ALGEMEEN NIEUWS- F.N ADVERTENTIEBLAD VOOR ZEEUWSCH-VLAANDEREN.
De Slapende Boeddha
Eerste Blad.
Oudejaarsavond.
f
Het jaar 1932.
No. 8934
MAANDAG 2 JANUARI 1933
73e Jaargang,
FEUILLETON
ABONNEMENTSPRIJS: Binnen Ter Neuzen 1,40 per 3 maanden Buiten Ter Neuzen
fr. per post f 1,80 per 3 maanden Bij vooruitbetaling fr. per post /6,60 per jaar
Voor Belglfi en Amerika /2,25, overige lan den f 2,60 per 3 maanden fr. per post
Abonnementen voor het buitenland alleen bij vooruitbetaling.
Ultgeefster: Firma P. J. VAN DE SANDE.
GIRO 38150 TELEFOON No. 25.
ADVERTENTI6N: Van 1 tot 4 regels /0,80 Voor elken regel meer 0.21
Grootere letters en clichd's worden naar plaatsruimte berekend
Handelsadvertentien bij regelabonnement tegen Verminderd tarief, hetwelk op aanvraag
verkrjjgbaar is. Inzending van advertentien liefst een dag voor de uttgavc
I1IT BLAD VEBSCHIJNT IEDEREN MAANDAG-, WOENSDAG- en VKIJDAGAVOND.
Oudejaarsavond! Reeds de eigenaardige
gezellige woordklank doet herinneringen te
voorschijn treden. Het zijn ernstige, plechtige
gedachten, die bij den terugblik op een deel
van den afgelegden levensweg in ons op-
komen.
Het was ons weer vengund de uitvaart van
het Oude Jaar te vieren, den tijd afwachtend,
dat de laatste 12 klokketonen van 31 Decem
ber het jaar zouden uitluiden. Het is wonder-
lijk wat door traditie in het leven kan worden
geroepen en blijven voortleven. Want, al is
die laatste dag van het jaar in feite gelijk aan
alle andere, toch roept zij bijzondere stem-
mingen op, waaraan bijna niemand ontkomt,
en men gevoelt dien overgang van Oud in
Nieuw, mysterieus als zij is, toch bijna als
iets tastbaars, wij sluiten een hoofdstuk van
ons levenaboek, waaraan het slot nog ontbrak
op dat tijdstip af en beginnen aan een nieuw.
Doch, alvorens wij tot dat afsluiten overgin-
gen, hebben wij, hetgeen neergeschreven was
nog eens nagelezen, ja, hebben wij zelfs ook
nog wel in de vroegere hoofdstukken ge-
bladerd.
Zelfs wanneer wij op den laatsten dag van
het jaar gezellig samenzijn, zal een zekere
emst ons beheerschen en onze gedachten doen
terugblikken naar den weer afgelegden weg
en hetgeen ons daarop, voorwaarts naar het
einde, wedervoer.
We voelen, dat ons weer iets verlaat dat
nooit weerkeert, dat weer was en dat verzon-
ken is in het eindeloos niet. We gevoelen
behoefte om stil te staan, om rustig na te
denken, eer we weer verder gaan op ons pad.
Het is thans een tijd van rusten, thans, nu
ook de natuur rust. Nog slechts enkele dagen
geleden waren er enkele opeenvolgende dagen
van rust, toen de Christenheid over de geheele
wereld de geboorte herdacht van haren
Heiland, toen de Kerstklokken de geloovigen
opriepen naar de tempels, om te hooren ver-
kondigen het „Vrede op aarde, in de men-
schen een welbehagen!" en het wordt ons wee
en beklemd om het hart, wanneer we beden-
ken hoe dat Engelenlied uit de veiden van
Bethlehem, dat na zooveel eeuwen immer
zijne bekoring op vele millioenen uitoefent,
dat het alom bekende lied ,,Stille nacht,
Heilige nacht" als onwillekeurig aan onze
borst doet ontwellen, ondanks de meer dan
verpletterende les die toch nog zoo versch in
het geheugen der geheele wereld moet liggen,
nog steeds ontwijd wordt door krijgsrumoer
en kanongebulder, door ruw geweld en rechts-
verkrachting, ook ten spijt de talrijke con-
ferenties van de afgevaardigden der volkeren,
om aan de beslechting van geschillen door
middel van ruw geweld, met misbruik van het
recht van den sterkste, verkregen door tal
van kostbare menschenoffers en vernieling
van welvaart verkregen.
Van hoe verschillenden aard zijn onze her
inneringen op dien laatsten avond van het
scheidend jaar. Gelukkig zij, die niets dan
zon en licht hebben gekend, maar helaas, de
werkelijkheid van het leven legt dat, en vooral
in deze tijden, slechts voor zeer enkelen weg.
Rampen en tegenspoeden, teleurstellingen en
zware zorgen blijven ons niet gespaard.
Hoeveel verwachtingen zijn niet gekoesterd,
die niet werden vervuld, luchtkasteelen ge-
bouwd, die in rook vervlogen, maar ook, er
is te gewagen van gelukte ondememingen,
van goed resultaat of verricht werk.
Al die herinneringen, oude en versche,
dringen zich in den Sylvesteravond aan ons
op, als wij maar even het oog laten gaan
langs het afgelegde deel van den levensweg.
En onze herinneringen zijn op dit oogen
blik meestal bijizonder helder. Zij doemen
uit de nevelige diepte van het verleden
voor ons op en zij staan weer voor ons
in levende gestalte, de velen, wier pad
eenmaal naast het onze liep, de mannen en
vrouwen, ouden en jongen, die we hebben lief-
door
F. J. A. L. CORDENS.
(Nadruk verboden.)
40)
(Vervolg.)
„Ik heb hier het goed van de wasscherij",
zei ik hem, ,,wil je dit pak op de kamer van
Mr. Keening brengen?"
Zeker wel, mijnheer". Hiji dacht wdar-
schijnlijk, dat ik het pak van den portier had
aangenomen en toonde zich in het geheel niet
verwanderd. Bengor is in het paleis", zei hij,
„en wenscht u te spreken. Ik heb hem in de
kamei gelaten naast de eetzaal".
„Goed, zeg hem, dat ik aanstonds bij hem
kom".
Djeeling verdween; de koos van Akbar sloot
ik weg in mijn koffer, legde mijn sohoon ge-
wasschen kleeren netjes op mijn bed en ging
naar Bengor.
Hij begroette mij hartelijk, en zijn eerste
woord was een woord van dank voor de goede
zorgen, die wij aan Darlai Chungh hadden
besteed. Ik vroeg naar zijn moeder, en hij
vertelde mij, dat de goede vrouw zich in lan-
gen tijd niet zoo goed had gevoeld. Daarop
stokte het gesprek.
Ik begreep wel wat er tusschen zat en be-
sloot hem over de moeilijkheid heen te
helpen.
,,Er is heel wat gebeurd in den laatsten
t\jd", zei ik, het gesprek weder opnemend.
gehad en aan wie onze liefde was gewijd, de
trouwhartige vrienden en vriendinnen, wier
handdruk ons een verkwikking, wier goedkeu-
rend woord voor ons een aanmoediging was,
die ons steunden met hun raad, en die van
ons zijn heengegaan naar de plaats, van waar
geen weerkeeren mogelijk is. En bij dat over-
denken komt de plaats, die zij in ons leven
innamen, bij ons krachtiger tot uiting.
Vooral wanneer het scheidend jaar openin-
gen heeft gemaakt om ons heen, in onzen
familiekring, in ons huisgezin, dringen die her
inneringen in sterke mate op. Menig oog rust
op den Oudejaarsavond met aandoening op
de plek, die den vorigen Sylvesteravond nog
bezet was, menig oor hoort nog de vriendelijke
woorden, van die plaats toegezonden uit een
nu voor eeuwig zwijgenden mond. Voor niet
weinigen is dit een avond van droeve berus-
ting, maar toch ook een van stille dankbaar-
heid, bij de herdenking van al het goede, dat
wij verschuldigd zijn aan hen die ons zijn voor-
gegaan.
En, bij ervaring wetende, dat de beelden
uit het verleden ons bijblijven, en te vriende-
lijker ons toelachen of te ernstiger ons ver-
manen naarmate wij de persoonlijke betrek-
J kingen verheerlijkt of verbitterd hebben, zal
dat ook onze gedragslijn in de toekomst af-
teekenen ten aanzien van hen, in wier om-
geving wij thans de laatste uren van het ver-
trekkend jaar doorbrengen.
Maar het is ook een tijd van zelfonderzoek.
Laten wij daarbij, als we de balans opmaken,
eerlijk te werk gaan. Vaak toch zal ons oor-
deel onzuiver zijn. Zijn de vreugden en de be-
proevingen langs ons heengegaan zonder iets
blijvends achter te laten? Hebben wij daar-
door iets geleerd Hebben wij nadeel en tegen-
spoed aan ons zeiven te wij ten? Is de voor-
spoed altijd alleen te danken geweest aan
ons eigen werk en inzicht Zijn wij welwillen-
der, verdraagzamer, meer geschikt tot waar-
deering van onzen naaste geworden? Heeft
de wrijving der levensomstandigheden de
scherpe kanten van ons karakter wat ver-
zacht, zonder aan de vastheid schade toe te
brengen, en zijn wij alzoo meer bekwaam ge
worden om de ons opgelegde taak waardig te
vervullen? Moge het ons gegeven zijn, na een
eerlijk opmaken onzer balans, een goed slot
aan onze zijde te kunnen boeken.
Hebben wij in het afgeloonen jaar vele bloe-
men mogen inzamelen? Veel weldaden ge-
noten, het stemme ons tot dankbare blijd-
schap; waren ze maar klein in aantal, het
moge ons tot te meer waardeering stemmen.
Onmogelijk is het niet, dat van de hoop-
volle verwachtingen, waarmede wij het jaar
zijn ingetreden, niet alle in vervulling zijn ge-
komen; dat van de ondememingen, waartoe
wij reeds het plan hadden gemaakt, sommige
zijn mislukt; dat van de zegepralen, waarop
wij hadden gerekend, enkele op teleurstelling
zijn uitgeloopen.
Dit beneme ons evenwel niet den lust, om
moedig voort te gaan met strijden in den
vreedzamen strijd, om te volharden in het
goede; we kunnen ook van de niet bevredigde
wenschen leeren voor de school des levens. De
vraag is in de eerste plaats, of er werkelijk
kracht van ons is uitgegaan, of de invloed, die
wij op onze omgeving hebben kunnen uitoefe-
nen, haar ten zegen is geweest, of ons streven
haar ten goede kwam.
We moeten bedenken, dat we niet alleen
meeleven in dezen benarden, veel bewogen
tjjd, maar dat het meeleven ook zijn eischen
aan ons stelt, dat we alien een taak hebben
te vervullen in het groote raderwerk der
maatschappij en dat het vooral de taak der
sterkeren is de zwakkeren en behoeftigen, in
hun soms hulpeloozen toestand, te schragen
en te helpen. Dit vergt veel van onze zedelijke
kracht, maar wij moeten toonen, dat we ons
weten aan te sluiten aan het leven. We zijn
kinderen van den dag, doch tegelijkertijd bou-
wers van de oneindigheid en al ware ieders
arbeid slechts als een druppel in den oceaan,
men weet het: er is niet edn die niet meetelt.
Gelukkig zij, die op den Oudejaarsavond na
overpeinzing van alles wat hun wedervoer
kunnen verklaren: het was mij wel, en die ook
-■-Vir.' i i iiia riaaa—
Hij knikte droefgeestig met het hoofd.
„Gij hebt zeker gehoord, hoe wij gemeend
hebben de aanwijzingen van Darlai Chungh
te moeten opvolgen?"
„Ja, Sahiib, en laat ik er bijvoegen, dat uw
leven en dat van uw vriend aan een zrjden
draad heeft gehangen. Als gij de machtige
bescherming van de begum niet had genoten,
zou ik thans niet met u spreken".
,,Wij zijn de begum zeer dankbaar voor
haar vriendelijkheid", ging ik voort, ,,maar
laat mij opemhartig met u praten. Het komt
mij voor, dat er van zekere zijde tegen ons
gestookt is, en laat ik u ronduit zeggen, dat
naar mijn meening de priesters ons geen goed
hart toedragen. Dat heeft misschien mede zijn
oorzaak in de komst van het Engelsche leger,
dat, ik mag het niet verhelen, voor u een
ernstige bedreiging is".
„De tijden zijn zeer zorgelijk", was alles
wat Bengor er op antwoordde.
„Laat mij u meer zeggen", vervolgde ik,
,,de begum is goed voor ons geweest van het
eerste oogenblik af, dat wij den voet in het
rijk van Chindawar hebben gezet, toen er voor
haar nog geen onmiddellijk gevaar dreigde.
De gastvrijheid van Chindawar zullen wij
nooit vergeten, en al wat in ons vermogen
is zullen wij aanwenden, om onze Engelsche
vrienden gunstig voor u te stemmen. Wij
weten, dat zij ons zoeken, en in Patloora
zullen zij wel gehoord hebben, waar wij te
vinden zijn. Als vandaag of morgen de En-
gelschen ons komen opeischen, dan zullen wij
toonen, dat wjj jegens u niet ondankbaar zijn".
,,Ik dank u", antwoordde Bengor eenvoudig,
„en ik ben overtuigd van uw goede bedoelin-
gen. Gij zijt openhartig geweest jegens mij,
laat mij het thans zijn tegenover u. Ik heb
zoo even de begum gesproken".
bij de zwaarste rampen die Hen troffen, troost
vonden in biddend opzien tot Hem die het alles
bestiert, wat hen schraagt n hun lijden.
Op den drempel van ht oude jaar maken
we de balans op, een balamdie aan het eind
van 1932 wel een zeer tcoostelooze indruk
maakt. Ons land werd als welhaast alle
andere landen in de wereld geteisterd door een
crisis, die z'n weerga in dr geschiedenis niet
vindt. Aan de voortdurende vooruitgang, die
enkele jaren geleden nog geen einde scheen
te zullen nemen, is tot stilstand gekomen, wat
men als onwankelbare zekarheden beschouw-
de, is ineengestort, vernietigd. Het peil van de
welvaart is beneden het allernoodzakelijkste
gedaald, de produotie is ineengesehrompeld
tot slechts enkele tientallen procenten van de
hausse-jaren en nog vindt er allerwegen op
de wereld vemietiging van voorraden plaats,
die „onverkoopbaar" zijn. Duizenden produc-
tieve machines snorren niet meer, millioenen
handen, die eens naarstig werkten, hangen
slap langs troostelooze lijven, die met einde
loos moede en teleurgestelde oogen zonder
veel verwachting de toekomst instaren
Bij den aanvang van het jaar 1932 werden
zoo al niet gouden bergen, dan toch verbete-
ring van den toestand voorspeld en in Sep
tember van dit jaar had het er den schijn van
dat er inderdaad een kentering was ingetre
den. Helaas, de wensch tot venbetering was
aangezien voor het feit van betere uitzichten.
Na September is het verder bergafwaarts
gegaan, zij het in een minder snel tempo dan
voorheen.
De werkloosheid neemt nog steeds toe en of-
schoon absoluut betrouwbare cijfers ontbre-
ken kan aangenomen worden, dat wat Neder-
land betreft ongeveer een zevende deel van de
tot geld verdienen in staat zijnde menschen
werkloos is. In de hoofdstad van ons land zijn
meer dan 50000 gezinnen net slachtoffer van
de wereldwanorde.
Zelfs de beste regeerder zijn niet in staat
gebleken de gang van zaken gunstig te be-
invloeden. Er is zeker geen jaar geweest, dat
zoo rijk aan critiek op het beleid van de regee-
rende personen in stad en land was als 1932,
een critiek echter, die het -Joel niet trof, war1
tegen de chaos, die de wereld teistert, is geen
enkele regeering, in welk land ook, opgewas-
sen. Ook onze regeering is door den maal-
stroom meegevoerd en het eenige wat zij ver-
mocht te doen, was de zeilen van het schip te
reven, het zooveel mogelijk te beschermen
tegen de wilde golven, die het op de rotsen
van het wantrouwen dreigden te pletter te
werpen.
Met gereefde zeilen wordt nu getracht de
branding te nemen en de haven 1933 binnen
te loopen. Op het jaar 1933 is nu alle hoop
gevestigd en om het voorzichtig te zeggen
misschien niet ten onrechte. Slechter dan het
ons in 1932 is gegaan kan het moeilijk wor
den. Dit is niet zoo maar een goedkoope ge-
meenplaats, maar een bewering, die door ver-
schillende feiten gestaafd wordt. Statistieken
en grafieken leeren ons, dat het dieptepunt
van den crisis bereikt is, maar ook, de voor
raden beginnen uitgeput te raken en hebben
dringend aanvulling noodig. Wel zal de ver-
betering niet in een snel tempo plaats vinden,
evenmin als de tegenspoed ons in een snel
tempo heeft overrompeld. Slechts heel lang-
zaam zullen we tot normale verhoudingen
terugkeeren, en wel des te spoediger naar
mate het vertrouwen terugkeert, vertrouwen
in de toekomst, maar meer nog vertrouwen
in elkaar. Het verstoorde intemationale even-
wicht dient in de allereerste plaats hersteld
te worden, want alle goede bedoelingen in
het eigen vaderland zullen vruchteloos zijn
als het grensverkeer geblokkeerd blijft. Wij
hebben dit helaas niet geheel in eigen hand,
maar wel kunnen we er aan meewerken, dat
er nieuwe geestesstroomingen ontstaan, die
er op aandringen, de wrijvingen, die er tus
schen de verschillende landen bestaan op te
Miijm gelaat teekende verbazing.
,,De tijiden zijn zorgelijk", ging hrj voort, „en
ik behoef u niet te verhelen, dat de komst
der Engelschen, die wij feitelijk aan den dwa-
zen overmoed van den nabab van Patloora
te danken hebben, ons allesbehalve aangenaam
Is en een onderwerp uitmaakt van drukke
beraadslaging. Er zijn verschillende partijen
en verschillende zienswijzen. Een zekere
groep, maar laat ik er aanstonds bijvoegen
een zeer kleine en onbeteekenende groep, is
er voor om de Engelschen te gemoet te gaan
en onze geheime toegangen voor hen open te
stellen".
„Het komt mjj voor, dat deze groep het bij
het rechte eind heeft", viel ik hem in de rede.
Hij haalde de schouders op. ,,Een andere,
sterkere partij is van meening, dat wij de
Engelschen stil moeten laten begaan, dat wij
geen wapengeweld moeten gebruiken, maar
kalm afwachten of zij er in zullen slagen hier
binnen te dringen".
„Gij kunt er zeker van zijn, dat dit spoedig
gebeuren zal".
Misschien", zei Bengor. „En dan is er nog
een andere partij, ik mag ze wel noemen, de
partij der priesters, die is voor gewapend
verzet, voor een strijd tot het uiteerste, en
die laatste partij is op het oogenblik aan de
winnende hand".
,,Dat spijt mij", zei ik oprecht. ,,Wat weten
die priesters van de modeme oorlogvoering
en van de hulpmiddelen, die een machtig leger
ten dienste staan? Gij zijt zelf soldaat, Ben
gor, geloof jij, dat gewapende tegenstand op
den duur iets uit kan halen?"
Hij zag mjj aan. ,,We kunnen in ieder gevai
sterven", zei hij, „en we zullen het doen ook,
als mijn souvereine het gebiedt!"
„Maar de begum is toch te verstandig om
aan dergelijke imblazingen het oor te leenen",
heffen. Het jaar 1932 stond in het teeken van
contingenteeringen en verhoogde invoerrech-
ten, van crisiswetten van allerlei soort en ge-
halte, 1932 bracht ons een versobering, die
zich nauw aan de grens van de armoede be-
woog, maar toch heeft men een algeheele in-
eenstorting, waarvoor zeer emstig gevreesd
werd, kunnen voorkomen.
De schaduw der malaise viel in het jaar
1932 nog zwarter dan het vorig jaar. De crisis
heeft zich in alle opzichten verscherpt en ver-
breed en de leidende staatslieden, wier taak
en roeping het is de volkeren naar rustiger,
betere en meer normale tijden terug te voe-
ren, hebben niet kunnen en weten te verhin-
deren, dat de wereld nog een eind verder in
den put der misere wegzakte.
Van eenige opleving der gedeeltelijk lamge-
slagen wereldhandel is geen sprake geweest,
integendeel. Met ongekenden ijver, een be
tere zaak waardig, is het aantal tariefmuren
vermeerderd en zijn de bestaande nog aan-
merkelijk verhoogd. Steeds meer trachten de
volkeren zich in deze verdwaasde economi-
schen oorlog te verschansen achter een wal
van protectionistische maatregelen, welke
langzaam maar zeker de kwijnende wereld
handel nog meer verlammen, tijdelijk voor de
betrokken staten eenigszins verdoovend en
pijnstillend mogen werken, doch uiteindelijk
het vastgeloopen karretje heelemaal moeten
doen stranden.
Er is in alle landen en werelddeelen op be-
denkeljjke wijzen gekwakzalverd en geexperi-
menteerd met lapmiddelen, waarbij de leiden
de staatslieden bovendien moeizaam achter de
feiten aansukkelen. In den chaos van belang-
rijke vraagstukken en doolhof van intematio
nale belangen geldt tot nu ook nog dat het
hemd nader is dan de rok en dit verklaart ten
deele dan ook het vrijwel geregeld geheel mis-
lukken der al te talrijke conferenties. Zoo
lang de Volkenbond als een vruchtbare prui-
menboom wordt beschouwd, rijpe vruchten af-
werpend bij weinig werk, of als de meest ge-
schikte gelegenheid om onder deze dekmantel
een egoistische nationale politiek te bevorde-
ren, moet Geneve de stad der mislukkig blij
ven, waar men met de mond op zoetsappigen
toon schoone beloften prevelt, doch onderwijl
de vuist pantsert om op het gunstigst moment
een tegenstander naar de keel te grijpen.
Op gunstige resultaten der ontwapenings-
conferentie zijn we in 1932 vergeefs blijven
wachten en het vrijwel allesoverheerschende
schuidenprobledm oleef evefieenS Jhopgclost.
De tot de lippen gestegen nood is de sterke
prikkel geweest welke de Europeesche credi-
teuren van Amerika in beweging bracht, doch
voor de aanvaarding van het presidentschap
door Roosevelt valt in dit opzicht niets te ver-
wachten.
Het conflict in het Verre Oosten tusschen
China en Japan heeft zich in het afgeloopen
jaar buitengewoon verscherpt door de onaf-
hankelijksverklaring van Mantsjoerije, een on-
afhankelijkheid welke alleen steunt en in stand
wordt gehouden door de punten van Japan-
sche bajonetten. Aan de oplossing van dit
vraagstuk wordt te Geneve nog steeds gepuz-
seld en zulks met heel weinig animo.
De bekende Duitsche pariteitseisch op wa-
pengebied, waardoor de Duitsch-Fransche
verhouding op een zware proef werd gesteld,
is geeindigd met een aanlokkelijke tijdelijke
oplossing, welke den weg baant tot een vol-
ledig vergelijk, zonder dat hierbij al te lomp
in de politieke porceleinkast v/ordt ornge-
sprongen.
De financieele moeilijkheden waarmede na-
genoeg de geheele wereld op geweldige wijze
mee heeft te kampen, heeft op de buitenland-
sche politiek meer ontspannend, op de bin-
nenlandsche politiek verscherpend gewerkt.
In Duitschland is, nadat het kabinet Von
Papen het op minder elegante wijze wegge-
werkte kabinet Bruning had opgevolgd, de
sterk nationaal-socialistische strooming heel
wat geebd, doch deze vrij sterke teruggang
van uiterst rechts gaat gepaard met een vrij
sterke communistische groei. In hoeverre
hiervoor de door Hitler gevolgde politiek
aansprakelijk is doet niet terzake, van
de nationaal-socialistische zegekar kraakt het
meende ik. ,,Zij zal niet luisteren naar den
dwazen raad der priesters, maar er veeleer toe
overgaan onderhandelingen aan te knoopen".
Hij zag mij doordringend aan. ,,Wat de
begum doen zal" zei hij, ,,weet ik niet. Zij is
van een ras, dat aanspraak maakt op den
troon van Indie en is niet een vrouiw om haar
rechten prijs te geven. Bovendien is zij vast
overtuigd, zooals wij alien hier, dat de tijd,
de groote tijd van het ontwaken komen zal".
Daar had je die voorapelling alweer, die wij
tijdens ons verblijf in Chindawar tot vervelens
toe hadden gehoord en die feitelijk de oorzaak
was van onze geivangenhouding aldaar.
.Bengor", zei ik, ,,neem het mij, niet kwa-
lijk, als ik je zeg, dat je priesters je wat wijs
maken en je vleien met een voorspelling, die
nooit in vervulling zal gaan. Wat een zeer
verre toekomst brengen zal, kan niemand
voorspellen; maar om het ontwaken, of liever
de vrijheid en zelfstandigheid van Indie af-
hankelijk te stellen van den terugkeer van het
een of ander heiligdom, waarvoor wij hier
worden opgehouden, dat is toch een beetje al
te bar. Wat weten mijn vriend en ik van jullie
heiligdommen, wij, die v66r onze komst alhier
zelfs nooit den naam van je land hebben ge
hoord? Hoe komen je priesters er op, om
onze aanwezigheid met den terugkeer van dat
heiligdom in verband te brengen? Bedrog,
Bengor, niets dan bedrog. Nu de Engelschen
voor de poorten van Chindawar staan, kan ik
vrij-uit mijn meening zeggen".
Hij zag miji aan, maar antiwoordde niet.
„Je priesters zijn wraakzuchtig", hernam
ik, „ze kunnen het niet verkroppen, dat him
voorspellingen in rook vergaan. Eerst hebben
ze mijn vriend en mij willen dooden, en nu
hebben zij den nabab en Akbar als slaohtoffers
gekozen".
„Dat is niet waar", zei Bengor met nadruk,
eene wiel na het andere en de groepen die tot
voor kort zoo scheutig waren met het ver-
leenen van financieelen steun houden nu de
portemonnaie dicht. En generaal von Schlei
cher, de man die de taktiek van het vecliten
tot in de puntjes verstaat en die von Papec
voor enkele weken heeft opgevolgd zal met de
nazi's minder moeite hebben dan met het op-
lossen der economische vraagstukken en wel
voomamelijk het om oplossing schreeuwende
werkeloosheidsvraagstuk, dat helaas met na
tionale maatregelen niet is op te lossen, om-
dat het ontstaan hiervan aan intemationale
factoren moet worden geweten.
In Frankrijk bracht de Kamerverkiezing in
Mei een vrij aanzienlijke verschuiving naar
links, wat tot nu toe op de buitenlandsche
politiek van dit land van weinig invloed is ge
weest. Een der meest verdienstelijke Fran-
schen, Briand, de kampioen voor den vrede,
die jaren achtereen een groote rol in de inter
nationale politiek heeft gespeeld, is in Maart
overleden. In economisch opzicht is de toe
stand van Frankrijk, hoewel ten opzichte der
overige landen in Europa in verhouding tot
andere landen vrij gunstig, er niet op ver-
beterd en het kabinet Boncour, welgeteld het
v.ijifde kabinet dit jaar, ziet zich bij zijn op-
treden aan het einde van dit jaar voor de
weinig aanlokkelijke taak gesteld een finan
cieele saneering door te zetten.
Ook de Engelsche regeering heeft in 1932
genoeg zorgen gekend. Het conflict met ler-
land, Britsch Indie en de conferentie van Ot
tawa hebben John Bull heel wat onaangename
dogenblikken bezorgd en het moet voor het
trotsche Albion wel een buitengewoon zware
gang naar Canossa zijn geweest, dat het her-
haaldelijk en vergeefs te Washington als een
bedelaar op de stoep van Oom Sam moest aan-
kloppen om uitstel der Decembertermijn.
Voor Amerika zelf is 1932 evenmin gunstig
geweest. Wel heeft men aan den overkant dei
groote vischvijver meerdere malen den profe-
tenmantel om de schouders gehangen en het
einde der crisis aangekondigd, dcch in geen
land ter wereld zijn zooveel zaken en banken
op de flacon gegaan als hier en nergens is de
werkeloosheid zoo ontzettend en wordt er zoo
buitengewoon weinig voor de directe slachtof-
fers gedaan, als hier.
Zuid-Amerika heeft een aantal onbeduidende
revoluties te zien gegeven, welke wel nieuwe
liefhebbers aan de la bracht, doch geen ver-
betering. Bolivie en Paraguay vechten nu
reeds maanden over een grensregeling in bet
Chacogebied, gelukkig op minder bloe.Jigr
manier dan wij het in Europa kunnen doen.
Een der weinige landen dat in de duisterais
dezer crisis nog enkele lichtpunten kan ont-
dekken is Rusland, waar vadertje Stalin nog
altijd stevig de teugels in handen heeft. De
Russen worden steeds meer een factor van
beteekenis in de international politiek en
weten daarvan een goed gebruik te maken.
Maar ook in het sovjet-paradijs kent men al
de zorgen van dit ondermaansche, waar men
ondanks alles toch den moed niet verliezen wit
en op betere tijden blijft hopen.
Met gereefde zeilen gaan wij 1933 in. We
bevinden ons nog midden in den storm, doch
opheldering klaart aan den einder. Een stukje
blauwe lucht was reeds aan het einde van dit
jaar te bespeuren. Lazen we niet van een pe-
troleumondememing, die met ingang van 1
Januari een algemeene salarisverhcoging zon
toepassen! Hoe lang hebben we dit woord in.
de kranten gemist, salarisverhooging. Het
was een monotone klaagzang geworden: saia-
risverlaging, verlaging, ontslag, massaontslag.
Kerstmis is allerwegen, zoowel binnen als
buiten onze grenzen met opgewektheid en
hoop gevierd en al brachten de nieuwsbladen
na de Kerstdagen ook nog zooveel sombere
berichten over verkeersongevallen, toch is ge
bleken, dat de menschen nog tot vrooKjkheid
en opgewektheid in staat zijn. Waar vreugde
heerscht, daar is een goede voedingsbodem
voor nieuwe kracht en nieuw vertrouwen. En
daarom kunnen we het jaar 1933 met minder
zorg en met een opgewekter hart dan we in
1932 deden tegemoet gaan. En de wensch, die
we tenslotte onze lezers aanbieden, dat 1933
voor hen een in alle opzichten gelukkig en
voorspoedig jaar mag worden, is dus niet
slechts een ijdele gemeenplaats, maar een door
de werkelijkheid gefundeerde gedachte, die met
een gezonde dosis goede wil en vertrouwen in
vervulling zal kunnen gaan.
,,en gij zijt onreohbvaardig, wat onze priesters
betreft. Ik keur het af, dat zij op oorlog
aansturen, maar ik beschuldig hen niet van
bedrog of wraakzucht. Waar de nabab op
het oogenblik is, weet ik niet, maar Akbar
leeft".
„Hij leeft, ja, maar hoe lang nog. Hij leeft
met een stenvenden priester voor zijn deur,
wiens dood ook zijjn dood zal zijn".
„Dat is volgens recht en wet, want Akbar is:
een dief. En wat het bedrog aangaat, waar—
over gij spreekt, weet dan, dat die voorspel
ling niet van de priesters afkomstig is, maar
van een onzer heiligen, van wiens dood gii
zelf getuige waart en wien het gegeven was
verder te zien dan onze sterfelijke blikken
reiken. Voorspellingen zijn gelijk stemmen:
uit den hemel; zij geven een belofte, die ver
vuld zal worden, al zijn de wegen der goder,
ook onizichtbaar voor ons oog".
Het had geen nut, verder met hem te
redetwisten en allerminst wenschte ik hem
te kwetsen.
Hij stond op om heen te gaan en ik reikte
hem gul de hand.
.Bengor", zei ik, „wat er ook gebeurt, wij
moeten vrienden blijiven; denk er om, den
eersten bewoner van Chindawar, dien ik ont-
moette, waart gij".
Ik zag aan zijn oogen, dat mijn woorden
hem plezier deden, en toen hij me zeide, dat
hij huiswaarts ging, besloot ik zoover met hem
mee te gaan, want het werd meer dan tijd
indien ik aan het ravijn nog iets wilde zien.
(Wordt vervolgd.
«fl.
--er, enz.