ALGEMEEN NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR ZEEUWSCH-VLAANDEREN.
De Slapende Boeddha
Eerste Blad.
No. 8942
VRIJDAG 20 JANUARI 1933
73e Jaargang.
BINNENLAND
FEUILLETO N
BUITENLAND
GENTSCHE AUT0SCH00L
A •'iLEVERTR/
v mm
y
EOOP DER BEVOLKING IN
NEDERLAND.
DRALftlA-vAN-VALKEriBURC'S**
LEEU V/ARDEfi
S*\ Stf-
ABONNEMENTSPRIJS: Binnesn Ter Neuzen 1,25 per 3 maanden Buiten Ter Neuzen
fr. per post /1,55 per 3 maanden - Bij vooruitbetaling fr. per post 5,60 per jaar
Voor Belgie en Amerika 2,overige landen f 2,35 per 3 maanden fr. per post
Abonnementen voor het buitenland alleen bij vooruitbetaling.
JTitgeefster: Firma P. J. VAN HE SANDE
GIRO 38150
TELEFOON No. 25.
ADVERTENTIeN: Van 1 tot 4 regels 0,80 Voor elken regel meer /0,20.
KLEINE ADVERTENTIeN per 6 regels 50 cent bij vooruitbetaling.
- Grootere letters en cliches worden naar plaatsruimte berekend
Handelsadvertentien bij regelabonnement tegen verminderd t.arief, betwelk op aanvraag
verkrijgbaar is. Inzending van advertentiSn liefst e6n dag voor de uitgave.
DIT BEAD VERSCHIJNT IEDEREN MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJD AG A V OND.
BETADEN VAN GELDBOETEN.
Ingediiend is een wetsontwerp, houdende
nadere voorzieningen betreffende de betaling
van geldiboeten en van het geldelijk bedrag,
waarop verbeurd verklaarde voorwerpen by
de uitspraak worden geschat.
Het ontwerp bedoelt een technische herzie-
ning op een enkel punt van de genoemde
regelingen.
In de toelichting wordt o.m. opgemerkt, dat
de bestaande voorschriften waardoor een
verdachte altijd, dus ook nog op het tijdstip,
dat met de executie zal worden begonnen,
bevoegd blyft zich door betaling alsnog van de
oorspronkelijke geldboete te bevrijden in
deze tyden van malaise practisch tot gevolg
hebben, dat talloozen de termijnen, waarbin-
nen goedboeten en geschatte waarden moeten
worden voldaan, zonder meer laten verloopen
en eerst tot betaling overgaan op het oogen-
blik, dat het tot verhaal op hun goederen of
lnkomsten komt of zij voor de vervangende
vryheldsstraf worden aangehouden.
Dit vomit aldus de minister van justitie
zonder twijfel een misstand. Allereerst
wordt aldus de eerbied voor de wet nlet
grooter, dar termijnen, rechtstreeks op grond
van wetsvoorschriften gesteld, zonder verder
gevolg blijken te kunnen worden veronacht-
zaamd. Doch daamaast ontstaan voor den
Staat ook meer rechtstreeksche nadeelen,
zooals administratieve werkzaamheden ter
voorbereiding van de tenuitvoerleggingen op
grond van wanbetaling en niet- onaanzienlijk
renteverlies. (Aan boeten en geschatte be-
dragen wordt per jaar in totaal 66n k twee
millioen gulden ontvangen, van welk bedrag
onder de tegenwoordige wetgeving tenminste
de helft eerst na afloop van den gestelden
termijn binnenkomt.)
In het wetsontwerp nu wordt voorgesteld,
de kosten in zulke gevallen te verhoogen met
20 pet., nochtans met een minimum van 66a
gulden.
Aan de statistiek van den loop der bevol
king in Nederland over 1931, welke door het
Centraal Bureau voor de Statistiek is uitge-
geven, wordt het navolgende ontleend:
Op het eind van 1931 telde ons land
8.061.571 inwoners n.l. 4.006.359 mannen en
4.055.212 vrouwen. Het aantal mannen op
100 inwoners bedroeg 49.70, het aantal vrou
wen 50.30, terwijl op elke 1000 mannen 1012
vrouwen werden aangetroffen.
In 1830 kwamen op 1000 mannen 1045 vrou
wen voor, in 1880 1023, in 1909 1021 en in
1920 1013, waaruit een langzamerhand gelijlc
worden der aantallen mannen en vrouwen valt
waar te nemen.
Van 1930 op 1931 nam de bevolking met
1.59 toe. Deze toeneming is hoofdzakelijk
het gevolg van meer geboorte dan sterfte
(1.27 de vestiging overtrof het vertrek
met 0.32 De cyfers der gemiddelde jaar-
ljjksche toeneming sedert 1830 vertoonen van
volkstelling op volkstelling, op een enkele uit-
zondering na, een stijgend verloop, hoewel de
door
F. J. A. L. CORDENS.
(Nadruk verboden.)
staging in de laatste periode inzonderheid in
de periode 19201930 slechts gering is. Splitst
men de toeneming dezer periode in twee vijf-
jarige tijdvakken, dan verkrijgt men voor de
eerste 5 jaar een gemiddelde jaarlijksche toe
neming van 1.55, voor de laatste 5 jaar van
1.41.
In 1931 werden 181.929 kinderen geboren,
waarvan 177.387 levend en 4.540 dood geboren
werden. Het aantal levend-geboren jongens
bedroeg 91.615, het aantal levend-geboren
meisjes 85.772, zoodat tegenover 100 meisjes
pl.m. 107 jongens werden geboren. Per 1000
inwoners berekend bedraagt het aantal levend
geborenen in 1931 22.18 tegen 23.12 in 1930.
Voor de perioden 1840'49, 1880'89 en
1910'19 waren de cijfers resp. 33.54, 34.68
en 26.79.
Ook de doodgeborenen, welke voor 1931 een
cijfer van 2.50 per 100 geborenen aanwijzen,
bewegen zich in dalende richting (het cyfer
voor 1924'28 bedraagt 2.54). In 1931 kwa
men op 100 geborenen 1.74 onwettig geborenen
voor, welk cijfer voor 1840'49 5.01, voor
1880—'89 3.21 en voor 1910—'19 2.17 bedroeg.
Het aantal gehuwden bedroeg voor 1931 14.71
per 1000 inwoners en wijst ten opzichte van
1930 (15.78) op een geringe daling. De cijfers
sedert 1840 geven een schommelend verloop
aan. In de periode 1840'49 was het cijfer
14.78 in 1860—'69 16.44 in 1880—'89 14.28 en
in 1920—'29 16.08.
Wat de geboorten betreft worden op het
platteland, wat de huwelijken betreft in de
steden de hoogste cijfers aangetroffen.
Het sterftecijfer bedroeg voor 1931 per 1000
inwoners 9.63, welk cijfer, hoewel boven dat
van 1930 (9.09) liggend, gunstig genoemd
mag worden ten opzichte van vroegere jaren.
De periode 1840'49 geeft een sterftecijfer
aan van 26.56, de periode 1880'89 een cijfer
van 21.27 en de periode 1910'19 een cijfer
van 13.40. De groote steden geven de gun-
stigste cijfers. De sterfte is onder de vrou
wen gunstiger dan onder de mannen, echter
wordt het verschil steeds geringer.
Door echtscheiding werden in 1931 2998
huwelijken ontbonden, terwijl het aantal schei-
dingen van tafel en bed 504 bedroeg. Op 1000
echtparen kwamen in 1931 1.92 echtscheidin-
gen en 0.32 scheidingen van tafel en bed
voor. Een beschouwing der cijfers sedert 1850
wijst op belangrijke toeneming, voor de periode
1850'59 waren de cijfers resp. 0.15 en 0.04,
voor 1880'89 0.35 en 0.13 en voor 1910'19
1.11 en 0.23.
OODHA ATREGELEN BIJ DE
VARKENSCENTRALE BELAST MET DE
UITVOERING VAN EEN NOODVVET.
C. J. Lindeman schrijft in de N. R. Crt.:
Met ingang van 15 Januari is de heffing
voor het stabilisatiefonds der Crisis-varkens-
centrale v e r h o ogd tot 10 ct. per K.G. ge-
slacht gewicht, en de richtprijs voor alle var-
kens beneden het levend gewicht van 150 K.G.
door de V.C. af te nemen, bepaald op 14 ct.
per pond, dus ve r 1 a a g d.
Practisch zullen deze maatregelen op den
binnenlandschen handel, voor alle betrokkenen
nadeeligen invloed oefenen, maar in de aller-
eerste plaats komt hierdoor het beoogde doel,
waarvoor de wet in het leven is geroepen, in
het gedrang.
Ook de gestelde limiet van 150 K.G. zal
nog meer dan tot heden het geval was, de
zwaarmester benadeelen en dit zijn er duizen-
den in den lande.
Als men weet, dat deze maatregelen worden
getroffen om de tekorten te dekken van den
47) (Vervolg.)
Om ons te kunnen verkleeden hadden we al
onze bagage naar het hotel laten brengen,
want we wenschten er dien avond behoorlijk
uit te zienwe zouden namelijk aan de
ons begeleidende officieren een souper aan-
bieden om daarmee onze bevrijding te
vieren. De twee luitenants, die ons naar
Calcutta zouden brengen en die tevens
rapporten bij zich hadden van kolonel
Moore, logeerden met ons in hetzelfde hotel.
Het was niet groot en goed bezet, zoodat het
nogal moeite kostte ons behoorlijk te instal-.
leeren. Alfred had een kleine kamer op de
eerste verdieping, die uitzag op den tuin.
Naast die van mijn vriend was een grootere
kamer, die betrokken was door een rijken
Indischen fabrikant op weg naar Benares, en
dan op het einde van degang volgde mijn
kamer. Vroeger scheen dat een soort provi-
siekamertje te zijn geweest, maar zy was nu
ter oorzake van de drukte met kunst- en
vliegwerk tot logeerkamer ingericht. Tegen
over de kamer van Alfred was een groote
logeerkamer, waar de hotelier een tweede bed
had laten opslaan en waar de beide officieren
sliepen. Onze logeergelegenheid voldeed wel
niet aan den roep, die van Hotel Clive uit-
ging, maar toen alles zoo geschikt werd,
namen we er genoegen mee; we hadden trou-
wens ook niet veel lust nog naar een ander
hotel om te zien, en bovendien wisten we, dat
we hier op een uitstekende keuken konden
rekene'n.
Ik zat in Alfreds kamer op de vensterbank
voor het opengeslagen raam en keek in den
donkeren tuin, waar niet ver van het hoofd 1
gebouw een schuurtje stond met gegolfd
ainken dak. Een man, die uit den tuin kwam
ging daar juist heen, ten minste, ik zag hem
achter het gebouwtje verdwijnen.
Alfred haalde zijn smoking uit zijn koffer
en streek de plooien glad.
„We zullen er vanayond weer eens als fat-
soenlijk mensch uitzien", zei hy. „Ga jij je
nog niet kleeden?"
„Ik ben gauw genoeg klaar", antwoordde ik.
Hij vischte een groot pak papieren op en
hield het in de hoogte.
„Hier heb ik de stukken voor onzen vriend
Ibadji in Calcutta. Het wordt tijd, dat we met
dat heerschap eens gaan afrekenen".
„Ja, hoog tijd", beaamde ik; „dat is nog
wel het hoofddoel van onze reis. Als nu die
heeren van den generalen staf maar niet te
lang leuteren en ons geen dagen lang aan de
praat houden. Mevrouw de begum heeft ons
heel wat tijd doen verliezen, dien we nu moe
ten inhalen".
„Wil je wel gelooven", zei Alfred, „dat ik
blij zal z'jn, als we weer naar Engeland onder-
weg zijn. We hebben een heel interessante
reis gehad, en als we nu met Ibadji succe3
hebben, dan maken we er een schitterend slot
slot aan. Maar ga jij je nu verkleeden, het
wordt tijd."
We hadden een zeer aangenaam en opge-
wekt souper; de Engelsche officieren betoon-
den zich vroolijke tafelgenootsn en deden
keuken en kelder alle eer aan. In dit Euro-
peesch milieu, aan deze keurig versierde tafel
met haar schitterend kristal- en zilverwerk
dachten wij niet meer aan het verleden, dat
niet veel meer was dan de herinnering aan
een droom. Chindawar en wat daar was
gebeurd leek alles zoo ver weg, dat wij ons
niet konden voorstellen, waarvoor wij eigenlijk
op reis waren. We genoten van het heden
zonder ons de minste zorg te maken voor de
toekomst.
Maar aan alles komt een eind, ook aan een
prettig souper, en toen het laatste gerechf
was afgenomen kwam het besef der werke-
lijkheid terug en konden geen pousses-caf6 of
whisky-soda's het feit wegcijferen, dat we den
volgenden ochtend vroeg uit de veeren moes-
ten.
Het was al laat, toen we naar boven gingen,
veel te laat naar den zin der slapcrige Koli
ners, die voor ons plezier moesten wakker
blijven.
Alfred was in een sentimenteele stemming
geraakt en praatte druk over Old Engeland.
De beide luitenants waren vroolijk en een
hunner struikelde bij het naar boven gaan over
export, dan wil het mij voorkomen, dat deze
motiveering juist nu alles behalve gelukkig i3
gekozen.
De export en de vooruitzichten hiervoor zijn
slechter dan bij de inwerkingtreding van de
wet. Men wilde toen een richtprijs welke in-
gevoerd zou worden tot 18 of 20 ct. en nu de
verhouding door verminderden export voor de
binnenlandsche ennsumptie is vergroot, dus
meer inkomsten geeft voor het stbilisatiefonds
dan benoodigd voor export van baconvarkens,
nu heft men meer en betaalt men minder.
En al wordt bijslag gegeven van al het te
exporteeren rugspek, waarvoor de richtprijs
is betaald (15 of 14 ct.dan nog moet de
heffing een overvloedige compensatie geven
voor de tekorten ontstaan door den export.
Als de Varkenscentrale tot deze noodmaat-
regelen haar toevlucht moet nemen, haar oor-
zaak vindend in een vermeend of werkelijk
tekort van het stabilisatiefonds, dan wordt
het voor onze wetgevende lichamen geboden,
een onderzoek in te stellen naar het gehouden
beheer.
Het Nederlandsche volk nog meer belasting
opleggen en het beoogde doel dezer noodwet
illussoir maken, kan niet de bedoeling de3
wetgevers zijn, maar is dit onafscheidelijk aan
de uitvoering verbonden, dan schrome men
niet de Crisisvarkenswet als een onding te
beschouwen en haar hoe eer hoe beter buiten
werking te stellen.
GEEN ADELLIJKE TITELS IN DEN
TELEFOON GIDS.
De Spaansche regeering heeft een decreet
afgekondigd, waarby adellijke titels niet meer
in den meuwen telefoongids mogen voor
komen. Het gevolg is, dat vele menschen
thans het telefoonnummer van vroegere adel-
lyke personen niet kunnen vinden, omdat zjj
vaak de familienamen van deze personen niet
kennen. Graaf Romanones, de croesus van
Spanje, staat bijv. in den gids vermeld als
Alvaro de Figueroa en de hertog van Alva
als Stuart Y Falce. In adellijke kringen is
men over dezen maatregel van de republikein-
sche autoriteiten niet goed te spreken.
OECONOMISCH KAATSEN.
Stauning, de Deensche premier, heeft,
schrijft de N. R. Crt.. in 6en bijeenkomst van
Dansk Samfund in Den rfhag een uiteenzet-
ting gegeven van den oeconomischen toestand
in zijn land, die zelfs voor dezen tyd van on-
gewone somberheid was. Het was den spre-
ker er volstrekt niet om te doen de droevige
omstandigheden zoo fel mogelijk in het licht
te stellen. Op de rustige en evenwichtige ma-
nier, die dezen Deenschen politicus eigen i3,
refereerde hij slechts. Zonder het geringste
streven naar effect lichtte hij cijfers toe.
Deze cijfers waren schrikwekkend. Een
BESTUURDER: R. MORTIER
Lange Meire, 2 (Kouter) Gent
Telefoon: 19393
Dag-, avond-, Zondaglessen, gekend voor
degelijk en voll. onderricht. Zondagleer-
gang te Selzaete: Zaal Gaumont, Markt.
Ingez. Med.)
den looper op de trap. Aan de deur van zijn
kamer nam Alfred afscheid en drukte mij de
hand met een hartelijkheid, alsof hij een verre
reis ging ondernemen.
Arme vriend, ik vermoedde toen niet, dat
die handdruk inderdaad het afscheid was voor
een heel verre reis.
De sinds lang ontwende genietingen van een
overvloedig Europeesch souper hadden mij
slaperig gemaakt. Ik was dan ook zeer
spoedig vast ingeslapen, toen ik plotseling
wakker werd door een hevigen slag, gevolgd
door een zwakken kreet. Mijn eerste ge-
dachte was aan het afsteken van vuurwe'rk;
ik had er geen flauw vermoeden van, hoe laat
het was, en ik veronderstelde, dat onze luid-
ruchtige vrienden, die nogal veel van het goede
genoten hadden, op hun manier een aardig-
heid uithaalden. Eenige oogenblikken bleef
het stil, toen hoorde ik geschuifel van voeten
en werd er krachtig aan een deur gerammeld.
Iemand riep iets wat ik niet verstond, maar
ik meende de stem van een der officieren te
herkennen. Ik sprong uit bed en zocht mijn
pantoffels, toen er ergens op een deur ge-
bonsd werd, dat 't heele hotel er van dreunde.
Ik vloog de gang op en zag de jongste van
onze luitenants, met 'n zware stoel op Alfreds
kamerdeur beuken. Hij was op bloote voeten,
en in den zak van zijn pyama glinsterde een
revolver; bij den tweeden slag met den zwa-
ren stoel vloog het deurpaneel aan spinters.
De andere luitenant stond achter zijn kame-
raad en hield zijn revolver op de stukgeslagen
deur gericht. Er brandde licht in de kamer.
„Blijft terug", riep de oudste officier, toen
ik naderbij gekomen was. Zijn makker had
met vlugge beweging het slot aan den binnen-
kant omgedraaid en beiden gingen met ge-
trokken revolver de kamer in. Opeens over-
viel mij een hevige angst. Wat was er ge
beurd? Intusschen kwamen er nog meer
menschen op de gang, gewekt door het ont-
zaglijk lawaai, veroorzakt door het versplin-
teren van de deur; de nachtportier kwam aan-
loopen en een paar kellners, die boven sliepen,
kwamen kijken wat er te doen was.
„Niets meer aan te doen", hoorde ik een
der officieren zeggen, toen ik nieuwsgierig
een blik in de kamer wierp. Bij de deur hield
de oudste officier mij tegen en keek mij on-
derzoekend aan.
,,Ben je zenuwachtig?" vroeg hij.
„Waarom? Wat is er met mijn vriend?"
onder zware lasten levende, financieel weinig
weerstandsvermogen bezittende landbouw-
stand verkeert in een toestand van ruine. Niet
surnumeraire biggen maar surnumeraire
koeien verdwijnen reeds geregeld in grooten
getale in inrichtingen, waar zij tot zeep en
technische meelsoorten worden verwerkt. Een
derde van de bevolking is daardoor tot de
primitiefste vormen van voortbestaan ge-
doema. Zij moet gebouwen en machines laten
vervallen.
Een ander derde vormen de arbeiders. In
deze weliswaar steeds ongunstige maand
heeft het percentage der werkloozen de 40 pet.
aanzienlijk overschreden. Tenslotte rust dan
de last om de gemeenschap financieel gaande
te houden op het overblijvende derde, dat zijn
bestaan moet trekken uit de oeconomische
ruine die de rest van het land vormt.
Dit alles, zoo betoogde de heer Stauning,
is Denemarken, zooals andere kleine landen
in West Europa, opgelegd door de handels-
politiek, welke thans bezig is de wereld ten
gronde te richten. De oorzaken worden niet
binnenslands gevonden. Zoo is het inderdaaa.
Denemarken, land van intensieve landbouw-
nijverheid bij uitnemendheid, dat nog geen
15 pet. van zijn normale productie zelf kan
verbruiken, terecht trotsch op den opbouw
van zijn agrarische organisaties en export,
was voor zijn oeconomisch bestaan in hoofd-
zaak van twee landen afhankelijk geworden
van Engeland en Duitschland. Duitschland
begon met zijn agrarische contingenteering
die nu, inplaats van te baten, aan het einde
van 1932 de boterkatastrofe heeft teweeg gs-
bracht; Engeland sloot de overeenkomsten van
Ottawa, Denemarken, goed afzetgebied voor
Duitsche en "Engelsche producten, werd daar
door gerulneerd. Zijn koopkracht is nog in
grootere mate verlamd dan zijn uitvoer ver
minderd is. Dat is een onvermijdelijk resul-
taat.
Het geval is leerrijk, in verband beschouwd
met hetgeen wij hier 14 Januari betoogden
ten opzichte van den toestand in Duitschland.
Betrekkelijk kleine verruiming van de ar-
beidsmarkt in den landbouw, die nog niet
eens een betere bestaansmogelijkheid voor den
bestaanden landbouw kan verwerken, veroor-
saakt ongeevenredigd sterke verergering vaa
de werkloosheid in de Industrie, die zelfs dfe
kleine verruiming bij den landbouw al heei
gauw weer ongedaan, en de bestaansmoge-
lijkheden voor den landbouw nog weer slech
ter moet maken. Het was niet moeil'rjk dat
te becijferen. Dit bewijs van het vicieuse van
iedere kunstmatige verschuiving in de oeco
nomische structuur van een land geldt echter
niet alleen binnen het beperkte gebied van de
nationale grenzen. Denemarken levert reeds
het bewijs daarvoor en wij moeten vreezen, dat
Nederland dit jaar, zeer tegen zijn zin, in tqe-
nemende mate dit bewijs zal gaan leveren.
De mogelijkheden van verdiensten, die men uit
verkeerd begrepen eigenbelang zijn buren af-
neemt, vermindert hun koopkracht als klanten
veel meer dan de omvang van den afzet be
draagt die men him onthoudt. Vooral geldt
dit voor een land als Duitschland, dat moet
bestaan van zijn industrieelen uitvoer. Men
kan slechts hopen dat tenslotte die elementen
in Duitschland het pleit mogen winnen, welke
nu reeds voorzien, dat een verkeerd beleid den
uitweg naar Nederland in waarde nog veel
sterker achteruit zal laten loopen dan de ver-
mlndering van invoer uit Nederland bedraagt
die men erdoor kan bewerken.
(Ingez. Med.)
Wanneer een industrieland nu het kaatsen
beglnt zal het onvermjjdelijk den bal met ver-
dubbelde kracht terug moeten verwachten,
zelfs bjj het ontbreken van iedere neiging tot
weerwraak bij den getroffene. De oeconomi
sche wetten blijken dat mee te brengen. Daai>
van is Denemarken voor alien, maar voor
Duitschland in het bqzonder, een duideljjk
voorbeeld.
Duitschland is reeds in handelsconflict met
Zweden. Een van de eerste dagen van dit jaar
kon men in den vroegen namiddag voor den
ingang van het departement van buitenland-
sche zaken te Berlijn een vrij groote groep
van heeren, zichtbaar buitenlanders, met de
hoofden bij elkaar gestoken, in zeer opgewon-
den gesprek zien. Die hoofden vertoonden
alle teekenen, dat de dragers ervan zooeven
een hen sterk emotioneerende en weinig be-
vredigende ervaring hadden opgedaata. Het
was een Zweedsche handelsdelegatie, die dien
morgen haar eerste besprekingen in de Wil-
helmstrasse had gehouden en door den minis
ter van buitenlandsche zaken ontvangen was.
Wie daar op dat oogenblik voorbij kwam had
niet noodig een communiqu6 af te wachten
om den staat van zaken te kunnen gissen.
Als de heeren buiten de deur waren gezet,
hadden zij er weinig anders kunnen uitzien!
In deze dagen nu heeft men de gevolgen
daarvan vemomen. Zweden heeft de onder-
handelingen met Duitschland over een handels-
verdrag afgebroken; weldra zal een delegatie
naar Engeland vertrekken om te trachten daar
waarschijnlijk in ruil voor voordeelen die men
Duitschland nu wil trachten te onthouden,
betere zaken te doen. Of Zweden daar op
grooter tegemoetkomendheid kan rekenen?
Zweden Is vooral door zijn export van hout
naar Duitschland met de belangen de groote
agrariers in botsing gekomen. Hout is ech
ter een artikel, dat te Ottawa ook in het bij-
zonder Canada groot belang bleek in te boe-
zemen. Heel gemakWlijk zal het voor de
Zweedsche onderhandelkars dus niet zijn te
Londen de troost te vinden die zij te Berlijn
tevergeefs hebben gezocht.
Intusschen is men te Stockholm nu voor-
loopig zeer gebeten op Berlijn. De Zweedsche
bladen geven daar alle blijken van.
Het verderf gaat verder. Kaatsen en terug-
kaatsen. Niemand vindt er baat bij. alien
krijgen steeds nieuwe blessuren in den wed-
strijd.
Wanneer zal de wereld zich kunnen ontwor-
stelen aan dit spel, dat niemand meer be-
haagt
AGRARISCHE DEMAGOGIE.
De strijdt, die nu te Berlijn gaande is,
schrijft de N. R. Crt. is voor ons Neder-
landers van bijzonder belang. Want de han-
delsbetrekkingen tot ons land vormen er het
middelpunt van.
Niet tegen ons alleen is de amokpartij van
„Bl(jf jij hier voor de deur staan en zorg,
dat er niemand binnenkomt", beval hij aan
den nachtportier. „Stuur onmiddellijk naar
de politie: er is een moord gepleegd".
Aarzelend trad ik de kamer binnen, ik had
een gevoel, alsof mijn hart stil stond. Het
eerste wat ik zag was de stoel, waarop Alfred
zijn kleeren had gelegd; verderop in de kamer
stond zijn valies, waarvan de inhoud gedeelte-
lijk over den grond was verspreid. Het raam
tegenover de deur stond wagewijd open. Ik
liep als een slaapwandelaar; de luitenant, die
mjj had binnengelaten, nam mij bij den arm
en bracht mij bij het bed achter de deur,
waar zijn kameraad stond. Een blik en toen
zonk ik van ontzetting op de knieen voor het
bed van mijn vriend. Daar lag Alfred in een
hoek van het ledikant; de doodskleur was
reeds op zijn gelaat en zijn groote, glazige
oogen staarden my verschrikt aan; de linker-
zijde van zfn blauwzijden pyama was rood
gekleurd door een groote vlek bloed, dat met
een straaltje in het bed geloopen was langs
zijn opgetrokken knieen. Wat ik toen gevoel-
de kan ik niet beschrijven; het was een dof
gevoel van grenzenlooze droefheid. Iemand
trok mij overeind en gaf mij een glas water.
Toen zag ik den hotelier in gesprek met den
oudsten luitenant Flaggerton. De hoteleigenaar
was z66 uit zijn bed gekomen, maar was ge-
heel gekleed, in boord en overhemd; zonderling
daarbij was zijn gruwelijk verwarde haarbos.
Toen kwam er nog iemand de kamer in, een
kleine magere gladgeschoren man met een
keurig flanellen pak en een soort sportpet
op;, dat was iefhand van de politie.
Luitenant Smith, de jongste officier, had
aan alle kanten uit het openstaande raam ge-
keken en kwam nu naar me toe. ,,Ga naar uw
kamer", zei hij, „en kleed u aan. Wacht
ons dan in de kamer van den hotelier, wij
komen daar aanstonds ook".
Hij ging met me mee. Aan de deur van
Alfreds kamer stonden twee politie-agenten,
die de nieuwsgierig saamgestroomde men
schen op een behoorlrjken afstand hielden,
terwijl een derde ze verzocht, rustig naar hun
eigen kamer te gaan. Smith werkte een van
de kellners, een vriendelijken Indischen jon-
gen, die ons den avond te voren bediend had.
,,Help mynheer even", zei hij, „en wijs hem
dan de kamer van mr. Brooks."
Werktuigelijk kleedde ik me en liet me in
de kamer van den propi6taire op een stoel
neervallen. De bediende bracht my een doos
sigaretten en zonder te weten wat ik deed-
rookte ik er een paar.
Dat gaf mij kalmte. Een kop bouillon, die
de bezorgde jongen my bracht, knapte mij
heelemaal op. Ik kon nu ten minste weer
denken. Alfred was vermoord, maar waarom
en onder welke omstandigheden? Dat zou ik
pas te weten komen als myn vrienden terug-
kwamen; en al voelde ik me nu weer krachtig
en tot handelen in staat, toch wilde ik niet
naar hen toegaan en het politie-onderzoek in
den weg loopen, waanbij ik van geen nut kon
zijn.
De bediende vertelde me, dat er onder het
raam van Mr. Keening een omgevallen ladder
was gevonden, die de moordenaar waarschijn
lijk had gebruikt om naar boven te klimmen.
Ik zei hem, dat ik den vorigen avond kort
voor het souper nog iemand in den tuin hnri
gezien, die zieh naar het schuurtje begaf.
■Dat moet u zeker aan de politic zeggen,
mijnheer ried mij de Hindoe, ,,misschien
vinden zij dan den moordenaar wel. Het
schuurtje wordt iederen avond v6or donker
gesloten, en nu stond het open".
Ik beloofde hem, dat ik het zeggen zou, en
toen ging hij gauw heen, waarschynlijk om in
de keuken het nieuws te vertellen.
Toen hij terugkwam, had hij, al weer wat
anders. De moordenaar had misschien niet
eens Mr. Keening op het oog gehad, maar
Mr. Ruwadini, die op de kamer daamaast
sliep en die heel veel geld bij zich had; want
iemand van het personeel had geizien, dat twee
heeren bij hem in het hotel waren komen af
rekenen. Het was bekend, dat Ruwadini die
in Bhagalpoer een groote fabriek dreef, moei-
lijkheden met zijn personeel had ondervonden
en zelfs bedreigingen had gekregen naar aan-
leiding van het ontslag van werklieden ten
gevolge eener staking.
De zon stond reeds stralend aan den zomer-
schen hemel, toen de hotelier met de twee of
ficieren en den detective binnenkwam. Ik ver
telde den politieman het weinige wat ik te ver
tellen wist en ook wat ik van den bediende
had gehoord. De aanwezigheid van een
vreemde in den tuin werd door den politieman
opgeteekend en toen ging deze heen om zjj.n
nasporingen voort te zetten.
(Wordt vervolgd.)