ALGEMEEN NIEUWS- F.N ADVERTENTIEBLAD VOOR ZEEUWSCH-VLAANDEREN. De Slapende Boeddha m Eerste Blad. No. 8911 MAANDAG 7 NOVEMBER 1932 72e Jaargango De haven van Ter Neuzen in het teeken der belangstelling. FEUILLETON ASPIRIN Zoo begint het! Wat Is nu betcr - bedlegerig te worden of te nemen? J6i«- ABONNEMEVTSPRHS: Binnen Ter Neuzen 1.40 per 3 maanden - Buiten Ter Neuzen ,r T>ost f 1,80 per 3 maanden - Bij voor uitotaling fr. per post 6,60 per jaar - Voor Belgie en Amerika 2,25, overige lan den 2,60 per 3 maanden fr. per post Abonnementen voor het buitenland alleen by vooruitbetaling. Ultgeefstor: Firma P. J. VAN DE SANDE. GIRO 38150 TEL.EFOON No. 25. ADVERTENTI8NVan 1 tot 4 regels j 0,80 Voor elken regel meer f 0.20 Grootere letters en clichAs worden naar plaatsmimte berekend Handelsadvertentien bij regelabonnement tegen verminderd tarief, hetwelk op aanvraag verkrijgbaar is. Inzending van advertentien liefst 66n dag voor de uitgave DIT BLAD VERS (I II-TNT IEI) E REN MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND. Eooals wy in ons nummer van jl. Woensdag konden vermelden, is door de Regeering bij de Tweede Kamer ingediend een wetsontwerp tot onteigening van gronden, noodig voor uitbrei- ding der havenwerken alliier. Het snreekt wel van zelf, dat wij de indie- ning van diit wet&ontwerp met voldoening hebben vemomen, aangezien daaruit, zooals met alle publicaties daaromtrent van wege het Departement van Waterstaat blijkt, dat. er aan de uitvoering van die uitfbreiding regel- matig voortgeiwerkt wordt. Aangezien echter enkele maanden geleden de plannen voor de onteigening ter visie hebben gelegen ter plaatse waar dit behoort, kon dit wets- ontwerp venwacht worden. Dat is de ge- wone gang van zaken en de indiening van dit ontwerp heeft geenerlei invloed op het tempo waarmede de Regeering voor het oogenblik voomemens is dit werk uit te voeren, een tempo dat vertraagd is door den crisistoe- stand, aangezien men nog in den loop van het j vorig jaar voomemens was dit werk met meer voortvarendheid aan te pakken. Over de uitvoering van het werk zelf is reeds beslist in de vergadering der Tweede Kamer van 11 December 1930, toen tegen 3 uur in den morgen de memoriepost op de Waterstaatsbegrooting werd aangenomen, hetgeen, overeenkomstig de verklaring van den Minister van Waterstaat, het aannemen van het beginsel omtrent die uitbreiding be- teekende. A1 heeft dit onteigeningswetsontwerp alzoo geen foyzondere beteekenis, zoo heeft dit toch, tot onze verrassing, meerderen uit hun even- wicht gebracht en is er zelfs in de pers meer aandacht aan gewijd dan aan het destijds in de Staten-Generaal genomen besluit, dat over deze zaak besliste. Wellicht is dit hieraan toe te schrijven, dat in dit wetsontwerp nog eens opnieuw de ge- heele motiveering van de havenuitbreiding wordt opgesomd, en is men getroffen door het eindcijfer van 9 millioen gulden, waarop de uitvoering van het geheele plan is berekend. Zooals uit het ontwerp bij vemieuwing blijkt, is het de bedoeling voorloopig alleen te maken het noordelijkste havenbassin, waar- van de kosten op 3 millioen zijh geraamd. De plaatselijke besturen en de belanghebbenden bij de haven, die daaromtrent wenden geraad- pleegd, zijn over dat voomemen ten zeerste voldaan, aangezien men daardoor krijgt niet minder dan 1140 M. kadelengte met 12,75 H.A. opslagterrein, waaraan thans, zooals herhaaldelijk blijkt, groote behoefte bestaat. En zonder buitengewone voorvallen of om- standigheden is het te voorzien, dat die uit breiding voor een aantal jaren zeker voldoen- de zal zijn. Wanneer ooit de laatste gulden van de 9 millioen voor de volledige uitbreiding zal zijn besteed, is thans naar memschelijke berekening niet te bepalen. Hoe ondertusschen zooals we hiervoren reeds herinnerden na de publiek ter in- zage gelegen onteigeningsplannen de mede- werker van het Alg. Handelsblad de heer Nypels kon schrijven, dat men noch in Ter Neuzen, noch zelfs in Zeeuwsche waterstaats. kringen iets wist van de het op handen door F. J. A. L. CORDENS. (Nadruk verboden.J 20) (Verwolg.) Ons toilet was in minder dan geen tijd ge- reed en we kropen de tent uit. De platneus groette ons door de hand op het hoofd te leg- gen en een diepe bulging te maken. Even eens deden vier Ghoorka's, die we nu eerst te zien kregen en die naast de tent stoniden, de karabijn over den schouder en gereed om te vertrekken. Ewijgend gingen wij langs den rand van het Ueump. Onze paarden werden weer gebracht en ook 4* platneus, die daags te voren geloopen had, Bette zich nu in den zadel op een der buit- gomaakte legerpaarden. Ons heele troepje bestond uit een man of twintig met eenige berpakte paarden; wederom sloegen wij den weg naar het Noorden in, doch hielden iets meer Oostelijk aan. Een eindje buiten het kamp, wenkte de platneus ons te blijven stean en galoppeerde naar een kleine hoogte aan zijn linkerhand; een man, met een geweer gewapend, stond op uit het heidekruid, het een der schildwachten van Akbar. De Hindoe wisselde eenige woorden, waarna hij wederom naar ons toekwam en de reis werd voortgeizet, Een uur later brak de dag in voile glorie aan en verlichtte het pradhtig bergtafereel v66r ons. Aan een kleine beek, die schuimend van de rotsen kwam gestoven, werd halt ge- houden; de Hindoe's verrichtten hun gods- dienstige wasschingen en deden hun gebeden, Bonder welke voorafgaande formaliteiten geen opreohte geloovige spijB of drank zal aan- raken, en daarna werd een haastig ontbijt genuttigd. Van Akbar en de zijnen hoorden we niets meer; het kamp lag achter ons, een herinne- zyn van dit wetsontwerp, is ons een raadsel, en getuigt niet van het imwinnen van inlich- tingen op de juiste plaats. HCij schrijft verder: ,,dat dit onteigenings- .ontwerp er volgens de Neuzenaren die hij ,,gesproken heeft op wijst, dat men dezen „meevaller te daniken heeft aan een plotseling bij de regeering opgekomen wensch om deze „werken eerder uit te voeren dan men van "plan was, waarschijnlijk dus als werkver- ,',schaffing in Zeeuwsch-Vlaanderen, tevens "profiteerend van de tegenwoordige omstan- '.digheden, die het onteigenen en de uitvoe- ,,ring goedkooper zullen maken''. We vinden het jammer genoeg, doch deze illusie, indien die bestaat en zeker gevoed is door het artikel van den heer Nypels, moeten rvvij onzen stad- en geiwestgenooten ontnemen. Wij herinneren hiervoor aan het antwoord, dat het gemeentebestuur en de Kamer van Koophandel ontvingen op him verzoek aan den Minister van Binnenlandsche Zaken, om zich te verstaan met zjjn ambtgenoot van Waterstaat, om dit werk in werkverschaffing, niet op de meest modeme wijze gemechani- seerd, uit te voeren. De Minister van Water staat, wtijlzende op den post die daarvoor op de staatsbegrooting was uitgetrokken, gaf te kennen dat deze slechts kon dienen voor de voonbereiding van de onteigening, die noodig was en dus in de eerste jaren op werkver- ruiming door uitvoering van dit plan nog niet kon gerekemd worden. En thans is op de begrooting voor 1933 niet meer dan 60.000 ten bahoeve van onteige ning van gronden geraamd. Die kunnen slechts strekken voor aankoop van enkele stukken grond. Doch om tot dien aankoop te kunnen over gaan is het noodig, dat men een onteigeningswet achter zich heeft. En dat is het motief voor de indiening der wet op dit oogenblik. We zouden volgaarne zien, dat het anders ware, en dat het beteekende een versnelling van tempo, maar daarvan is op het oogenblik geen sprake. Dit werd ons ook bevestigd, toen we hiemaar bij bevoegden informeerden. En bij den tegenwoordig zoo berooiden toestand van 's rijks schatkist is het niet te verwachten, dat bij wijze van St. Nicolaas- surprise nog een suppletoire begrooting ten behoove der uitvoering van dit havenplan zal worden ingediend. Ter Neuzen is ermede in het goede spoor, maar het is te vreezen, dat we nog veel geduld zullen moeten oefenen. De heer Nypels schrijft nog meer over de haven van Ter Neuzen, waarop we de aan dacht moeten vestigen, n.l.: „Natuurlijk is men in Ter Neuzen wat in I ,,zijn nopjes met deze werken. En Ter Neuzen j ,,'zal, wat laad- en losplaatsen betreft, een ,,betere toekomst goed geoutilleerd kunnen ,,afwachten. „De bloei van Ter Neuzen is echter aller- „eerst afhankeiijk van de gelijkstelling in Bel- ,,gische spoorwegtarieven met de Belgische „havens. Eerst als die gelijkstelling herkre- ,,gen zal zijn, zal men weer met een snel stij- ,,gende lijn in de ontwikkeling der haven kunnen rekenen. ring, meer niet. Een herinnering ook aan den vermoeienden tocht van gisteren, het vertrek uit Benares en de verscthrikikelijke gebeurtenis nadien. Dat alles was nu verleden, een ver- locjen van e6n dag. Was het de vermoeienis, die^nog nawerkte in mijn niet voldoende uit- gerust lichaam? Maar het kwam mij soms voor, toen wij daarheen reden in de prikke- lende morgenlucht, dat dit verleden al dagen en weken achter ons lag en dat wij al een onafzienbaren tijd ronddoolden door die woeste bergnatuur. Wat is ten slotte het verleden?... „Ik geloof, dat ik op weg ben naar het Nir- wana ben", daaht ik bij mij zelven, toen de platneus naast me kwam rjjden. Hi) gaf zich alle mogelijke moeite om een gesprek aan te knoopen, maar zijn Engelsch liet hem in den steek en uit zijn Indisch kon- liet hem in den steek en uit zijn Indisch ge- babbel konden wij geen van beiden wijs wor den. Wel verstond hij het Engelsch iets be ter dan hij het sprak, en hij was dan ook blijkbaar vereerd, toen Alfred hem naar zijn naam vroeg. ,,Bengor", antwoordde hij, ,,Bengor uit Chindawar". We konden hem nu tenminste met zijn fat- soenli'ken naam aanspreken. Hij wist ons nu ook duideiyk te maken, dat hij de hoofd- man was van de afdeeling, en dat de rest van zijn troep al vooruit gereisd was. Het was nu wel heel belangwekkend voor ons, dat Bengor een groot man was, maar nog meer interesseerde het ons te weten, waar wij heen gingen. De vraag waar wij heengevoerd werden en wat men met ons voor had, scheen liij niet te begrijpen. Er werden er nog een paar uit den troep bij geroepen, die eenige woorden Engelsch kenden, maar met hun alien werden ze niet wijzer. Bindelijk scheen Bengor uit onze gebaren te berijpen wat we bedoelden, en triomfantelijik wees hij naar de bergen. Daar hadden we echter niet genoeg aan. „Wie?" vroeg Alfred. ,,De bgum van Chindawar" gaf hij ten ant woord. We keken elkander aan. ,,Nooit van ge- hoord", zei Alfred tegen me, „maar ik vind het toch venkieslijker dat die dame zich voor ons interesseert, dan dat we naar diien nabab gebracht worden. Intusschen begrijp ik niets „Dan zal ook een grootere, en vooral „breedere sluis de gelegenheid moeten bieden ,,om schepen, die thans op de reede moeten „laden of lossen, toegang te geven tot die „nieuiwe havens. Eerst dan, als die twee groote desiderata ,,ingewilligd zijn, kan en zil Ter Neuzen, zij ,,het op bescheiden wijze, den Snellen groei ,,van Gent navolgen. Wanneer zullen die echter ingewilligd /worden?" „Antwerpen houdt halsstarrig vast aan een ,,Moerdijkikanaal en wist tot nu toe te voor- ,komen, dat een BelgischNederlandsch ver- ,,drag werd gesloten, waarin deze wensch niet .geheel vervuld werd. Inmiddels gaat de .groote Belgische haven, doordat wij eerst het ,,Hellegat verbeterden en nu ook het kanaal „van Hansweert, steeds minder haast krijgen ,,om door het sluiten van een verdrag met een ,,door ons w^l aanvaardbaar kanaal, de vaart „naar en van den Rijn te verbeteren. En ,/zoolang krijgt Gent de, om zijn ligging ,,aan een veel veiliger, en by sleohter weer als ,,de Schelde onbevaarbaar wordt, nog wel te ,,ibereiken vaarwater, zoo gevreesde concur- „rent van Antiwerpen ook niet van ons die ,,zoozeer begeerde groote sluis te Ter Neuzen. „Van zoo'n manoeuvre van het machtige ..Antwerpen voor den zoo snel groeienden ..concurrent, Gent, zou ook Ter Neuzen het „slachtoffer blijven. Want eerst wanneer een „NederlandschBelgisch verdrag gesloten zal ,,zijn, zal ook Ter Neuzen, met Gent, die grootere sluis krijgen en de gelijkstelling in spoorwegtarieven' We kunnen met dit deel van dit schrijven vrijwel accoord gaan, maarnu komt het, en 't is weer zooals in vele gevallen, in den staart zit het venijn, want de heer Nypels schrijft verder: „Behalve, indien men in Nederland, en „vooral in Ter Neuzen tot de overtuiging zou ,,komen, dat het een Nederlandsch voordeel ,,iware, den bouw van een grootere zeesluis te „Ter Neuzen niet te laten wachten op, en een „onderdeel te doen uitmaken van een Neder- „landschBelgisch verdrag. Wanneer men „die sluis ging beschouwen als een werk, dat, „als Nederlandsch belang, als toegang tot ons „Ter Neuzen, Sluiskil en Pas van Gent, door „ons uitgevoerd kan worden. „In welk geval men die gelijkstelling van ,,Ter Neuzen met de Belgische havens in de ..Belgische spoorwegtarieven natuurlijk niet „meer als tegenpraestatie zou kunnen vorde- „ren voor die te bouwen sluis. Hoogstens als tegenpraestatie voor het snel afwerken er ,,van zoolang ze nog niet heelemaal klaar zou zjjn". In het slot van zijn schrijven komt de heer Nypels eindelijk openlijk naar voren met zijn reeds by herhaalde bezoeken aan Ter Neuzen mondeling gepropageerd blijkbaar lievelings- denkbeeld, dat Ter Neuzen maar zou afzien van zijn wenschen betreffende de tarieven en zou medewerken om zijn Gentsche vrien- den maar zoo spoedig mogelijk en dan nog wel liefst geheel voor Nederlandsche rekening aa een nieuwe sluis te helpen! De heer Nypels schrijft eerst zie hier- boven dat de bloei onzer haven allereerst van die gelijkstelling afhankeiijk is, een gelijk stelling, die niet zonder tegenpraestatie meer zal zijn te verkrygen. En aan het slot wenscht hij die mogelijkheid tot wederkeerende bloei op te hangen aan een groote sluis ten behoeve van zijn Gentsche kennissen, waarvoor hij een beroep doet op de Ter Neuzenaren zelf! 't Zou er veel overeenkomst mede hebben alsof dezen zelf him hoofd zouden steken in den strop, nadat ze ook eerst het schavot hadden op- gericht! Het is dan ook begrijpelijk, dat de heer Nypels in de kringen die met de haven- toestanden bekend zijn, voor dat denkbeeld hier geen steun kan vinden. De meening daaromtrent staat alhier gelukkig nog even vast als in Den Haag. En nu willen we ter kenscbetsing van den toestand zooals wij dien zien ook nog wel iets zeggen. Zelfs Indien men van Nederlandsche zijde op het denkbeeld van den heer Nypels zou willen ingaan, betwijfelen wij, of Neder land gebonden als het met betrekking tot het kanaal GentTer Neuzen is door een con- ventie met Belgie zonder medewerking van Belgie een nieuwe sluis te Ter Neuzen en verruiming van het kanaal zou kunnen tot stand brengen. En is dat laatste niet het geval, dan zou het naar onze meening nog de vraag zijn, zelfs wanneer Nederland die wer ken zonder een enkele voorwaarde en op eigen kosten wilde uitvoeren, of Brussel zulks onder den invloed van Antwerpen nog wel zou ge- doogen. Onze overtuiging is ook dat van uit Antwerpen veel kanonnen zijn gericht op het Noorden, doch dat zij bedoelen te treffen een havenstad in het Westen. Werd in die rich- ting geen invloed ten kwade uitgeoefend dan kon de sluiskwestie voor Gent en de tarieven- kwestie voor Ter Neuzen reeds lang opgelost zijn. In Brussel zal men zeer wel weten, dat men daarvoor in Den Haag een open oor zou hebben. van die verandering in het program; probeer jij er eens achter te komen". Na veel moedte had ik het Bengor duidelijk gemaakt, dat wij in de meening verkeerden, dat we naar den nabab van Patloora gingen, zooals Akbar ons had meegedeeld. Bengor schudde heftig het hoofd. Akbar slecht mensch", zei hij. De begum goed, zeer goed, spreekt ook Engelsch". Hoe zonderling en onaangenaam onze toe stand ook was, hadden we toch het vooruit- zicht van een fatsoenlijke behandeling. Al zou die prinses ook geen vriendin der Engel- schen zijn, toch was er iets in de houding en de manier van spreken van onzen geleider, dat vertrouiwen wekte. En dat vertrouwen droegen wij over op zijn vorstin. Ik dacht er over na, toen wij1 zwijgend voort reden. Wat was er ontzettend veel gebeurd in twee dagen tijd. Ook Alfred was in gedach- ten verdiapt. ,,Ik wenschte voor jou, dat we deze reis noodt begonnen hadden. Had ik je maar rustig in Amsterdam gelaten", zei hij. „Je hebt je niets te verwijten", antwoordde ik. ,,Maar we zitten nu eenmaal in het avon- tuur en we moeten trachten er uit te komen". Intusschen trokken we steeds snel voort. sliepen 's middags in een koele bergspelonk en legden flinke afstanden af bij het licht der sterren. Aan voedsel was geen gebrek; er werd nogal wat wild geschoten onderweg en er was overvloed van brood en ryst. Den derden avond hielden we halt in het gezicht van een ziwarte rotsketen. Er was iets bijizonders gaande onder ons escorte, dat viel duidelijk op te merken, maar wij konden niet te weten komen wat er aan de hand was. De zon was al ondergegaan en Alfred en ik zaten met den rug tegen een rotsblok geleund en bewondierden het heerlijk bergtafereel rondom. Onverwacht kwam Bengor bij ons; hij had iets plechtigs in zijn houding en was door vier van zijn manschappen vergezeld. Chindawar", zei hjj en wees met de hand naar de zwarte rotsen voor ons; hij scheen erg tevreden, dat het doel der reis eindelijk was bereikt en hij glimlaohte, hetzij uit ple- zier, hetzij uit verlegenheid, want de man had ons nog heel wat te vertellen, dat hij niet onder Engelsche woorden kcm brengen. In welsprekende gebarentaal was hij echter duidelijk genoeg; op een teeken van hem Nog eens de tarieven-kwestie. Ook het Dbl. van N.-Br. en Zeeland heeft in de afgeloopen week weer bijzondere belang stelling voor de haven van Ter Neuzen ibe- toond. De redactie van dit blad heeft echter de beteekenis van het verschenen onteige- ningsontwerp beter begrepen, en schrijft ook „dat men over enkele jaren met de uitvoe- „ring van een deel der werken zal gereed zijn" hetgeen ook onze venwachting is. Het blad neemt voorts deze gelegenheid te baat om daaraan vast te knoopen een pleidooi voor zjjn streven der laatste maanden: het. kanalenplan-Bongaerts, dat nu wegens die ha/venuitbreiding te Ter Neuzen naar zijn meening des te urgenter is geworden. Of die behoefte door de belanghebbenden te Ter Neuzen in gelijke mate wordt gevoeld als door het Dbl. moeten wij sterk betwijfe len, wij hebben daarvan althans hier nog nim- mer iets bemerkt. En wanneer men nagaat dat de binnenvaart van hier uit alle deelen van ons land bevaart, kan ook niet met grond beweerd worden, dat de ligging van Zeeuwsch-Vlaanderen in het algemeen en van Ter Neuzen in het bijzonder ten opzichte van het binenscheepvaart-verkeer met Nederland, ge'isoleerd moet beschouwd worden. Doch dit ter loops. Het Dbl. van 2 dezer bevatte een artikel over het Kanaal van Hans weert (dat het van plaatselijk Zeeuwsch be lang wenscht te beschouwen in tegenstelling met het gepropageerde kanaal Bath-Dintelsas dat het niet alleen als een Brabantsch belang, doch als een belang voor de geheele natie bepleit), waarin het citeert uit een artikel geplaatst 18 Oct., bewerende diat onze Re geering onder pressie der Rijnvaart-commissie verschillende verbeteringen zou hebben aan- gebracht aan den vaarweg naar den Rijn, n.l. verhooging spoor,brug bij Dordt, verbetering Hellegat, op diepte houden Brabantsch vaar- haalden twee Hindoe's ieder een zwarten doak voor den dag en de handbeiweging waar- mee hij blinddoeken aanduidde, was alleszins begrjjpelijk. Maar noch Alfred noch ik hadden het er op begrepen, en toen kreeg Bengor, die wel zag, dat we het zaakje niet vertrouwden, een be- nauwde vijf minuten om ons duidelijk te maken dat ons geen leed zou geschieden. Hij maakte een gebaar van hals-afsnijden en schudde van neen; van doorsteken en schudde van neen. Daarop kwam een demonstrable wat er eigenlijk wel zou gebeuren; hij liet een van zijn mannen de oogen dicht doen en leidde hem voorzichtig bij de hand. „Ze hebben misschien een geheimen toe gang tot het rijk van de begum", meende Alfred, ,,en willen ons daarom blinddoeken". Dat leek mij ook zeer waarschijnlijk. „We zullen hen hun gang maar laten gaan", raadde ik hem, waarmee hij instemde. Daarop volgde nog een vrij lange onder- handeling met den hoofdman, die van ons de belofte vroeg, dat wij den doek niet aan zouden raken. Dat was een beleefdheid van hem, die we waardeeren moesten, want ze hadden de maoht om ons desnoods vast te binden; en al begrepen we ook niet veel van de zonderlinge onderscheiding, waarmee we behandeld wer den, we gaven beiden ons eerewoord, dat we geen pogingen zouden doen om onder of boven den doek door te kijiken. Bengor was blijkbaar tevreden, herhaalde lijk noemde hij ons vrienden en gaf toen zijn volgelingen last ons te blinddoeken. Dat kunstje kenden die kerels uitstekend. De doek werd z66 over de oogen gedaan en om mijn hoofd gewonden, dat ik niet het flauwste lichtstraaltje meer zag; ook Alfred verzekerde mij, dat hij zich in een Egyptische duisternis bevond. Min of meer in spanning wachtten we af. We hoorden het geknetter van toortsen, die onstoken werden, wat voor ons een aandui- ding was, dat de tocht in de duisternis zou geschieden; toen nam iemand mij hij de hand en we gingen op weg. We hadden ons woord gegeven, met de hand niet aan den doek te komen, die ons de oogen bedekte, en het zou waarschijnlijk ook niet geraden zijn zulks te doen, want wij waren volkomen in de macht Uitsluitend verkrijgbaar in de oranje-band- buisjes van 20 tabletten nu fl. ,70 en oranjezakjes van 2 tabletten k fl. .10. (Ingez. Med.) water in de Ooster-Schelde, terwijl nu nog rest verbetering aan het kanaal Wesmeldinge- Hansweert. Het blad vervolgt dan: „De voor het Nederlandsche belang gevaar- ,,lijke gedragingen van hen die geroepen waren om tegenover het buitenland het ..Nederlandsche belang te beschermen en te ..verdedigen, zijn een tijd lang niet, of niet .voldoende opgemerkt. Veel is er dan ook reeds onherstelbaar geschied. Het komt er thans nog slechts op aan, het kwaad te ,,keeren, voor zoover het nog te keeren is". En dan: „In dezelfde lijn past het feit, dat, ,,naar wij van zeer betrouwbare zijde veme- >rmen de Nederlandsche regeering in stilte aan ,,de Belgische regeering heeft laten weten, „te willen toestemmen in den aanleg van een. „nieuwe zeesluis in Ter Neuzen ten behoeve ,/ier Gentsche haven en zulks zonder aan- „spraak op gelijkstelling der spoorweg- .tarieven van Ter Neuzen met die van Gent, zooals vroeger steeds van Nederlandsche „zijde bedongen is". Na hetgeen ons hierolntrent uit anderen hoofde bekend ts, kwam de bewering omtrent die stille boodschap ons zeer ongeloofwaardig voor en tot ons genoegen kunnen we door toe- vallige omstandigheden de belanghebbenden, die door deze bewering reeds eenigermate mochten verontrust zijn, reeds thans volkomen geruststellen, aangezien wij uit in deze wel de beste bron vemamen, dat de bewering van het Dagbl. GEHEEL UIT DE LUCHT GEGRE- PEN IS. Vanzelf moet daardoor ook vervallen de be wering in de noot van het artikel, dat de Bel gische regeering onder den invloed van Ant iwerpen van dat aanbod ten behoeve van Gent geen gabruik heeft durven maken, al zouden wij wel kunnen aannemen, dat er groote kans bestaat dat zoo zou gaan, indien het aanbod gedaan werd. In haar nummer van heden maakt het Dgbl. ook melding van het artikel van den heer Nypels. Het herhaalt dan de hierboven door ons tegengesproken bewering omtrent een aanbod der Nederlandsche Regeering. doch verklaart overigens gaame accoord te gaan dat Nederland zelf een sluis zal bouwen (en der Hindoe's, die ons tot dusver wel is waar vriendelijk en zelfs met onderscheiding behan- delden, maar die althans de macht hadden anders op te treden, indien wij ze dwarsboom- den. Doch wij hadden oris niet verbonden om onze zintuigen niet te gebruiken en niet op een andere wijze te trachten tot de weten- schap te komen, waar wij werden heenge voerd. Als bij afspraak letten wij beiden goed op. Eerst ging de weg rechtuit, toen lets meer naar rechts en daarop bogen we links af. Maar daarop liepen we enkele malen in een kleinen kring rond, zoodat we beiden de rich- ting volkomen kwijt raakten. Dit was in ieder geval een slimme streek van de Hin doe's om ons het spoor bijster te maken. Na nog een poos gemarcheerd te hebben, be- merkte ik aan het luider geknetter der toortsen en aan de koude lucht, dat we in een grot of zoo iets waren. De grot leek een lange gang of tunnel te zijn, want er kwam geen eind aan. Hoe lang we zoo geblinddoekt geloopen hebben, ben ik nooit te weten ge~ komen, het leek me wel uren toe. De over- gang in de buitenlucht was duidelijk waar- neembaar; kort daarop leek het, alsof we over hout gingen, maar dat duurde slechts heefl kort; we liepen nog een korten tijd over rots- grond, kwamen toen in het mulle zand terecht en eindelijk stonden we stil en werd ons de blinddoek af genomen. Het kostte eenige moeite om weer aan het licht, zij het dan ook zwak sterrenlicht, te gewennen. Achter ons lag de zwarte rotswand, waar wij tegenaan hadden gezeten, toen wij halt hielden op onzen tocht, voordat wij werden geblinddoekt. V66r ons onderseheidden wij hutten; we schenen aan den ingang van een dorp te zijn, en dicht in onze nabijheid stonden groepjes inlanders naar ons te kijiken. Bengor stond te praten met een langen Hindoe, dien ik nog niet had gezien en die, naar zijn kleeding te oordeelen, tot een der voornamen moest behooren. Hij kwam naar ons toe, maakte zijn Oostersche bulging en zeide in het Engelsch: „Ik heet onze vrienden welkcm in het rijk van Chin dawar en hoop, dat de tocht voor u geen al te groote ongemakken heeft opgeleverd". (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Ter Neuzensche Courant / Neuzensche Courant / (Algemeen) nieuws en advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen | 1932 | | pagina 1