ALGEMEEN NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR ZEEUWSCH-VLAANDEREN. De Vier Eerste Blad. Prins Willems Apologie W4* No. 8980 VRIJDAG 21 APRIL 1933 73e Jaar gang. FEUILLETO N TER NEUZENSCHE COURANT tail* i„ /nor. Vnnr rllrr-n rrp-p.l HON'NEM5X'TSPRTJSRinnan Ter Neuzer 1,25 per 3 maanden Buiten Ter Neuzen fr. per post 1,55 per 3 maanden Bij vooruitbetaling fr. per post 5,60 per jaar Voor Belgie en Amerika 2,overige landen 2,35 per 3 maanden fr. per post Abonnementen voor het buitenland alleen bij vooruitbetaling. Uitgeefsrer: Flrma P. J. VAN DE SANDE. GIRO 38150 TELEFOON No. 25. ADVERTENTIeN: Van 1 tot 4 regels /0,8G Voor elken regel meer /0.20. KJLEENE ADVERTENTIeN per 5 regels 50 cent bij vooruitbetaling. Grootere letters en clichd's worden naar plaatsruimte berekend Handelsadvertentien bij regelabonnement tegen verminderd tarief, hetwelk op aanvraag verkrijgbaar is. Inzending van advertentien liefst een dag voor de ultgave. DIT BLAD VERSCHIJNT IEDEREN MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAG.AVOND. Laten we maar dadelijk beginnen met ttn teleurstelling onzen lezers te 'bereiden. Wij hebben in de Apologie van den Prins, waarover en waaruit wij in dit stuk een en ander hopen mede te deelen, geen eigen- ttamdig geschreven stuk van den Vader des Vaderlands voor ons. De Apologie een lijvig stuk (in de uitgave van Albert Verwev, groot formaat, beslaat zij 122 bladzijden!) is waarsdiijnlijk geschre ven door, of althans met medewerking van den hofprediker Pierre de Villiers, doch menschen, die 's Prinsen brieven in vol- doend aantal hebben gelezen, zeggen, dat zij op verscheiden plaatsen de merk- teekenen .hebben ontdekt van zijn eigen hand en geest. Wij schrijven en verkiezen tegenwoor- dig een anderen stijl, in wat voor geschrift ook. De zinnen zijn hier ook meerendeels zeer lang, en een monument van letterkun- dige dictie kan dit stuk althans in zijn ge- heel moeilijk worden genoemd. Toch zijn er brokstukken in, zoo schitterend, dat wij er ons niet van zullen kunnen onthouden om er verscheidene vrijwel geheel onver- anderd en onverkort Ihier te doen afdruk- ken. Aanleiding voor het opstellen en voor het reeds aanstonds aan allerlei vorsten en andere potentaten toezenden van deze uitvoerige ..Verantwoordinae" is geweest de ban. die, onder dagteekening van 15 Maart 1580, in den Meimaand van dat Jaar alom werd verspreid. Het is vrijwel onnoodig om dezen ban vooraf te lezen, en als dit document ons eens niet was be- waard gebleven, zou het toch nog wel mogelijk zijn om uit 's Prinsen Apologie den hoofdinhoud daarvan weer te recon- strueeren. Vooraf werden daarin al de weldaden opgesomd, die Karel V en Filips II aan Oranje bewezen hadden, en daarna werd tin den breede opgesomd alles, wat de Prins van dien dag af, dat FiKps de Nederlanden verliet, gedaan had om het volk af te trekken van zijn wetti- gen koning en van het geloof. Er werd op gewezen, hoe de Prins be- scherming had verleend aan de ketters. hoe hij de godsdienstvrijheid en daarmede dus ook de verwarring in het godsdien- stige had bevorderd, en hoe smadelijk door hem en zijn medestanders de Roomsch- Katholieke geestelijken waren beihandeld. Zijn derde huwelijk werd als vloekwaard'g voorgesteld, en bij allerlei andere dingen werd het vooral in hem gelaakt, dat hij zich nu ook nog tot Ruwaard van Brabant had laten benoemen. ,,Daarom, om al die redenen, om al zijn kwaad als voornaamste verwoester van den publieken vrede, ja als pest der Christenheidverbannen wij hem voor eeuwig, en verbieden al onzen onderdanen met hem te verkeeren. Wij vergunnen een ieder hem sehade te doen aan lijf en goed. Wij verklaren hem voor een vijand van het menschelijk ge- slacht en stellen hem buiten de wet, en door FRANCIS BEEDING (Nadruk verboden.) 36) (Vervolg.) We gingen ieder een kant op. Granby nam de buitenste rjj vertrekken voor z(jn rekeaing en Ik de overige. In geen van de kamers, die Ik even te voren met Julius P. Hazelrig door' gegaan was, zag ik Donna Concepcion en bet duurde niet lang of ik stond alweer boven aen de marmeren trap. Ik ging naar een pracbtig oltgedosten opper-lakei toe, die op bet hordes de wacht hield. „Heeft u Donna Concepcion Sancbo y Mo- ralma ook gazien?" vroeg ik. Toen ik door dien naam heen was, baalde ik diep adem. Ik ibegon tocb al een aardig mondje Spaanscb te spreken. De man keek me aan en boog. „Ik heb Senora Moraima gezien," verklaar- de b"j plecbtstatig. ,,De senora is geen tien minuten geleden met Zfne Excellentie, den Hertog van Mendoza weggegaan." Ik bedankte den man en ging vlug terug, am Granby die jobstijdtog mode te deelen. Met den Hertog van Mendoza de laatste maar zeker niet de onlbeteekenendste van de Staalkoningen! Dat zag er lealijk uit. Ik vond Graniby op dezelfde plek, waar bp me aangesproken had. Zijn nasporingen had den, natuurljjk, een negatief resultaat opge lerverd. „Wel?" vroeg hij bezorgd. Ik vertelde hem, wat er gebeurd was. Zwpgeod luisterde hjj toe. Toen ik zweeg, opdat de deugd en de vroomheid geprezen worde, beloven wij, als er zich iemand mocht bevinden, edel en vroom genoeg, j om ons van die pest te verlossen en hem j dood of levend ons over te leveren, dezen j aanstonds na de volvoering van die daad 25.000 gouden kronen en den adeldom te schenken, terwijl wij hem absolutie geven voor elke andere misdaad, die hij soms mocht hebben begaan". Een dergelijk stuk, ook al zegt de Prins zelf, dat hij van dien banvloek niet meer ontsteld is „dan of het een droom ware' behoefde zeker niet onweersproken te blijven. Zoo dachten er ook allerlei per- sonen en colleges over, die door den Prins ter zake werden geraadpleegd. Het resultaat was de verschijning van de,,Apo logie ofte verantwoordinge des Doorluch- tigen en hooggeborenen Vorsts en Heeren, enz.die de Prins op den 13den Decem ber aan de Staten-Generaal, te Delft ver- gaderd, aanbood, terwijl de Staten er geen gras over lieten groeien en reeds den vol- genden daq besloten het stuk te laten drukken. Prof. Blok heeft van dit ge schrift terecht gezegd, dat het een wel- sprekende aanklacht is, tegen den koning en diens Staatsbeleid, een heldere uiteen- zetting van al het gebeurde, een schitte- rende verdediging van zijn eigen Ieven en van zijn taak, kortom: een historisch stuk van hooge waarde". En wil men een ander oordeel, dat zeker niet minder waar- devol is: Voltaire heeft in zijn „Essai sur les moeurs et l'esprit des nations" dit ant- woord van onzen Prins genoemd ,,een der schoonste monumenten van de geschiede- nis" De Prins zegt, vrijwel in het begin en dat is al aanstonds zoo karakteristiek voor heel zijn streven dat hij zich niet alleen gestraft en tot een roof gesteld voelde, maar ,,dat elck een claerlick siet ende bemerckt, dat men onder 't decsel van onse quetsuren de gansche ghe- meynte ende den gheheelen staet van dese landen soect te verwonden". Komt hij dus op voor recht en waarheid, dan doet hij dat niet minder voor de anderen dan voor zichzelf. En hier en daar komt ook de guitigiheid om den hoek. Zoo als hij opmerkt, dat bij een kostelijken maaltijd (naar zeggen van de voortreffelijkste dichters) geen saus zoo liefelijk smaakt, of de keel zoo aangenaam is als achterklap behaagt aan de ooren. Of heel fijntjes merkt hij elders op, dat het succes van de Spanjaarden dan toch maar heel gering is geweest, waar zij met een leger van wel 60.000 man een vier a vijfduizend tegen- standers niet baas hebben kunnen worden. Ook is de ban, zegt de Prins, pas geko- men, toen vergif en zwaard geen doel meer troffen. Daarnaast is en blijft de Prins hoog, hodr bijvoorbeeld maar, hoe hij betuigt, dat hij door alle Vorsten, Potentaten en Gemeenten dezer wereld wel geestimeerd en geacht wordt, behalve dan door de Spanjaarden en hun aanhan- gers, van wie hij, zoo lang als zij in hun tyrannieke voornemen volharden, geen dank noch gunst noch eenige vriendschap begeert. Achtereenvolgens worden dan allerlei beweringen uit den ban weerlegd, zoo b.v. dat hij diensten zou hebben ontvangen. legde hij zijn hand op m'ijln arm. Z'n vingers omknelden mijn pols met een greep, die me lang zou heugen en voor den eersten keer van mijn leven zag ik hem een kleur krrjgeti. ,,John," zei hij schor, ,,voor zoo'n verzaking van mijn plicht verdien ik een pak slaag." Zijn hand ontspande zich. „We moeten ze dadelijk achtema," ging bij voort. ,,Maar eerst moeten we Julia veilig aan baar hotel afleveren. Ga mee!" We gingen samen naar het buffet. Ervoor stond Thwaites, een aristocratische figuur in ejjn flatteuse uniform. Maar h'j was alleen. „Wat heb je met Miss Hazelrig gedaan, Thwaites?" vroeg Granby kortaf. Thwaites staarde Granby een oogenblik zwijgend aan. Dan liet hij, door een samen- trekken en weer ontspannen van de spieren van z'n rechteroog zjjn monocle, zacht rinke- lend op het goud-galon van zijn tuniek vallen, ,,Maar mijn waarde kolonel!" protesteerde hij schertsend. „Ik zou er niet aan denken, om lets met Miss Hazelrig te doen!" „Vooruit, kerel!" drong Granby aan. ,,Waar is ze?" „Ik dacht, dat ze by u was," was het ant- woord van Thwaites. „Waarom daoht je dat?" vroeg Granby, opeens een en al oplettendheid. Thwaites keek hem met verccigelijkte oogen aan. „Na die boodschap van ubegon hfl. „Wat?" Granby schreeuwde bijna. „Ja. Geen vVf minuten geleden is iemand Miss Hazelrig een boodschap komen bren- gen... Van uEen van de lakeien was het. Hij zei, dat u buiten in een auto op haar zat te wachten en haar verzooht dadelijk te komen, omdat haar vader zich niet wel voelde. Zs is dadelijk weggegaanIk mocht haar niet eens brengen." Granby en ik keken elkander aan. Geen vflf minuten geleden had ik hem een kleur zien krijgen. Nu zag hij zoo toleek als een doek. „Julia ook!" zei hij. prDat is het werk van Mendoza!" Dat spreekt bij geheel tegen hij heeft alleen diensten bewezen, nooit ontvangen. En zoo is het dan ook geweest bij 't ont vangen van het recht van successie, 't had ook eens anders moeten zijn! Is er een koning, aan wien Willem eenige verplich- ting zou hebben, dan is dat alleen aan dien van Frankrijk, want ook de Keizer heeft hem feitelijk geen diensten of weldaden bewezen. En w'at heeft de Prins daar- tegenover een offers gebracht! Hij maakt een becijfering, dat hij wel twee millioen schade heeft geleden, hij vertelt hoe groote onkosten hij gemaakt heeft, dat zijn huis altijd voor ieder open stond, en hoe duur de reis naar Frankrijk is geweest. En nooit ontving hij ook maar een penning belooning! Dan komt er 'n teer, ja zelfs heel zwak punt in de Apologie. Men kan zeker toe- stemmen, dat er een diepe waarheid ligt in het lesje, dat de kinderen volgens den Prins op school dagelijks opzeggen: dat hij, die op het punt staat van een ander kwaad te spreken, zelf van elke misdaad vrij behoorde te zijn. Maar de Prins had toch zeker beter gedaan om niet terug te gaan lasteren. Rake dingen zegt hij, b.v. aan het adres van Parma. Had men hem een vreemdeling of uitlander gescholden... wat was Parma dan voor een landsman, en was Filips soms hier geboren? Ja, de Prins ontzegt hem zelfs den naam van koning. Dien naam mag Filips hier niet dragen. Bij ons is hertog of graaf de hoogste titel. Wil men precies weten, wat Filips wil Laat de Prins het ons dan maar eens zeggen: ,,hij wil ulieden door een pure en volmaakte slavernij aan zich onderwerpen (en dat noemt hij dan „vol- komen gehoorzaamheid"ulieden gan- schelijk benemende uwe oude privilegien en vrijheden, om met ulieden en met uw vrouwen en kinderen zoo te leven gelijk zijn dienaars met de arme Indianen, enz. plegen om te gaan, niet aedenkend, dat deze landen niet zijn met het zwaard ge- wonnen, maar'meestendeels al geerfd en van vaderlijk erfdeels-zijde gekomen, of die zichzelf gewillig, onder goede voor- waarden, aan zijn voorzaten hebben over- geaeven". En de Keizer (Karel V) schijnt dit reeds te hebben zien aankomen. Hij heeft in Willems presentie zijn zoon Filips ge- waarsohuwd, dat die zijn Spaansche hoog- moed zou intoomen, omdat hij vreesde, dat die (hoogmoed) de oorzaak zou worden van het uiterste bederf voor deze landen. Nu iets over ,,de" Religie, zooals de Prins het Protestantisme noemt. Hij zegt dat hij daarin van der jeugd af is „opge- trokken" (opgevoed), maar dat er van het onderwijs in de Religie weinig terecht is gekomen. Deze godsdienst acht hij alleen waard ,,de" Religie te 'heeten, wegens haar uitnemendheid. In zijn rijke en schoone rede, die hij ge- houden heeft bij de academisdhe herden- king van 's Prinsen geboortedag, heeft Prof. Gosses als hoofdmotief voor Wil lems optreden genoemd: ,,compassie". En dit was zeker volkomen terecht, want wij hebben twee plaatsen aangeteekend uit de Apologie, waar de Prins dit zegt met de eigen woorden. Eerst toch deelt hij mede, hoe hij toentertijd uitermate zeer bewogen is geworden tot compassie en medelijden over zooveel lied en van eere, die ter dood gebracht en overgegeven werden, en elders (cd. Verwey, biz. 120) zegt hij aan 't adres van de Staten: ,,Wilt dan met ulieden zelf medelijden hebben, en zoo u niet kan bewegen ihetgeen dat u zelf is rakende, zoo hebt tenminste mededoogen met zoo groot een menigte arm volks, dat verdorven is tot in den grond, en met zoo veel arme weduwen en weezen". Zien wij onzen Prins hier niet in het hart En laat men nu vooral niet denken, dat de Prins daarmee pas kort geleden is begon- nen, hij erkent zelf, dat hij zulks al vanaf dat oogenblik heeft voorgenomen, toen hij in Frankrijk met den koning op de jacht was en toen zij (de Spanjaarden) nog hier in het land waren". Tegen den Beelden- storm was Willem sterk gekant geweest: aan zoo'n manier van doen had hij nooit eenig behagen. Maar er is nog een diepe smart, waarvan wij in de „Apologie op onderscheiden plaatsen iets merken, n.l. 's Prinsen droefheid over de ontvoering van zijn zoon. Zeven plaatsen, door heel het stuk verspreid, hebben wij aangetee kend, waar die schanddaad wordt geme- moreerd, en altijd wordt dit verlies op sobere wijze gememoreerd. Geen wonder, dat Filips er dan ook niet al te best af komt: ,,Er werd nooit wreeder tyran ge- vonden, die mee des lands privilegien en met meer verwaandheid, ook met minder respect overtreden en gevioleerd, ja, die met minder schaamte zijn gezworen eed en trouw aebroken heeft, dan even deze koning Filips Mag men Prins Willem al van veel lee- lijks beschuldigd hebben er is een ding, waarvan men hem geen verwijt heeft gemaakt, wat de Prins dan ook met zeke- ren trots vermelden wil: van „gierigheid" is bij hem blijkbaar nooit sprake geweest, en de Prins heeft daar ook stipt voor ge- waakt, want hij heeft van der jeugd af nooit de ,,superintendentie" widen hebben van de financien. Ver werpt de Prins ook van zich de be- schuldiging, alsof hij speciaal de hand zou hebben gehad in de vervolging van de geestelijke personen. Hij zegt het zoo kloek: Hij is overtuigd, ,,dat alle de ver- andering die ter zake van de Religie is gekomen, veel meer een werk Gods dan der menschen is geweest". En heeft men hem niet vaak eer te slap en te langzaam genoemd dan te vurig Hij is ,,vee! meer beschuldigd en gelasterd van wege over- groote zachtzinnigheid en lijdzaamheid". Vrijheid van conscientie heeft hij bewerkt. Goddeloosheden, als er aan Parma's hof werden begaan, zou hij nimmer hebben gedoogd. Hoe heeft het blinken en glin- steren van de vuren, waarin zooveel arme Christenen gepijnigd en gekweld werden, hem zeer gedaan De verdediger gaat ook niet zelden tot den aanval over, zoo b.v. als hij infor- TIENDE HOOFDSTTJK. Ik zie een ouden bekende terug. Tot mijn spijt moet ik vermelden, dat we de koninklijke trap afrace'den met twee en drie treden tegelijk en door die zonderlinge handel- wljze de hellebaardiers totaal uit hun gewone doeo hrachten. Neen erger, onze renpartij maakte van hun plechtstatige manier van groeten een charge. Hun hellebaarden sloe- gen een soort van roffel op de marmeren tre den. Op het voorhof was geen enkel vehikel te zien. We stovea een koppel slaperig-krjken- de schildwachten voorbij en zoo kwamen we in de breede straat langs het paleis. Daar praaiden we een taxi en reden als de wind naar het Palace Hotel. Granby zat stijf rechtop naast me. Ik pro- beerde maar niet hem te troosten. Dat was j toch vergeefsche moeite geweest. Binncu tien minuten stonden we in de vestibule van het hotel; wij behoefden niet te wachten en werden dadelrjk naar Hazelrig's appartementen geloodst. Op den drempel van de zitkamer stond hij ons op te wachten in een oranje en groene kamerjas van het een of andere kostbare materiaal. Zijn haar zat niet zoo keurig als anders. maar dat was ook het eenige verschil, dat ik in zijn uiterlijk ken constateeren. De man was zoo gezond als een visch. Neen. Hij was absoluut niet ziek. Nooit van zjjn leven had hij zich zoo goed gevoeld. Wilden we niet iets te drinken helblben? Maar waar was Julia? Graniby liet zich in een van de mime cluib- fauteuils neervallen, goot een tumbler voor een derde vol whisky, plenste er wat water bij en dronk hem in 66n teug leeg. Ein daarna zei hjj en het zeggen kostte hem zooveel moeite, dat de woorden er met een knal uit kwamen: „Julia is verdwenen." De eerste paar oogenblikken hield ik mijn hoofd afgewend. Ik durfde Hazelrig niet aan- kjjken, maar ik zag zijn handen, die, achter op zijn rug, de koorden van zijn kamerjas kramp- achtig ineengewrongen. Maar de stilte werd ondragelijk en ik keek op. Zijn gezicht zag zoo wit als een doek. maar zijn lippen waren vast opeengeklemd. lets in het gezicht van den ouden man trof Granby zoo, dat hij opsprong. Met een paar stappen stond hij voor hem en legde zijn han den op de scbouders onder de kleurige kamer jas. „We wisten, dat er aan deze ondememing gevaar verbonden was, Mr. Hazelrig. U wist het zoowel als ik. Maar iets dergelijks hadden we niet verwacht. Maar we moeten het onder de oogen zien. Uw dochter is ontvoerd door wie behoeven we niet te vragen. Lemesurier en consorten zijn de schuldigen. Ze willen hebben, dat we het veld voor hen ruimen. En ze houden haar als een soort van onderpand. Donna Ccacepcion heeft ze vanmiddag nul op 't request gegeven en als we nog 'n duizend hooger gegaan waren, hadden wjj „het" ge had. Dit i3 hun tegenaamval." Hazelrig vocht, om zich te kunnen be- heerschen. ,,Eq kolonel Granby!" zei hij, toen hij wat kalmer geworden was. „Wat gaan we nu doen?" Granby liep, met zijn handen op zjn rug, een paar maal de kamer op en neer. „Om te beginnen," zei hjj dan, „moetea we al de hulp requireeren, die we zouden kunnen krijgen. Die twee bedienden van u bijlvoor- beeld. Vanmiddag zijn ze bun gewicht in goud waard geweest." Hazelrig drukte op de bel naast de deur Na even wachten kwam een slaperige kellner vragen, wat er van zijn verlangen was. Hazel rig gaf hem kortaf een bevel en de man ver- dweeei, om de twee vazallen te gaan wekken. De tjjd, dien we moesten wachten, besteedde Graniby om Hazelrig zooveel mogelijk gerust te stellen. Hij verklaarde pertinent, dat Julia niets kon overkomen. De kerels, die haar ont voerd hadden -zoo redeneerde hij zouden alle kans op het met succes plegea van chan tage verspelen, als ze haar slecht behandelden. meeiij, of 't nu heusch waar is, dat Alva nooit verlof had gekregen tot heffing van de tiende penning Alva is voor hem iemand als Hannibal. Zooals die van zijn negende jaar af bij het altaar van zijn goden zwoer, dat ihij zijn leven-lang een vijand der Romeinen zou zijn, zoo is bij dezen Hertog (Alva) ook van der jeugd af en een onverzoenlijke haat tegen deze landen gekweekt en gevoed, ,,die nooit verzadigd kon worden door al het bloed. dat hij gezopen heeft". Zijn er niet meer dan 18000 onschuldigen in deze landen om gebracht En laten we nu aan het reeds weer- gegevene nog enkele van die stoere zin nen hier mogen toevoegen, waarin de Prins als ten voeten uit voor ons komt te staan, b.v. deze: ,,Zoo bekennen wij dan, dat wij zijn en al ons leven lang willen blijven gemeenzaam of den volke toege- daan, dat is: wij zullen alle naarstigheid doen om uwe vrijheid mitsgaders uwe pri vilegien te vervolgen, te onderhouden en te beschermen." ,,Den volke gemeenzaam" en intus- schen gewaagt hij vlak daarop van: ,,onze vrienden en magen, die alle (God-lof) van zeer edele en hooge afkomst zijn, ja van zoo ouden geslachte en zoo wel met rijkdommen als met allerhande staten en digniteiten voorzienOf wat zegt men van dit zelfgetuigenis: ,,dat wij noch om lijf, noch om goed, noch om vrouw noch kinderen, slechts een druppel van ver- raderij of dergelijk vergif in onzen drank willen doen. Doch zoo lang als het Gode believen zal maar een droppel bloeds of een penning slechts van onze goederen, ja maar een weinig verstands, naarstigheid, geloof en aanzien ons te laten overblijven, wij willen datzelve nog tot uwen dienst gaarne besteden, toeeigenen en opoffe- ren". Hij is dan ook heelemaal niet bang voor dien ban, want dat zijn slechts winden van woorden en een geruisch van kleine kinderen mee vervaard te maken, niet om een man te verschrikken, die door Gods genade den moed nooit verloren gaf om al haar kartouwen, hoe menig en hoe groot dat ze ook mochten wezen, noch om 80.000 mannen, die de Hertog van Alva te veld voerde, noch om zooveel armeeen te water, noch om zoo menigerhand ver- raderijen van den Hertog". Er is ook in de Apologie een klank als in een testament. De Prins spreekt er van, dat hij zal vol'houden ,,zoolang als onze God daartoe Zijn genade zal ver- leenen, in Wiens macht alleen ons leven en dood is, ja, Die alle haren van ons hoofd heeft geteld Nog een bizonderheid zij hier vermeld voor wij eindigen, deze, dat in de Apolo- gie aan het adres der Roomsch-Katholie- ken geen enkele onaangenaamheid wordt gezegd. De Prins geeft zelfs toe, ,,dat onder degenen, die de Roomsche kerk volgen en aanhangen, veel lieden van eere en liefhebbers van het vaderland zijn, mitsgaders die zich eerlijk en loffelijk van hun plichten gekweten hebben". Zou de Prins dit alles zijn beaonnen en hebben volgehouden om zichzelf te ver- rijken? Welk ander loon heeft hij ver wacht, dat dat wij begeeren, zelfs met ons bloed zoo het nood is, ulieden de vrij heid te gewinnen en te koopen?" En haast aan het slot lezen wij dit woord, dat zeker als n goed slotwoord en tegelijk als een schoone inzet voor de Herdenkings- feesten dienst kan doen. Ziedaar ons hoofd, waarover geen Vorst noch Poten- taat macht heeft dan gij alleen! Zoo laat ons dan samen met eendrachtig hart en wil de besdherming van dit goede volk aangrijpen en ter hand nemen, dat niet anders begeert dan dat er opening ge- schiede van goeden raad om die na te komen en te volgen". Of dit woord (biz. 99): ,,Want dengene, dien zij ach- ten niet waardig te zijn, dat hij leve, om dat hij de welvaart van de gemeene zaak bevordert, dien zullen zij door hun eigen dwaasheid nog tot meerdere eere brengen, doordien dat het volk altijd meer houden zal van dengene, die het beschermt en voorstaat, dan van dien, die het wil onder- drukken". De twee vazallen Jos6 en Manuel iwaren klein, donker van uiterlijk en breeder in de schouders. dan Spaansch-Amerikanien gewoonirjk zfn. Hazelrig vroeg Graniby, om hun uit te leggen, wat er gebeurd was. Het resultaat was verrassend. Josd sloeg zicb let- terlijk met de vuist tegen het voorboofd en zwoer wraak, waarbij het woord d i o 9 een groote rol speelde. En Manuel verklaarde met i tranen in de oogen, dat hq alles, alles in bet I werk zou stellen om de Senorita terug te vxi- i den en niet zou rusten, voor hq de bandieten, die baar ontvoerd hadden, stuk voor stuk ge- dood had. Ik verstond niet de helft van wat ze zedden, maar hun bedoeling en de gevceleas, die bij hen opgewekt waren, bleken me duide- lgk genoeg uit hun geharen en de uitdrukking van hun geziohten. Grar.ihy was ten slotte zelfs geaoodzaakt om hun ijver wat af te dempen. (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Ter Neuzensche Courant / Neuzensche Courant / (Algemeen) nieuws en advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen | 1933 | | pagina 1