een winkel, een werkplaats, een magaz'ijn, een bergplaats, of soortgelijke ruimte; f. in een kelder of een andere ruimte, waarvan de vloer beneden peil is gelegen; g. op een zolder, waarvan het dak niet beschoten is of op andere wijze voldoende luchtdicht is gemaakt; h. in een ruimte in een gebouw, gebouwd na het inwerking treden dezer Verordening, wanneer deze niet voldoet aan de voor een vertrek gestelde eischen; i. in een bijgebouw, als bedoeld in art. 25, vierde lid; j. in een stal of daarmede in onmiddellijke gemeenschap staapde ruimte, tenzij daarvan zoodanig gescheiden, dat geen vocht of schadelijke dampen, in het slaapvertrek kun nen doordringen en dit vertrek een vloer- oppervlak heeft van ten minste 8 m2 en een hoogte van ten minste gemiddeld 2.20 m, en voorts voorzien is van een of meer aan de buitenlucht uitkomende ramen met een raam- oppervlak van ten minste 1/12 van het vloer- oppervlak, van welk raamoppervlak ten min ste 14 gedeelte geopend moet kunnen worden. Art. 109 Het is verboden eene woning te gebruiken, indien deze niet zoodanig is ingericht, dat personen boven 12 jaar van verschillend ge- slacht, die niet met elkander gehuwd zijn, niet in hetzeltfde vertrek nachtverblijf be- hoeven te houden. Art. 110 Onverminderd het bepaalde in art. 107, is het verboden een woning te gebruiken, indien de inhoud van een vertrek, waarin een of meer slaapplaatsen aanwezig zijn, minder bedraagt dan 7.5 m3 voor elken persoon boven de 12 jaar, die daar nachtverblijf houdt, en 3.75 m3 voor elk kind beneden dien leeftijd. Art. Ill 1. Onverminderd het bepaalde in art. 1620, eerste lid, van het Burgerlijk Wettboek, is de bewoner, hoofd van een gezin of afzonderlijk levend persoon, of indien de last daartoe op hem niet rust de eigenaar, verplicht zorg te dragen, dat alle in de woning of in het daarbij behoorende erf aanwezige goten, kolken, putten, riolen en privaten, wanneer deze vol of verstopt zijn, geledigd of gereinigd worden. 2. Den bewoner voomoesmd, of indien de woning niet bewoond is den eigenaar, kan worden gelast: a. dat de woning en het daarbij behoorende erf, indien en voorzoover op hinderlijke wijKe verontreinigd, behoorlijk worden gereinigd; b. dat de woning, of het zich daarin be- vindende huisraad, indien met ongedierte besmet, behoorlijk worde gezuiverd; c. dat vuil, afval of andere stoffen worden verwijderd, het uitoefenen van een bedrijf of het houden van dieren worde gestaakt, indien daardoor in of nabij de woning de lucht op hinderlijke wijze verontreinigd wordt. Art. 112 Het is verboden: a. rook, afkomstig uit een stookplaats, anders af te voeren dan door een rookkanaal; b. kachelpijpen te leiden door afscheidin gen of vloeren, welke niet zijn samengesteld uit brandvrij materiaal, tenzij zij daarvan door onbrandbare en slecht warmte geleidende stoffen op voldoende wijze zijn ge'isoleerd. Art. 113 Indien uit een gebouw rook of damp op een voor de omgeving hinderlijke wijze wordt af- gevoerd, kan worden gelast, dat zoodanige voorzieningen worden getroffen, dat de hinder ophoudt. Art. 114 1. Het is verboden een onbewoonbaar- verklaarde woning na hare ontruiming voor eenig ander doel in gebruik te nemen, in gebruik te geven of te laten gebruiken zonder vergunning van Burgemeester en Wethouders 2. Deze vergunning wordt alleen gewei- gerd, indien YUU bet gebruik emstige hinder voor de omgeving of gevaar voor de veiligheid of de gezondheid te duchten is. 3. Van een besluit tot weigering van een vergunning is beroep op den Gemeenteraad toegelaten. Het bepaalde in art. 21 vindt hier- bjji overeenkomstige toepassing. Art. 115 Onverminderd het bepaalde in art. 1 van het besluit van 23 Juni 1925, S. 262, tot toe passing van de artt. 14 en 15 der Warenwet (S. 1919 no. 581), is het verboden in een ver trek, dat in onmiddellijke verbinding staat met een winkel, waarin eet- en drinkwaren worden verkocht, een slaapplaats te bezigen of te doen bezigen, tenzij dit vertrek in rechtstreek- sche gemeenschap staat met de buitenlucht of met een ander goed te ventileeren vertrek, portaal of gang. HOOFDSTUK VIII ONBEWOONBAARVERKLARING Art. 116 1. Als kenteeken, bedoeld bg art. 25, zevende lid, der Woningwet moet worden ge- bezigd een houten of metalen bord, waarop de woorden: ONBEWOONBAARVERKLAARDE WONING in duidelijk leesbare letters van ten minste 4.5 cm hoogte, met zwarte olieverf op lichten ondergrond, zijn geschilderd. 2. Het bord moet aan de onbewoon-baar- verklaarde woning worden bevestigd boven of ter zijde van de hoofdtoegangsdeur. 3. Indien de onbewoonbaar-verklaarde woning is gelegen in een gebouw, waarin andere, niet onbewoonbaarverklaarde wonin gen zijn gelegen, moet het bord worden be vestigd tegen de buitenzijde van de hoofd toegangsdeur van de woning. 4. Indien in het geval, bedoeld in het vorige lid, de hoofdtoegangsdeur als toegang tot meer dan 6en woning dient, moet op het bord worden aangegeven, welke woning is on- bewoonbaar verklaard. HOOFDSTUK IX STRAF-, OVERGANGS- EN SLOT- BEPALINGEN Art 117 Het handelen waaronder is te verstaan zoowel doen als nalaten in strgd met de bepalingen dezer Verordening wordt, voor zoover daartegen geen straf is bedreigd in 10 der Woningwet, gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden. Art. 118 1. Op een aanvrage om eene vergunning als bedoeld in art. 6, eerste lid a, der Woning wet, dan wel art. 6, eerste lid, of 17, eerste lid a, dezer Verordening, welke is ingekomen vddr den dag, waarop deze Verordening in werking treedt, wordt beschikt krachtens de bepalingen van de op den datum van in- diening geldende verordening, tenz(j de aan- vrager verzoekt daarop de bepalingen dezer Verordening van toepassing te doen z:ijm. 2. Op de uitvoering van een plan, waar- voor vergunning is verleend niet krachtens de bepalingen dezer Verordening, is van toepas sing de verordening, krachtens welker be palingen de vergunning is verleend, met dien verstande a. dat eene vergunning, welke is verleend meer dan zes maanden v66r den dag, waarop deze Verordening in werking treedt, geacht wordt te zijn vervallen, tenzij Burgemeester en Wethouders schriftelijk verklaren, dat op genoemden dag met de werkzaamheden een aanvang was gemaakt; b. dat op eene bouwvergunning mede van toepassing is art. 20 dezer Verordening. Art. 119 1. Deze Verordening kan worden aange- haald onder den titel ,,Bouwverordening der gemeente Zaamslag". Zij treedt in wer king op den eersten dag der maand, volgende op die, waarin zij is afgekondigd. 2. Behoudens het bepaalde in art. 118, vervalt bjj het in werking treden dezer Ver ordening de Bouwverordening der gemeente Zaamslag, vastgesteld met de sindsdien daarin aangebrachte wijzi- gingen en aanvullingen. De heer WISSE merkt op, dat er in het alphabetisch register staat, verbod tot het maken van bedsteden, art. 28. De SEORETARIS zegt, dat in het ontwerp stond dat het verboden was bedsteden te maken. Dit is echter door Burgemeester en Wethouders op advies van den gemeente- architect geschrapt. Verzuimd is nu dit in het alphabetisch register te schrappen. De heer WISSE: Daar is niemand die een bedstede bouwt, dat is uit de mode. De heer DE FEIJTER: Er zijn toch vroe- ger veel menschen oud in geworden. De heer KOOPMAN zou degene, die een bedstede prefereert, daar afwijking voor wil len toestaan. Als je de Bouwverordening moet toepassen, zooals ze hier staat, dan kan er in Zaamslag niet meer worden gebouwd. Dat is mijn gedaoht van deze verordening. De heer WISSE zegt, dat zijn bestaande toestanden. De heer KOOPMAN* Het is net als met het ganzenbord, je komt altijd op den dood uit. Dan hadden ze het niet aan ons moeten overlaten. De heer HAMEDINK: Wordt het gebruik van de woningen opgezegd, wanneer de woning in verband met de samenstelling van het ge zin, niet voldoet aan art. 110? De SEORETARIS antwoordt, dat de toe stand op het moment der aanvrage wordt ge nomen. De heer WISSE stelt voor de hand te hou den aan de verordening. De VOORZITTER: Het is ook zooveel mogelijk de bedoeling, deze verordening op te volgen. Hij dankt de heeren voor hunne medewerking. De heer KOOPMAN is er tegen, daar de heer Wisse de puntjes op de i wil zetten. De Bouwverordening wordt aangenomen met alleen de stem van den heer Koopman tegen. 9. Omvraag. a. De heer HAMELINK heeft al eenige malen gewezen op den toestand van de licht- leiding in De Val en de verwachting gekoes- terd, dat het veranderd zou worden. Tot heden tot is daar nog niets van gekomen. De VOORZITTER: U bedoelt die palen met de boompjes er tusschen. De heer HAMELINK antwoordt bevestigend en zegt, dat die boompjes steeds grooter wor den, zoodat ze geheel tusschen de draden zitten. De heer VAN HOEVE: In het college van Burgemeester en Wethouders is besloten, de chef-monteur van het bedrijf daarmede in ken nis te stellen en wanneer de rapporten bin- nenkomen kan het uitgevoerd worden. De VOORZITTER deelt mede, dat er nog eens op gewezen zal worden. De heer HAMELINK: Daar aan den heer Steendrjk is het ook al zoo. b. De heer KOOPMAN deelt mede, dat hij naar aanleiding van het in de vorige vergade- ring behandelde adres der gemeente Poort- vliet, met een voorstel zou komen met toeslag op het loon voor den winter. Te zijner ver- ontschuldiging wil hij nog even zeggen, dat het op het oogenblik in betere handen is dan van hem als lid van den gemeenteraad. Er is onlangs een vergadering gehouden van de Vereeniging van Nederlandsche Gemeenten en die zullen in ieder geval meer succes be- halen met dit voorstel, zoodat we maar in af- waohting leven. Hij wenschte dit even in het openbaar mede te deelen en koestert de hoop, dat succes moge volgen. De VOORZITTER gelooft, dat het naar zijn meening in goede handen is en hoopt met den heer Koopman, dat die zaak in zeer korten tijd voor elkander komt. Hij hoopt, dat er met den vlegel zal worden gedorschen om de werkloosheid te verminderen. Wanneer de gemeente en het Rijk hunne medewerking verleenen, kan het best gevonden worden om van 1 December tot 1 Maart de tarwe met den vlegel te dorschen. Alles met den vlegel dor- schen gaat natuurlijk niet. Hij betreurt het, dat er nu nog zooveel menschen op de straat staan. Stilletjes aan komt heel de zaak voor elkaar zegt spreker. Laten we nog maar ge- duld hebben. Niemand meer het woord verlangende, sluit de VOORZITTER de vergadering door het uitspreken van het dankgebed.

Krantenbank Zeeland

Ter Neuzensche Courant / Neuzensche Courant / (Algemeen) nieuws en advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen | 1933 | | pagina 8