TerNeuzensche Courant
Tweede Blad.
Maandag 11 Juli 1932. No. 8860
GEMEENTERAAD VAN
ZAAMSLAG.
VAN
Vergadering van Maandag 4 Juli 1932,
des namiddags 1,30 uur.
Voorzitter de heer J. de Feijter, Burge-
meester.
Tegenwoordig de heeren S. van Hoeve, A.
de Fejjter, D. Dees, C. H. H. Wisse, A. Dees,
D. G. Koopman, S. Buijze, C. Maas en K.
Hamelink, benevens de Secretaris J. Stolk.
Afwezig de heeren A. Haak en H. Bakker.
(2. Slot.))
10. Vaststelling verordening hoadeiule be-
palingen betreffende de plaats door
woonwagens bij verblijf binnen de ge
meente Zaamslag, in te nemen.
Kwamen tot voor korten tijd in deze ge-
meente sporadische bezoeken van woonwagens
voor, het zal U wel bekend zijn, dat bet tbans
veelvuldig voorkomt, dat in deze gemeente
woonwagens vertoeven.
Voor het totstandkomen van de wet op de
woonwagens en woonschepen was het gemak-
kelijk, deze uit de gemeente te weren, na de
totstandkoming van deze wet is dit niet meer
mogelijk en kan de gemeenteraad krachtens
artikel 31 alleen omtrent de plaats van ver
blijf binnen de gemeente voorschriften vast-
stellen.
De tegenwoordige verblijfplaats van de
woonwagens, de z.g.n. vuilnisbelt is o.i. geen
geschikte plaats. Wel geschikt lijkt ons de in
de U bierbij aangeboden ontwerp-verordening
genoemde plaats aan de Griete.
In verband met het bovenstaande stellen
wij U voor vast te stellen de navolgende
VERORDENING houdende bepalingen be
treffende de plaats, door woonwagens
bij verblijf binnen de gemeente Zaam
slag in te nemen.
Artikel 1.
Onder woonwagens verstaat deze verorde
ning wagens, uitsluitend of hoofdzakelijk als
woning gebezigd of 'tot woning bestemd.
Artikel 2.
Het is verboden in de gemeente een andere
standplaats met een woonwagen in te nemen
dan op het daarvoor aangewezen terrein, zijn-
de het Noordelijk gedeelte van de kade der
haven aan de Griete of der z.g.n „Nol",
kadastraal bekend gemeente Zaamslag, Sectie
B, No. 359.
Burgemeester en Wethouders kunnen in bij-
zondere gevallen van het verbod ontheffing
verleenen.
Aan het verleenen dezer vrrjstelling kan dit
college voorwaarden verbinden in het belang
der openbare orde, veiligheid, zedelijkheid en
gezondheid.
Artikel 3.
Overtrading van een der verbodsbepalingen
dezer verordening wordt gestraft met hechte-
nis van ten hoogste zes dagen of eene geld-
boete van ten hoogste vijf en twintig gulden.
Artikel 4.
Hij, die in strijd met de bepalingen dezer
verordening een staanplaats inneemt, is ver-
plicht op de eerste vordering deze te ontrui-
men en voor het vervoeren of doen vervoeren
van den woonwagen naar de in artikel 2 be-
doelde plaats, desgevorderd, zijn hiertoe nood-
zakelijke medewerking te verleenen.
Artikel 5.
Deze verordening treedt in werking, 14
dagen na afkondiging.
De VOORZITTER deelt mede, dat van M
W. Ferdinandusse en 26 anderen, bewoners
van de Griete, die vermoedelijk van dit voor-
stel gehoord hebben, een adres is ingekomen,
waarin zjj verzoeken die plaats niet aan te
wjjzen voor woonwagens, met het oog op de
overlast die daarvan voor de bewoners te
duchten is, terwijl daar politietoezicht ont-
breekt, hetgeen nabij de kom der gemeente
gemakkelijker is uit te oefenen.
Het schijnt wel of op het adres alle inwo-
ners van de Griete geteekend hebben.
Hij deelt mede, dat het niet zoo erg zou
zijn als het eens een paar woonwagens be-
trof, maar het komt voor, dat er hier 5, 6 of
7 woonwagens tegelijk komen, en dan wordt
het voor de inwoners van Zaamslag een
grooten last. Nu dachten Burgemeester en
Wethouders dat het voor woonwagens de
beste standplaats zou zijn op de haven aan de
Griete. De toestand is hier voor het dorp
onhoudbaar en dddr schijnt het een zeer
goede parkeerplaats, nu ze in zoo grooten
getale komen.
De heer HAMEBINK kan aannemen, dat
men hier bij het dorp die woonwagens niet
graag heeft, maar hij kan er niet mee in-
stemmen, dat men, om de menschen hier te
ontlasten, ze op een andere plaats gaat
be-lasten. Bovendien acht hjj het ondoenlijk
de woonwagens in het najaar naar het haven-
terrein te verwijzen. Hoe moet het dan gaan
met het lossen en laden?
De VOORZITTER deelt mede, dat de be
doeling van Burgemeester en Wethouders is
dat haventerrein daarvoor aan te wijzen van
1 Januari tot en met 1 October; de overige
3 maanden zou hun dan de tegenwoordige
plaats kunnen worden aangewezen.
De heer HAMELINK merkt op, dat dit niet
in de stukken te lezen is. Hij acht dat niet-
temin op de Griete een ongeschikte plaats,
omdat daar geen politietoezicht is; ook is er
geen water, als uit de zee.
De VOORZITTER: Er is daar van ge-
meentewege een welput gegraven, die goed
water geeft.
De heer MAAS zal er niet aan meewerken
om de woonwagens op de Griete te brengen;
hij verwacht, dat men dan een demonstratie
daartegen zou krijgen. Hij weet daarvoor een
veel betere plaats. Dan zou men daarvoor
het „Reepje" achter de weide van den heer
D. Dekker moet en huren. Daar zouden ze
niemand in den weg staan. Die woonwagens
behooren te staan onder toezicht van de poli-
tie en dat is aan de Griete te ver weg.
De heer HAMELINK: Die stoelenmatter
loopt ieder oogemblik naar de politie.
De VOORZITTER: Die komen hier alle
maal.
De heer HAMELINK wijst als geschikte
plaats ook op het weitje van de wed.
J. Riemens.
De heer KOOPMAN wijst er op, dat de
haven ook wel eens onder water komt, wan-
neer het water zeer hoog oploopt. Dat zou
dan met de woonwagens wel eens kunnen
misloopen.
De heer A. DEES sluit zich aan bij het be-
zwaar van de heeren Hamelink en Maas. Het
kan er druk zijn met aardappels laden. Dan
is het niet geschikt dat die wagens er staan.
De VOORZITTER wijst er op, dat men
daarom de Noorazijde heeft aangewezen, dat
is dus de achterzijde en dat kan voor het los
sen of laden geen bezwaar zijn. Dat de
haven wel eens onder water komt, acht hij
wel een bezwaar, zoover had hij niet gedacht.
De heer KOOPMAN is van oordeel, dat
men met die menschen niet moet loopen leu-
ren, maar als men hen uit de kom kon krij
gen, door hen een andere geschikte plaats
aan te wijzen, moet daartoe medewerking
worden verleend. Als men daarvoor het
Reepje kon krijgen, zou hij in overweging
willen geven, dat dan ook wat in te richten.
De wet laat toe, dat daarvoor een zeker be-
drag wordt gevorderd. Het zou b.v. geen
overdaad wezen, dat er voor de dieren een
eenvoudig onderkomen werd gemaakt, want
dat is bij winterdag toch te koud, om daar
zoo maar aan een touw buiten te staan.
Spreker heeft zelfs wel eens gezien dat zoo'n
paard van een woonwagen ook een veulen
had, dat bij de koude eveneens buiten moest
blijven vertoeven. Ook zou hij er een W. C.
noodig achten. Dat behoeft aan de gemeente
geen offers te kosten, daar er een vergoeding
mag gevraagd worden en men daaruit de
rente van het geld terugkrijgt. Hij kan ove-
rigens wel gelooven dat de menschen op het
dorp er last van hebben. Er blijven er op
't Veer ook wel eens een poos staan en dan
heb je ze dadelijk om te vragen aan oudbak-
ken brood, oude schoenen enz., ze vragen naar
alles wat oud is.
De heer BUIJZE merkt op, dat, wanneer
in het voorstel van Burgemeester en Wet
houders begrepen was om te maken hetgeen
de heer Koopman voorstelt, men dan mis-
schien dat adres niet hier zou hebben gekre-
gen. Men was daar ook wel bang van en
de menschen moeten toch met hun vuil er-
gens blijven.
De heer WISSE is er van overtuigd, dat de
woonwagens hier bij het dorp weg moeten,
maar die plaats op de kade aan de Griete on-
dervindt veel bezwaar. Als daar eens zes of
zeven woonwagens stonden, zou het voor de
schippers die daar moeten laden of lossen ook
allerminst gemak opleveren. Het denkbeeld
van den heer Maas om op het Reepje een
plaats aan te wijzen komt hem goed voor,
daar heeft niemand er last van.
Wat betreft het idee van den heer Koop
man, hiji zou er niets om geven, om ook voor
eenig gerief te zorgen, maar hij zou het toch
niet te iuxieus willen maken, want dan zou
het wel eens kunnen zijn, dat men nog maar
eerst woonwagens hier zou krijgen. In Ter
Neuzen heeft men er een terrein voor be-
schikbaar gesteld langs het kanaal, naast den
weg naar Sluiskil, en daar heeft men zulke
zaken ook niet. Hij aoht het ook wel goed,
voor de beesten een onderdak te maken maar
om een volslagen stal te gaan inrichten, daar
voor zou hij toch huiverig zijn.
De heer D. DEES heeft hier uit de bespre-
kingen gehoord, dat het hier voor de men
schen zoo'n ontzettenden last is en dat men-
hen daarom een andere plaats wil geven.
Maar nu is er van die andere plaats, waar
men vermoedelijk van het voomemen gehoord
had, ook een klacht gekomen. Hij heeft er
hier ook aan menschen naar gevraagd en die
verklaarden, dat ze er geen last van hebben.
Hij wist ook niet van dien overlast af. In
elk geval vindt hij de Griete niet de rechte
plaats om met een woonwagen te staan.
De heer DE FEIJTER: Daar gaan ze toch
niet naar toe!
De heer D. DEES: Dan heb je er heele-
maal geen; er moet echter een plaats aange
wezen worden en dan behoort dat toch een
geschikte plaats te zijn. Het zijn toch ook
menschen.
De VOORZITTER merkt op, dat men er
toch wel overlast van heeft en dat, wanneer
ze. hier blijven komen, het wel noodig zal
worden een ventverbod uit te vaardigen,
want men weet wel, dat ze zeer druk komen
met een handel die niets anders is dan; ver-
momde bedelarij. Ze zijn hier pas of ze komen
vragen om te mogen spelen, waarvoor hij geen
permissie geeft, een ander uit den woon
wagen heeft weer een hondje, een derde een
marmotje en zoo komen er uit een wagen
meerderen bij de burgers aan de deur, de deur
staat niet stil. Gehoord de besprekingen,
want hij is voor de haven, wegens het hoog
water ook wel wat huiverig geworden, meent
hij, dat de heer Maas wel een aardig gedacht
heeft geopperd.
De heer VAN HOEVE bemerkt, dat het er
met het voorstel van Burgemeester en Wet
houders niet schitterend voorstaat, maar hij
wenscht toch nog wel iets tot verdediging
daarvan in het midden te brengen.
Wanneer men een kamp voor woonwagens
heeft rondom groote steden, is dat niet zoo
erg, maar zoo'n kamp in de nabijheid van een
dorp schept een toestand die niet gewenscht
is, en die niet kan gehandhaafd worden. Bur
gemeester en Wethouders hebben daarover
herhaaldelijk gesproken en ten slotte heeft
iemand de vraag gesteld of het niet mogelijk
zou zijn er van af te komen en een zoodanige
plaats aan te wijzen, waarvan het te ver-
wachten is, dat ze er toch geen gebruik van
zullen maken. Burgemeester en Wethouders
hebben daardoor de aandaoht gevestigd op de
Nol aan de haven, ze achten die als staan
plaats ook niet zoo schitterend, maar het is
hun bedoeling er zoo min mogelijk te hebben.
Zij verwachten dat, wanneer de woonwagen
menschen vernemen, dat ze daar op de haven
moeten gaan staan, deze zullen doorrijden
naar het Land van Hulst of naar Ter Neuzen
of Axel. Hij ziet er daar op de haven geen
komen. Lukt dat niet, dan is er niets tegen,
om dat weer te veranderen. Maar wat is er
tegen om het eens te probeeren? Ze moeten
toch ergens staan en niemand heeft ze graag
in zijn buurt. Als men zoo'n club van een
wagen of 5 in zijn buurt heeft, is dat geen
aangenaam gezelschap en spreker had ver-
waoht dat de heeren dien kant van deze zaak
ook wel eens zouden hebben bezien.
De heer D. DEES heeft het z66 niet inge-
zien; het zou een zegen voor Zaamslag zijn,
als men er van af was. Na die toelichting
kan hij wel voor het voorstel van Burge
meester en Wethouders stemmen. De voor
zitter zou ook aan de rijkspolitie van Zaam
slag en Ter Neuzen kunnen verzoeken om
eens een oogje in't zeil te houden, als er daar
aan de Griete woonwagens staan.
De heer HAMELINK merkt op, dat het nog
zoo zeker niet is, dat er geen wagens zullen
komen, want hij heeft van iemand die het
weten kan vemomen, dat ze liever met 2
wagens staan op een rustige plaats, dan met
z'n zevenen op een drukke plaats. Het is te
begrijpen, dan hebben ze minder concurrentie.
Ze kunnen de geheele gemeente toch bestrij-
ken. Hij acht het ook wel noodig iets te doen
in het belang van de dieren dier menschen,
dat behoeft nog niet iuxieus te zijn. Hij durft
het niet op zich nemen, om de menschen
daar het open haventerrein als staanplaats
aan te wijzen.
De heer VAN HOEVE wijst er bij vemieu-
wing op, dat dit ook eigenlijk niet de bedoe
ling van Burgemeester en Wethouders is,
maar dt zij willen trachten het bezoek van
woonwagens aan de gemeente daardoor wat
te beperken. Als iemand iets beters weet, dat
hij het dan zegge, maar hiermede een proef
nemen lijkt hem toch geen bezwaar. Als de
proef niet genomen wordt weet men het niet.
De heer BUIJZE zou, indienhij niet ge
hoord had van dat adres van de bewoners van
de Griete er misschien wel voor te vinden ge-
weest zijn, eens een jaar de proef te nemen,
maar nu dat adres er al is, kan hij met het
voorstel-Van Hoeve niet meegaan.
De beer VAN HOEVE merkt op, dat de
heer Buijze den bal misslaat, spreker heeft
niet zijn eigen voorstel verdedigd, doch ge-
zegd wat er bij Burgemeester en Wethouders
leeft.
De heer MAAS wijst er op, dat hetgeen de
heer Van Hoeve naar voren brengt, mogelijk
het door dezen verwaehte gevolg zal hebben,
maar het is ook mogelijk van niet en als het
water dan eens op de haven komt zullen de
menschen moeilijkheden krijgen. Hij1 kan het
niet over zijn hart verkrijgen daar voor te
stemmen.
De VOORZITTER is ook wel wat terug-
gedeinsd, nu er de aandacht op gevestigd is,
dat de kade wel eens onder water komt. Er
zou ook getracht kunnen worden „Het
Reepje" te huren. Dan is de gemeente er nog
wel niet van ontlast, maar dan staat ze toch
verder van de kom en zou een ventverorde-
ning kunnen vastgesteld worden.
De heer WISSE zou er geen bezwaar tegen
hebben om het eens te probeeren. Misschien
was men er hier dan heelemaal van af.
Zaamslag heeft er nu al zoo lang mee ge-
zeten, het kan voor de Griete toch geen be
zwaar zijn ze ook eens een poosje te hebben.
Laat ons het zegt hij eens brobeeren.
De heer DE FEIJTER geeft te kennen, dat
het nooit meevalt als je zoo'n verzameling
woonwagens krrjgt. Er komen altijd moeilijk
heden uit voort. Aan het Reepje wonen ook
menschen. Het is niet de bedoeling van Bur
gemeester en Wethouders om aan andere
menschen in de gemeente, in casu die van de
Griete, overlast te bezorgen, maar de ver-
wachting is, dat ze dan naar Oost of West
zullen doortrekken. Als Burgemeester en
Wethouders konden voorzien dat men er aan
de Griete overlast van zou hebben, zouden ze
het niet doen.
De VOORZITTER wijst er nog op, dat het
wel niet dikwijls voorkomt, maar dat het toch
gebeurt, dat de kade onder water komt. Dan
zou men nog de kans beloopen, dat de woon-
wagenmenschen bij de gemeente om schade-
vergoeding zouden komen aankloppen, omdat
men hen die plaats had aangewezen.
De heer MAAS: Ja, en als het eens hoog-
water werd des nachts? Wie weet wat er
dan zou kunnen gebeuren eer de menschen
er op verdacht waren.
De heer HAMELINK acht het in alle op-
zichten een verkeerde plaats. Stelle men zich
voor, dat daar aardappelen worden ver-
scheept. Ja, men weet wel hoe dat gaat, hij
voorziet dat die menschen zich dan daar ook
wel van winterprovisie zouden voorzien. Als
de havenmeester er dan niet tegen optreedt,
zullen ze er zeker wel een zoodje van nemen.
De VOORZITTER merkt nog op, dat het
de bedoeling van Burgemeester en Wethou
ders is, om deze plaats aan te wijzen van 1
Januari tot 1 October.
Het voorstel van Burgemeester en Wethou
ders wordt verworpen met 5 tegen 4 stemmen.
Voor stemmen de heeren De Feijter, Van
Hoeve, Wisse en D. Dees; tegen stemmen de
heeren Koopman, Buijze, Maas, A. Dees en
Hamelink.
11. Vaststelling verordening op het heffen
van vergunningsrecht voor verkoop van
sterken drank in het klein en bijbe-
hoorende invorderingsverordening.
In verband met het bepaalde bij het nieuwe
artikel 23 der Drankwet wordt voorgesteld
vast te stellen de navolgende:
VERORDENING regelende het heffen
van vergunningsrecht voor den verkoop
van sterken drank in het klein, in de
gemeente Zaamslag.
Artikel 1.
1. Het vergunningsrecht voor den verkoop
van sterken drank in het klein, krachtens een
volledige vergunning, een tapvergunning of
een slijtvergunning, bedraagt jaarlijks twaalf
gulden vijftig cent voor elke vijftig gulden
huurwaarde of gedeelte daarvan, welke de
localiteit, in verband met den omvang van het
bedrijf, waarvoor de vergunning strekt, kan
geacht worden te bezitten, met dien verstan-
de, dat het recht niet lager dan veertig gul
den zij.
2. Indien een vergunning wordt verleend
voor een nieuw bedrijf, is voor de eerste maal
een vergunningsrecht van honderd gulden ver-
schuldigd.
Artikel 2.
Het vergunningsrecht voor een bijzondere
vergunning, als bedoeld bij het eerste lid van
artikel 75 der Drankwet (Staatsblad 1931, no.
476), bedraagt vijf en zeven tig ten honderd
van het bedrag, in artikel 1 bedoeld.
Artikel 3.
Het recht wordt met vijftig ten honderd
verminderd voor de lokaliteiten, die geduren-
de het jaar, waarvoor het vergunningsrecht
verschuldigd is, voor het publiek gesloten zijn
tusschen Zaterdagavond zes uur en Maandag-
morgen acht uur. De houder der vergunning
legt v66r de betaling van het vergunnings
recht aan burgemeester en wethouders een
mededeeling betreffende deze omstandigheid
over.
Artikel 4.
Het vergunningsrecht voor een hotelver-
gunning bedraagt jaarlijks 25 of zooveel
minder als op den grondslag van het aantal
der in het hotel voor logeergasten beschik-
bare kamers by algemeenen maatregel van
bestuur is bepaald.
Artikel 5.
1. Het jaar, waarvoor het vergunnings
recht is verschuldigd, loopt van 1 Mei van het
eene tot en met 30 April van het daaropvol-
gende jaar.
2. Voor een tusschentijds verleende ver
gunning zijn slechts zooveel vierde gedeelten
van het vergunningsrecht verschuldigd als er
kwartalen in het vergunningsjaar over zijn,
met dien verstande, dat een gedeelte van een
kwartaal voor een geheel geldt.
3. Het vergunningsrecht is verschuldigd
door den houder der vergunning.
Artikel 6.
1. De schatting van de huurwaarde der
lokaliteiten, waarvoor een vergunning als in
artikel 1 of artikel 2 bedoeld is verleend ge-
schiedt jaarlijks door Burgemeester en Wet
houders.
2. Burgemeester en Wethouders stellen, op
grond van die schatting, den aanslag vast en
brengen dezen onmiddellijk ter kennis van den
belanghebbende.
Artikel 7.
De invordering van het vergunningsrecht
gesehiedt overeenkomstig de verordening op
de invordering van heden.
Artikel 8.
Indien de houder van een vergunning bij
schriftelijke, door hem onderteekende, ver-
klaring afstand doet van de vergunning wor
den van het betaalde vergunningsrecht aan
den vergunninghouder op zijn verzoek zooveel
vierden teruggegeven, als het aantal kwar
talen bedraagt, waarin van de vergunning geen
gebruik wordt gemaakt.
Gelijke teruggaaf gesehiedt aan de recht-
verkrijgenden, indien de vergunninghouder
overlijdt en het bedrijf niet ingevolge artikel
27, tweede lid der Drankwet (Staatsblad 1931,
no. 476) wordt voortgezet; indien de over-
schrijving van de akte der vergunning ten
name van den overlevenden echtgenoot of een
der kinderen van den overleden vergunning
houder na 30 April wordt geweigerd en deze
vddr dien dag het vergunningsrecht heeft be-
taald, alsmede indien het besluit, waarbij de
vergunning is verleend door de Kroon is ver-
nietigd.
Artikel 9.
Deze verordening treedt in werking op 1
Mei 1932, op welk tijdstip alle thans geldende
bepalingen, betrekkelrjk de heffing van het
vergunningsrecht vastgesteld, vervallen.
VERORDENING op de invordering van het
vergunningsrecht voor den verkoop van
sterken drank in het klein, in de ge
meente Zaamslag.
Artikel 1.
De invordering van het vergunningsrecht
gesehiedt door den gemeente-ontvanger.
Artikel 2.
De betaling van het recht gesehiedt in den
termirjm, aan den gemeente-ontvanger, tegen
uitreiking van een kwitantie. De uitreiking
van de kwitantie blijft achterwege indien de
betaling gesehiedt door middel van overschrij-
ving op de postrekening van den gemeente-
ontvanger.
Artikel 3.
Van iedere betaling wordt door den ge
meente-ontvanger kennis gegeven aan Burge
meester en Wethouders.
Artikel 4.
Deze verordening treedt in werking op 1
Mei 1932 op welk tijdstip alle thans geldende
bepalingen, betrekkelijk de invordering van
het vergunningsrecht vastgesteld, vervallen.
Met algemeene stemmen wordt aldus be-
sloten.
12. Vaststelling verordening op het heffen
van verlofsreeht voor verkoop van
zwak-aicoholischen drank in het klein,
met bijbehoorendc invorderingsverorde
ning.
Dit voorstel wordt gedaan in verband met
art. 46 der nieuwe Drankwet.
VERORDENING regelende het heffen van
verlofsreeht voor den verkoop van zwak-
aicoholischen drank in het klein, in de
gemeente Zaamslag.
Artikel 1.
Het verlofsreeht voor den verkoop van
zwak-aicoholischen drank in het klein krach
tens een verlof A bedraagt jaarlijks een som
van vijf en twintig gulden.
Artikel 2.
1. Het jaar, waarvoor het verlofsreeht is
verschuldigd, loopt van 1 Mei van het eene
tot en met 30 April van het daaropvolgende
jaar.
2. Voor een tusschentijds verleend verlof A
zijn slechts zooveel vierde gedeelten van het
verlofsreeht verschuldigd als er kwartalen in
het verlofjaar over zijn, met dien verstande,
dat een gedeelte van een kwartaal voor een
geheel geldt.
3. Het verlofsreeht is verschuldigd door
den houder van het verlof.
Artikel 3.
De invordering van het verlofsreeht ge
schiedt overeenkomstig de verordening op de
invordering van heden.
Artikel 4.
Indien de houder van een verlof bij schrif
telijke, door hem onderteekende verklaring af
stand doet van het verlof, worden van het be
taalde verlofsreeht aan den houder van het
verlof op zijn verzoek zooveel vierden terug
gegeven, als het aantal kwartalen bedraagt,
waarin van het verlof geen gebruik wordt ge
maakt. Gelijke teruggaaf gesehiedt aan de
rechtverkrijgenden, indien de houder van het
verlof overlijdt en het bedrijf niet ingevolge
artikel 46, vierde lid in verband met artikel
27, tweede lid der Drankwet (Staatsblad 1931,
no. 476) wordt voortgezet, indien de over-
schrijving van de akte van het verlof ten
name van den overlevenden echtgenoot of een
der kinderen van den overleden houder van
het verlof na 30 April wordt geweigerd en
deze v66r dien dag het verlofsreeht heeft be-
taald, alsmede indien het besluit, waarby het
verlof is verleend, door de Kroon is vernietigd.
Artikel 5.
Deze verordening treedt in werking op 1
Mei 1932.
VERORDENING op de invordering van
het verlofsreeht voor den verkoop van
zwakalcoholischen drank in het klein,
in de gemeente Zaamslag.
Artikel 1.
De invordering van het verlofsreeht ge
sehiedt door den gemeente-ontvanger.
Artikel 2.
De betaling van het recht gesehiedt in een
termijn, aan den gemeente-ontvanger, tegen
uitreiking van een kwitantie. De uitreiking
van de kwitantie blijft achterwege indien de
betaling gesehiedt door middel van overschrij-
ving op de postrekening van den gemeente-
ontvanger.
Artikel 3.
Van iedere betaling wordt door den ge
meente-ontvanger kennis gegeven aan Bur
gemeester en Wethouders.
Artikel 4.
Deze verordening treedt in werking op
1 Mei 1932.
De heer HAMELINK vraagt, wie die bor-
den voor de vergunnings- en verlofslokalitei-
ten verstrekt.
De VOORZITTER: Die moeten belang-
hebbenden zelf aanschaffen.
De heer HAMELINK zou er wat willen af-
schaffen; ieder winkeltje gaat maar fleschjes
bier verkoopen.
De VOORZITTER: Voor gebruik ter plaatse
moeten ze verlof hebben en moet de lokali-
teit aan bepaalde eischen voldoen.
De verordening wordt met algemeene stem-
men vastgesteld.
De heer HAAK komt ter vergadering.
13. Vaststelling verordening voor het
agentschap der Arbeidsbemiddeling en
den dienst der werkloosheidsverzeke-
ring in de gemeente Zaa-mslag.
Burgemeester en Wethouders schrijven het
volgende
Bij Koninklijk besluit van 8 December 1931,
Staatsblad No. 500, is de in werking treding
van de arbeidsbemiddeling 1930 bepaald op
1 Januari 1932, waardoor de arbeidsbemid
deling een wettigen grondslag heeft gekre-
gen.
Het gevolg van het in werking treden van
die wet is dat de bestaande verordening her-
zien moet worden, daar verschillende bepalin
gen, thans in de verordening geregeld, zijn
opgenomen in de wet.
In artikel 1 der wet wordt een definitie ge
geven van het begrip arbeidsbemiddeling.
Art. 4 en 5 bepalen dat de arbeidsbemidde
ling kosteloos moet plaats hebben, zonder on-
derscheid van godsdienstige, staatkundige of
maatschappelijke overtuiging, terwijl het al of
niet aangesloten zijn bij eenige vereeniging
niet leiden mag tot het verleenen van voor-
rang bij de bemiddeling, tenzij door betrokke-
nen bepaalde wenschen kenbaar zijn gemaakt.
Dit begrip is juister omschreven dan in de
verordening, waarin een minder ruim stand-
punt werd ingenomen.
Art. 6 der wet zegt dat geen bemiddeling
mag worden verleend bij werkstaking of uit-
sluiting, voorzoover deze bij het agentschap
der arbeidsbemiddeling bekend is; bij Kon.
besluit van 8 Dec. 1931, Staatsblad No. 497,
zijn te dien aanzien nadere uitvoeringsbepa-
lingen vastgesteld.
Bij de thans geldende verordening moest
van die feiten kennis worden gegeven aan
den werknemer of werkgever, doch had toch
bemiddeling plaats.
Wanneer de arbeidsvoorwaarden afwijken
van de ter plaatse geldende, moet voortaan
volgens artikel 7 der wet mededeeling gedaan
worden van de algemeen geldende arbeids
voorwaarden, terwijl ook rekening gehouden
moet worden met eollectieve arbeidsovereen-
komsten.
De arbeidsbemiddeling neemt bijgevolg een
neutraal standpunt in ten aanzien van de
vaststelling van de arbeidsvoorwaarden.
Volgens artikel 15 moet de gemeenteraad
een verordening vaststellen voor het gemeen-
telijk agentschap der arbeidsbemiddeling, die
de goed-keuring van Gedeputeerde Staten be
hoeft.
Met de dagelijksche leiding van het agent
schap is belast een agent, zoodat de naam cor
respondent der arbeidsbemiddeling komt te
vervallen.
Artikel 16 der wet bepaald, dat in elke ge
meente met 5000 of meer inwoners een com-
missie van toezicht op het agentschap der ar
beidsbemiddeling moet worden ingesteld.
Een zoodanige commissie is dus voor deze
gemeente niet meer noodig.
Voorts is sedert 1932 aan den correspondent
der arbeidsbemiddeling opgedragen de con-
trole over de werkloozenkassen, enz. Wjj
achten het gewenscht dien toestand te be-
stendigen, waarom in het ontwerp eenige be
palingen daarop betrekking hebbende zijn op
genomen, welke in de bestaande verordening
niet voorkomen.
De artikelen der verordening behoeven oJL
weinig toelichting.
Wan-neer het ontwerp is aangenomen zullen
wij U te zijner tijd een voorstel doen ter be-
noeming van de leden der commissie van toe
zicht.
Wij stellen U derhalve voor:
in te trekken de verordening op de ar
beidsbemiddeling vastgesteld bij raadabe-
sluit van 23 Maart 1920.
b. vast te stellen de hiema volgende
VERORDENING voor het agentschap der
arbeidsbemiddeling en den dienst der
werkloosheidsverzekering in de ge
meente Zaamslag.
Artikel 1.
1. Het agentschap der arbeidsbemiddeling
heeft ten doel werkgevers en werkzoekenden
behulpzaam te zijn bij het zoeken naar ar-
beidskrachten en arbeidsgelegenheid; de dienst
der werkloosheidsverzekering is belast met de
werkzaamheden verbonden aan de uitvoering
van het werkloosheidsbesluit 1917, voor zoo
ver deze niet aan Burgemeester en Wethou
ders zijn opgedragen.
2. Aan het agentschap der arbeidsbemid
deling en den dienst der werkloosheidsverze
kering, in deze verordening verder aangeduid
als agentschap, kan door Burgemeester en
Wethouders mede worden opgedragen het
verzamelen van statistische en andere ge-
gevens betreffende de arbeidsmarkt en de
werkloosheidsverzekering.
Artikel 2.
1. Het agentschap bevordert zooveel mo
gelijk het verkrijgen van en het voldoen aan
aanvragen om arbeidskrachten en arbeidsge
legenheid, ook van buiten de gemeente.
2. Aanvragen van in de gemeente geves-
tigde personen zullen in het algemeen den
voorrang hebben boven die van buiten de ge
meente.
Artikel 3.
1. De dienst der werkloosheidsverzekering
houdt toezicht op de werkloozenkassen, wel-
ker leden uitsluitend binnen deze gemeente
woonachtig zijn en op de handelingen van
andere werkloozenkassen ten opzichte van die
leden dezer kassen, die binnen deze gemeente
woonachtig zijn.
2. Indien de dienst van oordeel is dat be
zwaar moet worden gemaakt tegen een be-
slissing tot uitkeering, als bedoeld in het
eerste en derde lid van artikel 9 van het werk
loosheidsbesluit 1917, wordt daarvan ten spoe-
digste mededeeling gedaan aan Burgemeester
en Wethouders.
3. Indien het ten onrechte uitgekeerde be
drag overeenkomstig het bepaalde bij artikel
10, derde lid, van het werkloosheidsbesluit
1917 behoort te worden teruggevorderd, gaat
de in het tweede lid bedoelde mededeeling van
een daartoe strekkend voorstel vergezeld.
Artikel 4.
1. De benoeming van een agent der ar
beidsbemiddeling, tevens ambtenaar der werk
loosheidsverzekering, in deze verordening ver
der aangeduid als agent, gesehiedt door Bur
gemeester en Wethouders.
2. Burgemeester en Wethouders voorzien
bij ziekte, afwezigheid of ontstentenis van
den agent in de tijdelijke vervanging.
3. Burgemeester en Wethouders doen aan
den gemeenteraad mededeeling van de door
hen vastgestelde instructie voor den agent.
Artikel 5.
1. Het agentschap wordt ondergebracht in
een door Burgemeester en Wethouders aan te
wijzen localiteit.
2. Burgemeester en Wethouders bepalen de
uren van openstelling der localiteit voor be-
langhebbenden.
Artikel 6.
1. De vaststelling van nadere regelen ter
uitvoering van deze verordening gesehiedt zoo
noodig door Burgemeester en Wethouders.
2. Burgemeester en Wethouders deelen de
door hen vastgestelde regelen mede aan den.
gemeenteraad.
Artikel 7.
Deze verordening treedt in werking met
ingang van den dag, waarop de goedkeuring
van Gedeputeerde Staten is ontvangen, met