ALGEMEEN NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR ZEEUWSCH-VLAANDEREN.
De Vier
Eerste Blad.
Prins Willems Apologie
W4*
No. 8980
VRIJDAG 21 APRIL 1933
73e Jaar gang.
FEUILLETO N
TER NEUZENSCHE COURANT
tail* i„ /nor. Vnnr rllrr-n rrp-p.l
HON'NEM5X'TSPRTJSRinnan Ter Neuzer 1,25 per 3 maanden Buiten Ter Neuzen
fr. per post 1,55 per 3 maanden Bij vooruitbetaling fr. per post 5,60 per jaar
Voor Belgie en Amerika 2,overige landen 2,35 per 3 maanden fr. per post
Abonnementen voor het buitenland alleen bij vooruitbetaling.
Uitgeefsrer: Flrma P. J. VAN DE SANDE.
GIRO 38150 TELEFOON No. 25.
ADVERTENTIeN: Van 1 tot 4 regels /0,8G
Voor elken regel meer /0.20.
KJLEENE ADVERTENTIeN per 5 regels 50 cent bij vooruitbetaling.
Grootere letters en clichd's worden naar plaatsruimte berekend
Handelsadvertentien bij regelabonnement tegen verminderd tarief, hetwelk op aanvraag
verkrijgbaar is. Inzending van advertentien liefst een dag voor de ultgave.
DIT BLAD VERSCHIJNT IEDEREN MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAG.AVOND.
Laten we maar dadelijk beginnen met
ttn teleurstelling onzen lezers te 'bereiden.
Wij hebben in de Apologie van den Prins,
waarover en waaruit wij in dit stuk een en
ander hopen mede te deelen, geen eigen-
ttamdig geschreven stuk van den Vader
des Vaderlands voor ons. De Apologie
een lijvig stuk (in de uitgave van Albert
Verwev, groot formaat, beslaat zij 122
bladzijden!) is waarsdiijnlijk geschre
ven door, of althans met medewerking van
den hofprediker Pierre de Villiers, doch
menschen, die 's Prinsen brieven in vol-
doend aantal hebben gelezen, zeggen, dat
zij op verscheiden plaatsen de merk-
teekenen .hebben ontdekt van zijn eigen
hand en geest.
Wij schrijven en verkiezen tegenwoor-
dig een anderen stijl, in wat voor geschrift
ook. De zinnen zijn hier ook meerendeels
zeer lang, en een monument van letterkun-
dige dictie kan dit stuk althans in zijn ge-
heel moeilijk worden genoemd. Toch zijn
er brokstukken in, zoo schitterend, dat wij
er ons niet van zullen kunnen onthouden
om er verscheidene vrijwel geheel onver-
anderd en onverkort Ihier te doen afdruk-
ken.
Aanleiding voor het opstellen en voor
het reeds aanstonds aan allerlei vorsten
en andere potentaten toezenden van deze
uitvoerige ..Verantwoordinae" is geweest
de ban. die, onder dagteekening van 15
Maart 1580, in den Meimaand van dat
Jaar alom werd verspreid. Het is vrijwel
onnoodig om dezen ban vooraf te lezen,
en als dit document ons eens niet was be-
waard gebleven, zou het toch nog wel
mogelijk zijn om uit 's Prinsen Apologie
den hoofdinhoud daarvan weer te recon-
strueeren. Vooraf werden daarin al de
weldaden opgesomd, die Karel V en
Filips II aan Oranje bewezen hadden, en
daarna werd tin den breede opgesomd
alles, wat de Prins van dien dag af, dat
FiKps de Nederlanden verliet, gedaan had
om het volk af te trekken van zijn wetti-
gen koning en van het geloof.
Er werd op gewezen, hoe de Prins be-
scherming had verleend aan de ketters.
hoe hij de godsdienstvrijheid en daarmede
dus ook de verwarring in het godsdien-
stige had bevorderd, en hoe smadelijk door
hem en zijn medestanders de Roomsch-
Katholieke geestelijken waren beihandeld.
Zijn derde huwelijk werd als vloekwaard'g
voorgesteld, en bij allerlei andere dingen
werd het vooral in hem gelaakt, dat hij
zich nu ook nog tot Ruwaard van Brabant
had laten benoemen. ,,Daarom, om al die
redenen, om al zijn kwaad als voornaamste
verwoester van den publieken vrede, ja
als pest der Christenheidverbannen
wij hem voor eeuwig, en verbieden al
onzen onderdanen met hem te verkeeren.
Wij vergunnen een ieder hem sehade te
doen aan lijf en goed. Wij verklaren hem
voor een vijand van het menschelijk ge-
slacht en stellen hem buiten de wet, en
door
FRANCIS BEEDING
(Nadruk verboden.)
36)
(Vervolg.)
We gingen ieder een kant op. Granby nam
de buitenste rjj vertrekken voor z(jn rekeaing
en Ik de overige. In geen van de kamers, die
Ik even te voren met Julius P. Hazelrig door'
gegaan was, zag ik Donna Concepcion en bet
duurde niet lang of ik stond alweer boven aen
de marmeren trap. Ik ging naar een pracbtig
oltgedosten opper-lakei toe, die op bet hordes
de wacht hield.
„Heeft u Donna Concepcion Sancbo y Mo-
ralma ook gazien?" vroeg ik.
Toen ik door dien naam heen was, baalde
ik diep adem. Ik ibegon tocb al een aardig
mondje Spaanscb te spreken.
De man keek me aan en boog.
„Ik heb Senora Moraima gezien," verklaar-
de b"j plecbtstatig. ,,De senora is geen tien
minuten geleden met Zfne Excellentie, den
Hertog van Mendoza weggegaan."
Ik bedankte den man en ging vlug terug,
am Granby die jobstijdtog mode te deelen.
Met den Hertog van Mendoza de laatste
maar zeker niet de onlbeteekenendste van
de Staalkoningen! Dat zag er lealijk uit.
Ik vond Graniby op dezelfde plek, waar bp
me aangesproken had. Zijn nasporingen had
den, natuurljjk, een negatief resultaat opge
lerverd.
„Wel?" vroeg hij bezorgd.
Ik vertelde hem, wat er gebeurd was.
Zwpgeod luisterde hjj toe. Toen ik zweeg,
opdat de deugd en de vroomheid geprezen
worde, beloven wij, als er zich iemand
mocht bevinden, edel en vroom genoeg, j
om ons van die pest te verlossen en hem j
dood of levend ons over te leveren, dezen j
aanstonds na de volvoering van die daad
25.000 gouden kronen en den adeldom te
schenken, terwijl wij hem absolutie geven
voor elke andere misdaad, die hij soms
mocht hebben begaan".
Een dergelijk stuk, ook al zegt de Prins
zelf, dat hij van dien banvloek niet meer
ontsteld is „dan of het een droom ware'
behoefde zeker niet onweersproken te
blijven. Zoo dachten er ook allerlei per-
sonen en colleges over, die door den
Prins ter zake werden geraadpleegd. Het
resultaat was de verschijning van de,,Apo
logie ofte verantwoordinge des Doorluch-
tigen en hooggeborenen Vorsts en Heeren,
enz.die de Prins op den 13den Decem
ber aan de Staten-Generaal, te Delft ver-
gaderd, aanbood, terwijl de Staten er geen
gras over lieten groeien en reeds den vol-
genden daq besloten het stuk te laten
drukken. Prof. Blok heeft van dit ge
schrift terecht gezegd, dat het een wel-
sprekende aanklacht is, tegen den koning
en diens Staatsbeleid, een heldere uiteen-
zetting van al het gebeurde, een schitte-
rende verdediging van zijn eigen Ieven en
van zijn taak, kortom: een historisch stuk
van hooge waarde". En wil men een
ander oordeel, dat zeker niet minder waar-
devol is: Voltaire heeft in zijn „Essai sur
les moeurs et l'esprit des nations" dit ant-
woord van onzen Prins genoemd ,,een der
schoonste monumenten van de geschiede-
nis"
De Prins zegt, vrijwel in het begin
en dat is al aanstonds zoo karakteristiek
voor heel zijn streven dat hij zich niet
alleen gestraft en tot een roof gesteld
voelde, maar ,,dat elck een claerlick siet
ende bemerckt, dat men onder 't decsel
van onse quetsuren de gansche ghe-
meynte ende den gheheelen staet van dese
landen soect te verwonden". Komt hij
dus op voor recht en waarheid, dan doet
hij dat niet minder voor de anderen dan
voor zichzelf. En hier en daar komt ook
de guitigiheid om den hoek. Zoo als hij
opmerkt, dat bij een kostelijken maaltijd
(naar zeggen van de voortreffelijkste
dichters) geen saus zoo liefelijk smaakt,
of de keel zoo aangenaam is als achterklap
behaagt aan de ooren. Of heel fijntjes
merkt hij elders op, dat het succes van de
Spanjaarden dan toch maar heel gering is
geweest, waar zij met een leger van wel
60.000 man een vier a vijfduizend tegen-
standers niet baas hebben kunnen worden.
Ook is de ban, zegt de Prins, pas geko-
men, toen vergif en zwaard geen doel
meer troffen. Daarnaast is en blijft de
Prins hoog, hodr bijvoorbeeld maar, hoe
hij betuigt, dat hij door alle Vorsten,
Potentaten en Gemeenten dezer wereld
wel geestimeerd en geacht wordt, behalve
dan door de Spanjaarden en hun aanhan-
gers, van wie hij, zoo lang als zij in hun
tyrannieke voornemen volharden, geen
dank noch gunst noch eenige vriendschap
begeert.
Achtereenvolgens worden dan allerlei
beweringen uit den ban weerlegd, zoo b.v.
dat hij diensten zou hebben ontvangen.
legde hij zijn hand op m'ijln arm. Z'n vingers
omknelden mijn pols met een greep, die me
lang zou heugen en voor den eersten keer
van mijn leven zag ik hem een kleur krrjgeti.
,,John," zei hij schor, ,,voor zoo'n verzaking
van mijn plicht verdien ik een pak slaag."
Zijn hand ontspande zich.
„We moeten ze dadelijk achtema," ging bij
voort. ,,Maar eerst moeten we Julia veilig aan
baar hotel afleveren. Ga mee!"
We gingen samen naar het buffet. Ervoor
stond Thwaites, een aristocratische figuur in
ejjn flatteuse uniform. Maar h'j was alleen.
„Wat heb je met Miss Hazelrig gedaan,
Thwaites?" vroeg Granby kortaf.
Thwaites staarde Granby een oogenblik
zwijgend aan. Dan liet hij, door een samen-
trekken en weer ontspannen van de spieren
van z'n rechteroog zjjn monocle, zacht rinke-
lend op het goud-galon van zijn tuniek vallen,
,,Maar mijn waarde kolonel!" protesteerde
hij schertsend. „Ik zou er niet aan denken, om
lets met Miss Hazelrig te doen!"
„Vooruit, kerel!" drong Granby aan. ,,Waar
is ze?"
„Ik dacht, dat ze by u was," was het ant-
woord van Thwaites.
„Waarom daoht je dat?" vroeg Granby,
opeens een en al oplettendheid.
Thwaites keek hem met verccigelijkte oogen
aan.
„Na die boodschap van ubegon hfl.
„Wat?" Granby schreeuwde bijna.
„Ja. Geen vVf minuten geleden is iemand
Miss Hazelrig een boodschap komen bren-
gen... Van uEen van de lakeien was
het. Hij zei, dat u buiten in een auto op haar
zat te wachten en haar verzooht dadelijk te
komen, omdat haar vader zich niet wel voelde.
Zs is dadelijk weggegaanIk mocht haar
niet eens brengen."
Granby en ik keken elkander aan. Geen
vflf minuten geleden had ik hem een kleur
zien krijgen. Nu zag hij zoo toleek als een
doek.
„Julia ook!" zei hij. prDat is het werk van
Mendoza!"
Dat spreekt bij geheel tegen hij heeft
alleen diensten bewezen, nooit ontvangen.
En zoo is het dan ook geweest bij 't ont
vangen van het recht van successie, 't had
ook eens anders moeten zijn! Is er een
koning, aan wien Willem eenige verplich-
ting zou hebben, dan is dat alleen aan dien
van Frankrijk, want ook de Keizer heeft
hem feitelijk geen diensten of weldaden
bewezen. En w'at heeft de Prins daar-
tegenover een offers gebracht! Hij maakt
een becijfering, dat hij wel twee millioen
schade heeft geleden, hij vertelt hoe
groote onkosten hij gemaakt heeft, dat zijn
huis altijd voor ieder open stond, en hoe
duur de reis naar Frankrijk is geweest. En
nooit ontving hij ook maar een penning
belooning!
Dan komt er 'n teer, ja zelfs heel zwak
punt in de Apologie. Men kan zeker toe-
stemmen, dat er een diepe waarheid ligt
in het lesje, dat de kinderen volgens den
Prins op school dagelijks opzeggen: dat
hij, die op het punt staat van een ander
kwaad te spreken, zelf van elke misdaad
vrij behoorde te zijn. Maar de Prins had
toch zeker beter gedaan om niet terug te
gaan lasteren. Rake dingen zegt hij, b.v.
aan het adres van Parma. Had men hem
een vreemdeling of uitlander gescholden...
wat was Parma dan voor een landsman,
en was Filips soms hier geboren? Ja, de
Prins ontzegt hem zelfs den naam van
koning. Dien naam mag Filips hier niet
dragen. Bij ons is hertog of graaf de
hoogste titel. Wil men precies weten, wat
Filips wil Laat de Prins het ons dan
maar eens zeggen: ,,hij wil ulieden door
een pure en volmaakte slavernij aan zich
onderwerpen (en dat noemt hij dan „vol-
komen gehoorzaamheid"ulieden gan-
schelijk benemende uwe oude privilegien
en vrijheden, om met ulieden en met uw
vrouwen en kinderen zoo te leven gelijk
zijn dienaars met de arme Indianen, enz.
plegen om te gaan, niet aedenkend, dat
deze landen niet zijn met het zwaard ge-
wonnen, maar'meestendeels al geerfd en
van vaderlijk erfdeels-zijde gekomen, of
die zichzelf gewillig, onder goede voor-
waarden, aan zijn voorzaten hebben over-
geaeven".
En de Keizer (Karel V) schijnt dit
reeds te hebben zien aankomen. Hij heeft
in Willems presentie zijn zoon Filips ge-
waarsohuwd, dat die zijn Spaansche hoog-
moed zou intoomen, omdat hij vreesde, dat
die (hoogmoed) de oorzaak zou worden
van het uiterste bederf voor deze landen.
Nu iets over ,,de" Religie, zooals de
Prins het Protestantisme noemt. Hij zegt
dat hij daarin van der jeugd af is „opge-
trokken" (opgevoed), maar dat er van het
onderwijs in de Religie weinig terecht is
gekomen. Deze godsdienst acht hij alleen
waard ,,de" Religie te 'heeten, wegens haar
uitnemendheid.
In zijn rijke en schoone rede, die hij ge-
houden heeft bij de academisdhe herden-
king van 's Prinsen geboortedag, heeft
Prof. Gosses als hoofdmotief voor Wil
lems optreden genoemd: ,,compassie". En
dit was zeker volkomen terecht, want wij
hebben twee plaatsen aangeteekend uit de
Apologie, waar de Prins dit zegt met de
eigen woorden. Eerst toch deelt hij mede,
hoe hij toentertijd uitermate zeer bewogen
is geworden tot compassie en medelijden
over zooveel lied en van eere, die ter dood
gebracht en overgegeven werden, en
elders (cd. Verwey, biz. 120) zegt hij aan
't adres van de Staten: ,,Wilt dan met
ulieden zelf medelijden hebben, en zoo u
niet kan bewegen ihetgeen dat u zelf is
rakende, zoo hebt tenminste mededoogen
met zoo groot een menigte arm volks, dat
verdorven is tot in den grond, en met zoo
veel arme weduwen en weezen". Zien wij
onzen Prins hier niet in het hart En
laat men nu vooral niet denken, dat de
Prins daarmee pas kort geleden is begon-
nen, hij erkent zelf, dat hij zulks al vanaf
dat oogenblik heeft voorgenomen, toen hij
in Frankrijk met den koning op de jacht
was en toen zij (de Spanjaarden) nog hier
in het land waren". Tegen den Beelden-
storm was Willem sterk gekant geweest:
aan zoo'n manier van doen had hij nooit
eenig behagen. Maar er is nog een diepe
smart, waarvan wij in de „Apologie op
onderscheiden plaatsen iets merken, n.l.
's Prinsen droefheid over de ontvoering
van zijn zoon. Zeven plaatsen, door heel
het stuk verspreid, hebben wij aangetee
kend, waar die schanddaad wordt geme-
moreerd, en altijd wordt dit verlies op
sobere wijze gememoreerd. Geen wonder,
dat Filips er dan ook niet al te best af
komt: ,,Er werd nooit wreeder tyran ge-
vonden, die mee des lands privilegien en
met meer verwaandheid, ook met minder
respect overtreden en gevioleerd, ja, die
met minder schaamte zijn gezworen eed en
trouw aebroken heeft, dan even deze
koning Filips
Mag men Prins Willem al van veel lee-
lijks beschuldigd hebben er is een
ding, waarvan men hem geen verwijt heeft
gemaakt, wat de Prins dan ook met zeke-
ren trots vermelden wil: van „gierigheid"
is bij hem blijkbaar nooit sprake geweest,
en de Prins heeft daar ook stipt voor ge-
waakt, want hij heeft van der jeugd af
nooit de ,,superintendentie" widen hebben
van de financien.
Ver werpt de Prins ook van zich de be-
schuldiging, alsof hij speciaal de hand zou
hebben gehad in de vervolging van de
geestelijke personen. Hij zegt het zoo
kloek: Hij is overtuigd, ,,dat alle de ver-
andering die ter zake van de Religie is
gekomen, veel meer een werk Gods dan
der menschen is geweest". En heeft men
hem niet vaak eer te slap en te langzaam
genoemd dan te vurig Hij is ,,vee! meer
beschuldigd en gelasterd van wege over-
groote zachtzinnigheid en lijdzaamheid".
Vrijheid van conscientie heeft hij bewerkt.
Goddeloosheden, als er aan Parma's hof
werden begaan, zou hij nimmer hebben
gedoogd. Hoe heeft het blinken en glin-
steren van de vuren, waarin zooveel arme
Christenen gepijnigd en gekweld werden,
hem zeer gedaan
De verdediger gaat ook niet zelden tot
den aanval over, zoo b.v. als hij infor-
TIENDE HOOFDSTTJK.
Ik zie een ouden bekende terug.
Tot mijn spijt moet ik vermelden, dat we de
koninklijke trap afrace'den met twee en drie
treden tegelijk en door die zonderlinge handel-
wljze de hellebaardiers totaal uit hun gewone
doeo hrachten. Neen erger, onze renpartij
maakte van hun plechtstatige manier van
groeten een charge. Hun hellebaarden sloe-
gen een soort van roffel op de marmeren tre
den. Op het voorhof was geen enkel vehikel
te zien. We stovea een koppel slaperig-krjken-
de schildwachten voorbij en zoo kwamen we
in de breede straat langs het paleis. Daar
praaiden we een taxi en reden als de wind
naar het Palace Hotel.
Granby zat stijf rechtop naast me. Ik pro-
beerde maar niet hem te troosten. Dat was j
toch vergeefsche moeite geweest.
Binncu tien minuten stonden we in de
vestibule van het hotel; wij behoefden niet te
wachten en werden dadelrjk naar Hazelrig's
appartementen geloodst. Op den drempel van
de zitkamer stond hij ons op te wachten in
een oranje en groene kamerjas van het een
of andere kostbare materiaal. Zijn haar zat
niet zoo keurig als anders. maar dat was ook
het eenige verschil, dat ik in zijn uiterlijk ken
constateeren. De man was zoo gezond als een
visch.
Neen. Hij was absoluut niet ziek. Nooit
van zjjn leven had hij zich zoo goed gevoeld.
Wilden we niet iets te drinken helblben? Maar
waar was Julia?
Graniby liet zich in een van de mime cluib-
fauteuils neervallen, goot een tumbler voor een
derde vol whisky, plenste er wat water bij en
dronk hem in 66n teug leeg. Ein daarna zei
hjj en het zeggen kostte hem zooveel
moeite, dat de woorden er met een knal uit
kwamen:
„Julia is verdwenen."
De eerste paar oogenblikken hield ik mijn
hoofd afgewend. Ik durfde Hazelrig niet aan-
kjjken, maar ik zag zijn handen, die, achter op
zijn rug, de koorden van zijn kamerjas kramp-
achtig ineengewrongen. Maar de stilte werd
ondragelijk en ik keek op. Zijn gezicht zag
zoo wit als een doek. maar zijn lippen waren
vast opeengeklemd.
lets in het gezicht van den ouden man trof
Granby zoo, dat hij opsprong. Met een paar
stappen stond hij voor hem en legde zijn han
den op de scbouders onder de kleurige kamer
jas.
„We wisten, dat er aan deze ondememing
gevaar verbonden was, Mr. Hazelrig. U wist
het zoowel als ik. Maar iets dergelijks hadden
we niet verwacht. Maar we moeten het onder
de oogen zien. Uw dochter is ontvoerd door
wie behoeven we niet te vragen. Lemesurier
en consorten zijn de schuldigen. Ze willen
hebben, dat we het veld voor hen ruimen. En
ze houden haar als een soort van onderpand.
Donna Ccacepcion heeft ze vanmiddag nul op
't request gegeven en als we nog 'n duizend
hooger gegaan waren, hadden wjj „het" ge
had. Dit i3 hun tegenaamval."
Hazelrig vocht, om zich te kunnen be-
heerschen.
,,Eq kolonel Granby!" zei hij, toen hij wat
kalmer geworden was. „Wat gaan we nu
doen?"
Granby liep, met zijn handen op zjn rug,
een paar maal de kamer op en neer.
„Om te beginnen," zei hjj dan, „moetea we
al de hulp requireeren, die we zouden kunnen
krijgen. Die twee bedienden van u bijlvoor-
beeld. Vanmiddag zijn ze bun gewicht in goud
waard geweest."
Hazelrig drukte op de bel naast de deur
Na even wachten kwam een slaperige kellner
vragen, wat er van zijn verlangen was. Hazel
rig gaf hem kortaf een bevel en de man ver-
dweeei, om de twee vazallen te gaan wekken.
De tjjd, dien we moesten wachten, besteedde
Graniby om Hazelrig zooveel mogelijk gerust
te stellen. Hij verklaarde pertinent, dat Julia
niets kon overkomen. De kerels, die haar ont
voerd hadden -zoo redeneerde hij zouden
alle kans op het met succes plegea van chan
tage verspelen, als ze haar slecht behandelden.
meeiij, of 't nu heusch waar is, dat Alva
nooit verlof had gekregen tot heffing van
de tiende penning Alva is voor hem
iemand als Hannibal. Zooals die van zijn
negende jaar af bij het altaar van zijn
goden zwoer, dat ihij zijn leven-lang een
vijand der Romeinen zou zijn, zoo is bij
dezen Hertog (Alva) ook van der jeugd
af en een onverzoenlijke haat tegen deze
landen gekweekt en gevoed, ,,die nooit
verzadigd kon worden door al het bloed.
dat hij gezopen heeft". Zijn er niet meer
dan 18000 onschuldigen in deze landen
om gebracht
En laten we nu aan het reeds weer-
gegevene nog enkele van die stoere zin
nen hier mogen toevoegen, waarin de
Prins als ten voeten uit voor ons komt te
staan, b.v. deze: ,,Zoo bekennen wij dan,
dat wij zijn en al ons leven lang willen
blijven gemeenzaam of den volke toege-
daan, dat is: wij zullen alle naarstigheid
doen om uwe vrijheid mitsgaders uwe pri
vilegien te vervolgen, te onderhouden en
te beschermen."
,,Den volke gemeenzaam" en intus-
schen gewaagt hij vlak daarop van: ,,onze
vrienden en magen, die alle (God-lof)
van zeer edele en hooge afkomst zijn, ja
van zoo ouden geslachte en zoo wel met
rijkdommen als met allerhande staten en
digniteiten voorzienOf wat zegt men
van dit zelfgetuigenis: ,,dat wij noch om
lijf, noch om goed, noch om vrouw noch
kinderen, slechts een druppel van ver-
raderij of dergelijk vergif in onzen drank
willen doen. Doch zoo lang als het Gode
believen zal maar een droppel bloeds of
een penning slechts van onze goederen, ja
maar een weinig verstands, naarstigheid,
geloof en aanzien ons te laten overblijven,
wij willen datzelve nog tot uwen dienst
gaarne besteden, toeeigenen en opoffe-
ren". Hij is dan ook heelemaal niet bang
voor dien ban, want dat zijn slechts
winden van woorden en een geruisch van
kleine kinderen mee vervaard te maken,
niet om een man te verschrikken, die door
Gods genade den moed nooit verloren gaf
om al haar kartouwen, hoe menig en hoe
groot dat ze ook mochten wezen, noch om
80.000 mannen, die de Hertog van Alva
te veld voerde, noch om zooveel armeeen
te water, noch om zoo menigerhand ver-
raderijen van den Hertog".
Er is ook in de Apologie een klank als
in een testament. De Prins spreekt er
van, dat hij zal vol'houden ,,zoolang als
onze God daartoe Zijn genade zal ver-
leenen, in Wiens macht alleen ons leven
en dood is, ja, Die alle haren van ons
hoofd heeft geteld
Nog een bizonderheid zij hier vermeld
voor wij eindigen, deze, dat in de Apolo-
gie aan het adres der Roomsch-Katholie-
ken geen enkele onaangenaamheid wordt
gezegd. De Prins geeft zelfs toe, ,,dat
onder degenen, die de Roomsche kerk
volgen en aanhangen, veel lieden van eere
en liefhebbers van het vaderland zijn,
mitsgaders die zich eerlijk en loffelijk van
hun plichten gekweten hebben".
Zou de Prins dit alles zijn beaonnen en
hebben volgehouden om zichzelf te ver-
rijken? Welk ander loon heeft hij ver
wacht, dat dat wij begeeren, zelfs met
ons bloed zoo het nood is, ulieden de vrij
heid te gewinnen en te koopen?" En
haast aan het slot lezen wij dit woord, dat
zeker als n goed slotwoord en tegelijk als
een schoone inzet voor de Herdenkings-
feesten dienst kan doen. Ziedaar ons
hoofd, waarover geen Vorst noch Poten-
taat macht heeft dan gij alleen! Zoo laat
ons dan samen met eendrachtig hart en
wil de besdherming van dit goede volk
aangrijpen en ter hand nemen, dat niet
anders begeert dan dat er opening ge-
schiede van goeden raad om die na te
komen en te volgen". Of dit woord
(biz. 99): ,,Want dengene, dien zij ach-
ten niet waardig te zijn, dat hij leve, om
dat hij de welvaart van de gemeene zaak
bevordert, dien zullen zij door hun eigen
dwaasheid nog tot meerdere eere brengen,
doordien dat het volk altijd meer houden
zal van dengene, die het beschermt en
voorstaat, dan van dien, die het wil onder-
drukken".
De twee vazallen Jos6 en Manuel
iwaren klein, donker van uiterlijk en breeder
in de schouders. dan Spaansch-Amerikanien
gewoonirjk zfn. Hazelrig vroeg Graniby, om
hun uit te leggen, wat er gebeurd was. Het
resultaat was verrassend. Josd sloeg zicb let-
terlijk met de vuist tegen het voorboofd en
zwoer wraak, waarbij het woord d i o 9 een
groote rol speelde. En Manuel verklaarde met
i tranen in de oogen, dat hq alles, alles in bet
I werk zou stellen om de Senorita terug te vxi-
i den en niet zou rusten, voor hq de bandieten,
die baar ontvoerd hadden, stuk voor stuk ge-
dood had. Ik verstond niet de helft van wat
ze zedden, maar hun bedoeling en de gevceleas,
die bij hen opgewekt waren, bleken me duide-
lgk genoeg uit hun geharen en de uitdrukking
van hun geziohten.
Grar.ihy was ten slotte zelfs geaoodzaakt om
hun ijver wat af te dempen.
(Wordt vervolgd.)