overzicht van de raming en werkelijke uit-
gaven te geven, daarbij noemende het bedrag,
dat nit de post ,,onvoorziene uitgaven" voor
verhooging van die posten aanwezig is:
De post „Werkverschaffing aan werkloozen"
is met tusschentijdsche verhoogingen geraamd
op 7000, waarvan uitbetaald f 6933,15.
De post „Steun aan werkloozen" is met
tusschentijdsche verhoogingen geraamd op
J 10.750. Waarvan uitbetaald 8748,11..
Op de post „Subsidie in de arbeidsloonen van
tewerkgestelde werkloozen in de vlasbewer-
king is uitbetaald 1036,95, welke post nog
gedekt moet worden.
Voor deze laatste post verleent het Rijk
geen subsidie, omdat het boken onder land-
arbeid wordt gerekend.
Deze post moet gedekt worden uit de post
„Onvoorziene Uitgaven", die na vermindering
van de post vlasbewerking en genomen raads-
besluit met finantieele strekking f 2200 be-
draagt.
Rekent men dit bedrag voor mindere op-
torengst Gemeentefondsbelasting, dan is de
post „Onvoorzien" geheel uitgeput en, zijn
geen gelden aanwezig om de zorg voor de
werkloozen gedurende het overig deel van het
jaar op ons te nemen.
Gezien de cijfers en de overige posten van
de begrooting 1932, die geen noemenswaardige
vermindering toelaten, stellen wij U daarom
met emst voor, onze eerste gedane voorstellen
alsnog aan te nemen.
Zooals in de zitting van 3 Mei j.l. is mede-
gedeeld, zou de opbrengst van de verhooging
van 70 op 80" opcenten f 2000 bedragen, en
het rangschikken van de gemeente in de
tweede klasse, een meerdere opbrengst geven
van1584 aanslagen gemiddeld a 4
S 6300.
De VOORZITTER voegt hieraan toe, dat nu
de werkloozensteun in het geding wordt ge-
bracht, in afwijking. met die der vorige behan-
deling van dit onderwerp. Dat vindt hierin
zijn oorzaak, dat het toen niet ging over
meerdere uitgaven, doch wel over een even-
wicht in de begrooting voor 1932. Er werden
door Gedeputeerde Staten n.l. 2 opmerkingen
gemaakt, n.l. de eene over het geheel in die
begrooting verwerken van het goed slot van
den dienst 1930 ten bedrage van 25.000, het-
geen volgens hem niet mag, en in de tweede
plaats dat het bedrag wegens opbrengst van
de opcenten op de fondsbelasting dat ten bate
van 1932 komt 2800 te hoog is geraamd en
dat bedrag dus nog gedekt moet worden.
De redeneering van Burgemeester en Wet-
houders was aldus, dat er op de begrooting
was uitgetrokken een post ad 4000 voor on-
voorzien. Daaruit zijn voor verschillende uit
gaven wegens den loopenden dienst 1000 be-
steed. Er restten dus nog f 3000, welke even-
tueel zouden kunnen worden besteed voor uit-
keering aan werkloozen. Indien dan daarbij
nog gerekend worden f 3000 van het Rijk,
kwam daarvoor 6000 disponibel, dat als
achterdeurtje, indien het noodig werd, dispo
nibel kwam, Als gevolg van het besluit in de
vorige vergadering, waarbij- de voorstellen van
Burgemeester en Wethouders werden verwor-
pen, moest de post onvoorzien dienen voor
dekking van dat tekort van 2800. Dat bedrag
moet dienen voftr dekking van uitgaven die de
raad zelf heeft goedgekeurd en naar zijn
meening is de raad zedelijk verplicht voor die
uitgaven middelen voor dekking aan te wijzen.
Dat kan thans nog gebeuren, door de opcenten
op de fondsbelasting te verhoogen van 70 tot
80. Gedeputeerde Staten hebben echter nog
den wensch te kennen gegeven, dat de ge
meente voor de fondsbelasting van de eerste
in de tweede klasse zal worden geplaatst, het-
welk ook een meerdere opbrengst van f 6300
zal geven, waardoor het mogelijk zou worden
8000 van dat saldo van 1930 uit deze begroo
ting te nemen en te bestemmen voor den vol-
genden dienst. Burgemeester en Wethouders
brengen daarom deze voorstellen opnieuw in
behandeling.
De heer OGGEL merkt op, dat dit een voor-
stel is van de meerderheid van het college,
doch dat hij er zich niet mee kon vereenigen
om in deze drukkende tijden verhooging van
lasten voor te stellen.
De VOORZITTER acht dat geen klemmend
motief, daar toch gezorgd moet warden dat de
begrooting kloppend is. Er moet evenwicht
"zijn tusschen de ontvangsten en uitgaven. De
financien moeten op gezonden basis staan en
de belastingverhooging is daartoe het eenige
middel.
De heer OGGEL wijst er op, dat het even
wicht in de begrooting bestaat. De belasting
verhooging zou moeten dienen om 8000 van
het saldo van 1930 uit de begrooting te nemen
en die te besparen voor het volgend jaar.
De VOORZITTER meent, dat men niet van
een overschot kan spreken, als er een post is
die niet gedekt is. Een bedrag van 2800 is
niet gedekt, dat staat vast. Omtrent de aan
wezigheid van het groot overschot van den
dienst 1930 kan men van meening verschillen,
maar als men uitgaven voteert, moet men
toch toch ook zorgen, dat er inkomsten zijn
om die te dekken.
Naar zijn meening moet in deze vergade
ring de zaak duidelijk gesteld worden: dat er
een tekort moet gedekt worden, en daarom is
met voordacht de werkloozensteun hierbij naar
voren gebracht, omdat bihnen 1 of 2 maanden
het daarvoor beschikbare geld zal verbruikt
zijn, en als de werkloozen dan aan de deur
komen men toch niet kan zeggen, dat er niets
is om hen te geven. Als belastingen niet
verhoogd worden, zal de gemeente daarvoor
niet over geld kunnen beschikken en daarvoor
dus moeten leenen. Gedeputeerde Staten zul-
len die eventueele te sluiten leening niet goed-
keuren op langen termijn, en dan zal de te
sluiten leening in 1933 moeten worden afge-
lost. In plaats dat men dan dus zou te be
schikken hebben over een bedrag van 8000
uit de rekening van 1930, zal men moeten
beginnen met die begrooting nog te belasten
met de aflossing der leening voor werkloozen-
uitkeering in den loop van dit jaar. Het is dus
zuiver een verschuiving van lasten. Het staat
nu al voldoende vast, dat ook zonder dien
last, de lasten het volgend jaar enorm naar
boven zullen moeten, aangezien men dan geen
24.000 om de begrooting mee te beginnen
En dan nog den last eener leening! Wanneer
men zich thans tegen belastingverhooging ver-
klaart is dan zuiver struisvogelpolitiek, daar
het vaststaat dat belastingverhooging niet kan
uitblijven. Spreker stelt er prijs op, den raad
te waarschuwen, de voorstellen niet te ver-
werpen, daar dit zich later wreken zal.
De heer VAN BENDEGEM: Mijnheer de
Voorzitter! Ik wil in de eerste plaats mee
deelen, dat het mij diep heeft getroffen, dat
Gedeptueerde Staten zoo vrij zijn, om nog-
maals een voorstel dat de vorige raadsverga-
dering, met 2 tegen 10 stemmen verworpen is,
aan den raad op te dringen. Ik kan miji eigen-
lijk niet voorstellen, welk een idee die heeren
daar in Middelburg, zich van de Axelsche
raadsleden vormen. Of denken die heeren
daar soms, dat de raadsleden in Axel zulk een
draaiers zijn, dat ze datgene waar ze de eene
raadsvergadering tegen stemmen, een daarop
volgende raadsvergadering, weer wel voor zul
len stemmen. En in de tweede plaats, heb ik
het diep betreurd, dat het wel lijkt of dat Bur
gemeester en Wethouders alle voorstellen, die
tot bezuiniging strekken op de lange baan wil-
len schuiven. Want als men b.v. nagaat, dat
door mij in April 1.1. twee voorstellen voor be
zuiniging zijn ingediend, die ook heden nog
niet op de agenda stonden voor behandeling,
dan vind ik de houding van Burgemeester en
Wethouders diep treurig.
De VOORZITTER: Daaraan hebt u zelf
meegewerkt.
De heer VAN BENDEGEM: En, Voorzitter,
het blijkt nog des te meer wel hieruit dat het
op de lange baan gesohoven wordt, omdat pas
15 dagen na een raadsvergadering, dus 18 Mei
1.1. een vergadering van het georganiseerd
overleg wordt uitgeschreven, om dan pas,
zegge pas 30 Mei voor de eerste maal in het
Georganiseerd Overleg te vergaderen. En dan
is het nog niet een behandelen van zakelrjke
punten, maar nog maar een installeeren en
een reglement van orde vast te stellen. Neen,
Voorzitter, het ligt er dik op, dat dit geen
mede werken is, van Burgemeester en Wet
houders om den weg van bezuiniging op te
gaan. En, Voorzitter, nu kunt U wel af komen
dragen met dit: wij konden van het Georgani
seerd Overleg niet eerder vergaderen, maar
dan zeg ik: waar het er om gaat om de steun -
bedragen te verminderen en te herzien, kan er
wel 2 maal vergaderd worden, in een tusschen-
tijd van 4 dagen.
De VOORZITTER: En dan komt u nog niet
ter vergadering.
De heer VAN BENDEGEM: Dus hier komt
het weer naar voren, dat het principe dat
maar al teveel door provincie en regeering
wordt uitgevoerd, van eerst de lage dupeeren,
zonder dat men over de hooge salarissen durft
te spreken, ook hier al tot Burgemeester en
Wethouders is docrgedrongen. Want waarom
wel met een tusschentijd van 4 dagen verga
deren voor herziening van steunbedragen, ter-
wijl de vergadering waar over salarisvermin-
dering, etc. gehandeld moet worden, maar
steeds met weken wordt gerek-t. Want, Voor
zitter, het komt mjj voor, wanneer Burgemees
ter en Wethouders hierin hadden willen mee
werken, om mijne voorstellen zoo vlug moge
lijk te behandelen, dat alles op dit oogenblik
al meer dan voor elkaar, zou geweest zijn.
Maar neen, het is maar steeds een commissie
vormen, en praten, precies gelijk bij de regee
ring, maar tot zaken doen komt het niet. En,
Voorzitter, betreffende de belastingverhooging
heb ik de vorige vergadering al gezegd en zeg
ik het nogmaals, dat dit alien dupeert, met in
hoogste mate de arbeiders, die per slot van
rekening, van him weinige inkomen, nog meer
moeten gaan betalen. En dan zeg ik dit, men
kan b.v. beter van 2000 300 gulden missen,
dan van 700 vijf gulden. Want de een geeft
van overvloed, terwijl de ander van tekort
geeft. En, Voorzitter, waar het hier gaat om
f 2800 die hier in de gemeente gedekt moeten
worden, zeg ik gerust, wanneer Gedeputeerde
Staten ons voorstel hadden goedgekeurd, om
de salarissen van burgemeester en secretaris
en ontvanger 25 te verminderen, dan waren
wij op het oogenblik al ver met onze f 2800
gered. Maar ze zijn daar in Middelburg met
blindheid geslagen en ze willen absoluut geen
open oog hebben voor de werkelijkheid.
En, Voorzitter, waar hier momenteel de
steun door Burgemeester en Wethouders in
het gedrang gebracht wordt, om mogelijk
voor hunne voorstellen nog een zieltje te win-
nen om voor belastingverhooging te stemmen,
wil ik meedeelen, dat dit diep betreurens-
waardig is, omdat de vorige raadsvergadering,
door den Voorzitter, op vragen van den heer
C. Hamelink of het hier voor steun gold, nog
geantwoord is, dat het met de steun nog wel
zou afloopen. En nu na 3 weken zou het
weer geheel anders zijn. Neen, Voorzitter, hier
wordt volgens mij niet genoeg met open vizier
gestreden. En ik zal absoluut tegen belasting
verhooging stemmen en hoop dit ook van alle
raadsleden. Omdat de gemeenten en de pro-
vincien en het rijk, maar eerst moeten leeren
bezuinigen, op dien weg, daar het behoort, al-
vorens zij met belastingverhoogingen voor den
dag komen. Volgens mij wordt een ieder die
een vrij bedrijf heeft te besturen al genoeg
gedupeerd.
De VOORZITTER zal hierop niet veel zeg
gen, maar wil opmerken, dat er een vergade
ring der commissie van georganiseerd overleg
geweest is, die ook door den heer Van Bende-
gem is bijgewoond, maar dat deze dan zweeg
in alle talen; het gaat dan niet aan, om den
voorzitter der vergadering toe te schrijven,
dat deze de zaak op de lange baan schuift.
Men zou eerst recht van spreken hebben,
wanneer dat uit eenig feit viel af te leiden.
En wat de fondsen voor werkloozenuitkee-
ringen betreft, zeker, in de vorige vergade
ring heeft spreker gezegd, dat dit nog wel
een poosje kon duren, en daarvan neemt hij
geen woord terug. In zijn zooeven uiteenge-
zetten gedachtengang was dit ook het geval.
De heer Van Bendegem praat hierover echter
in de ruimte.
De heer VAN BENDEGEM protesteert en
interrumpeert hiertegen.
De VOORZITTER verzoekt hem zich te
laten uitspreken.
De heer VAN BENDEGEM noemt dat geen
zeggen.
De VOORZITTER zal op het betoog van
den heer Van Bendegem verder niet meer ant-
woorden.
De heer HAMELINK meent, dat het van-
zelf spreekt, dat hij niet zoo sympathiek staat
tegenover deze voorstellen. Hij is nog bereid
om die 10 opcenten op de Fondsbelasting te
helpen heffen, om dat tekort vein 2800 te
dekken, maar het voorstel om de gemeente in
die belasting van de eerste in de tweede klasse
te plaatsen is iets anders, dat is van veel ver-
dere strekking en hij is daartoe op het sim-
pale gezegd-e van Gedeputeerde Staten dat hun
dit met het oog op den financieelen toestand
der gemeente wenschelijk voorkomt, nog niet
bereid. De heer Van Bendegem heeft het ook
nog eens extra gezegd: „wat denken ze in
Middelburg wel van ons?"
Meenen zij, dat de raad, alvorens zoo'n in-
grijpend besluit te nemen, daarover niet beter
wenscht te worden ingelicht? Het voorstel
van Burgemeester en Wethouders is niets
meer dan een dictaat. En nu stelt de Voor
zitter het voor, alsof men binnen eenigen tijd
de werkloozen niet van eten zou kunnen voor-
zien. Spreker vraagt, of bij de bedragen, die
voor werkloozensteun en werkverschaffing
zijn genoemd de bedragen zijn die in totaal
zijn uitgegeven, of dat dit het bedrag is dat
voor rekening der gemeente komt. Wij krijs-
gen toch ook toeslag van het Rijk?
De VOORZITTER: Vijf tig procent. Dit zijn
de bedragen die door de gemeente moeten
worden betaald.
De heer HAMELINK moet dit dus z66 ver-
staan, dat het uitgegeven bedrag inderdaad
tweemaal zoo groot is, en dat voor onder
steuning aan werkloozen dit jaar dus reeds
is uitgegeven 17.496,22. Het is wel van be
lang dit te constateeren, want anders zou het
praeadvies niet in orde zijn. Als we dan ook
nog rekenen de bedragen voor werkverschaf
fing uitgegeven en de uitgaven die deswege
nog zullen komen, staan we aan den rand der
begrooting. Die belastingverhooging, die het
gevolg zou zijn van de plaatsing der gemeente
in een andere klasse eischen Gedeputeerde
Staten echter niet om fondsen te hebben voor
het dekken der kosten van uitkeering aan
werkloozen, doch om van het saldo van 1930
een deel beschikbaar te houden voor het vol
gend jaar. Nu wordt door den Voorzitter ge
zegd: als de voorstellen niet worden aange-
nomen, dan hebben we na eenigen tijd geen
geld meer voor de werkloozen. Maar dan heb
ben we toch nog de beschikking over dat
batig slot?
De VOORZITTER: Dat is een verkeerde
meening, dat zou wel het geval zijn wanneer
een deel daarvan al was gereserveerd, het is
echter geheel in de begrooting van 1932 ver-
werkt voor dekking der daarin opgenomen
uitgaven. Die 24.000 zijn reeds ten voile in
de ontvangsten opgenomen. Indien de ge
meente van de eerste in de tweede klasse der
fondsbelasting was gebracht, zou het mogelijk
geworden zijn om f 12.000 daarvan te reser-
veeren voor 1933, was die 2800 tekort ge
dekt door de verhooging met 10 opcenten, dan,
zoo herhaalt spreker, was zijn berekening dat
de nog beschikbare f 3000 van onvoorziene uit
gaven konden worden gebruikt voor uitkee
ring aan werkloozen, en deze dan met de
3000 die men daar dan van rijkswege nog
bij zou krijgen een mooi potje was, waarmede
men een heel eind zou komen.
De heer HAMELINK: U bevestigt dus, dat
Gedeputeerde Staten de verhooging der be
lasting wenschen met het oog op reservee-
ring van gelden voor het volgend dienstjaar.
De VOORZITTER: Gedeputeerde Staten
willen een deel van het goed slot van 1930 uit
de begrooting van 1932 nemen om daarover
te kunnen beschikken voor 1933, dat is niet
voor werkloozenondersteuning.
De heer HAMELINK: Juist, en dat dit wen
schelijk zou zijn is alleen een meening van
Gedeputeerde Staten. Zij weten toch niet, of
er niet een tijd komt, dat de gemeente wat
ruimer in zijn inkomsten zal komen te zitten.
Gedeputeerde Staten wenschen alleen dat wij
onze financieele politiek overeenkomstig hunne
meening zullen wijzigen. En dat kan ik niet
billijken, zoolang niet vaststaat, dat de toe-
stand z66 zwart is als Gedeputeerde Staten
dien inzien. Daarom ben ik niet te vinden
voor een verhooging van de klasse der fonds
belasting. Ik kan de noodzakelijkheid daar
van niet inzien, wanneer ik naga, dat het ge-
zamenlijk inkomen dezer gemeente sinds het
jaar 1926 voor het belastingjaar 1931/32 nog
gestegen was met drie ton. lets anders zou
het zijn, wanneer de gemeente een verkeerde
financieele politiek voerde, maar dat kan ik
niet inzien, al komen we ook aan de rand van
het cijfer onzer begrooting voor dit jaar.
Bovendien is het ook de vraag, of die belas
tingverhooging nog iets zou kunnen helpen
voor het loopende jaar. De aanslagen voor
den dienst 1932/33 zullen al geregeld zijn.
De VOORZITTER: Nog niet!
De heer HAMELINK: Gedeputeerde Staten
zien wel kans, om een groot deel van het batig
slot van een andere rekening uit de begroo
ting te halen, welnu, dan zal er ook geen ge-
brek zijn aan fondsen voor werkloozenuitkee-
ring. Als belastingverhooging tegen de vol
gende begrooting voor dit doel noodzakelijk
blijkt, zal ik mijn medewerking daarvoor niet
onthouden.
De ernstige gevolgen, die een wijziging van
de klasse der fondsbelasting voor de minst
draagkrachtigen zou hebben is ook juist ge-
bleken. Iemand die tot een inkomen van 850
is aangeslagen betaalt thans in de le klasse
1,70, maar in de tweede klasse wordt deze
aangeslagen gelijik aan een inkomen van f 1000
en moet dan betalen 10,20, dat is een ver-
schil van /8,50, terwijl Burgemeester en Wet
houders het gemiddelde verschil op slechts 4
per aanslag berekenen, hetgeen aan de hand
van dit feit onjuist blijkt. Dat bedrag van 4
zal het verschil zijn voor menschen die f 16
per week verdienen, maar nog ergerlijker vind
ik het, dat menschen die f 13 per week ver
dienen, het bedrag van de werkloozenuitkee-
ring, dat die in de termen zullen vallen om
aangeslagen te worden naar een inkomen van
f 700, dat in de tweede klasse gelijk staat aan
een inkomen van 800 en ze f 3,40 belasting
zullen moeten betalen. Bij die menschen gaat
het niet van een overschot, maar van hun
broodcenten. Dan wordt er belastinggeld ge-
vorderd van menschen die gesteund worden,
die aan den rand van den afgrond staan. Er
wordt steun verleend aan de tarweverbouwers,
aan de boterproducenten, aan de verbouwers
en verwerkers van suikerbieten, en die steun
wordt betaald uit de belastingen of door de
consumenten, maar deze behoeftige moeten
nu ten slotte ook nog hun eigen steun-geld
gaan betalen. Die menschen die het niet breed
hebben, moeten nu het brood van nog slech-
ter gesitueerden gaan betalen, omdat allerlei
technische wetskwesties in den weg staan die
zaak anders te regelen.
Als de belasting verhoogd met worden is er
z.i. nog een weg die eerst dient bewandeld te
worden, aangezien in deze gemeente de aan-
geslagenen in de vermogensbelasting nog niet
door opcenten worden getroffen. Dddr zal
earst begonnen dienen te worden. Voor steun
aan de boeren en tuinders en de suikerfabri-
kanten wordt op andere wijze gezorgd, maar
de werkloozen moeten op de thans voorgestel-
de wijze hun eigen steunuitkeering gaan be
talen.
Ik kan voor die voorstellen niet stemmen,
behalve voor de opcentenverhooging. Ik kan
echter niet meewerken om de thans laagst
aangeslagenen met 8,50 te gaan verhoogen,
en ook de werkloozen zelf te gaan treffen, de
menschen beneden de /800 die thans vrij blij-
ven, die tot de behoeftigen kunnen worden ge
rekend en die Gedeputeerde Staten in hun ver-
waandheid thans willen treffen, tenzij er van
wege Gedeputeerde Staten een uiteenzetting
komt waaruit blijkt, dat het strikt noodig is.
En indien Burgemeester en Wethouders zeg
gen dat er geen geld meer is, dan zal ik be-
wijzen i dat er wel cen-ten zijn. Er is geld,
maar men zou will-en, dat we gaan reservee-
ren. Ik zie de noodzakelijkheid nog niet in om
het minst bedeelde deel der maatschappij nog
door belastingen te gaan treffen.
De VOORZITTER: Naar aanleiding van uw
betoog, dat de belasting niet naar boven be-
hoeft, en dat er geld is, zult u me toch toe
moeten geven, dat, indien er niets gebeurt, het
restant van het goed slot noodig is voor dek
king van de misrekening in de begrooting en
er dan geen enkele cent meer overblijft voor
verhooging van den post voor werkloozen
uitkeering.
De heer HAMELINK: Daarom verklaar ik
ook te stemmen voor verhooging van de op
centen.
De VOORZITTER: Dan blijven de 3000
van de onvoorziene uitgaven ongeschonden be
schikbaar. In feite ben ik het over de zaak
zelf met u eens.
De heer HAMELINK: Maar dan hebben we
toch ook nog het deel van het goed slot be
schikbaar
De-VOORZITTER: Daarin is u nu weer mis.
De heer HAMELINK: Ik heb nje daarom-
tr-ent laten voorlichten en dan zette .men mij
uiteen, dat een deel daarvan beschikbaar is.
De VOORZITTER: Dan heeft men u on
juist ingelicht; het geheele bedrag is in de
loopende begrooting opgenomen en indien alle
geraamde uitgaven zouden zijn gedaan, is dat
bedrag heelemaal noodig om die te betalen.
De heer HAMELINK noemt het een abuis,
om in de vorige vergadering het motief der
werkloozenuitkeeringen niet te gebruiken,
maar thans staat men voor iets anders, nl.
wijziging der financieele politiek, de gemeente
krijgt daarvoor op deze begrooting geen cent
meer beschikbaar voor deze begrooting, want
het eene voorstel betreft het aanvullen van
een hiaat, het andere dient voor reserve voor
de volgende begrooting.
De VOORZITTER: Dat is zoo, in den grond
der zaak ben ik het met u eens, we krijgen
er niets van ten bate van de uitkeering aan
werkloozen. Het eene is voor dekking van het
tekort van 2800, het andere om te kunnen
reserveeren voor 1933.
De heer HAMELINK: M'ijn ernstige mee
ning is, dat die f 2800 moeten Worden gedekt.
De VOORZITTER: Het zijn twee verschil
lende onderwerpen.
De heer 't GILDE: Ik kan instemmen met
het betoog van den heer Hamelink, en moet
alleen een reserve maken voor hetgeen hij
zeide van de vermogensbelasting, daar ik met
iedere nieuwen vorm van belasting tot in
uiterste instantie zou willen wachten.
Toen ik het in de vorige vergadering waag-
de te betoogen dat Burgemeester en Wethou
ders onder drang van Gedeputeerde Staten
met zulke diepingrijpende voorstellen kwamen
is hier blijkens de notulen door U tegen aan-
gevoerd dat daar geen sprake van was. Er
is zoo zei U geen drang uitgeoefend, het col
lege is alleen ingelicht.
De zaak komt echter thans in een geheel
ander licht te staan. Er blijkt ter dege
sprake van drang! De stok achter de deur
in den vorm van een dreigement van onthou-
ding der goedkeuring aan onze begrooting
wordt thans met kracht gehanteerd. Door
den Voorzitter is in de vorige vergadering
eveneens betoogd tegenover den heer Van
Kampen dat thans nog geen sprake is van
een tekort waarop de heer Van Kampen met
recht heeft gememoreerd dat wij ons daar dan
ook niet bezorgd over belioeven te maken en
wij ook geen hoogere belasting in moeten
gaan voeren om een reserve te kweeken.
Waar de zaken precies nog zoo staan en er
ook nu nog niets van een tekort blijkt en het
zelfs zoo sterk is dat Gedeputeerde Staten aan
den staart van hun schrijven van 13 Mei vra
gen hen omtrent de vermoedelijke uitkomsten
•van den dienst 1931 zoo nauwkeurig moge
lijk in te lichten, klemt dit te sterker. Men
blijkt dus in Middelburg zeer voorbarig te zijn
en de inlichtingen die /men ons van uit Mid
delburg gegeven geeft zijn naar mijn meening
dan ook geen andere dan den wenk het batig
saldo van 1930 niet geheel in de begrooting te
verwerken. Waarmee dus gezegd wordt er
moet ook van 1931 en 1932 weer wat over-
blijven. Waar blijkens het door mij in de vorige
vergadering gepubliceerde betrouwbare
staatje in de 3 laatste jaren het totaal be-
lastbaar inkomen 3 ton hooger is geweest dan
de 3 voorgaande jaren wordt de puzzle nog
grooter en kan men moeilijk anders dan van
een soort van drijven spreken in dezen.
Onze fractie is onder de gegeven omstan-
digheden dan ook geenszins bereid haar stand-
punt ook maar een duimbreed te wijzigen.
Met den heer van Kampen ben ik van mee
ning dat wij eerst zullen hebben te bezuinigen
en ik onderstreep nogmaals diens woorden uit
de vorige vergadering ten opzichte van den
onwil van ons hoogste College in de Provin
cie om de hooge salarissen te verlagen.
Door den heer Hamelink is in de vorige ver
gadering betoogd dat de minst kapitaalkrach-
tigen het zwaarste worden getroffen. De heer
Hamelink heeft als hij het daarover heeft naar
ik hoop niet alleen over de arbeiders, maar
zal daarbij evenzeer op bet oog hebben met
mij dat deel van de bevolking waartoe wij
zelf ook behooren, van de kleine ploeteraars
en scharrelaars die men alles bij alles nog
over de f 200 belasting laat betalen. Ook wij
moeten op den duur zoo goed als de arbeiders
voor de belasting het brood uit den mond
gaan sparen.
Daaraan dient een eind te komen! Het is
ongehoord dat men den raad thans stelt voor
de korte keus en ons als onvolwaardigen aan-
ziende als het ware nog eens opnieuw ons
lesje wil laten opzeggen.
De raad mag voor dezen drang niet zwich-
ten maar kan juist nu, door een eventueel in
beroep gaan bij de Kroon en het aanvragen
daarna van een speciale audientie bij den
Minister misschien juist nu wat bereiken.
Door den heer Hamelink is in de vorige
vergadering medegedeeld dat hij bereid zou
zijn mede te werken aan belastingverhooging
indien dit absoluut noodzakelijk is voor het in
stand houden der steunuitkeertngen.
De Burgemeester antwoordde daarop dat zij
dit argument in het College niet noodig acht-
ten en zij nog een tijdje voort konden. Verder
zei de Burgemeester: Burgemeester en Wet
houders zeggen thans niet dat ze geld ge
noeg hebben, maar ook niet dat het verkeerd
zal loopen.
Zoo was de situatie dus op 3 Mei. Maar het
is nu 2 Juni, en wat zeggen Burgemeester
en Wethouders nu?
Thans valt de drang van Middelburg en de
stok achter de deur niet laniger weg te rede
neeren! Aan den Raad wordt niets meer of
minder dan een ultimatum aangeboden en
thans meenen Burgemeester en Wethouders
het geschikte moment te hebben gevonden om
een juist overzicht van de raming en werke
lijke uitgaven te geven.
Op 3 Mei blijken ons dus inderdaad magere
gegevens te zijn verstrekt en bleken Burge
meester en Wethouders zelf blijkbaar weinig
op de hoogte van den stand van zaken.
De heer Hamelink zal daar met mij wel
eenigszins verwonderd over zijn, temeer om
dat toen uit een geheel ander vaatje is ge
tapt.
De ondervinding heeft nog steeds geleerd
dat er in den regel nog legio posten op de
begrooting zijn die tenslotte te hoog geraamd
blijken te zijn en de heer Hamelink zal daar
om naar wij gehoord hebben niet over stag
gaan, maar met ons opnieuw tegen deze voor
stellen stemmen.
De VOORZITTER kan zeggen, dat zijn
standpunt nog precies hetzelfde is, als in de
vergadering van 3 Mei. Die f 2800 moet ge
dekt worden. Spreker heeft niet gezegd ,,er
is geld genoeg", doch dat die 2800 behoor-
den te worden gedekt en daarvoor dient de
verhooging der opcenten van 70 tot 80.
De heer DE RUIJTER herinnert, dat hij op
hetzelfde standpunt stond, om dien post van
f 2800 te dekken, doch dat hij tegen het
tweede voorstel was, om de belasting* te ver
hoogen voor een reserve te vormen. Hij ge-
looft, dat de raad zedelijk verplicht is, de ge
volgen te aanvaarden van uitgaven die hij zelf
heeft gevoteerd, en aangezien de ontvangsten
nu door een onjuistheid f 2800 te hoog zijn
geraamd en dus zooveel minder zullen op
brengen, die fout dient te worden hersteld, en
de uitgaven volledig dienen te worden gedekt
Bovendien zal de raad dan ook sterker
staan. Indien de raad zich niet wenscht te
laten gebruiken voor het doorvoeren van ver-
dere belastingverhooging ter wille van
reservevorming, door een deel der f 24.000 over
te brengen naar de begrooting voor 1933, zal
hij zich daartegen met voile bewustzijn kunnen
verzetten, indien hij kan aantoonen, ten op
zichte van de samenstelling der begrooting
zijn vollen plicht te hebben gedaan, en het
evenwicht daarin te hebben bewaard. Wan
n-eer Gedeputeerde Staten dan toch den droe-
ven moed zouden hebben aan de begrooting
goedkeuring te onthouden, zal de raad bij een
beroep op de Kroon veel sterker staan, en zal.
te sterker het recht van den gemeenteraad
om zich vooralsnog te onthouden van een be
lastingverhooging die hij niet noodig acht,
kunnen worden verdedigd. Juist omdat het
gevaar bestaat, dat de begrooting niet zal
worden goedgekeurd, zou hij tot verhooging der
opcenten willen besluiten om die f 2800 nog te
kunnen ontvangen, aangezien het er thans
toch z66 voorstaat, dat de gemeenteraad een
hooger bedrag aan uitgaven heeft gevoteerd,
dan waarvoor zij op 't oogenblik geld in kas
heeft om te betalen.
De heer VAN KAMPENIk zal, mijnheer
de Voorzitter, tegen deze voorstellen moeten
stemmen.
Het is mij on-begrijtpelijk hoe Gedeputeerde
Staten den moed hebben om te dreigen met
niet goedkeuring van de begrooting, waar zij
zich daardoor stelt tegen een raad, die zich
inspant om belastingverhooging te voorkomen
en dat in het belang van het volk.
Het verwondert mij ook, dat er met geen
woord gereageerd wordt op het leidend motief.
waarom deze raad de belastingvoorstellen ver-
wierp. Moet ik veronderstellen, dat het col
lege van Burgemeester en Wethouders dat
niet hebben vermoed of achten Gedeputeerden
dit niet de moeite waard. Het zou toch van
beteekenis kunnen zijn indien men ons ten op
zichte daarvan van advies kon dienen.
Het college van Gedeputeerden staat echter
blijkbaar zoo ver buiten het leven, dat zij de
noodzakelijkheid van ingrijpende bezuinigingen
op salarissen en het publieke leven niet ziet.
Of misschien de geestel'ijke kracht mist om in
te grijpen.
In beide gevallen handhaven wjj een preten-
tie dat voor het verkrijtgen van een gezonde
financieele positie en de salarissen en het
openbare leven op lager niveau moet worden
gebracht. Het is verbijsterend te constateeren,
dat men moet inzien dat heel ons maatschap-
pelijk leven op lager plan moet komen te
staan. En zoolang de overheid zelf niet in-
grijpt waartoe zij de bevoegdheid bezit, zal zij
genoodzaakt blijven om ter compensatie daar
van ook andere groepen te steunen.
En zoo komt men dan voor dit feit te staan
dat heel ons maatschappelijk leven op te hoog
niveau leeft en de ramp der algemeene ver-
arming niet meer af te wenden is.
Met andere woorden, wanneer de overheid
op haar terrein radicaal bezuinigt zal zij
moreel sterker zijn om ook den steun aan de
andere groepen in ons Maatschappelijk leven
te doen ophouden of althans tot een minimum
te beperken. Daaruit vloeit voort, dat het
verantwoordelijkheidsgevoel bij een volk weer
levendiger wordt, spaarzin weer beteekenis
krijgt en mitsdien heel de natie weer haar
veerkracht herkrijgt.
Want door de steunverleening krijgt men
zelfs dit abnormale te aansbhouwen, dat die
het niet noodig hebben toch krijgen opdat de
ander op zijn zorgeloosheid nog niet een pre
mie zou ontvangen. En waar we de dingen
zoo zien en daar alsmede factor een oplossing
in zien kan ik niet medewerken aan een poli
tick die ten slotte heel de Maatschappij in
disorde brengt, en mitsdien tegen de belasting
verhooging zal stemmen, zoolang de hoogere
colleges niet ingrijpen bezuinigen en naar ik
meen zal niet de politiek de werkloozensteun
in gevaar brengen, maar veeleer zooals wordt
voorgesteld, hoewel voor ons ook zal moeten
vast staan, dat een dagelijksche werkloozen
steun van 66n millioen gulden ons volk ver-
armt en niet is vol te houden.
De VOORZITTER: U is dus tegen beide
belastingvoorstellen
De heer VAN KAMPENIk kan niet stem-
men voor de voorstellen van Burgemeester en
Wethouders.
De heer HAMELINK merkt op, dat de heer
Van Kampen niet op dezelfde gronden als
spreker tegen die voorstellen is gekant. De
heer Van Kampen grond er zijn bezwaar
tegen, dat men weigert het openbare leven
op een lager peil te brengen. Spreker is daar-
omtrdnt van een andere gevoelen, n.l., dat we
het levenspeil niet moeten verlagen, want dat
we, dat doende, steeds verder en verder om-
laag gaan.
De heer 't GILDE: Dat is het standpunt
van iederen sociaal-democraat.
De heer HAMELINK: En ook van veel
verstandige burgerlijike economen. De verla-
ging van het levenspeil verwekt desorganisa-
tie. Werkloosheid verwekt werkloosheid.
Wanneer het levenspeil verlaagt, door vermin
dering der loonen en salarissen, kan er steeds
minder gekocht worden, en men kan toch ten
slotte de wijzers van de klok niet terugdraaien
terwijl men daar voortgaat op steeds groot-
schere wijze te organiseeren en rationalisee-
ren, als gevolg waarvan alien in grootere
weelde zouden kunnen leven.
De VOORZITTER: Dat is nu niet aan de
orde.
De heer HAMELINK merkt op, dat dit is
uitgelokt door den heer Van Kampen, die het
drukken van het levenspeil naar voren heeft
gebracht. Behalve een paar socialisten en een
communist was men er het op een desbetref-
fende congres over eens en ik meende van die
andere zienswijze te moeten doen blijken.
De heer VAN KAMPENNu zegt de heer
Hamelink wel, mijnheer de Voorzitter, we
moeten geen verlaging van het levenspeil,
maar dan zal dat toch wel de bedoeling zijn
voor alle groepen van het maatschappelijk
leven. En het staat wel vast, dat dit niet kan.
Wanneer we dan zien, dat naar de berekening
van den heer Matthijssen in ,,Het Volk" de
scheepvaartaandeelen tot de helft gereduceerd
zijn, landbouw en zuivelindustrie met onder-
gang bedreigd worden, de binnenscheepvaart
met lamheid geslagen ligt, dat anderen de
vrucht van 30, 40 jaren noesten arbeid zien
verloren gaan, dan moet het den eenvoudigen
man van de straat wel duidelijk zijn, dat we
het levenspeil van voorheen niet kunnen
handhaven.
En als de heer Hamelink zegt, dat door de
verlaging van het levenspeil we de werkloos
heid met werkloosheid gaan bestrljden, dan is
ook dit onjuist. Want juist door de verlaging
der productiekosten vermeerdert de koop-
kracht. Wanneer ik een artikel van 50 cent
niet kan koopen, doordat mijn inkomen vermin-
dert, maar dat zelfde artikel wel voor 25 cent,
wel, dan geeft dat gelegenheid tot productie
en werkgelegenheid en eerst als we gekomen
zijn op het niveau waar we behooren, dan kan
de opbouw van de maatschappij weer begin
nen.
De heer DIELEMAN vraagt ook nog 't
woord, doch ziet er naar aanleiding eener op-
merking van den Voorzitter, die het onder
werp voldoende besproken oordeelt, van af.
Het voorstel van Burgemeester en Wethou
ders tot verhooging der opcenten op de
Gemeentefondsbelasting van 70 op 80, wordt
verworpen met 7 tegen 6 stemmen.
Voor stemmen de heeren J. de Feijter, Ha
melink, Oggel, De Ruijter, Seghers en Van
de Bilt; tegen stemmen de heeren Dieleman,
I. de Feijter, 't Gilde, Van Kampen, Ortelee,
Verschelling en Van Bendegem.
Het voorstel tot het plaatsen der gemeente
in de tweede klasse der Gemeentefondsbelas
ting wordt verworpen met algemeene stem-
men.
(Wordt vervolgd.)