BUBGERLIJKEN STAND.
SCHEEPVAARTBEWEGING.
WISSELKOERSEN.
HOOGWATER TE TER NEUZEN.
gestelde eischen, blijvend of tijdelijk af te
sluiten.
2. Eigenaars en gdb^uikeirs van bouw-
werken en erven, alsmede uitvoerders van
werken, zijn verplicht, de ondenzoekingen,
bedoeld in het eerste lid, te gedoogen en de
gevraagde gegeveeis te verstrekken binnen
een door Burgemeester en Wethouders te
bepalen termijn.
3. Het is verboden de afsluiting van een
middel tot watervoorziening, bedoeld in het
eerste lid, te verbreken.
Art. 5
1. De beoordeelinig, of de uitvoering van
den bouw geschiedt overeenkomstig het be
paalde in deze Verordening, en of de bouw-
materialen voldoen aan de daaromtrent in
deze Verordening gestelde eischen, is toever-
trouwd aan het Bouwtoezicht.
2. Ingeval het Bouwtoezicht van oordeel
is, dat de uitvoering van den bouw niet ge
schiedt als in het eerste lid bedoeld, of dat de
bouwmaterialen niet voldoen aan de in het
eerste lid bedoelde eischen, geeft het Bouw
toezicht hiervan schriftelijk kennis aan Bur
gemeester en Wethouders en den houder der
•bauwvergumning, tenziij; deze aan een monde-
linge aanwijzing gevolg geeft.
3. Van elk oordeel van het Bouwtoezicht
is beroep op Burgemeester en Wethouders
toegelaten. De termijn, binnen welken dit
beroep moet zijn ingesteld, bedraagt:
a. indien het oordeel betrekking heeft op
de uitvoering van den bouw, acht dagen;
b. indien het oordeel betrekking heeft op
de hoedanigheid van de bouwmaterialen,
tweemaal 24 uren (Zon- en feestdagen niet
medegerekend)
4. Aan het Bouwtoezicht en aan andere
amibtenaren, aan wie door de daartoe bevoegde
Macht de uitvoering dezer Verordening is
opgedragen, wordt de last verstrekt om, in
dien zij zulks noodig achten, alle gebouwen
en alle al dan niet afgesloten ruimten en
terreinen te alien tijde te betreden, desnoods
tegen den wil der eigenaars of gebruikers.
Bij het betreden van woningen nemen zij het
bepaalde in art. 68 der Woningwet in acht.
HOOFDSTUK H
VOOBSOHRIFTEN BETREFFEiNDE
WEGEN, ROOILIJNEN EN OPEN ERVEN
EN -TERREINEN
Art. 6
1. Het is verboden een weg aan te leggen
of een weg aan het plaatselijk wegennet aan
te sluiten zonder vergunning van den Gemeen-
teraad.
2. Het is verboden een weg aan te leggen:
a. anders dan met inachtneming van het
bepaalde in art. 8 dezer Verordening zoomede
van eenig ander voorschrift, door den Gerneen-
teraad ten aanzien van den weg of van wegen
in het algemeen of van het maken van
kunstwerken daarin of daaraan vastgesteld;
b. anders dan ter plaatse, volgens de
richting, het profiel en de hoogte, door den
Gemeenteraad te bepalen of goed te keuren.
3. On der het aanleggen van een weg is in
deze Verordening mede begrepen het ver-
lengen of verbreeden van een weg.
4. De verbodsbepalingen, in dit artikel
vervat, zijn niet van toepassing op wegen, aan
te leggen of aan te sluiten door het Rijk, de
Provincie, een Watersohap of een Polder.
Art. 7
1. De vergunning, bedoeld in art. 6, eerste
lid, moet schriftelijk worden aangevraagd. Bij
de aanvrage moeten de voor de beoordeeling
noodige teekeningen en beschrijvingen in
triplo worden overgelegd. Burgemeester en
Wethouders verstrekken binnen tweemaal 24
uur na de indiening eener aanvrage daarvan
een gedagteekend bewijs.
2. Op een aanvrage om vergunning, als
bedoeld in het vorige lid, wordt door den
Gemeenteraad binnen zes maanden na de
indiening beslist.
3. De vergunning wordt geweigerd:
a. indien gehandeld zoude worden in
strijd met een goedgekeurd plan van uitbrei-
ding of met eenig door den Gemeenteraad
vastgesteld voorschrift met betrekking tot
den weg of tot wegen in het algemeen;
b. indien de weg en de daarvoor bestemde
grond, tenzij de aanvrage een voetpad be-
treft, niet aan de getmeente worden over-
gedragen.
4. De vergpmning kan, behalve in de in het
vorige lid genoemde gevallen, worden ge
weigerd, indien de weg op dusdanig grooten
afstand van bestaande bebouwingen zou
gelegen zijn, dat naar het oordeel van den
Gemeenteraad de vergunning te groote kosten
of bezwaren voor de gemeente met zich zou
brengen, met name ten aanzien van rioleering,
watervoorziening, verlichting en toezicht.
5. Van het bepaalde in het derde lid onder
b kan door den Gemeenteraad worden afge-
weken, indien naar zijn oordeel een behoorlijk
onderhoud van den weg, in verband met het
te verwachten gebruik daarvan, voldoende
verzekerd is.
6. Aan de vergunning kunnen voorwaarden
worden verbonden met betrekking tot den
termijn van voltooiing en tot de instand-
houding van den weg gedurende ten hoogste
10 jaren na den aanleg, zoomede de voor-
waarde dat werkzaamheden, verband houden-
de met den aanleg van gemeentewege moeten
worden verricht.
7. Indien op een aanvrage om vergunning
tot wegaanleg gunstig is beslist, worden de
richting, de gremzen en de hoogte, welke bij
den aanleg van den weg moeten worden in
acht genomen, overeenkomstig het daarom
trent bepaalde of goedgekeurde door den
Gemeenteraad, door of vanwege Burgemees
ter en Wethouders op het terrein aangewezen.
Art. 8
1. Een aan te leggen weg, weike voor het
verkeer van rijY- en voertuigen is bestemd,
mag geen geringere breedte dan 8 m ver-
krjjgen; de breedte van het verharde gedeelte
moete tenminste 4 m bedragen.
2. Van het bepaalde in het eerste lid kan
door den Gemeenteraad worden afgeweke,
ten aanzien van wegen, voor welke naar het
oordeel van den Raad vaststaat, dat daaraan
geen gebouwen met meer dan 66n verdieping
zullen worden gebouwd, en dat zij in hoofd-
zaak bestemd zullen zijn voor het openbaar
verkeer van en naar de daaraan geplaatste
gebouwen, met dien verstande, dat de breedte
van den weg ten minste 5 m en de breedte
van het verharde gedeelte ten minste 2.50 m
moet bedragen.
Art. 9
1. Een weg, waaraan eenig gebouw zal
worden opgericht, moet behoorlijk aansluiten
aan het plaatselijk net van verharde wegen
en voldoen aan de door den Gemeenteraad
ten aanzien van wegen, waaraan gebouwd
wordt, of van dien weg in het bijzonder, vast-
gestelde' voorschriften met betrekking tot de
ligging, de afmetingen, de hoogte, de verhar-
ding, de rioleering en andere in den weg ver-
eischte kunstwerken, zoomede de verlichting.
2. Zoolang de Gemeenteraad ten aanzien
van eenigen weg geen voorschriften, als be
doeld in het eerste lid, heeft vastgesteld, moet
de weg, indien daaraan eenig gebouw zal
worden opgericht, een breedte hebben van ten
minste 5 m. De breedte van het verharde
gedeelte van den weg moet dan ten minste
2.5 m bedragen; de hoedanigheid der verhar-
ding moet voldoen aan de eischen van het te
verwachten verkeer.
3. Burgemeester en Wethouders kunnen
toestaan, dat gebouwen worden opgericht aan
een weg, waarvan de aansluiting, de aanleg
of de voorziening overeenkomstig het bepaalde
in het eerste en tweede lid voldoende ver
zekerd is.
Art. 10
1. Bestaande wegen mogen niet zoodanig
worden opgehoogd, dat de beganegrondvloer
van vertrekken in daaraan gelegen gebouwen
komt te liggen beneden de weghoogte, tenzij
met goedkeuring van den Gemeenteraad.
2. Niet aan de gemeente toebehoorende
wegen en de daarin aanwezige kunstwerken,
moeten door de eigenaren in behoorlijken staat
van onderhoud worden gehouden. Aan de
eigenaren kan worden gelast alle werkzaam
heden te verrichten of te doen verrichten
welke voor het onderhoud noodzakeljjk zijn.
3. Een bestaande weg wordt niet door de
gemeente in beheer en onderhoud overgeno-
men, tenzij:
a- de weg en de grond waarop hiji ligt
aan de gemeente in eigendom worden over-
gedragen;
b. de weg, indien deze een weg is als bedoeld
in art. 9, eerste lid, voldoet aan de in het
eerste en tweede lid van dat artikel gestelde
eischen, of, indien hij niet voldoet aan die
eischen, waarborgen aanwezig zijn dat hij,
zonder kosten voor de gemeente, alsnog in den
vereischten toestand zal worden gebracht.
4. De bepalingen, in dit artikel vervat,
zijn niet van toepassing op wegen^ toebe
hoorende aan het Rijk, de Provincie, een
Waterschap of een Polder.
Art. 11
1. Voorgevelrooilijnen en achtergevelrooi
lijnen, voorzoover deze betrekking hebben op
den bouw, worden door of vanwege Burge
meester en Wethouders aangewezen overeen
komstig de voorschriften, door den Gemeen
teraad uitgevaardigd ingevolge art. 2, eerste
lid a en b, en tweede lid, der^ Woningwet.
2. De aanwijzing geschiedt binnen veertien
dagen nadat bij Burgemeester en Wethouders
een daartoe strekkend verzoek is ingekomen
van dengene, aan wien vergunning tot bouwen
aan den betreffenden weg is verleend.
3. Bjj toepassing van de op de voorgevel
rooilijnen en achtergevelrooilijnen betrekking
habbende bepalingen in deze Verordening
gelden slechts de door of vanwege Burge
meester en Wethouders aangewezen ljjnen.
Art. 12
1. Behoudens ingeval door den Gemeen
teraad een bijzonder voorschrift ten aanzien
van de voorgevelrooilijn is uitgevaardigd op
grond van art. 2, tweede lid, der Woningwet,
en onverminderd hetgeen ten aanzien van
voorgevelrooilijnen voortvloeit uit bij het
uitlbreidingsplan behoorende bebouwingsvoor-
schriften krachtens art. 39 der Woningwet,
gelden ten aanzien van voorgevelrooilijnen
de hiema onder a, b en c volgende voor
schriften
a. aan nieuw aan te leggen wegen, zoo
mede aan bestaande wegen buiten de be
bouwde kom, geldt, behoudens het bepaalde
onder b, als voorgevelrooilijn een lijn, even-
wijdig aan de as van den weg, en gelegen op
een afstand van 10 m uit die as, tenzij de weg-
breedte grooter is dan 10 m, in welk geval
de lijn is gelegen op een afstand van 5 m uit
de grens van den weg;
b. voorzoover gebouwen, welke aan be
staande wegen buiten de bebouwde kom zijn
opgericht, een ingevolge het voorschrift onder
a bepaalde voorgevelrooilijn zouden over-
schrijden, geldt ter plaatse als voorgevelrooi
lijn de lijn, waarin de gevels dier gebouwen
zijn geplaatst;
c. aan bestaande wegen binnen de be
bouwde kom geldt als voorgevelrooilijn een
lijn, welke, getrokken door de voorgevels van
de naastgelegen gebouwen, een gelijkmatig
verloop verkrijgt overeenkomstig de richting
van den weg, echter in dier voege, dat de
breedte van den weg door den bouw niet ver-
minderd zal worden.
2. Behoudens ingeval door den Gemeente
raad een bijzonder voorschrift ten aanzien
van de achtergevelrooilijin is uitgevaardigd op
grond van art. 2, tweede lid, der Woningwet,
en onverminderd hetgeen ten aanzien van
achtergevelrooilijnen voortvloeit uit beibou-
wingsvoorschriften krachtens art. 39 der
Woningwet, geldt als achtergevelrooilijn een
lijn, achter de voorgevelrooilijn gelegen, op
een afstand, geljjk aan een vierde van den
afstand van de voorgevelrooilijnen in het
bouwblok, tenzij deze afstand meer dan 60 m
bedraagt of gebouwd wordt anders dan in een
geheel of grootendeels door wegen omgeven
bouwiblok, in welke gevallen de afstand van
de voorgevelrooilijn tot de achtergevelrooilijn
15 m bedraagt.
Art. 13
1. Bij het bouwen van eenig gebouw aan
een weg moet, na voltooiing van den bouw,
langs de voile breedte van de achterzijde van
het gebouw en in onmiddelljijke aansluiting
daarmede, een bij het gebouw behoorend open
erf aanwezig blijven. Het deel van het erf,
bebouwd krachtens het bepaalde in art. 17,
tweede lid onder 1°., wordt mede als open erf
beschouwd.
2. Het open erf, bedoeld in het eerste lid,
moet, gemeten uit eenig deel van de achter
zijde van het gebouw en loodreoht op de ach
tergevelrooilijn, tenminste de volgende diepte
verkrijgen;
a. bij gebouwen zonder verdieping 10 m;
b. bij gebouwen met den of meer verdie-
plhgen, voor elke verdieping 3 m meer dan
onder a omschreven.
3. Onverminderd het bepaalde in art. 25,
is van het bepaalde in het eerste en tweede lid
vriistelling mogelijk in de bebouwde kom,
zoomede overigens, indien de bestemming van
het gebouw of de ligging daarvan het ver-
leenen van vrijlstellig wettigt, evenwel met
dien verstande, dat langs den zij- of achter-
gevel van het gebouw steeds een open ruimte,
die nergens een geringere breedte heeft dan
3 m, aanwezig moet blijven.
Art. 14
1. Bouwterreinen en open erven van ge
bouwen moeten een voldoende ophooging en
afwatering hebben; slooten, wateren en riolen
moeten in een voldoenden toestand van rein-
heid en van onderhoud verkeeren.
2. In een geheel of grootendeels door
wegen omgeven bouwblok moet het open erf
der aanwezige gebouwen ten minste 0.50 m
hooger zijn gelegen dan de hoogste water-
stand, die ter plaatse pleegt voor te komen.
3. Open erven en plaatsen van ter bewo-
ning bestemde gebouwen, welke zich niet
bevinden in een bouwblok als bedoeld in bet
vorige lid, moeten voor een gedeelte tot een
afstand van ten minste 3 m uit het gebouw,
eenzelfde hoogteligging hebben als aldaar om
schreven.
4. Aan de eigenaren kan gelast worden,
alle werkzaamheden te verrichten of te doen
verrichten, welke voor het in overeenstem-
ming brengen van terreinen, erven, slooten,
wateren en riolen met voomoemde bepalingen
van dit artikel noodzakelijk zijn. De maat-
regelen, welke met betrekking tot het be
paalde in het eerste lid kunnen worden
voorgeschreven, bestaan in het ophoogen van
het terrein of erf, het tot stand brengen van
behoorlijke afwatering enz., het dempen van
de sloot of het water (al dan niet met rio
leering of overwelving) en het ruimen of
herstellen van het riool.
Art. 15
1. Indien de voorgevelrooilijn niet samen-
valt met de grens van den weg, moet het
daartusschen gelegen terrein van den weg zijn
afgescheiden. Indien de afscheiding wordt
gevormd anders dan door een waterloop, mag
de hoogte der afscheiding niet minder dan
0.60 m en niet meer dan 1.20 m bedragen.
2. Aan de eigenaren kan worden gelast,
dat terreinen en gronden, welke geen wei- of
bouwland zijn, van een behoorlijke afscheiding
worden voorzien.
3. Afscheidingen langs een weg mogen
niet voorzien zijn van punten of prikkeldraad
op zoodanige wijze, dat dit voor voorbijgan-
gers gevaar oplevert. Beweegbare deelen van
zulk een afscheiding mogen in geen enkelen
stand de grens van den weg kunnen over-
schrijden.
HOOFDSTUK in
VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE HET
VERBOD EN DE VERGUNNING TOT
BOUWEN
Art. 16
1. Het is verboden te bouwen, anders dan
met inachtneming van de bepalingen, vervat
in de hoofdstukken H en IV dezer Verorde
ning.
2. Ten aanzien van de vemieuwing of de
verandering van een gedeelte van een bouw-
werk of het uitbreiden van een bouwwenk zrjn
alleen die bepalingen van toepassing, die het
te vernieuwen of te veranderen gedeelte of de
uitibreiding betreffen.
3. Het is verboden zoodanig te bouwen,
dat daardoor een bestaand gebouw met bij-
behoorend erf niet langer zou blijven voldoen
aan het bepaalde in deze Verordening. Wordt
daaraan reeds niet voldaan, dan mag de
bestaande toestand, voorzoover deze daaraan
niet voldoet, niet ongunstiger worden.
4. Het is verboden een gebouw op te
richten, waarin twee of meer woningen boven
elkander zijn gelegen.
Art. 17
1. Het is verboden te bouwen:
a. voor zoover zulk een verbod niet reeds
begrepen is in art. 6, eerste lid a, der Woning
wet, zonder schriftelijke vergunning vac
Burgemeester en Wethouders;
b. met afwijking van het bouwplan, waar
op de vergunning is verleend, of van de be
palingen dier vergunning, tenzij met bijzon-
dere schriftelijke toestemming van Burge
meester en Wethouders;
c. met afwijking van de voorwaarden,
verbonden aan eene vrijstelling, tenzij met
brjzondere schriftelijke toestemming van Bur
gemeester en Wethouders.
2. De verbodsbepaling, onder a genoemd,
is niet van toepassing:
1°. op het bouwen van schuurtjes, wasch-
hokken, bergplaatsen en dergelijke bijge-
bouwtjes op het open erf achter een gebouw,
mats de gezamenlijke inhoud en de gemiddelde
hoogte, beide gemeten buitenwerks boven den
grondslag van het aansluitende terrein, onder-
scheidenlijk niet meer dan 15 m3 en 2.25 m
bedragen;
2°. op vemieuwingen, veranderingen of
uitbreidingen van ondergeschikte beteekenis,
mits daarvan ten minste 2 X 24 uur v66r den
aanvang der werkzaamheden kennis wordt
gegeven aan het Bouwtoezicht. Deze kennis-
geving is niet vereischt voor werkzaamheden,
behoorende tot het dagelijksch onderhoud;
3°. op het bouwen ingevolge eene aan-
schrijving van Burgemeester en Wethouders
krachtens de Woningwet of de Bouwverorde-
ning.
Art. 18
1. Ter verkrijging van eene vergunning als
bedoeld in art. 6, eerste lid a, der Woningwet
en in art. 17, eerste lid a, dezer Verordening,
moet hij, voor wiens rekening wordt gebouwd,
of zijn gemachtigde, een daartoe strekkende
schriftelijk verzoek indienen bij Burgemeester
en Wethouders.
2. Het verzoekschrift moet inhouden:
a. naam en woonplaats van den aan-
vrager of diens gemachtigde;
b. een nauwkeurige opgave van den aard,
de bestemming en de plaats der uit te voeren
werken
c. naam en woonplaats van dengene, onder
wiens leiding het werk zal worden uitgevoerd.
3. Bij het verzoekschrift moeten in drie-
voud worden overgelegd de noodige teekenin
gen en bescheiden, onderteekend of gewaar-
merkt door den aanvrager of dienis gemach
tigde.
4. De teekeningen moeten duidelijk en
zaakkundig uitgevoerd zijn; de maten moeten
daarop zijn ingeschreven. De aard der te
gebruiiken materialen moet uit de overgelegde
bescheiden duidelijk blijken.
5. Indien de aanvrage betrekking heeft op
de vemieuwing of verandering van een ge
deelte van een bouwwerk, of op het uitbreiden
van een bouwwerk, moet uit de teekeningen
zoowel de bestaande toestand als de veran
dering, welke daarin zal worden aangebracht,
duidelijk blijken.
6. Indien de aanvrage een gebouw betreft,
moeten de teekeningen aangeven:
a. de ligging van het gebouw met aandui-
ding van den noordpijl, zoomede de belendende
bebouwing en de wegen tot op een afstand
van ten minste 20 m in den, omtrek, met
vermelding van de kadastrale nummers van
de te bebouwen en van de belendende per-
ceelen
b. de hoofdafmetingen van het gebouw;
c. de hoogte, ten opzichte van peil, van:
1°. het te bebouwen erf;
2°. het bij het gebouw aansluitende erf,
zooals dit na de voltooiing van den bouw zal
liggen;
3°. den aanleg van de fundeering, het
trasraam, de vloeren, de goten en het dak;
d. de horizontale doorsnede van den be-
ganegrond, van alle verdiepingen en van den
zolder, waaruit de indeeling van het gebouw
en de bestemming der verschillende ruimten
moet blijken;
e. de voor-, zij- en achtergevels, alsmede
ten minste 66n vertieale lengte- en 6bn dito
dwarsdoorsnede van het gebouw;
f. de afmetingen der verschillende ruimten;
g. de plaatsing, soort en afmetingen van
trappen en van deur- en lichtopeningen;
h. de plaatsing en inrichting van privaten
en gootsteenen en de inrichtingen tot afvoer
van drekstoffen en van water en vuil;
i. de inrichtingen tot voorziening van
drink water;
j. de plaatsing en inrichting van rook-
kanalen en schoorsteenen, alsmede van licht-,
lucht-, wasem- en liftkokers;
k. de middelen tot toevoer van lucht;
1. de samenstelling der fundeering;
m. de dikte der muren en de doorbreking
van muren door deur-, venster-, kast- en
andere openingen;
n. de balklagen met afmetingen, onderlinge
afstanden, oplegging en verankering der
balken;
0. de samenstelling van vloeren en pla
fonds
p. de wijze van bekapping met de afme
tingen der samenstellende deelen.
7. De teekening, bedoeld in het zesde lid
onder a, moet worden bewerkt op een schaal,
niet kleiner dan 1 1250; de overige teeke
ningen op een schaal, niet kleiner dan 1 100;
echter met dien verstande, dat in bijzondere
gevallen Burgemeester en Wethouders het
toepassen van een kleinere schaal kunnen
toestaan of het toepassen van een grootere
schaal kunnen eischen.
8. Bij toepassing van constructies in ge-
wapend beton of ijzer moeten tevens worden
overgelegd de berekeningen, met behulp van
welke de zwaarte der constructiedeelen is
bepaald.
9. Burgemeester en Wethouders kunnen
voorts overlegging eischen van al zulke be-
scheiden en teekeningen, als Zijvoor een juiste
beoordeeling der bouwplannen noodig achten,
alsmede van meer exemplaren van een of
meer der geeischte bescheiden.
10. Burgemeester en Wethouders kunnen
van het bepaalde in het derde tot en met
zevende lid van dit artikel, hetzij geheel,
hetiziij gedeeltelijk, ontheffing verleenen; zij
kunnen voor bouwwerken van zeer onder-
geschikten aard bovendien ontheffing ver
leenen van het bepaalde in het eerste en
tweede lid van dit artikel en hunne schrifte
lijke beschikking geven op een mondelinge
aanvrage.
11. Van de indiening van een aanvrage
om bouwvergunning wordt vanwege Burge
meester en Wethouders aan den aanvrager of
diens gemachtigde, binnen tweemaal 24 uren
na ontvangst, een gedagteekend bewijs
verstrekt.
Art. 19
1. Burgemeester en Wethouders beslisseta
op een verzoek om vergunning, als bedoeld
in art. 6, eerste lid a, der Woningwet en in
art. 17, eerste lid a, dezer Verordening, binnen
een maand na de dagteekening van het bewijs
van indiening van zulk een verzoek. Zij
brengen hunne beslissing onverwijld, door
toezending, van een afschrift daarvan, ter
kennis van den aanvrager of diens gemach
tigde.
2. De in het eerste lid bedoelde termijn
kan om zakelijke redenen eenmaal met den
maand worden verlengd. Het besluit tot zulk
eene verlenging bevat de gronden, waarop
het berust, en wordt den aanvrager of diens
gemachtigde onverwijld in afschrift toege-
zonden.
3. Bij het besluit tot het verleenen van
bouwvergunning worden een afschrift van de
aanvrage en ddn stel der geeischte beschei
den, door of vanwege Burgemeester en Wet
houders gewaarmerkt, aan den aanvrager of
diens gemachtigde uitgereikt.
4. Een besluit tot het verleenen van voor-
waardelijke vergunning of tot weigering der
vergunning of tot aanhouding van de beslis
sing op een verzoek om vergunning bevat
steeds de gronden, waarop het berust.
5. Burgemeester en Wethouders kunnen
op verzoek van den aanvrager of diens ge
machtigde bouwvergunning voor een gedeelte
van een bouwplan verleenen.
Art. 20
1. Burgemeester en Wethouders kunnen
een bouwvergunning intrekken:
a. wanneer binnen zes maanden na de dag
teekening van de bouwvergunning nog niet
met de werkzaamheden een aanvang is ge-
maakt;
b. wanneer de werkzaamheden gedurende
zes maanden zijn gestaakt geweest en kenne-
lijk niet meer zullen worden voortgezet;
wanneer blijkt dat de bouwvergunning
/en gevolge van misleidende opgaven ten on
rechte was verleend.
2. Het besluit tot intrekking bevat de
gronden, waarop het berust; het wordt onver-
wijld aan den houder der bouwvergunning in
afschrift toegezonden.
3. Vo6r de intrekking wordt de houder der
i bouwvergunning in de gelegenheid gesteld
i zich te doen hooren. Hij kan zich door een
gemachtigde doen vertegenwoordigen.
Art. 21
1. Van een besluit tot het verleenen van
voorwaardelijke vergunning of tot weigering
der vergunning of tot aanhouding der beslis
sing op een verzoek om vergunning, als be
doeld in art. 6, eerste lid a, der Woningwet,
en in art. 17, eerste lid a, dezer Verordening;
van een besluit, waarbij nadere eischen ge
steld zijn als bedoeld in art. 3, eerste lid,
dezer Verordening, zoomede van een besluit
tot intrekking van een verleende bouwver
gunning, kan de aanvrager of houder der
vergunning of diens gemachtigde binnen 66n
maand na de dagteekening der desbetreffende,
hem beteekende kennisgeving bij den Gemeen
teraad in beroep komen. Gelijke voorziening
is toegelaten, indien Burgemeester en Wet
houders niet overeenkomstig het bepaalde in
art. 19, eerste lid, eene beslissing hebben ge
nomen, met dien verstande, dat de termijn
van een maand, binnen welken beroep kan
worden ingesteld, dan geacht wordt te zijn
ingegaan op den derden dag na den datum,
waarop Burgemeester en Wethouders uiter-
lijk eene beslissing hadden moeten nemen.
2. Het beroep wordt ingesteld b(j> een aan
den Gemeenteraad te richten verzoekschrift,
hetweik moet bevatten:
a. naam en woonplaats van den belang-
hebbende of diens gemachtigde;
b. dagteekening en nummer van het be
sluit, waartegen het beroep is gericht;
c. de gronden, waarop het beroep berust;
d. een aanduiding van de beslissing, die
belanghebbende wenscht.
3. De Gemeenteraad neemt een beslissing
binnen den maand na den datum van in
diening van het verzoekschrift. Vergadert de
Raad niet binnen een maand, dan wordt de
beslissing in de eerstvolgende zitting ge
nomen. De beslissing kan eenmaal voor ten
hoogste edn maand worden verdaagd.
4. Alvorens de Gemeenteraad op het be-
roepschrift een beslissing neemt, wordt
degene, die het beroep heeft ingesteld, of
diens rechtverkrijgende, in de gelegenheid
gesteld, het verzoek mondeling ten overstaan
van Burgemeester en Wethouders toe te lich-
ten. Hiervan wordt een proces-verbaal op-
gemaakt, dat aan den Gemeenteraad wordt
overgelegd.
5. Van het besluit van den Gemeenteraad
wordt door Burgemeester en Wethouders on
verwijld kennis gegeven, door toezending van
een afschrift aan hem, die het beroep heeft
ingesteld, of aan zijn rechtverkrijgende.
6. Indien het raadsbesluit strekt tot het
verleenen van de vergunning, geldt de ken
nisgeving, bedoeld in het vijfde lid als eene
door Burgemeester en Wethouders verleende
vergunning.
De hoofdstukken I, H en IH worden zon
der eenige bespreking met algemeene stem-
men aangenomen.
(Wordt vervolgd)
SAS VAN GENT.
Huwelijks-aangiften. 29 Juli. Johannes Adria-
nus Stellenaar, oud 45 j., jm. en Maria Leo-
narda Ducarmon, oud 28 j., jd.
Huwelijks-voltrekkingen. 27 Juli. Raymond
Scheffer, oud 25 j., jm. en Maria Johanna
van Hulle, oud 21 j., jd.
Geboorten. 16 Juli. Oswald Johannes, z. van
Felix Deopoldus van Acker en van Maria Su-
zanna de Vos. 22 Juli. Salomon Marinus
Servaas, z. van Adriaan Jan Comelis vein
Hoeve en van Dina Scheele. 28 Juli. Willy
Pierre, z. van Raymond Meloen en van Floor-
da Christina de Bruijn.
Overladen. 18 Juli. Ivo Willems, oud 68 j.,
echtg. van Stephanie Hautekeete. 20 Juli.
Maria Paulina Swarteld, oud 66 j., echtg. van
Arthur Edemondus Jacobus Lippens.
Voor Ter Neuzen: 3 Aug. Nederl. s.s.
HENNIE, 129, pijpaarde, Par.
Voor Sluiskil: 3 Aug. Spaansch s.s. RA
MON, 1376, ledig, Zeebrugge.
Van Sluiskil: 2 Aug. Duitsch s.s. AJAX,
1321, kunstmest, Antwerpen; Duitsch s.s.
MINNA CORDS, 552, cokes, Danzig.
Voor Gent: 2 Aug. Duitsch sn. ERNA,
410, ledig, Brussel; Duitsch s.s. MARION
TRABER, 1456, kolen, Danzig; Eng. s.s.
GRIPFAST, 634, cokes, New-Castle; Eng. s.s.
RALLUS, 920, stukg., Antwerpen; Lett. s.s.
REGENT, 1826, gem., Riga.
3 Aug. Noorsch s.s. LYSLiAND, 727, pyr.,
Thamshavn; Eng. s.s. AKELD, 374, kolen,
New-Castle; Eng. s.s. AKENSIDE, 1600, hout,
Uleaborg; Eng. s.s. CRICHTOUN, 506, stukg.,
Leith; Eng. s.s. PEREGRINE, 470, stukg.,
London; Duitsch s.s. ANN! AHRENS, 554,
hout, Kotka.
Van Gent: 2 Aug. Noorsch s.s. LOKE,
1472, hout, Kemi; Eng. s.s. AIRE, 445, stukg.,
Goole; Duitsch s.s. TAUBE, 534, restant, Rot
terdam; Ned. s.s. TERNEUZEN, 1478, ledig,
Leningrad; Russ. s.s. FRIEDRICH ENGELS,
2261, ledig, Leningrad.
3 Aug. Eng. s.s. HERO, 386, stukg., Lon
don; Deensch s.s. ABSALON, 1353, ledig,
Grangemouth; Duitsch s.s. ERNA, 410, kunst
mest, Stettin; Duitsch s.s. MARION TRA
BER, 1456, ledig, Danzig; Ned. s.s. ANNA,
115, konijnenvellen, Strood.
Amsterdam, 4 Aug. 1933.
Bieden. Laten.
Engelsch 8,22 8,24
Fransch 9,69 9,71
Belgisch 6,90% 6,92%
(Zonnetqd.)
voorm.
nam.
Zaterdag
5 Aug.
0.55
1.21
Zondag
6
1.47
2.10
Maandag
7
2.32
2.53
Dinsdag
8
3.14
3.33
Woensdag
9
3.53
4.12
Donderdag
10
4.30
4.48
Vrijdag
11
5.06
5.24