BUBGERLIJKEN STAND. SCHEEPVAARTBEWEGING. WISSELKOERSEN. HOOGWATER TE TER NEUZEN. gestelde eischen, blijvend of tijdelijk af te sluiten. 2. Eigenaars en gdb^uikeirs van bouw- werken en erven, alsmede uitvoerders van werken, zijn verplicht, de ondenzoekingen, bedoeld in het eerste lid, te gedoogen en de gevraagde gegeveeis te verstrekken binnen een door Burgemeester en Wethouders te bepalen termijn. 3. Het is verboden de afsluiting van een middel tot watervoorziening, bedoeld in het eerste lid, te verbreken. Art. 5 1. De beoordeelinig, of de uitvoering van den bouw geschiedt overeenkomstig het be paalde in deze Verordening, en of de bouw- materialen voldoen aan de daaromtrent in deze Verordening gestelde eischen, is toever- trouwd aan het Bouwtoezicht. 2. Ingeval het Bouwtoezicht van oordeel is, dat de uitvoering van den bouw niet ge schiedt als in het eerste lid bedoeld, of dat de bouwmaterialen niet voldoen aan de in het eerste lid bedoelde eischen, geeft het Bouw toezicht hiervan schriftelijk kennis aan Bur gemeester en Wethouders en den houder der •bauwvergumning, tenziij; deze aan een monde- linge aanwijzing gevolg geeft. 3. Van elk oordeel van het Bouwtoezicht is beroep op Burgemeester en Wethouders toegelaten. De termijn, binnen welken dit beroep moet zijn ingesteld, bedraagt: a. indien het oordeel betrekking heeft op de uitvoering van den bouw, acht dagen; b. indien het oordeel betrekking heeft op de hoedanigheid van de bouwmaterialen, tweemaal 24 uren (Zon- en feestdagen niet medegerekend) 4. Aan het Bouwtoezicht en aan andere amibtenaren, aan wie door de daartoe bevoegde Macht de uitvoering dezer Verordening is opgedragen, wordt de last verstrekt om, in dien zij zulks noodig achten, alle gebouwen en alle al dan niet afgesloten ruimten en terreinen te alien tijde te betreden, desnoods tegen den wil der eigenaars of gebruikers. Bij het betreden van woningen nemen zij het bepaalde in art. 68 der Woningwet in acht. HOOFDSTUK H VOOBSOHRIFTEN BETREFFEiNDE WEGEN, ROOILIJNEN EN OPEN ERVEN EN -TERREINEN Art. 6 1. Het is verboden een weg aan te leggen of een weg aan het plaatselijk wegennet aan te sluiten zonder vergunning van den Gemeen- teraad. 2. Het is verboden een weg aan te leggen: a. anders dan met inachtneming van het bepaalde in art. 8 dezer Verordening zoomede van eenig ander voorschrift, door den Gerneen- teraad ten aanzien van den weg of van wegen in het algemeen of van het maken van kunstwerken daarin of daaraan vastgesteld; b. anders dan ter plaatse, volgens de richting, het profiel en de hoogte, door den Gemeenteraad te bepalen of goed te keuren. 3. On der het aanleggen van een weg is in deze Verordening mede begrepen het ver- lengen of verbreeden van een weg. 4. De verbodsbepalingen, in dit artikel vervat, zijn niet van toepassing op wegen, aan te leggen of aan te sluiten door het Rijk, de Provincie, een Watersohap of een Polder. Art. 7 1. De vergunning, bedoeld in art. 6, eerste lid, moet schriftelijk worden aangevraagd. Bij de aanvrage moeten de voor de beoordeeling noodige teekeningen en beschrijvingen in triplo worden overgelegd. Burgemeester en Wethouders verstrekken binnen tweemaal 24 uur na de indiening eener aanvrage daarvan een gedagteekend bewijs. 2. Op een aanvrage om vergunning, als bedoeld in het vorige lid, wordt door den Gemeenteraad binnen zes maanden na de indiening beslist. 3. De vergunning wordt geweigerd: a. indien gehandeld zoude worden in strijd met een goedgekeurd plan van uitbrei- ding of met eenig door den Gemeenteraad vastgesteld voorschrift met betrekking tot den weg of tot wegen in het algemeen; b. indien de weg en de daarvoor bestemde grond, tenzij de aanvrage een voetpad be- treft, niet aan de getmeente worden over- gedragen. 4. De vergpmning kan, behalve in de in het vorige lid genoemde gevallen, worden ge weigerd, indien de weg op dusdanig grooten afstand van bestaande bebouwingen zou gelegen zijn, dat naar het oordeel van den Gemeenteraad de vergunning te groote kosten of bezwaren voor de gemeente met zich zou brengen, met name ten aanzien van rioleering, watervoorziening, verlichting en toezicht. 5. Van het bepaalde in het derde lid onder b kan door den Gemeenteraad worden afge- weken, indien naar zijn oordeel een behoorlijk onderhoud van den weg, in verband met het te verwachten gebruik daarvan, voldoende verzekerd is. 6. Aan de vergunning kunnen voorwaarden worden verbonden met betrekking tot den termijn van voltooiing en tot de instand- houding van den weg gedurende ten hoogste 10 jaren na den aanleg, zoomede de voor- waarde dat werkzaamheden, verband houden- de met den aanleg van gemeentewege moeten worden verricht. 7. Indien op een aanvrage om vergunning tot wegaanleg gunstig is beslist, worden de richting, de gremzen en de hoogte, welke bij den aanleg van den weg moeten worden in acht genomen, overeenkomstig het daarom trent bepaalde of goedgekeurde door den Gemeenteraad, door of vanwege Burgemees ter en Wethouders op het terrein aangewezen. Art. 8 1. Een aan te leggen weg, weike voor het verkeer van rijY- en voertuigen is bestemd, mag geen geringere breedte dan 8 m ver- krjjgen; de breedte van het verharde gedeelte moete tenminste 4 m bedragen. 2. Van het bepaalde in het eerste lid kan door den Gemeenteraad worden afgeweke, ten aanzien van wegen, voor welke naar het oordeel van den Raad vaststaat, dat daaraan geen gebouwen met meer dan 66n verdieping zullen worden gebouwd, en dat zij in hoofd- zaak bestemd zullen zijn voor het openbaar verkeer van en naar de daaraan geplaatste gebouwen, met dien verstande, dat de breedte van den weg ten minste 5 m en de breedte van het verharde gedeelte ten minste 2.50 m moet bedragen. Art. 9 1. Een weg, waaraan eenig gebouw zal worden opgericht, moet behoorlijk aansluiten aan het plaatselijk net van verharde wegen en voldoen aan de door den Gemeenteraad ten aanzien van wegen, waaraan gebouwd wordt, of van dien weg in het bijzonder, vast- gestelde' voorschriften met betrekking tot de ligging, de afmetingen, de hoogte, de verhar- ding, de rioleering en andere in den weg ver- eischte kunstwerken, zoomede de verlichting. 2. Zoolang de Gemeenteraad ten aanzien van eenigen weg geen voorschriften, als be doeld in het eerste lid, heeft vastgesteld, moet de weg, indien daaraan eenig gebouw zal worden opgericht, een breedte hebben van ten minste 5 m. De breedte van het verharde gedeelte van den weg moet dan ten minste 2.5 m bedragen; de hoedanigheid der verhar- ding moet voldoen aan de eischen van het te verwachten verkeer. 3. Burgemeester en Wethouders kunnen toestaan, dat gebouwen worden opgericht aan een weg, waarvan de aansluiting, de aanleg of de voorziening overeenkomstig het bepaalde in het eerste en tweede lid voldoende ver zekerd is. Art. 10 1. Bestaande wegen mogen niet zoodanig worden opgehoogd, dat de beganegrondvloer van vertrekken in daaraan gelegen gebouwen komt te liggen beneden de weghoogte, tenzij met goedkeuring van den Gemeenteraad. 2. Niet aan de gemeente toebehoorende wegen en de daarin aanwezige kunstwerken, moeten door de eigenaren in behoorlijken staat van onderhoud worden gehouden. Aan de eigenaren kan worden gelast alle werkzaam heden te verrichten of te doen verrichten welke voor het onderhoud noodzakeljjk zijn. 3. Een bestaande weg wordt niet door de gemeente in beheer en onderhoud overgeno- men, tenzij: a- de weg en de grond waarop hiji ligt aan de gemeente in eigendom worden over- gedragen; b. de weg, indien deze een weg is als bedoeld in art. 9, eerste lid, voldoet aan de in het eerste en tweede lid van dat artikel gestelde eischen, of, indien hij niet voldoet aan die eischen, waarborgen aanwezig zijn dat hij, zonder kosten voor de gemeente, alsnog in den vereischten toestand zal worden gebracht. 4. De bepalingen, in dit artikel vervat, zijn niet van toepassing op wegen^ toebe hoorende aan het Rijk, de Provincie, een Waterschap of een Polder. Art. 11 1. Voorgevelrooilijnen en achtergevelrooi lijnen, voorzoover deze betrekking hebben op den bouw, worden door of vanwege Burge meester en Wethouders aangewezen overeen komstig de voorschriften, door den Gemeen teraad uitgevaardigd ingevolge art. 2, eerste lid a en b, en tweede lid, der^ Woningwet. 2. De aanwijzing geschiedt binnen veertien dagen nadat bij Burgemeester en Wethouders een daartoe strekkend verzoek is ingekomen van dengene, aan wien vergunning tot bouwen aan den betreffenden weg is verleend. 3. Bjj toepassing van de op de voorgevel rooilijnen en achtergevelrooilijnen betrekking habbende bepalingen in deze Verordening gelden slechts de door of vanwege Burge meester en Wethouders aangewezen ljjnen. Art. 12 1. Behoudens ingeval door den Gemeen teraad een bijzonder voorschrift ten aanzien van de voorgevelrooilijn is uitgevaardigd op grond van art. 2, tweede lid, der Woningwet, en onverminderd hetgeen ten aanzien van voorgevelrooilijnen voortvloeit uit bij het uitlbreidingsplan behoorende bebouwingsvoor- schriften krachtens art. 39 der Woningwet, gelden ten aanzien van voorgevelrooilijnen de hiema onder a, b en c volgende voor schriften a. aan nieuw aan te leggen wegen, zoo mede aan bestaande wegen buiten de be bouwde kom, geldt, behoudens het bepaalde onder b, als voorgevelrooilijn een lijn, even- wijdig aan de as van den weg, en gelegen op een afstand van 10 m uit die as, tenzij de weg- breedte grooter is dan 10 m, in welk geval de lijn is gelegen op een afstand van 5 m uit de grens van den weg; b. voorzoover gebouwen, welke aan be staande wegen buiten de bebouwde kom zijn opgericht, een ingevolge het voorschrift onder a bepaalde voorgevelrooilijn zouden over- schrijden, geldt ter plaatse als voorgevelrooi lijn de lijn, waarin de gevels dier gebouwen zijn geplaatst; c. aan bestaande wegen binnen de be bouwde kom geldt als voorgevelrooilijn een lijn, welke, getrokken door de voorgevels van de naastgelegen gebouwen, een gelijkmatig verloop verkrijgt overeenkomstig de richting van den weg, echter in dier voege, dat de breedte van den weg door den bouw niet ver- minderd zal worden. 2. Behoudens ingeval door den Gemeente raad een bijzonder voorschrift ten aanzien van de achtergevelrooilijin is uitgevaardigd op grond van art. 2, tweede lid, der Woningwet, en onverminderd hetgeen ten aanzien van achtergevelrooilijnen voortvloeit uit beibou- wingsvoorschriften krachtens art. 39 der Woningwet, geldt als achtergevelrooilijn een lijn, achter de voorgevelrooilijn gelegen, op een afstand, geljjk aan een vierde van den afstand van de voorgevelrooilijnen in het bouwblok, tenzij deze afstand meer dan 60 m bedraagt of gebouwd wordt anders dan in een geheel of grootendeels door wegen omgeven bouwiblok, in welke gevallen de afstand van de voorgevelrooilijn tot de achtergevelrooilijn 15 m bedraagt. Art. 13 1. Bij het bouwen van eenig gebouw aan een weg moet, na voltooiing van den bouw, langs de voile breedte van de achterzijde van het gebouw en in onmiddelljijke aansluiting daarmede, een bij het gebouw behoorend open erf aanwezig blijven. Het deel van het erf, bebouwd krachtens het bepaalde in art. 17, tweede lid onder 1°., wordt mede als open erf beschouwd. 2. Het open erf, bedoeld in het eerste lid, moet, gemeten uit eenig deel van de achter zijde van het gebouw en loodreoht op de ach tergevelrooilijn, tenminste de volgende diepte verkrijgen; a. bij gebouwen zonder verdieping 10 m; b. bij gebouwen met den of meer verdie- plhgen, voor elke verdieping 3 m meer dan onder a omschreven. 3. Onverminderd het bepaalde in art. 25, is van het bepaalde in het eerste en tweede lid vriistelling mogelijk in de bebouwde kom, zoomede overigens, indien de bestemming van het gebouw of de ligging daarvan het ver- leenen van vrijlstellig wettigt, evenwel met dien verstande, dat langs den zij- of achter- gevel van het gebouw steeds een open ruimte, die nergens een geringere breedte heeft dan 3 m, aanwezig moet blijven. Art. 14 1. Bouwterreinen en open erven van ge bouwen moeten een voldoende ophooging en afwatering hebben; slooten, wateren en riolen moeten in een voldoenden toestand van rein- heid en van onderhoud verkeeren. 2. In een geheel of grootendeels door wegen omgeven bouwblok moet het open erf der aanwezige gebouwen ten minste 0.50 m hooger zijn gelegen dan de hoogste water- stand, die ter plaatse pleegt voor te komen. 3. Open erven en plaatsen van ter bewo- ning bestemde gebouwen, welke zich niet bevinden in een bouwblok als bedoeld in bet vorige lid, moeten voor een gedeelte tot een afstand van ten minste 3 m uit het gebouw, eenzelfde hoogteligging hebben als aldaar om schreven. 4. Aan de eigenaren kan gelast worden, alle werkzaamheden te verrichten of te doen verrichten, welke voor het in overeenstem- ming brengen van terreinen, erven, slooten, wateren en riolen met voomoemde bepalingen van dit artikel noodzakelijk zijn. De maat- regelen, welke met betrekking tot het be paalde in het eerste lid kunnen worden voorgeschreven, bestaan in het ophoogen van het terrein of erf, het tot stand brengen van behoorlijke afwatering enz., het dempen van de sloot of het water (al dan niet met rio leering of overwelving) en het ruimen of herstellen van het riool. Art. 15 1. Indien de voorgevelrooilijn niet samen- valt met de grens van den weg, moet het daartusschen gelegen terrein van den weg zijn afgescheiden. Indien de afscheiding wordt gevormd anders dan door een waterloop, mag de hoogte der afscheiding niet minder dan 0.60 m en niet meer dan 1.20 m bedragen. 2. Aan de eigenaren kan worden gelast, dat terreinen en gronden, welke geen wei- of bouwland zijn, van een behoorlijke afscheiding worden voorzien. 3. Afscheidingen langs een weg mogen niet voorzien zijn van punten of prikkeldraad op zoodanige wijze, dat dit voor voorbijgan- gers gevaar oplevert. Beweegbare deelen van zulk een afscheiding mogen in geen enkelen stand de grens van den weg kunnen over- schrijden. HOOFDSTUK in VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE HET VERBOD EN DE VERGUNNING TOT BOUWEN Art. 16 1. Het is verboden te bouwen, anders dan met inachtneming van de bepalingen, vervat in de hoofdstukken H en IV dezer Verorde ning. 2. Ten aanzien van de vemieuwing of de verandering van een gedeelte van een bouw- werk of het uitbreiden van een bouwwenk zrjn alleen die bepalingen van toepassing, die het te vernieuwen of te veranderen gedeelte of de uitibreiding betreffen. 3. Het is verboden zoodanig te bouwen, dat daardoor een bestaand gebouw met bij- behoorend erf niet langer zou blijven voldoen aan het bepaalde in deze Verordening. Wordt daaraan reeds niet voldaan, dan mag de bestaande toestand, voorzoover deze daaraan niet voldoet, niet ongunstiger worden. 4. Het is verboden een gebouw op te richten, waarin twee of meer woningen boven elkander zijn gelegen. Art. 17 1. Het is verboden te bouwen: a. voor zoover zulk een verbod niet reeds begrepen is in art. 6, eerste lid a, der Woning wet, zonder schriftelijke vergunning vac Burgemeester en Wethouders; b. met afwijking van het bouwplan, waar op de vergunning is verleend, of van de be palingen dier vergunning, tenzij met bijzon- dere schriftelijke toestemming van Burge meester en Wethouders; c. met afwijking van de voorwaarden, verbonden aan eene vrijstelling, tenzij met brjzondere schriftelijke toestemming van Bur gemeester en Wethouders. 2. De verbodsbepaling, onder a genoemd, is niet van toepassing: 1°. op het bouwen van schuurtjes, wasch- hokken, bergplaatsen en dergelijke bijge- bouwtjes op het open erf achter een gebouw, mats de gezamenlijke inhoud en de gemiddelde hoogte, beide gemeten buitenwerks boven den grondslag van het aansluitende terrein, onder- scheidenlijk niet meer dan 15 m3 en 2.25 m bedragen; 2°. op vemieuwingen, veranderingen of uitbreidingen van ondergeschikte beteekenis, mits daarvan ten minste 2 X 24 uur v66r den aanvang der werkzaamheden kennis wordt gegeven aan het Bouwtoezicht. Deze kennis- geving is niet vereischt voor werkzaamheden, behoorende tot het dagelijksch onderhoud; 3°. op het bouwen ingevolge eene aan- schrijving van Burgemeester en Wethouders krachtens de Woningwet of de Bouwverorde- ning. Art. 18 1. Ter verkrijging van eene vergunning als bedoeld in art. 6, eerste lid a, der Woningwet en in art. 17, eerste lid a, dezer Verordening, moet hij, voor wiens rekening wordt gebouwd, of zijn gemachtigde, een daartoe strekkende schriftelijk verzoek indienen bij Burgemeester en Wethouders. 2. Het verzoekschrift moet inhouden: a. naam en woonplaats van den aan- vrager of diens gemachtigde; b. een nauwkeurige opgave van den aard, de bestemming en de plaats der uit te voeren werken c. naam en woonplaats van dengene, onder wiens leiding het werk zal worden uitgevoerd. 3. Bij het verzoekschrift moeten in drie- voud worden overgelegd de noodige teekenin gen en bescheiden, onderteekend of gewaar- merkt door den aanvrager of dienis gemach tigde. 4. De teekeningen moeten duidelijk en zaakkundig uitgevoerd zijn; de maten moeten daarop zijn ingeschreven. De aard der te gebruiiken materialen moet uit de overgelegde bescheiden duidelijk blijken. 5. Indien de aanvrage betrekking heeft op de vemieuwing of verandering van een ge deelte van een bouwwerk, of op het uitbreiden van een bouwwerk, moet uit de teekeningen zoowel de bestaande toestand als de veran dering, welke daarin zal worden aangebracht, duidelijk blijken. 6. Indien de aanvrage een gebouw betreft, moeten de teekeningen aangeven: a. de ligging van het gebouw met aandui- ding van den noordpijl, zoomede de belendende bebouwing en de wegen tot op een afstand van ten minste 20 m in den, omtrek, met vermelding van de kadastrale nummers van de te bebouwen en van de belendende per- ceelen b. de hoofdafmetingen van het gebouw; c. de hoogte, ten opzichte van peil, van: 1°. het te bebouwen erf; 2°. het bij het gebouw aansluitende erf, zooals dit na de voltooiing van den bouw zal liggen; 3°. den aanleg van de fundeering, het trasraam, de vloeren, de goten en het dak; d. de horizontale doorsnede van den be- ganegrond, van alle verdiepingen en van den zolder, waaruit de indeeling van het gebouw en de bestemming der verschillende ruimten moet blijken; e. de voor-, zij- en achtergevels, alsmede ten minste 66n vertieale lengte- en 6bn dito dwarsdoorsnede van het gebouw; f. de afmetingen der verschillende ruimten; g. de plaatsing, soort en afmetingen van trappen en van deur- en lichtopeningen; h. de plaatsing en inrichting van privaten en gootsteenen en de inrichtingen tot afvoer van drekstoffen en van water en vuil; i. de inrichtingen tot voorziening van drink water; j. de plaatsing en inrichting van rook- kanalen en schoorsteenen, alsmede van licht-, lucht-, wasem- en liftkokers; k. de middelen tot toevoer van lucht; 1. de samenstelling der fundeering; m. de dikte der muren en de doorbreking van muren door deur-, venster-, kast- en andere openingen; n. de balklagen met afmetingen, onderlinge afstanden, oplegging en verankering der balken; 0. de samenstelling van vloeren en pla fonds p. de wijze van bekapping met de afme tingen der samenstellende deelen. 7. De teekening, bedoeld in het zesde lid onder a, moet worden bewerkt op een schaal, niet kleiner dan 1 1250; de overige teeke ningen op een schaal, niet kleiner dan 1 100; echter met dien verstande, dat in bijzondere gevallen Burgemeester en Wethouders het toepassen van een kleinere schaal kunnen toestaan of het toepassen van een grootere schaal kunnen eischen. 8. Bij toepassing van constructies in ge- wapend beton of ijzer moeten tevens worden overgelegd de berekeningen, met behulp van welke de zwaarte der constructiedeelen is bepaald. 9. Burgemeester en Wethouders kunnen voorts overlegging eischen van al zulke be- scheiden en teekeningen, als Zijvoor een juiste beoordeeling der bouwplannen noodig achten, alsmede van meer exemplaren van een of meer der geeischte bescheiden. 10. Burgemeester en Wethouders kunnen van het bepaalde in het derde tot en met zevende lid van dit artikel, hetzij geheel, hetiziij gedeeltelijk, ontheffing verleenen; zij kunnen voor bouwwerken van zeer onder- geschikten aard bovendien ontheffing ver leenen van het bepaalde in het eerste en tweede lid van dit artikel en hunne schrifte lijke beschikking geven op een mondelinge aanvrage. 11. Van de indiening van een aanvrage om bouwvergunning wordt vanwege Burge meester en Wethouders aan den aanvrager of diens gemachtigde, binnen tweemaal 24 uren na ontvangst, een gedagteekend bewijs verstrekt. Art. 19 1. Burgemeester en Wethouders beslisseta op een verzoek om vergunning, als bedoeld in art. 6, eerste lid a, der Woningwet en in art. 17, eerste lid a, dezer Verordening, binnen een maand na de dagteekening van het bewijs van indiening van zulk een verzoek. Zij brengen hunne beslissing onverwijld, door toezending, van een afschrift daarvan, ter kennis van den aanvrager of diens gemach tigde. 2. De in het eerste lid bedoelde termijn kan om zakelijke redenen eenmaal met den maand worden verlengd. Het besluit tot zulk eene verlenging bevat de gronden, waarop het berust, en wordt den aanvrager of diens gemachtigde onverwijld in afschrift toege- zonden. 3. Bij het besluit tot het verleenen van bouwvergunning worden een afschrift van de aanvrage en ddn stel der geeischte beschei den, door of vanwege Burgemeester en Wet houders gewaarmerkt, aan den aanvrager of diens gemachtigde uitgereikt. 4. Een besluit tot het verleenen van voor- waardelijke vergunning of tot weigering der vergunning of tot aanhouding van de beslis sing op een verzoek om vergunning bevat steeds de gronden, waarop het berust. 5. Burgemeester en Wethouders kunnen op verzoek van den aanvrager of diens ge machtigde bouwvergunning voor een gedeelte van een bouwplan verleenen. Art. 20 1. Burgemeester en Wethouders kunnen een bouwvergunning intrekken: a. wanneer binnen zes maanden na de dag teekening van de bouwvergunning nog niet met de werkzaamheden een aanvang is ge- maakt; b. wanneer de werkzaamheden gedurende zes maanden zijn gestaakt geweest en kenne- lijk niet meer zullen worden voortgezet; wanneer blijkt dat de bouwvergunning /en gevolge van misleidende opgaven ten on rechte was verleend. 2. Het besluit tot intrekking bevat de gronden, waarop het berust; het wordt onver- wijld aan den houder der bouwvergunning in afschrift toegezonden. 3. Vo6r de intrekking wordt de houder der i bouwvergunning in de gelegenheid gesteld i zich te doen hooren. Hij kan zich door een gemachtigde doen vertegenwoordigen. Art. 21 1. Van een besluit tot het verleenen van voorwaardelijke vergunning of tot weigering der vergunning of tot aanhouding der beslis sing op een verzoek om vergunning, als be doeld in art. 6, eerste lid a, der Woningwet, en in art. 17, eerste lid a, dezer Verordening; van een besluit, waarbij nadere eischen ge steld zijn als bedoeld in art. 3, eerste lid, dezer Verordening, zoomede van een besluit tot intrekking van een verleende bouwver gunning, kan de aanvrager of houder der vergunning of diens gemachtigde binnen 66n maand na de dagteekening der desbetreffende, hem beteekende kennisgeving bij den Gemeen teraad in beroep komen. Gelijke voorziening is toegelaten, indien Burgemeester en Wet houders niet overeenkomstig het bepaalde in art. 19, eerste lid, eene beslissing hebben ge nomen, met dien verstande, dat de termijn van een maand, binnen welken beroep kan worden ingesteld, dan geacht wordt te zijn ingegaan op den derden dag na den datum, waarop Burgemeester en Wethouders uiter- lijk eene beslissing hadden moeten nemen. 2. Het beroep wordt ingesteld b(j> een aan den Gemeenteraad te richten verzoekschrift, hetweik moet bevatten: a. naam en woonplaats van den belang- hebbende of diens gemachtigde; b. dagteekening en nummer van het be sluit, waartegen het beroep is gericht; c. de gronden, waarop het beroep berust; d. een aanduiding van de beslissing, die belanghebbende wenscht. 3. De Gemeenteraad neemt een beslissing binnen den maand na den datum van in diening van het verzoekschrift. Vergadert de Raad niet binnen een maand, dan wordt de beslissing in de eerstvolgende zitting ge nomen. De beslissing kan eenmaal voor ten hoogste edn maand worden verdaagd. 4. Alvorens de Gemeenteraad op het be- roepschrift een beslissing neemt, wordt degene, die het beroep heeft ingesteld, of diens rechtverkrijgende, in de gelegenheid gesteld, het verzoek mondeling ten overstaan van Burgemeester en Wethouders toe te lich- ten. Hiervan wordt een proces-verbaal op- gemaakt, dat aan den Gemeenteraad wordt overgelegd. 5. Van het besluit van den Gemeenteraad wordt door Burgemeester en Wethouders on verwijld kennis gegeven, door toezending van een afschrift aan hem, die het beroep heeft ingesteld, of aan zijn rechtverkrijgende. 6. Indien het raadsbesluit strekt tot het verleenen van de vergunning, geldt de ken nisgeving, bedoeld in het vijfde lid als eene door Burgemeester en Wethouders verleende vergunning. De hoofdstukken I, H en IH worden zon der eenige bespreking met algemeene stem- men aangenomen. (Wordt vervolgd) SAS VAN GENT. Huwelijks-aangiften. 29 Juli. Johannes Adria- nus Stellenaar, oud 45 j., jm. en Maria Leo- narda Ducarmon, oud 28 j., jd. Huwelijks-voltrekkingen. 27 Juli. Raymond Scheffer, oud 25 j., jm. en Maria Johanna van Hulle, oud 21 j., jd. Geboorten. 16 Juli. Oswald Johannes, z. van Felix Deopoldus van Acker en van Maria Su- zanna de Vos. 22 Juli. Salomon Marinus Servaas, z. van Adriaan Jan Comelis vein Hoeve en van Dina Scheele. 28 Juli. Willy Pierre, z. van Raymond Meloen en van Floor- da Christina de Bruijn. Overladen. 18 Juli. Ivo Willems, oud 68 j., echtg. van Stephanie Hautekeete. 20 Juli. Maria Paulina Swarteld, oud 66 j., echtg. van Arthur Edemondus Jacobus Lippens. Voor Ter Neuzen: 3 Aug. Nederl. s.s. HENNIE, 129, pijpaarde, Par. Voor Sluiskil: 3 Aug. Spaansch s.s. RA MON, 1376, ledig, Zeebrugge. Van Sluiskil: 2 Aug. Duitsch s.s. AJAX, 1321, kunstmest, Antwerpen; Duitsch s.s. MINNA CORDS, 552, cokes, Danzig. Voor Gent: 2 Aug. Duitsch sn. ERNA, 410, ledig, Brussel; Duitsch s.s. MARION TRABER, 1456, kolen, Danzig; Eng. s.s. GRIPFAST, 634, cokes, New-Castle; Eng. s.s. RALLUS, 920, stukg., Antwerpen; Lett. s.s. REGENT, 1826, gem., Riga. 3 Aug. Noorsch s.s. LYSLiAND, 727, pyr., Thamshavn; Eng. s.s. AKELD, 374, kolen, New-Castle; Eng. s.s. AKENSIDE, 1600, hout, Uleaborg; Eng. s.s. CRICHTOUN, 506, stukg., Leith; Eng. s.s. PEREGRINE, 470, stukg., London; Duitsch s.s. ANN! AHRENS, 554, hout, Kotka. Van Gent: 2 Aug. Noorsch s.s. LOKE, 1472, hout, Kemi; Eng. s.s. AIRE, 445, stukg., Goole; Duitsch s.s. TAUBE, 534, restant, Rot terdam; Ned. s.s. TERNEUZEN, 1478, ledig, Leningrad; Russ. s.s. FRIEDRICH ENGELS, 2261, ledig, Leningrad. 3 Aug. Eng. s.s. HERO, 386, stukg., Lon don; Deensch s.s. ABSALON, 1353, ledig, Grangemouth; Duitsch s.s. ERNA, 410, kunst mest, Stettin; Duitsch s.s. MARION TRA BER, 1456, ledig, Danzig; Ned. s.s. ANNA, 115, konijnenvellen, Strood. Amsterdam, 4 Aug. 1933. Bieden. Laten. Engelsch 8,22 8,24 Fransch 9,69 9,71 Belgisch 6,90% 6,92% (Zonnetqd.) voorm. nam. Zaterdag 5 Aug. 0.55 1.21 Zondag 6 1.47 2.10 Maandag 7 2.32 2.53 Dinsdag 8 3.14 3.33 Woensdag 9 3.53 4.12 Donderdag 10 4.30 4.48 Vrijdag 11 5.06 5.24

Krantenbank Zeeland

Ter Neuzensche Courant / Neuzensche Courant / (Algemeen) nieuws en advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen | 1933 | | pagina 7