ALGEMEEN NIEUWS- F.N ADVERTENTIEBLAD VOOR ZEEUWSCH-VLAANDEREN. De Slapende Boeddha Eerste Blad. Oudejaarsavond. f Het jaar 1932. No. 8934 MAANDAG 2 JANUARI 1933 73e Jaargang, FEUILLETON ABONNEMENTSPRIJS: Binnen Ter Neuzen 1,40 per 3 maanden Buiten Ter Neuzen fr. per post f 1,80 per 3 maanden Bij vooruitbetaling fr. per post /6,60 per jaar Voor Belglfi en Amerika /2,25, overige lan den f 2,60 per 3 maanden fr. per post Abonnementen voor het buitenland alleen bij vooruitbetaling. Ultgeefster: Firma P. J. VAN DE SANDE. GIRO 38150 TELEFOON No. 25. ADVERTENTI6N: Van 1 tot 4 regels /0,80 Voor elken regel meer 0.21 Grootere letters en clichd's worden naar plaatsruimte berekend Handelsadvertentien bij regelabonnement tegen Verminderd tarief, hetwelk op aanvraag verkrjjgbaar is. Inzending van advertentien liefst een dag voor de uttgavc I1IT BLAD VEBSCHIJNT IEDEREN MAANDAG-, WOENSDAG- en VKIJDAGAVOND. Oudejaarsavond! Reeds de eigenaardige gezellige woordklank doet herinneringen te voorschijn treden. Het zijn ernstige, plechtige gedachten, die bij den terugblik op een deel van den afgelegden levensweg in ons op- komen. Het was ons weer vengund de uitvaart van het Oude Jaar te vieren, den tijd afwachtend, dat de laatste 12 klokketonen van 31 Decem ber het jaar zouden uitluiden. Het is wonder- lijk wat door traditie in het leven kan worden geroepen en blijven voortleven. Want, al is die laatste dag van het jaar in feite gelijk aan alle andere, toch roept zij bijzondere stem- mingen op, waaraan bijna niemand ontkomt, en men gevoelt dien overgang van Oud in Nieuw, mysterieus als zij is, toch bijna als iets tastbaars, wij sluiten een hoofdstuk van ons levenaboek, waaraan het slot nog ontbrak op dat tijdstip af en beginnen aan een nieuw. Doch, alvorens wij tot dat afsluiten overgin- gen, hebben wij, hetgeen neergeschreven was nog eens nagelezen, ja, hebben wij zelfs ook nog wel in de vroegere hoofdstukken ge- bladerd. Zelfs wanneer wij op den laatsten dag van het jaar gezellig samenzijn, zal een zekere emst ons beheerschen en onze gedachten doen terugblikken naar den weer afgelegden weg en hetgeen ons daarop, voorwaarts naar het einde, wedervoer. We voelen, dat ons weer iets verlaat dat nooit weerkeert, dat weer was en dat verzon- ken is in het eindeloos niet. We gevoelen behoefte om stil te staan, om rustig na te denken, eer we weer verder gaan op ons pad. Het is thans een tijd van rusten, thans, nu ook de natuur rust. Nog slechts enkele dagen geleden waren er enkele opeenvolgende dagen van rust, toen de Christenheid over de geheele wereld de geboorte herdacht van haren Heiland, toen de Kerstklokken de geloovigen opriepen naar de tempels, om te hooren ver- kondigen het „Vrede op aarde, in de men- schen een welbehagen!" en het wordt ons wee en beklemd om het hart, wanneer we beden- ken hoe dat Engelenlied uit de veiden van Bethlehem, dat na zooveel eeuwen immer zijne bekoring op vele millioenen uitoefent, dat het alom bekende lied ,,Stille nacht, Heilige nacht" als onwillekeurig aan onze borst doet ontwellen, ondanks de meer dan verpletterende les die toch nog zoo versch in het geheugen der geheele wereld moet liggen, nog steeds ontwijd wordt door krijgsrumoer en kanongebulder, door ruw geweld en rechts- verkrachting, ook ten spijt de talrijke con- ferenties van de afgevaardigden der volkeren, om aan de beslechting van geschillen door middel van ruw geweld, met misbruik van het recht van den sterkste, verkregen door tal van kostbare menschenoffers en vernieling van welvaart verkregen. Van hoe verschillenden aard zijn onze her inneringen op dien laatsten avond van het scheidend jaar. Gelukkig zij, die niets dan zon en licht hebben gekend, maar helaas, de werkelijkheid van het leven legt dat, en vooral in deze tijden, slechts voor zeer enkelen weg. Rampen en tegenspoeden, teleurstellingen en zware zorgen blijven ons niet gespaard. Hoeveel verwachtingen zijn niet gekoesterd, die niet werden vervuld, luchtkasteelen ge- bouwd, die in rook vervlogen, maar ook, er is te gewagen van gelukte ondememingen, van goed resultaat of verricht werk. Al die herinneringen, oude en versche, dringen zich in den Sylvesteravond aan ons op, als wij maar even het oog laten gaan langs het afgelegde deel van den levensweg. En onze herinneringen zijn op dit oogen blik meestal bijizonder helder. Zij doemen uit de nevelige diepte van het verleden voor ons op en zij staan weer voor ons in levende gestalte, de velen, wier pad eenmaal naast het onze liep, de mannen en vrouwen, ouden en jongen, die we hebben lief- door F. J. A. L. CORDENS. (Nadruk verboden.) 40) (Vervolg.) „Ik heb hier het goed van de wasscherij", zei ik hem, ,,wil je dit pak op de kamer van Mr. Keening brengen?" Zeker wel, mijnheer". Hiji dacht wdar- schijnlijk, dat ik het pak van den portier had aangenomen en toonde zich in het geheel niet verwanderd. Bengor is in het paleis", zei hij, „en wenscht u te spreken. Ik heb hem in de kamei gelaten naast de eetzaal". „Goed, zeg hem, dat ik aanstonds bij hem kom". Djeeling verdween; de koos van Akbar sloot ik weg in mijn koffer, legde mijn sohoon ge- wasschen kleeren netjes op mijn bed en ging naar Bengor. Hij begroette mij hartelijk, en zijn eerste woord was een woord van dank voor de goede zorgen, die wij aan Darlai Chungh hadden besteed. Ik vroeg naar zijn moeder, en hij vertelde mij, dat de goede vrouw zich in lan- gen tijd niet zoo goed had gevoeld. Daarop stokte het gesprek. Ik begreep wel wat er tusschen zat en be- sloot hem over de moeilijkheid heen te helpen. ,,Er is heel wat gebeurd in den laatsten t\jd", zei ik, het gesprek weder opnemend. gehad en aan wie onze liefde was gewijd, de trouwhartige vrienden en vriendinnen, wier handdruk ons een verkwikking, wier goedkeu- rend woord voor ons een aanmoediging was, die ons steunden met hun raad, en die van ons zijn heengegaan naar de plaats, van waar geen weerkeeren mogelijk is. En bij dat over- denken komt de plaats, die zij in ons leven innamen, bij ons krachtiger tot uiting. Vooral wanneer het scheidend jaar openin- gen heeft gemaakt om ons heen, in onzen familiekring, in ons huisgezin, dringen die her inneringen in sterke mate op. Menig oog rust op den Oudejaarsavond met aandoening op de plek, die den vorigen Sylvesteravond nog bezet was, menig oor hoort nog de vriendelijke woorden, van die plaats toegezonden uit een nu voor eeuwig zwijgenden mond. Voor niet weinigen is dit een avond van droeve berus- ting, maar toch ook een van stille dankbaar- heid, bij de herdenking van al het goede, dat wij verschuldigd zijn aan hen die ons zijn voor- gegaan. En, bij ervaring wetende, dat de beelden uit het verleden ons bijblijven, en te vriende- lijker ons toelachen of te ernstiger ons ver- manen naarmate wij de persoonlijke betrek- J kingen verheerlijkt of verbitterd hebben, zal dat ook onze gedragslijn in de toekomst af- teekenen ten aanzien van hen, in wier om- geving wij thans de laatste uren van het ver- trekkend jaar doorbrengen. Maar het is ook een tijd van zelfonderzoek. Laten wij daarbij, als we de balans opmaken, eerlijk te werk gaan. Vaak toch zal ons oor- deel onzuiver zijn. Zijn de vreugden en de be- proevingen langs ons heengegaan zonder iets blijvends achter te laten? Hebben wij daar- door iets geleerd Hebben wij nadeel en tegen- spoed aan ons zeiven te wij ten? Is de voor- spoed altijd alleen te danken geweest aan ons eigen werk en inzicht Zijn wij welwillen- der, verdraagzamer, meer geschikt tot waar- deering van onzen naaste geworden? Heeft de wrijving der levensomstandigheden de scherpe kanten van ons karakter wat ver- zacht, zonder aan de vastheid schade toe te brengen, en zijn wij alzoo meer bekwaam ge worden om de ons opgelegde taak waardig te vervullen? Moge het ons gegeven zijn, na een eerlijk opmaken onzer balans, een goed slot aan onze zijde te kunnen boeken. Hebben wij in het afgeloonen jaar vele bloe- men mogen inzamelen? Veel weldaden ge- noten, het stemme ons tot dankbare blijd- schap; waren ze maar klein in aantal, het moge ons tot te meer waardeering stemmen. Onmogelijk is het niet, dat van de hoop- volle verwachtingen, waarmede wij het jaar zijn ingetreden, niet alle in vervulling zijn ge- komen; dat van de ondememingen, waartoe wij reeds het plan hadden gemaakt, sommige zijn mislukt; dat van de zegepralen, waarop wij hadden gerekend, enkele op teleurstelling zijn uitgeloopen. Dit beneme ons evenwel niet den lust, om moedig voort te gaan met strijden in den vreedzamen strijd, om te volharden in het goede; we kunnen ook van de niet bevredigde wenschen leeren voor de school des levens. De vraag is in de eerste plaats, of er werkelijk kracht van ons is uitgegaan, of de invloed, die wij op onze omgeving hebben kunnen uitoefe- nen, haar ten zegen is geweest, of ons streven haar ten goede kwam. We moeten bedenken, dat we niet alleen meeleven in dezen benarden, veel bewogen tjjd, maar dat het meeleven ook zijn eischen aan ons stelt, dat we alien een taak hebben te vervullen in het groote raderwerk der maatschappij en dat het vooral de taak der sterkeren is de zwakkeren en behoeftigen, in hun soms hulpeloozen toestand, te schragen en te helpen. Dit vergt veel van onze zedelijke kracht, maar wij moeten toonen, dat we ons weten aan te sluiten aan het leven. We zijn kinderen van den dag, doch tegelijkertijd bou- wers van de oneindigheid en al ware ieders arbeid slechts als een druppel in den oceaan, men weet het: er is niet edn die niet meetelt. Gelukkig zij, die op den Oudejaarsavond na overpeinzing van alles wat hun wedervoer kunnen verklaren: het was mij wel, en die ook -■-Vir.' i i iiia riaaa— Hij knikte droefgeestig met het hoofd. „Gij hebt zeker gehoord, hoe wij gemeend hebben de aanwijzingen van Darlai Chungh te moeten opvolgen?" „Ja, Sahiib, en laat ik er bijvoegen, dat uw leven en dat van uw vriend aan een zrjden draad heeft gehangen. Als gij de machtige bescherming van de begum niet had genoten, zou ik thans niet met u spreken". ,,Wij zijn de begum zeer dankbaar voor haar vriendelijkheid", ging ik voort, ,,maar laat mij opemhartig met u praten. Het komt mij voor, dat er van zekere zijde tegen ons gestookt is, en laat ik u ronduit zeggen, dat naar mijn meening de priesters ons geen goed hart toedragen. Dat heeft misschien mede zijn oorzaak in de komst van het Engelsche leger, dat, ik mag het niet verhelen, voor u een ernstige bedreiging is". „De tijden zijn zeer zorgelijk", was alles wat Bengor er op antwoordde. „Laat mij u meer zeggen", vervolgde ik, ,,de begum is goed voor ons geweest van het eerste oogenblik af, dat wij den voet in het rijk van Chindawar hebben gezet, toen er voor haar nog geen onmiddellijk gevaar dreigde. De gastvrijheid van Chindawar zullen wij nooit vergeten, en al wat in ons vermogen is zullen wij aanwenden, om onze Engelsche vrienden gunstig voor u te stemmen. Wij weten, dat zij ons zoeken, en in Patloora zullen zij wel gehoord hebben, waar wij te vinden zijn. Als vandaag of morgen de En- gelschen ons komen opeischen, dan zullen wij toonen, dat wjj jegens u niet ondankbaar zijn". ,,Ik dank u", antwoordde Bengor eenvoudig, „en ik ben overtuigd van uw goede bedoelin- gen. Gij zijt openhartig geweest jegens mij, laat mij het thans zijn tegenover u. Ik heb zoo even de begum gesproken". bij de zwaarste rampen die Hen troffen, troost vonden in biddend opzien tot Hem die het alles bestiert, wat hen schraagt n hun lijden. Op den drempel van ht oude jaar maken we de balans op, een balamdie aan het eind van 1932 wel een zeer tcoostelooze indruk maakt. Ons land werd als welhaast alle andere landen in de wereld geteisterd door een crisis, die z'n weerga in dr geschiedenis niet vindt. Aan de voortdurende vooruitgang, die enkele jaren geleden nog geen einde scheen te zullen nemen, is tot stilstand gekomen, wat men als onwankelbare zekarheden beschouw- de, is ineengestort, vernietigd. Het peil van de welvaart is beneden het allernoodzakelijkste gedaald, de produotie is ineengesehrompeld tot slechts enkele tientallen procenten van de hausse-jaren en nog vindt er allerwegen op de wereld vemietiging van voorraden plaats, die „onverkoopbaar" zijn. Duizenden produc- tieve machines snorren niet meer, millioenen handen, die eens naarstig werkten, hangen slap langs troostelooze lijven, die met einde loos moede en teleurgestelde oogen zonder veel verwachting de toekomst instaren Bij den aanvang van het jaar 1932 werden zoo al niet gouden bergen, dan toch verbete- ring van den toestand voorspeld en in Sep tember van dit jaar had het er den schijn van dat er inderdaad een kentering was ingetre den. Helaas, de wensch tot venbetering was aangezien voor het feit van betere uitzichten. Na September is het verder bergafwaarts gegaan, zij het in een minder snel tempo dan voorheen. De werkloosheid neemt nog steeds toe en of- schoon absoluut betrouwbare cijfers ontbre- ken kan aangenomen worden, dat wat Neder- land betreft ongeveer een zevende deel van de tot geld verdienen in staat zijnde menschen werkloos is. In de hoofdstad van ons land zijn meer dan 50000 gezinnen net slachtoffer van de wereldwanorde. Zelfs de beste regeerder zijn niet in staat gebleken de gang van zaken gunstig te be- invloeden. Er is zeker geen jaar geweest, dat zoo rijk aan critiek op het beleid van de regee- rende personen in stad en land was als 1932, een critiek echter, die het -Joel niet trof, war1 tegen de chaos, die de wereld teistert, is geen enkele regeering, in welk land ook, opgewas- sen. Ook onze regeering is door den maal- stroom meegevoerd en het eenige wat zij ver- mocht te doen, was de zeilen van het schip te reven, het zooveel mogelijk te beschermen tegen de wilde golven, die het op de rotsen van het wantrouwen dreigden te pletter te werpen. Met gereefde zeilen wordt nu getracht de branding te nemen en de haven 1933 binnen te loopen. Op het jaar 1933 is nu alle hoop gevestigd en om het voorzichtig te zeggen misschien niet ten onrechte. Slechter dan het ons in 1932 is gegaan kan het moeilijk wor den. Dit is niet zoo maar een goedkoope ge- meenplaats, maar een bewering, die door ver- schillende feiten gestaafd wordt. Statistieken en grafieken leeren ons, dat het dieptepunt van den crisis bereikt is, maar ook, de voor raden beginnen uitgeput te raken en hebben dringend aanvulling noodig. Wel zal de ver- betering niet in een snel tempo plaats vinden, evenmin als de tegenspoed ons in een snel tempo heeft overrompeld. Slechts heel lang- zaam zullen we tot normale verhoudingen terugkeeren, en wel des te spoediger naar mate het vertrouwen terugkeert, vertrouwen in de toekomst, maar meer nog vertrouwen in elkaar. Het verstoorde intemationale even- wicht dient in de allereerste plaats hersteld te worden, want alle goede bedoelingen in het eigen vaderland zullen vruchteloos zijn als het grensverkeer geblokkeerd blijft. Wij hebben dit helaas niet geheel in eigen hand, maar wel kunnen we er aan meewerken, dat er nieuwe geestesstroomingen ontstaan, die er op aandringen, de wrijvingen, die er tus schen de verschillende landen bestaan op te Miijm gelaat teekende verbazing. ,,De tijiden zijn zorgelijk", ging hrj voort, „en ik behoef u niet te verhelen, dat de komst der Engelschen, die wij feitelijk aan den dwa- zen overmoed van den nabab van Patloora te danken hebben, ons allesbehalve aangenaam Is en een onderwerp uitmaakt van drukke beraadslaging. Er zijn verschillende partijen en verschillende zienswijzen. Een zekere groep, maar laat ik er aanstonds bijvoegen een zeer kleine en onbeteekenende groep, is er voor om de Engelschen te gemoet te gaan en onze geheime toegangen voor hen open te stellen". „Het komt mjj voor, dat deze groep het bij het rechte eind heeft", viel ik hem in de rede. Hij haalde de schouders op. ,,Een andere, sterkere partij is van meening, dat wij de Engelschen stil moeten laten begaan, dat wij geen wapengeweld moeten gebruiken, maar kalm afwachten of zij er in zullen slagen hier binnen te dringen". „Gij kunt er zeker van zijn, dat dit spoedig gebeuren zal". Misschien", zei Bengor. „En dan is er nog een andere partij, ik mag ze wel noemen, de partij der priesters, die is voor gewapend verzet, voor een strijd tot het uiteerste, en die laatste partij is op het oogenblik aan de winnende hand". ,,Dat spijt mij", zei ik oprecht. ,,Wat weten die priesters van de modeme oorlogvoering en van de hulpmiddelen, die een machtig leger ten dienste staan? Gij zijt zelf soldaat, Ben gor, geloof jij, dat gewapende tegenstand op den duur iets uit kan halen?" Hij zag mjj aan. ,,We kunnen in ieder gevai sterven", zei hij, „en we zullen het doen ook, als mijn souvereine het gebiedt!" „Maar de begum is toch te verstandig om aan dergelijke imblazingen het oor te leenen", heffen. Het jaar 1932 stond in het teeken van contingenteeringen en verhoogde invoerrech- ten, van crisiswetten van allerlei soort en ge- halte, 1932 bracht ons een versobering, die zich nauw aan de grens van de armoede be- woog, maar toch heeft men een algeheele in- eenstorting, waarvoor zeer emstig gevreesd werd, kunnen voorkomen. De schaduw der malaise viel in het jaar 1932 nog zwarter dan het vorig jaar. De crisis heeft zich in alle opzichten verscherpt en ver- breed en de leidende staatslieden, wier taak en roeping het is de volkeren naar rustiger, betere en meer normale tijden terug te voe- ren, hebben niet kunnen en weten te verhin- deren, dat de wereld nog een eind verder in den put der misere wegzakte. Van eenige opleving der gedeeltelijk lamge- slagen wereldhandel is geen sprake geweest, integendeel. Met ongekenden ijver, een be tere zaak waardig, is het aantal tariefmuren vermeerderd en zijn de bestaande nog aan- merkelijk verhoogd. Steeds meer trachten de volkeren zich in deze verdwaasde economi- schen oorlog te verschansen achter een wal van protectionistische maatregelen, welke langzaam maar zeker de kwijnende wereld handel nog meer verlammen, tijdelijk voor de betrokken staten eenigszins verdoovend en pijnstillend mogen werken, doch uiteindelijk het vastgeloopen karretje heelemaal moeten doen stranden. Er is in alle landen en werelddeelen op be- denkeljjke wijzen gekwakzalverd en geexperi- menteerd met lapmiddelen, waarbij de leiden de staatslieden bovendien moeizaam achter de feiten aansukkelen. In den chaos van belang- rijke vraagstukken en doolhof van intematio nale belangen geldt tot nu ook nog dat het hemd nader is dan de rok en dit verklaart ten deele dan ook het vrijwel geregeld geheel mis- lukken der al te talrijke conferenties. Zoo lang de Volkenbond als een vruchtbare prui- menboom wordt beschouwd, rijpe vruchten af- werpend bij weinig werk, of als de meest ge- schikte gelegenheid om onder deze dekmantel een egoistische nationale politiek te bevorde- ren, moet Geneve de stad der mislukkig blij ven, waar men met de mond op zoetsappigen toon schoone beloften prevelt, doch onderwijl de vuist pantsert om op het gunstigst moment een tegenstander naar de keel te grijpen. Op gunstige resultaten der ontwapenings- conferentie zijn we in 1932 vergeefs blijven wachten en het vrijwel allesoverheerschende schuidenprobledm oleef evefieenS Jhopgclost. De tot de lippen gestegen nood is de sterke prikkel geweest welke de Europeesche credi- teuren van Amerika in beweging bracht, doch voor de aanvaarding van het presidentschap door Roosevelt valt in dit opzicht niets te ver- wachten. Het conflict in het Verre Oosten tusschen China en Japan heeft zich in het afgeloopen jaar buitengewoon verscherpt door de onaf- hankelijksverklaring van Mantsjoerije, een on- afhankelijkheid welke alleen steunt en in stand wordt gehouden door de punten van Japan- sche bajonetten. Aan de oplossing van dit vraagstuk wordt te Geneve nog steeds gepuz- seld en zulks met heel weinig animo. De bekende Duitsche pariteitseisch op wa- pengebied, waardoor de Duitsch-Fransche verhouding op een zware proef werd gesteld, is geeindigd met een aanlokkelijke tijdelijke oplossing, welke den weg baant tot een vol- ledig vergelijk, zonder dat hierbij al te lomp in de politieke porceleinkast v/ordt ornge- sprongen. De financieele moeilijkheden waarmede na- genoeg de geheele wereld op geweldige wijze mee heeft te kampen, heeft op de buitenland- sche politiek meer ontspannend, op de bin- nenlandsche politiek verscherpend gewerkt. In Duitschland is, nadat het kabinet Von Papen het op minder elegante wijze wegge- werkte kabinet Bruning had opgevolgd, de sterk nationaal-socialistische strooming heel wat geebd, doch deze vrij sterke teruggang van uiterst rechts gaat gepaard met een vrij sterke communistische groei. In hoeverre hiervoor de door Hitler gevolgde politiek aansprakelijk is doet niet terzake, van de nationaal-socialistische zegekar kraakt het meende ik. ,,Zij zal niet luisteren naar den dwazen raad der priesters, maar er veeleer toe overgaan onderhandelingen aan te knoopen". Hij zag mij doordringend aan. ,,Wat de begum doen zal" zei hij, ,,weet ik niet. Zij is van een ras, dat aanspraak maakt op den troon van Indie en is niet een vrouiw om haar rechten prijs te geven. Bovendien is zij vast overtuigd, zooals wij alien hier, dat de tijd, de groote tijd van het ontwaken komen zal". Daar had je die voorapelling alweer, die wij tijdens ons verblijf in Chindawar tot vervelens toe hadden gehoord en die feitelijk de oorzaak was van onze geivangenhouding aldaar. .Bengor", zei ik, ,,neem het mij, niet kwa- lijk, als ik je zeg, dat je priesters je wat wijs maken en je vleien met een voorspelling, die nooit in vervulling zal gaan. Wat een zeer verre toekomst brengen zal, kan niemand voorspellen; maar om het ontwaken, of liever de vrijheid en zelfstandigheid van Indie af- hankelijk te stellen van den terugkeer van het een of ander heiligdom, waarvoor wij hier worden opgehouden, dat is toch een beetje al te bar. Wat weten mijn vriend en ik van jullie heiligdommen, wij, die v66r onze komst alhier zelfs nooit den naam van je land hebben ge hoord? Hoe komen je priesters er op, om onze aanwezigheid met den terugkeer van dat heiligdom in verband te brengen? Bedrog, Bengor, niets dan bedrog. Nu de Engelschen voor de poorten van Chindawar staan, kan ik vrij-uit mijn meening zeggen". Hij zag miji aan, maar antiwoordde niet. „Je priesters zijn wraakzuchtig", hernam ik, „ze kunnen het niet verkroppen, dat him voorspellingen in rook vergaan. Eerst hebben ze mijn vriend en mij willen dooden, en nu hebben zij den nabab en Akbar als slaohtoffers gekozen". „Dat is niet waar", zei Bengor met nadruk, eene wiel na het andere en de groepen die tot voor kort zoo scheutig waren met het ver- leenen van financieelen steun houden nu de portemonnaie dicht. En generaal von Schlei cher, de man die de taktiek van het vecliten tot in de puntjes verstaat en die von Papec voor enkele weken heeft opgevolgd zal met de nazi's minder moeite hebben dan met het op- lossen der economische vraagstukken en wel voomamelijk het om oplossing schreeuwende werkeloosheidsvraagstuk, dat helaas met na tionale maatregelen niet is op te lossen, om- dat het ontstaan hiervan aan intemationale factoren moet worden geweten. In Frankrijk bracht de Kamerverkiezing in Mei een vrij aanzienlijke verschuiving naar links, wat tot nu toe op de buitenlandsche politiek van dit land van weinig invloed is ge weest. Een der meest verdienstelijke Fran- schen, Briand, de kampioen voor den vrede, die jaren achtereen een groote rol in de inter nationale politiek heeft gespeeld, is in Maart overleden. In economisch opzicht is de toe stand van Frankrijk, hoewel ten opzichte der overige landen in Europa in verhouding tot andere landen vrij gunstig, er niet op ver- beterd en het kabinet Boncour, welgeteld het v.ijifde kabinet dit jaar, ziet zich bij zijn op- treden aan het einde van dit jaar voor de weinig aanlokkelijke taak gesteld een finan cieele saneering door te zetten. Ook de Engelsche regeering heeft in 1932 genoeg zorgen gekend. Het conflict met ler- land, Britsch Indie en de conferentie van Ot tawa hebben John Bull heel wat onaangename dogenblikken bezorgd en het moet voor het trotsche Albion wel een buitengewoon zware gang naar Canossa zijn geweest, dat het her- haaldelijk en vergeefs te Washington als een bedelaar op de stoep van Oom Sam moest aan- kloppen om uitstel der Decembertermijn. Voor Amerika zelf is 1932 evenmin gunstig geweest. Wel heeft men aan den overkant dei groote vischvijver meerdere malen den profe- tenmantel om de schouders gehangen en het einde der crisis aangekondigd, dcch in geen land ter wereld zijn zooveel zaken en banken op de flacon gegaan als hier en nergens is de werkeloosheid zoo ontzettend en wordt er zoo buitengewoon weinig voor de directe slachtof- fers gedaan, als hier. Zuid-Amerika heeft een aantal onbeduidende revoluties te zien gegeven, welke wel nieuwe liefhebbers aan de la bracht, doch geen ver- betering. Bolivie en Paraguay vechten nu reeds maanden over een grensregeling in bet Chacogebied, gelukkig op minder bloe.Jigr manier dan wij het in Europa kunnen doen. Een der weinige landen dat in de duisterais dezer crisis nog enkele lichtpunten kan ont- dekken is Rusland, waar vadertje Stalin nog altijd stevig de teugels in handen heeft. De Russen worden steeds meer een factor van beteekenis in de international politiek en weten daarvan een goed gebruik te maken. Maar ook in het sovjet-paradijs kent men al de zorgen van dit ondermaansche, waar men ondanks alles toch den moed niet verliezen wit en op betere tijden blijft hopen. Met gereefde zeilen gaan wij 1933 in. We bevinden ons nog midden in den storm, doch opheldering klaart aan den einder. Een stukje blauwe lucht was reeds aan het einde van dit jaar te bespeuren. Lazen we niet van een pe- troleumondememing, die met ingang van 1 Januari een algemeene salarisverhcoging zon toepassen! Hoe lang hebben we dit woord in. de kranten gemist, salarisverhooging. Het was een monotone klaagzang geworden: saia- risverlaging, verlaging, ontslag, massaontslag. Kerstmis is allerwegen, zoowel binnen als buiten onze grenzen met opgewektheid en hoop gevierd en al brachten de nieuwsbladen na de Kerstdagen ook nog zooveel sombere berichten over verkeersongevallen, toch is ge bleken, dat de menschen nog tot vrooKjkheid en opgewektheid in staat zijn. Waar vreugde heerscht, daar is een goede voedingsbodem voor nieuwe kracht en nieuw vertrouwen. En daarom kunnen we het jaar 1933 met minder zorg en met een opgewekter hart dan we in 1932 deden tegemoet gaan. En de wensch, die we tenslotte onze lezers aanbieden, dat 1933 voor hen een in alle opzichten gelukkig en voorspoedig jaar mag worden, is dus niet slechts een ijdele gemeenplaats, maar een door de werkelijkheid gefundeerde gedachte, die met een gezonde dosis goede wil en vertrouwen in vervulling zal kunnen gaan. ,,en gij zijt onreohbvaardig, wat onze priesters betreft. Ik keur het af, dat zij op oorlog aansturen, maar ik beschuldig hen niet van bedrog of wraakzucht. Waar de nabab op het oogenblik is, weet ik niet, maar Akbar leeft". „Hij leeft, ja, maar hoe lang nog. Hij leeft met een stenvenden priester voor zijn deur, wiens dood ook zijjn dood zal zijn". „Dat is volgens recht en wet, want Akbar is: een dief. En wat het bedrog aangaat, waar— over gij spreekt, weet dan, dat die voorspel ling niet van de priesters afkomstig is, maar van een onzer heiligen, van wiens dood gii zelf getuige waart en wien het gegeven was verder te zien dan onze sterfelijke blikken reiken. Voorspellingen zijn gelijk stemmen: uit den hemel; zij geven een belofte, die ver vuld zal worden, al zijn de wegen der goder, ook onizichtbaar voor ons oog". Het had geen nut, verder met hem te redetwisten en allerminst wenschte ik hem te kwetsen. Hij stond op om heen te gaan en ik reikte hem gul de hand. .Bengor", zei ik, „wat er ook gebeurt, wij moeten vrienden blijiven; denk er om, den eersten bewoner van Chindawar, dien ik ont- moette, waart gij". Ik zag aan zijn oogen, dat mijn woorden hem plezier deden, en toen hij me zeide, dat hij huiswaarts ging, besloot ik zoover met hem mee te gaan, want het werd meer dan tijd indien ik aan het ravijn nog iets wilde zien. (Wordt vervolgd. «fl. --er, enz.

Krantenbank Zeeland

Ter Neuzensche Courant / Neuzensche Courant / (Algemeen) nieuws en advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen | 1933 | | pagina 1