dat natuurlijk geen voordeel is, maar altijd
voor de betrokken arfoeider ook schadelijk
udtkomt. Maar is daarmede toch niet weg te
redeneeren, dat het toch moeilijk den weg
nit kan gaan, zooals de heer Ortelee het wil.
En wanneer de arbeiders in deze iets meer
vastigheid willen bekomen, is het volgens mij,
een eerste vereischte, om dit aan de organi
saties op te leggen en deze voor zulke aan-
gelegenheden te laten opkomen. Want ook
kan den heer Ortelee zich toch wel voorstel-
len, dat het niet opgaat om voor een zeker
bepaald bedrijf maatregelen te treffen. Want
als er door een gemeente of welke overheid
het dan ook zij, maatregelen in dien geest
zouden moeten getroffen worden, zou dit gel-
den voor alle bedrijven. En daarom vroeg ik
den heer Ortelee in' 't begin van mijn rede of
hij daar de consequentie van zou durven aan-
vaarden. Want het ligt volgens mij, niet als
taak op de weg van een gemeentelijke over
heid, om voor particuliere bedrijven zulke
maatregelen te treffen. Want wanneer wij
in dien geest zouden gaan handelen dan zou
dat beteekenen, dat wij een precedent voor de
toekomst zouden scheppen, waarvan het eind
nog niet ware te voorzien. Dan heb ik deze
zaak ook nog eens even nagevraagd. Maar
dan is het toch zoo Voorzitter, dat een werke-
looze arbeider, die, bij de gemeente komt
stempelen en naar de fabriek door bemiddeling
van de arbeidsbeurs wordt gezonden, wanneer
hp daar komt, en niet, of maar een kleine
poos kan arheiden, toch als werkeloos wordt
beschouwd en hij tevens zijn steun trekt,
waar hij reglementair recht op heeft.
F.n dit zai toCh wel hetzelfde zijn, met die
menschen, die uit hun bond trekken, daar zal
volgens mij wanneer er zich zoo een geval
voordoet toch wel ten goede rekening mee
worden gehouden. En daarom, ik voel ook
het pijnlijke hiervan voor de arbeiders, die
daardoor gedupeerd worden. Maar nog houd
ik vol, dat dit een terrein van werkzaamheid
is voor de organisaties en niet voor den raad.
En om bovengenoemde redenen, wil ik darn
verklaren, dat ik niet het mdnste gevoel voor
het voorstel van den heer Ortelee en daarom
ook absoluut tegen het voorstel Ortelee zal
stemmen.
De heer ORTELEE zou nog iets willen zeg-
gen, tegenover den heer Van Bendegem, die
er op wijst, dat spreker geen werkgever is.
Neen, dat is zoo, en hij verwacht ook niet, dat
nog ooit te worden, en dan zou hij misschien
even sleoht zijn als de andere.
(Op de publieke tribune wordt geapplau-
daBeerd.l
De VOORZITTESR richt zich tot de aan-
wezigen op de publieke tribune met de op-
merking dat dit de tweede keer is, doch dat
bet puibliek zich moet wochten voor den der-
den keer, aangezien hij ben dan alien zal
laten verwijderen, hij laat die inmenging van
het puibliek niet toe.
De heer ORTELEE blijft er in tegenstelling
met den heer Van Bendegem, die gezegd heeft
dat die menschen geen recht op vergoeding
hebben, bij, dat zij er wel degelijk recht op
hebben, voor hun vergeefschen tocht. Als de
heer Van Bendegem, of wie ook, een timmer-
man of metselaar verzoekt om eens bij hem
te komen, om een karwei te doen of er over
te spreken, dan kan- hij dezen per uur betalen,
vanaf het tijdstip dat deze zich op weg begaf.
Hp meent, dat ook op dezelfde manier een
workman zou moeten betaald worden, die op
werk wordt uitgestuurd.
De heer VAN BENDEGEMMijnheer de
Voorzitter! Ik heb niet gezegd, dat die men
schen er geen recht op zouden hebben.
De heer ORTELEE: Dat hebt u wel.
De heer VAN BENDEGEM: Dat zult u
nader uit de notulen kunnen zien, dat is ge
zegd door den heer Hamelink, die er de orga
nisaties achter wil zettem.
De heer t GILDE: Zeer juist.
De heer DIELEMAN is van meening, dat
niet de organisaties, maar de directie van de
1J Azote dit voor elkaar moet brengen. Hij is
ook van meening, dat, indien de menschen
tegen 10 uur worden opgeroepen, ze ook be-
hoorlijk moeten kunnen werken en dat, wan
neer dan niet kan gewerkt worden aan het
doel waarvoor ze zijn opgeroepen, men die
menschen wel ander werk kan geiven. Als men
des avonds nog laat naar de fabriek moet
peddelen, om daar dan maar edn uur te wer
ken, dat is indendaad niet zob gering, daar
moet men niet te licht over denken, en het
is de fout van de diirectie der 1'Azote, indien
zoo iets voorkcmit, want die zou dan de rege-
ling voor het werk beter dienen te kennen.
In plaats van ze 1 uur te laten werken en
dan naar huis te sturen, zou men de men
schen ander werk behooren te geven, om ze
voor hun opkomen schadeloos te sitellen. Als
er een ploeg volk opgeroepen wordt, zijn al
ien blij doch als dan later blijkt dat de ploeg
niet noodig is om te werken is dat een teleur-
stelling. Nu zegt de Voorzitter wel, dat de
menschen onder die omstandigheden toch de
gewone werkloozensteunuitkeering krijgeH,
doch dat bedraagt niet zooveel als wanneer ze
een dag kunnen werken en het is ook beter
een dag te werken dan steunuitkeering te
genieten. De bedoeling van den heer Ortelee
is goed. Spreker gevoelt daar ook voor. Hij
rpdt ook wel eens 's avonds nog om 10 uur
naar huis per fiets, en als de menschen dan
na 1 uur werken naar huis gestuurdworden,
is het inmiddels middernacht eer ze thuis zijn,
zonder lets noemenswaard te hebben verdiend.
Die toestand doet zich voor!
De heer HAMELTNK merkt op, dat de heer
Dieieman begon met te zeggen, dat hp het
niet met den heer Hamelink eens was, maar
feitelijk heeft hij hetzelfde gezegd, zoowel door
de heeren Van Bendegem, als Hamelink en
't Gilde is gezegd, dat door die teleurgestelde
arbeiders wel degelijk schade wordt geleden
en £ils de heer Dieieman de notulen dezer ver-
gadering zal lezen, zal hij daarin kimnen zien.
dat het standpunt van spreker ook is, dat de
schuld bij de directie van de fabriek berust,
en dat de organisaties der arbeiders het daar
mede in orde behooren te maken, doch dat de
lasten van die behandeling der arbeiders niet
ten laste der gemeenschap behooren te komen.
De heer DIELEMAN: Zeker, er is overeen-
stemming omtrent de schade, maar u legt voor
de oplossing het zwaartepunt op de organisa
ties, ik op de directie.
De heer HAMELINK wil toegeven, dat de
directie de eerste partij is, doch indien deze
deed wat behoort was de kwestie er niet, en
daarom is het de taak van de organisaties om
voor de arbeiders bij de directie tusschen-
beiden te komen. Er bestaat hier een hiaat
tusschen werkgeiver en werknemer. De organi
saties behooren dat voor elkaar te brengen,
Was dat hiaat er niet, dan zouden die toestan-
den niet langer bestaan. Daarom acbt spre
ker het gewenscht er de arbeiders op te wij-
zen, dat het hunne organisaties zijn, die de
■directie tot betere gedachten moeten zien te
brengen. Er wordt nu misbruik gemaakt van
den bestaanden algemeenen toestand en daar
door is optreden niet zoo gemakkelijk, maar
indien het anders was, dan zouden, onder den
invloed der organisaties die toestanden wel
niet bestaan.
De heer 't GILDE is het eens met den heer
Hamelink, dat de belangen der opgeroepen
werklieden door de organisaties bp de directie
moeten worden bepleit, hetgeen de heer Orte
lee wil, raakt kant nog wal. Indien men dien
weg bewandelde, zou dat voor de gemeente
een precedent scheppen, waarvan het eind niet
te voorzien was. Men moet hier durven zeg
gen waar bet op staat, al stond er 1000 man
op de tribune.
De heer SEGHERS is het eens met de
vorige sprekers, dat het op den weg der orga
nisaties ligt pogingen aan te wenden dat de
toestand menschwaardig wordt, maar hij ver-
heugt er zich toch in, dat de menschen die
op deze wijze een teleurstelling beloopen toch
nog schadeloos worden gesteld door het ge
nieten van de gewone steunuitkeering.
De heer ORTELEE acht hem niet schade
loos gesteld.
Het voorstel van Burgemeester en Wethou-
ders wordt met algemeene stemmen aange-
nomen.
p. Burgemeester en Wethouders verwrjzen,
wat de in de vorige vergadering door den heer
I. de Fe'ijiter gestelde vraag betreffende het
uitbetalen van nota's door de gemeente, naar
het volgende rapport van den gemeente-
opzichter:
„Naar aanleiding van een vraag in den ge-
meenteraad van den heer I. de Feijter, betref
fende ultbetaling van vervoerloon van zand en
grint, deel ik u mode, dat ik hiervan nimmer
een nota heb ontvangen. Er was opgegeven
dat er bij benadering 80 M3. vervoerd moest
worden. Ik verwachtte dus, dat ik een reke
ning zou krijgen, waarop vermeld werd het
juiste aantal meters, tegen den overeengeko-
men prijs. Komt dit dan overeen met de door
mij gecontroleerde hoeveelheid, dan teeken ik
de nota voor accoord en deze wordt uitbetaald.
Alleen wanneer overeengekomen wordt
tegen een vastgesteld eindbedrag, dan wordt
na de uitvoering van het werk rechtstreeksch
door mij bij voorschot betaald, of, als het be-
drag te groot is, door mij opgegeven, waama
de betaling geschied.
Dit laatste heeft zich kortgeleden voorge-
daan met vervoer van klinkers en tegels door
A. Dieieman. Daar deze ook aangenomen had
het zand en grint te vervoeren (hoewel alle
vrachtrijders er wat aan verdiend hebben) heb
ik hem gevraagd of hij mij de vervoerde hoe
veelheid op kon geven. Toen hij beweerde dit
niet te kunnen, heb ik hem gevraagd, of hij
er mede accoord ging, dat ik de door mij ge-
noteerde hoeveelheid, uitbetaalde. Daar hrj dit
goed vond heb ik de beide posten op d£n nota
gezet, waama de betaling heeft plaats gehad.
Als ik dus ten slotte niet zelf de rekening
had geschreven zat men misschien nog op geld
te wachten.
In dit verband is het misschien gewenscht,
er op te wijzen, dat soms rekeningen worden
ingediend op stukjes papier van slechts 3 c.M.
of met potlood geschreven, geen datum enz.,
die ik niet kan accepteeren. Dit vertraagt
natuurlrjk de betaling.
De heer I. DE FEIJTER: Dat wil dus zeg
gen, dat, wanneer de menschen een rekening
inzenden, ze direct betaald worden.
De VOORZITTER: Ja, ofschoon daar wel
eens een week of 14 dagen over heen kan
gaan.
q. Burgemeester en Wethouders verwijzen
voor beantwoording der in de vorige vergade
ring door den heer I. de Feijter gestelde vragen
betreffende den toestand der pompen naar het
volgende rapport van den gemeente-opzichter:
Naar aanleiding van een vraag in den ge-
meenteraad betreffende den toestand der pom-
pen kan ik het volgende meedeelen:
1. de pomp voor den winkel van den heer
Pot is door een der wagens van de tram be-
schadigd en zal zoo spoedig mogelrjk hersteld
wordenfl W13 9 HI
2. de pomp voor de werkplaats van den
heer Van Cruijningen in de Weststraat is ver-
sleten en zal geheel vemieuwd moeten worden.
Hiervoor is reeds opdracht verstrekt aan de
Gebrs. Van Rijn. Zoodra de daarvoor be-
noodigde materialen beschikbaar zijn, zal hier-
mede een aanvang worden gemaakt.
3. de pomp tegen de onderwijzerswoning
in de Schoolstraat geeft nog wel water, doch
bij veelvuldig gebruik is de toestand wel eens
onvoldoemde. Deze pomp is de laatste; die nog
gevoed wordt door een gemetselde welput.
Alle andere waren reeds eerder versleten en
zijn vemieuwd. Daar echter de post op de
begrooting reeds overschreden zal wordeo door
het maken van een nieuwe pomp in de West
straat, is het natuurlijk niet mogelijk die thans
nog te vemieuwen, te meer daar er bij ge-
regeld normaal gebruik nog tamelijk water
aanwezig is.
De kosten van een nieuwe boring bedragen
gewoonlijk ruim honderd gulden.
Aangenomen voor kennisgeving.
r. De VOORZITTER deelt mede, dat d.d.
26 Januari 1.1. van den heer Hamelink het vol
gende schrijven bij Burgemeester en Wethou
ders is ingekomen:
Het zjj mij als raadslid vergund het college
de volgende vragen te stellen:
1. Zijn Burgemeester en Wethouders be-
redd, zulks in verband met de heerschende
koude, aan alle werkloozen en de in de werk--
verschaffing geplaatsten, een toe slag te ver-
strekken, in geld of natura, om zich tegen de
koude beter te kunnen wapenen; en zoo ja,
2. zijn zij dan bereid dit onverwijld te doen,
ook al zou daardoor de risico ontstaan dat
deze voorziening geheel ten laste der gemeente
komt.
In de Steuecommissie voor werkloozen is
toen het voorstel gedaan, om aan de commissde
een bepaald bedrag toe te kennen, om aan
de daarvoor in aanmerking komenden een
extra-uitkeering te geven.
Dat verzoek is door Burgemeester en Wet
houders afgewezen; zij hebben zich telegra-
fisch in verbinding gesteld met den Minister
van Binnenlandsche Zaken, met de volgende
vraag:
„Is u bereid goed te keuren, dat een extra-
uitkeering aan werklooze gezinshoofden wordt
gegeven, in verband met strenge koude en zoo
ja tot welk bedrag en welk percentage zal
het rijk hierin bijdragen?"
Deze heeft daarop geantwoord, dat het ver
zoek niet voor inwilliging vatbaar was, ook
niet, wanneer de kosten alleen door de ge
meente zouden worden gedragen.
Daamaast is destijids door 3 raadsleden een
spoedeischende vergadering van den gemeente-
raad aangevraagd, doch na kennisneming
van het antwoord van den Minister zijn de
heeren daarvan afgezien.
De heer HAMELINK noemt de laatste con-
clusie van den Voorzitter niet juist; de ver-
zoekers van die spoedeischende vergadering
i zjjn niet op hun verzoek temggekomen na
kennisneming van het antwoord van den Mi
nister, maar omdat het weer toen opeens veel
I milder geworden was en daardoor de aanlei-
j ding tot him verzoek vervallen was; het ver
zoek was des Zaterdags gedaan en 's Maan-
dags was het met de vorst afgeloopen.
j Aangenomen voor kennisgeving.
s. Een adres van Gerrit Adriaan de Jonge,
exploitant der Radio-centrale te Axel, die
daarin met verschuldigden eerbied te kennen
geeft;
dat hij jaarlijks aan de gemeente Axel moet
betalen voor het hebben van draden weg-
oVerkruisingen een bedrag van vijf en twin-
tig cent per meter;
dat dit jaarlijks een niet onbelangrijk be
drag vormt;
dat h\j evenals ieder ander belastingschul-
dige van zijn bedrijf de gewone belastingen
aan de gemeente heeft te betalen;
dat hem echter als't ware nu een afzonder-
lijke belasting wordt opgelegd door de heffing
van bovenbedoelde vergoeding;
dat verschillende gemeenten geen, andere
een geringe vaste vergoeding per jaar vragen
van zijn collega's;
dat hij gaarne bereid is, een dergelijke ver
goeding te betalen, doch dat hij meent dat die
niet het karakter van een afzonderlijke be
lasting mag aannemen.
Reden, waarom hij zich tot den raad wendt,
met het beleefd verzoek de vastgestelde ver
goeding te herzien en deze te bepalen op een
vast bedrag van vijf en twintig gulden per
jaar.
Met algemeene stemmen wordt besloten dit
adres te stellen in handen van Burgemeester
en Wethouders om bericht en raad.
3. Benoemen van 2 leden der Commissie
van toezicht op het agentsehap der
Arbeid.sbemiddeling.
Door de heeren F. J. Tieleman, P. C. Man
gold, J. J. Michielsen A. van ',t Hoff is be
richt ingezonden dat zij hunne benoeming tot
lid van boven verm elide commissde aannemen.
Bericht van het niet aannemen der benoe-
mdng werd ingezonden door de heeren J. den
Hamer, gekozen aiis vertegenwoordiger der
Z. L. M., en P. Huijssen, gekozen ails ver
tegenwoordiger van den Axelschen Besturen-
bond. Laatstgenoemde voegt er aan toe, dat
het hem bevreemidt, dat hij in deze functie
is benoemd, aangezien hij zdch niet kan her-
inneren, door zijn organisatie te zijn aange-
wezen, evenmin als hern door Burgemeester
en Wethouders is gevraagd of hij in aanmer
king wenschte te komen. Hij aanvaandt de
benoeming idan ook niet.
P. Warmer en J. Dieieman, voorzitter en
eecretaris van den Axelschen Besturenbond,
schrijiven, dat hun is gebleken, dat bij de be
noeming van leden voor de commissie van
toezicht op het agentsehap der Arbeidsbemid-
delinig een andere dan dioor hunne organisatie
opgegeven canddidaat is foenoemid, n.l. P. Huijs
sen, tenwijl door hunne organisatie P. War
mer cansdidaat was gesteld;
dat hun verder niet is ontgaan, dat juist hun
cansdidaat als no. 2 op de voordracht was ge-
plaatst, terwiji de toegevoegde oandidaat als
no. 1 fungeerde;
dat zij overtuigd zijn, dat hier een vergis-
sing moet zijn begaan;
weslialve zij den raad verzoeken deze ver-
gissing te doen ophelderen, waarom zij ter
vergemakkeling van die taak alsnog een
i voordracht van 2 personen bijvoegen, n.l. P.
Wamder en J. Dieieman.
Burgemeester en Wethouders stellen thans,
gehoord de deslbetreffende organisaties, voor
de benoeming de volgende tweetallen voor:
1. P. B. van Hoeve en 2. J. K. de Putter.
1. P. Warmer; 2. J. Dieieman.
De heer VAN KAMPEN vraagt, of er zeker-
heid bestaat, dat de aanbevolen personen de
benoeming zullen aannemen.
De VOORZITTER kan daaromtrent geen
zekerheid geven; ze zijn aanbevolen door de
betrokken organisaties.
Hij verzoekt over te gaan tot stemming en
noodigt de heeren Van Kampen en De Ruijter
uit met hem het stembureau te vormen.
Met 8 stemmen wordt benoemd de heer De
Putter; op den heer Van Hoeve zrjn 5 stem-
men uitgebracht.
Daama wordt met 7 stemmen benoemd de
heer Wamier; op den heer Dieieman zijn 6
stemmen uitgebracht.
De VOORZITTER wijst er op, dat de voor
zitter dezer commissie ook door den raad moet
worden benoemd; hij vraagt of de raad daar
op prijs steit, dan wel of hij het aanwijzen
van een voorzitter aan Burgemeester en Wet
houders wil over laten.
De heer SEGHERS: Moet de voorzitter een
lid zijn van dat college?
De VOORZITTER: Ja.
De heer SEGHERS: Dan is het mij goed.
De raad beantwoordt de gestelde vraag met
algemeene stemmen.
4. Benoemen lid Burgerlijk Armbestuur.
Burgemeester en Wethouders deelen mede,
dat de heer L. de Putter wegens zijn onge-
steldheid heeft bedankt als lid van het Burger
lijk Armbestuur.
Zij stellen voor, hem onder dankbetuiging
voor zijn goede werkzaamheden als zoodanig
eervol ontslag te verleenen.
Met algemeene stemmen wordt aldus be
sloten.
Voor vervulling dezer vacature worden door
Burgemeester en Wethouders in alfabetische
volgorde ter benoeming voorgedragen
Iz. de Feijiter en P. C. Mangold.
De heer VERSOHELLING vraagt of die
voordracht is opgemaakt door Burgemeester
en Wethouders of door het Burgerlijk Arm
bestuur.
De VOORZITTERDe voordracht is door
Burgemeester en Wethouders opgemaakt over-
eenkomstig de verordening van het Burgerlijk
Armbestuur.
Bp de nu volgende stemming wordt met 5
stemmen benoemd de heer Mangold; op den
heer De Feijter zijn 4 stemmen uitgebracht;
2 briefjes zijn bianco, terwiji briefjes met den
naam Van Kampen en F. J. Tieleman van on-
waarde worden verklaard.
5. Voorstel van het raadslid C. Hamelink
tot afschaffing van het ambtsgebed.
Burgemeester en Wethouders herinneren,
dat door den heer Hamelink in de vergadering
van 22 November 1.1. is voorgesteld het ambts
gebed voor den gemeenteraad af te schaffen.
Het college steit voor, am principieele
redenen niet op dit voorstel in te gaan.
Wat de averige voorstellen van genoemden
heer en ook die van den heer 't Gilde, over
herziening van het Amibtenarenreglement en
de Verordening op het Georganiseerd Overleg
betreft, zullen Burgemeester en Wethouders
adviseeren, zoodra zij het Georganiseerd Over-
leg hebben gehoord, dat ook nog over een an
dere aangelegenheid moet worden gehoord,
welke nog niet voor behandeling vatbaar is.
De heer HAMELINK merkt op, dat hij,
zooals men weet, om principieele reden is
tegen het amibtsgebed. Hij zal zich niet uit-
spreken over de gevoelens die hem bezielen,
wanneer er bier in het openbaar wordt ge-
beden en zegen afgesmeekt voor den arbeid
dien men staat te verricbten, doch hij meent
dat een dergelijke uiting van godsdienst hier
niet op zijn plaats is, en deze voor een werke-
lijk godsdienstig mensch ergerlijk en een be-
spotting van den godsdienst moet voorkomen.
Hij heeft zich dit afgevraagd, afgezien van de
gevoelens der heeren die er wel voor zijn.
Hij wil ook niet suggereeren dat er aan de
innerlijke gevoelens en waarmede wordt ge-
beden weinig waarde kan worden toegekend
en evenmin weinig practisohe waarde, en hij
wil aannemen, dat men met een goede bedoe
ling hier staat te bidden, dloch het feit blijft
toch, dat men zich hier nk het gebed in aller-
lei on-christelijke intriges begeeft, en dat het
daarom weinig anders dan uiterlijk vertoon is,
althans de handelingen en debatten niet op-
heft, en acht het daarom om der wille van het
gebed zelf beter dat na te laten.
Hij heeft zijn voorstel gedaan, op gevaar af,
dat men daarin zal zien een streven tegen den
godsdienst, hetgeen in dit opzicht verre van
hem is en hij staat in die meening niet alleen.
Er wordt echter nog al druk gecolporteerd
met de bewering, dat de sociaai-democraten
tegen den godsdienst zijn. Hij acht de hande-
ling op zichzelf fout en is van meening, dat
een werkelijk Christen ook met dit voorstel
kan komen, in het belang van den werkeljjken
godsdienst, waarmede naar zijn meening niet
gesold mag worden, zooals hier en elders in
openbare vergadering gebeurt. Hij staat er
niet zoo tegenover, dat hij de meerderheid van
dezen raad niet zou willen vergunnen den
zegen des Allerhoogsten af te smeeken, indien
zij daaraan behoefte gevoeld, maar om het
stootende weg te nemen, dat men die hande-
ling wil verricbten in het openbaar ook in bij-
zijn van menschen die deze handeling nu een-
maal anders wenschen te besehouwen. Anders
wenscht hij zyn voorstel niet beschouwd te
zien, en hij heeft door dit betoog den imdruk
willen wegnemen dien hA mogelijk zou hebben
gewekt, dat het tegen den godsdienst gericht
zou zijn. Hij is daartoe Ook nog te meer ge-
komen, aangezien hij vroeger een onverdaoht
Ghristelijk raadslid, echter niet behoorende
tot de rechterzijde, zich ook in afkeurenden
zin over het ambtsgebed heeft hooren uitspre-
ken. En wanneer er leden zijn van dit college,
die op grond van de gevoelens huns harten be
hoefte hebben om den zegen van den Aller-
hoogste te vragen alvorens hun arbeid hier aan
te vangen, laten zij dat dan doen uit de vol-
heid hums harten in hunne binnenkamer, dan
zal dat meer in overeenstemming zijn met het
wezen van den godsdienst, dan door het voor-
lezen van het ambtsgebed, zooals dat hier
thans in openbare vergadering geschiedt.
En hoe is het te rijmen met de hier inder-
tijd uitgesproken behoefte tot het invoeren
van een ambtsgebed voor het openen der ver
gadering en sluiten met dankzegging, terwiji
men dat alleen doet in de openbare raadsver-
gadering, maar dat niet doet in de verschillen-
andere vergaderingen die van het gemeente-
bestuur uitgaan, doch niet voor het publiek
toegankelijk zijn. Spreker meent zeker te
weten, dat het daar niet geschiedt. Maar in
dat geval schijnt het spreker dan toch toe, dat
het bidden in de openbare raadszitting is te
vergelijken met het bidden op de hoeken der
■straten. Hrj, zal daarover niet oordeelen, maar
dat overlaten aan Iemand die daartoe meer
dan hij bevoegd is.
Hij eindigt met de verklaring principieei
sterk tegen het gebruik van het ambtsgebed
te zijn.
De heer DIELEMAN: Mijnheer de Voor
zitter! Omdat ik gel oof dat het voorstel van
de S.D.A.P.-sche afgevaardigde Hamelink niet
de minste kans van slagen heeft, zou ik haast
tot de oonclusie moeten komen, dat deze af
gevaardigde heel wat van zijn practischeci zin
verloren heeft; immers wanneer men weet dat
een voorstel niet de minste kans van slagen
heeft is het m.i. toch onpractisch onzen kost-
baren tijd te gaan verbeuzelen aan dingen, die
toch geen succes hebben. Dit doet men toch
ook niet in bet dagelijksche leven, in bedrijf,
huishouden of organisatie, waar men van te
voren weet dat men geen resultant heeft, daar
bagint men niet aan.
Maar aangezien ik dezen afgevaardigde, n.l.
den heer Hamelink, in het doen van zijn voor
stellen en in de wijze van zijn debateeren meei
van nabiji heb leeren kennen, kan ik in dit,
zijn voorstel niet anders zien dan een fijn uit-
gedachte politieke zet, die, zoo ik juist heb
gezien meer van practischen zin dan van on-
practischen kijk op de zaken getuigt. En mijn
heer de Voorzitter het fijne van deze zet zit
hem m.i. hierin. Dit voorstel tot afschaffing
van het ambtsgebed raakt niet mijn fractie,
want daar is niemand, ook zelf de voorsteller
niet, die gelooft dat ook maar een van ons
voor zijn voorstel stemmen zal. En dit zelfde
geldt eveneens van onze Christelijk-Historische
en Staatkundig Gereformeerde afgevaardigde.
En ook onze R.-K. afgevaardigde vinden we
straks als een onizer wanneer het gaat om
onze hoogst teere principieele kwestie.
De heer't GILDE: Welke, want we hebben
ze hier in soorten!
De heer DIELEMANEn dit zijn dan
nog alien rechts georienteerde afgevaar-
digden, maar het is zelfs gebeurd mijnheer
de Voorzitter, dat een links georienteerde ge
meenteraad met algemeene stemmen het
ambtsgebed in den raad invoerde. De raad be-
stond uit 3 A.-R., 1 wilde, 2 S.D.A.P. en 1
Vrijheidsbonder. Maar dit voorstel spreekt
derhalve niet tot de rechtsche raadsfractie,
maar rechtstreeks tot de groep 't Gilde. Nu
zal moeten blijketi of deze groep ook geeste-
lijk een is. Want stoffelijk een en geestelijk
gescheiden is toch een onding. Hoofd en hart
een in streven maakt de persoonlijkheid van
den mensch. Hoofd en hart gescheiden maakt
de twijfelaar die onbestendige de onvaste
mensch. En indien deze groep geestelijk een
is, dan zal ze thans geroepen worden zich om
die eenheid te groepeeren, hetzij naar rechts
of naar links.
Is deze geestelijke eenheid er niet dan zijn
zij een groep voor de dolenden, de onvasten,
de oubelijnden, die in den diepsten grond al
uiteen geslagen ligt.
Dit is de practische zin die ik zag in het
voorstel van den heer Hamelink, en van be
lang is nu in dit oogenblik dat getoond zal
moeten worden, waar eigenlijk bij veel ver-
deeidheid de eenheid dier afgevaardigde tocb
leeft en zich zal uiten.
Mijnheer de Voorzitter: Het ambtsgebed
heeft altijd een tweeerlei beteekenis. Het is in
de eerste plaats een gemeenschappelijk gebed
en in de 2de plaats heeft het een persoonlijk
karakter. Persoonlijk is dit gebed waar ieder
voor zichzelf meebidt en mee instemt wat de
inhoud betreft. Gemeenschappelijk is het als
we alien in dit gebed meeleven, er mee in-
stemmen, immers het gebed is de eerste daad,
die na de opening der vergadering, door den
Voorzitter, namens den raad wordt ter hand
genomen.
En nu mogen daar afgevaardigden zijn, die
het niet eens zijn met de woorden of den in
houd van het gebed, die zich misschien zelf
openlijk vefklaren tegen God en zijn gemeen
schap. Dit is wel eenigszlns te begrijpen.
De voorsteller zelf rekent zich tot die groep
in ons land, die het Goddelijk gezag in de
staatsorde, in he,t staatsrecht ontkent. Die het
Goddelijk recht op ons leven en werken ver-
werpt, die de Goddelijke zin uit het huisgezin
rooft. God wil barmen uit huis, school, staat
en maatschapprj en Christelijken eed, en dan
is het toch te verklaren, dat men geen be
hoefte heeft aan gemeenschap met God, die
we in het gebed vinden. Dan heeft men in de
eerste plaats gebrek aan gemeenschap met
menschen die alleen hun heil verwachten van
economische stelsels en menschelijk vemuft,
maar dan rekent men niet met menschelijke
verdorvenheid, met menschelijke onmacht en
met Goddelijke onafhankelijkheid.
Neen, mijnheer de Voorzitter. In het ambts
gebed hooren we onze persoonlijke belijidenis,
dat we al de moeiten ook van dezen arbeid in
de handen geven van een Almachtig God,
spreken we uit onze diepe en steile afhanke-
lijkheid van Hem en onze eigen onmacht door
zonde en onwil.
Maar tevens voelen we hierin de groote
kracht dat het gelukkig wel op onze schouders
blijft, maar God zal zorgen, daarin zien we
juist dioor de verzoening van Jezus Christus
de hoop op een beter leven en houden wij vol
door Gods Geest, die ons leidt en gebiedt. Die
drieeenheid nu is onize eenheid en ik huiver als
er hier afgevaardigden zouden zijn, die zich
Ghristelijk willen noemen en om politieke
redenen hun belijdenis zouden stuk slaan en
voor zouden durven stemmen Mijnheer de
Voorzitter. De rechtsche raadsfractie staat
nog onverzwakt op het standpunt dat het
bidt en werkt is de groote regel dezes levens.
de grond der Christelijke beschaving, de bodem
waarop het leven in staat en maatschappjj
alleen vaststaat en gezegend kan zijn, want
het gebed is allereerst de erkenning van Gods
souvereiniteit en van zijn voorziendg bestel en
daama van 's menschen diepe afhankelijkheid.
Het is de belijidenis dat God regeert, dat Hij
voorop gaat en dat de mensch alleen in het
volgen in gehoorzaamheid den goeden weg kan
vinden en bewaren.
De heer't GILDE: Mijnheer de Voorzitter!
In principe sta ik ten opzdchte van het raads-
gebed bijna op een lijn met den heer Hame
link en hoewel hij diens betoog met de noodige
waardeering er. zelfs met instemming heb
gevolgd, zoo is toch vanaf de indiening van
het voorstel bij ons de vraag gerezen, welk
nut bet nu eigenlijk op moet leveren in deze
vergadering met een dergelijk voorstel te
komen. Het overigens zeer geiwaardeerd be
toog van den heer Hamelink heeft dit gevoe-
ien dan ook niet weggenomen. De neuzen
zijn immers duidelijk te tellen. Het heeft
daarom, gezien de huidige constellatie van den
raad, absoluut geen zin daar nu een stemming
of debat over uit te lokken.
Het uitspreken van een raads- of ambts
gebed is slechts een bloote formule en geheel
iets anders dan een gebed in den juisten en
waren zin van het woord.
Welk een definitie geven de heeren aan een
gebed? Het behoort toch te zijn naar mijn
meening, een zoeken van een innig contact
met den Alrmachtige, van wie men alles ver
wacht en die het Al bestiert
De heeren kunnen niet ontkennen, dat het
ambtsgebed, hetwelk door zeer toevallige om
standigheden, door een even toevallige over
heid wordt opgelegd, afgedwongen als een
soort plaoht of werk zelfs, iets heel anders is,
dan het gebed dat oprijst uit het hart en het
gemoed.
Men wil nu eenmaal een ambtsgebed om
toch in iets af te wijken van anderen, speciaal
andersdenkenden. Zoo dwingt men in som-
mige gevallen zelfs ongeloovigen, volslagen
atheisten een ambtsgebed uit te spreken.
Daarom, maar daarom niet alleen, wordt
het ambtsgebed veriaagd! Gezien de zeer on-
verkwikkelijke sfeer die hier somstijds be
staat in de debatten, is dat ontwijfelbaar. En
ook nu grijpt men deze gelegenheid weer aan
tot een „politieik" debat, wat voldoende
teekent! Jezus zeide tot de Farizeeers im
mers: ,,Gaat in uwe ibinnenkameren en bidt!"
Spreker herinnert voorts aan het ambtsge
bed, dat tot voor enkele jaren en sedert over-
oude trjden in de vroedschap van de hoofdstad
des lands werd uitgesproken. Daar is dit,
door de voorzoover mij bekend als het ware
permanent© linksche meerderheid, door de
i linksche elementen steeds geduld! Van gods-
diensthaat is er dus ook geen sprake als men
i een tegenovergesteld of afwijkend standpunt
inneemt, alleen een verschil van beoordeeling
en waardeering.
Meit den heer Hamelink ben ik het eens,
als wij de konsekwentie doortrekken moet ook
in het College van Burgemeester en Wethou
ders gebeden worden en dit gebeurt naar ik
uit den mond van een vroeger lid van het
College vemam ten eenenmale niet, althans
tot voor kort niet!
Derhalve bestaan bij mij persoonlijk zeer
emstage bedenkingen en gezien de samenstol-
ling van den raad, is het slechts een uitlokking
van een uitspraak, zonder meer! Ik meen,
dat wij veel nuttiger werk kunnen en hebben
te doen dan stemmingen over dit of dat on-
derwerp uit te lokken!
Door den heer Dieieman die weer zeer un
fair was in het debat wordt het zoo opgevat,
maar hij ziet deze beiweegreden enkel bij den
heer Hamelink. Het is echter als daarvan
gesproken moet worden veel meer van den heer
Dieieman te onderstellen als een fijne uit-
gedachte politieke zet", en wel tegenover de
fractie-'t Gilde! Welnu, de fractie-'t Gilde
steit als haar meening voorop, dat de geeste
lijke belangen in den raad ondergeschikt zijn
aan de stoffelijke belangen, waarvan ter be-
hartiging wij hier zijn geroepen en afgevaar-
digd.
Nu mag de heer Dieieman hier nog zoo
smalend over de groep 't Gilde spreken, als
de onvasten of wispelturigen, het is te eigen-
aardiger, dait de heer Dieieman op breede
schaal in 1931 voor de groep't Gilde tot zelfs
onder zijn buurtgenooten propaganda heeft
gemaakt voor deze groep, die hem nu een sta
in den weg is. Dat deed hij als antirevolutio-
nair!
De VOORZITTER: Daarover kan ik u niet
laten doorspreken. Dat komt hier niet bij te
pas.
De heer 't GILDE: Niet, mfjnheer de Voor
zitter? Dat is de verklaring van zijn betoog.
Zijn haat belet hem niet, hier op te treden
als een toonbeeld van farezeisme en eigenige-
reOhtdgheid, zooals ik reeds meer heb onder-
vonden.
Ail ben ik hier dan ook weer opnleuw aan-
gevallen, door den heer Dieieman op 'n manier
■die alles tart, het belet mij niet te consta-
teeren, dat de christelijke gevoelens" bij de
vrijzinnig denkenden op godsdienstig terrein
soms even hoog en soms heiliger zrjn dan bij
Dieieman en zijn komuiten.
De heer DIELEMAN interrumpeert.
De heer 't GILDE: U bent een echte
Fariizeeer!
De VOORZITTER kan niet toelaten, dat de
leden dezer vergadering elkaar voor Farizeeer
gaan uitschelden, dat moet niet meer gebeu-
ren!
■De heer 't GILDE: De heer Dieieman moest
zich schamen!
De heer VAN DE BILT verklaart, dat hij,
in tegenstelling met de heeren Hamelink en
't Gilde v66r het ambtsgebed is. Wat de be
wering van den heer Hamelink betreft, dat
de sociaai-democraten niet tegen den gods
dienst zijn, dat leert de practijk wel anders.
Met de stelling dat het gebed alleen zou die
nen voor de binnenkamers is hij het niet eens,
men behoort ook voor zijn geloof te durven
uitkiomen. En wat de interruptie van den
heer 't Gilde betreft, dat er verschil zou be
staan in verschillende groepen Katholieken,
de heer 't Gilde is tot het keuren der Katho
lieken niet bevoegd.
De heer SEGHERS verklaart dat bij hem