dailies kunnen geven. Het zyn hier alien men- schen uit de werkende klasse, die trachten op die manier iets te bereiken en te verdienen. De VOORZITTER geeft den heer A. Meer- tens in overweging een bednag beschikbaar te stellen. De heer A. MEERTENS: Geef dan 10, is het niet noodig, dan blijft het vanzelf over. Wil men f 5 geven, dan is het mij ook goed.. De VOORZITTER: Versta wel, ik ben niet tegen de zaak als zoodanig maar ik wijs alleen op de financieele zijde. De heer BUIJZE: Die 5 gulden zijn geen bezwaar voor de gemeente. De heer SCHEELE is lid der vereeniging, waarvan dit verzoek uitgaat en overigens een liefhebber; maar met het oog op noodzakelijke bezuiniging acht hij het niet verantwoord, om verzoek op verzoek geldelijk te steunen. Men moet bezuinigen De heer BUIJZE acht zich door dit toe te staan nog niet verplicht alle eventueel nog binnenkomende verzoeken insgelijk te steu nen. De heer A. MEERTENS acht het hier een gemakkelijke oplossing. Schaf dan de koffie en de sigaren in den raad af. De heer SCHEELE: Voor een volgend jaar zal ik daar ook aan meewerken, nu niet meer. De heer A. MEERTENS stelt voor dit jaar nog 5 te geven. De heer JANSEN zou aan Burgemeester en Wethouders f 10 willen beschikbaar stellen. Is het niet noodig, dan blijft het vanzelf in kas. De VOORZITTER wijst er op, dat wanneer men het bedrag aan de vereeniging geven wil, er niets kan overblijven. De heer A. MEERTENSGeef ze twee me- dailles, ze vragen ook geen geld, maar me- dailles. De heer JANSEN stelt voor f 10 te geven. Besloten wordt 5 te geven, met 5 tegen 2 stemmen, die van de heeren Scheele en Pijpe- link. Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten tot wijziging der begroot,ing voor 1931. Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten tot het aangaan van een geldleening ten be- drage van 2500, met een maximum rente van 5 pet., ter bestrijding der kosten van het leg- gen van een nieuw dak op de openbare school. Verzoek van den Chr. Besturenbond voor Ter Neuzen en omstreken om beschik- baarstelling van 75 K.G. kolen per werk- loos gezin en per week gedurende aelit weken. De VOORZITTER stelt namens Burgemees ter en Wethouders voor, het adres voor ken- nisgeving aan te nemen. De vraagt geldt hier voor alle mogelijke werkloozen, en wanneer er menschen zijn, die gebrek aan brandstof heb- ben, dan kunnen zij zich melden bij het steun- comitA Indien wij op dit verzoek ingaan is er weer een paar duizend gulden mee gemoeid. Het is zeer gemakkelijk om te vragen, maar moeilijk om er op te beslissen. Het steeds meer geld uitgeven kan in de toekomst zoo niet blijven voortduren en ik vestig hier uitdrukke- lijk de aandacht er op en waarschuw met klem dat wanneer het zoo doorgaat de gemeente tenslotte werkelijk noodlijdend zou worden. De heer A. MEERTENS beschouwt dit adres gewoon als een poging om elkaar vliegen af te vangen. Ik zou er voor voelen om aan het ver zoek te voldoen, indien men den weg zou aan- wijzen waar wij daarvoor het geld zouden kun nen halen. Ik heb het uitgerekend en als de gemeente dat alles zou moeten betalen, dan zou dat kosten ruim 21000. Geroep: 2100een nul er af! De heer A. MEERTENS: Dan heb ik mij vergist in de berekening, maar overigens is voor dergelijke dingen het crisiscomit<5 inge- steld, zij die werkelijk dat noodig hebben, kunnen daar gerust heengaan. Het adres om- vat alle werkloozen en dat gaat niet op. Ik had liever gezien een onderlinge samenwer- king op dat gebied met de verschillende bonden en den modemen bond en De heer BUIJZE: en Ons Belang! De heer A. MEERTENS: Ook goed, maar het bedrag is nog zoozeer geen bezwaar. De heer BUIJZE kan niet inzien, dat de ge meente zoo arm is. We krijgen van den Minis ter maar 25 pet. toeslag op den crisissteun, omdat de gemeente te rijk is voor 65 pet. De heer J. A. MEERTENS: al was de ge meente werkelijk rijk, dan deel ik nog uw standpunt niet om het dan maar weg te gooien onder motief dat we het tenslotte van een ander toch krijgen. Hoe kan de gemeente er rooskleurig voorstaan, waar alles kwijnt wat landbouw betreft en dat hier hoofdzaak is! Het eenige dat wij hebben zijn de batige sloten van vorige dienstjaren. Dat is nu af- geloopen, we krijgen nu jaarlijks een vast be drag van 15000 en moeten zien dat we het daarmee doen. Meevallers zijn er niet meer te verwachten. De rest moeten wij halen uit op- centen op de belasting. De heer A. MEERTENS: Men moet niet zeggen, dat deze gemeente rijk is, want dat is niet waar. Ook hier zijn de landerijen veel in waarde verminderd en het zijn haast alle- maal werkmenschen, hoe kan dan de ge meente rijk zijn. Enkelen hebben kapitaal. Dat wil niet zeggen, dat die niets kunnen missen, men had meer kunnen geven. Dat heb ik des- tijds ook met Van Leersum besproken en hem gezegd, dat er hier 150 werkloozen waren, die wij zouden moeten steunen en die ieder bere- kend aan nog maar een gulden per week voor de gemeente dan per week f 150 zouden kos ten en hij was met mij van oordeel dat het niet mogelijk was. Bestuurder de Jong, die daar bij was, zei: dan vraag je er maar om bij het Rijk, maar het slot van de zaak is, dat men het op zijn belastingbiljet terugvindt. De heer J. A. MEERTENS vond het al ont- zettend jammer dat wij voor de reparatie van de openbare school al een leening moesten sluiten en had dat liever uit de gewone mid- delen betaald, maar door de steunverleening was dat niet mogelijk en hebben we nu een bezwaring van de begrooting te wachten met f 250 aan rente. De VOORZITTER is den heer A. Meertens dankbaar voor zijn uitleg, maar als het nog een paar jaren zoo doorgaat dan is de ge meente noodlijdend. We moeten ophouden met aan alle dingen geld weg te geven. De heer A. MEERTENSAls we zien wat in Holland gedaan wordt aan de wegen, in tegen- stelling met hier, waar men alleen de wegen- belasting mag wegbrengen, dan vraag ik, is daaraan niet eens iets te doen, dan was er werk. De VOORZITTER: We zijn thans doende om te trachten in de gemeente met de hand te doen dorschen, met steun van de gemeente. Hetgeen U bespreekt is een groote vraag. De heer A. MEERTENS kan zich met die pogingen wel vereenigen. Hij heeft echter ge- hoord, dat men de menschen die voor de ge meente werken maar 2 per dag betaalt. Dat valt spreker tegen, op zoo'n manier gaat de gemeente voor in loondrukking. Waarom be taalt men niet 2,50? Op die manier zal het met de dagloonen diep treurig worden. Waar U zegt, dat na verloop van tijd de gemeente arm zal worden dan is er ook geen loontoeslag meer mogelijk. De weg is, te trachten ruime werkverschaffing te krijgen. Gaat U daarvoor desnoods op kosten van de gemeente naar den Minister! De VOORZITTER: Noem U dan die werken die naar Uw gevoelen uitvoerbaar zijn! Ik wil alles »>probeeren en heb reeds vee' pogingen gedaan die tenslotte op de groote kosten voor de gemeente afstuiten. De heer A. MEERTENS geeft den Voor zitter in overweging te volgen het voorbeeld van den heer De Muralt te Borculo destijds, die naar Den Haag ging en zei, er moet direct gesteund worden. De heer PIJPELINK bespreekt de vroegere denkbeelden van indijking. Is daaraan reeds geprobeerd, zoo niet laat men er dan kracht achter zetten! De VOORZITTER antwoordt, dat daartoe emstige pogingen zijn aangewend, maar dat volgens het rapport de gronden niet rijp zijn, dus dan ben je klaar. De heer J. A. MEERTENS zegt, dat daar veel onrijpe grond ligt, wat de bedijking in den weg staat, benevens de waardevermindering van den grond, waardoor de kosten niet wor den gedekt en men daamaast zit met de ver- plichting tot uitwatering voor de Belgische gronden. De heer A. MEERTENS acht de gronden in den Braakman zeer goed geschikt tot wei- land, even zoo goed als in den Van Wuyck- huijsepolder. Wetland is nog rendabel door de hooge melkprijzen en de opbrengst. De heer J. A. MEERTENS zegt, dat de rapporten van de adviseurs der regeering zeer bezwaarlijk waren. De heer SCHEELE, van oordeel dat men nu een uitstapje heeft gemaakt naar Den Haag en den Braakman, zou gaarne zien, dat men eens tot het onderwerp van beraadslaging terugkeerde. Met 6 tegen 1 stem, die van den heer Buijze, wordt het adres voor kennisgeving aangeno- men. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om 10 cent per inwoner uit de gemeente- kas over te dragen aan het crisis-comite. De VOORZITTER deelt mede, dat wanneer de raad daartoe genegen is, wij er ook 10 cent bij krijgen van het Rijk. De heer J. A. MEERTENS, als penning- meester van het comity, licht de zaak nader toe. Er is ingekomen door collecte in de ge meente 401,50. Het nationaal comite vraagt om zich daarbij aan te sluiten, in welk geval het plaatselijk comity 10 pet. van zijn ont- vangsten moet afdragen aan het nationaal comitS, dus hier ongeveer /40. Dan geeft het nationaal comity er 10 cent per inwoner bij, mits ook de gemeente dat doet. Daardoor komt er 378 meer in kas, waardoor wij sa- men een bedrag van 918 zouden krijgen. De heer JANSEN vraagt of het de bedoe- ling van Burgemeester en Wethouders is dit uit de gemeentekas te geven. De heer J. A. MEERTENS antwoordt, dat het er hier over gaat of de raad 10 cent per inwoner wil bijleggen. Verder blijf je dan bij het comity aangesloten voor mogelijke ram- pen enz. De VOORZITTER zegt, dat natuurlijk wan neer de toestanden aanhouden men later wel weer zou komen, maar in elk geval is het een groot belang. De heer A. MEERTENS vindt het geen be zwaar wanneer je er meer geld door krijgt. De heer JANSEN vroeg het alleen omdat hij aanvankelijk niet wist of het de bedoeling was die tien cent uit de gemeentekas te be talen dan wel uit het comitc. Overigens is hij er niet tegen. De heer A. MEERTENS acht dat precies eender, als het op is moeten we toch biibe- talen. Zonder hoofdelijke stemming wordt over- eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. Reclames handenbelasting 1931. De aanslagen van H. van Tatenhove en wed. Jac. Hamelink worden tot de helft ver minderd. Rondvraag. De heer PIJPELINK herinnert er aan, dat hij reeds vroeger heeft gesproken over moge lijke sluiting van openbare lokalen op Zondag. Toen werd getwijfeld aan de bevoegdheid daartoe en werd beloofd dat men dat zou on- derzoeken. Spreker vraagt hoever men daar mee is gevorderd. De VOORZITTER antwoordt, dat uit het onderzoek is gebleken dat in bijzondere? geval- len de gelegenheid daartoe bestaat. Vroeger moesten die bijzondere gevallen tegenover Ged. Staten worden toegelicht, om daaruit de al- of niet bijzonderheid af te leiden, maar thans berust die beoordeeling bij den raad. Is de raad dus van oordeel dat zich in deze ge meente een dergelijke toestand voordoet, dan kan zij sluiting invoeren. De heer PIJPELINK: Dus dan is de raad daar baas van; als dat zoo is, dan doe ik hier het voorstel om op Godsdag de lokalen te sluiten. De VOORZITTER deelt mede dat omtrent dit punt de meening in het College van Burge meester en Wethouders verdeeld is. De heer Scheele en hij zelf zijn er tegen, de heer J. A. Meertens er voor. De heer SCHEELE verklaart er niet tegen te zijn, wanneer zou blijken dat er op Zou dag misbruik van drank zou worden gemaakt, of dat men een zoodanig rumoer maakte dat daardoor anderen zouden worden gekrenkt. Nu is het voor mij de vraag, gebeurt dat hier Ik voor mij heb dat niet kunnen constateeren Daarom wil ik hier aan den heer Pijpelink de vraag stellen weet hij wel wat hij doet door dit voorstel in te dienen en is hij zich ten voile de strekking daarvan bewust? En indien dat zoo is, op grond van welke omstandigheden doet hij dan zijn voorstel? De heer PIJPELINK verklaart uit te gaan van de stelling, dat de overheid regeert bij de gratie Gods. Daarom is haar den plicht opge- legd te waken voor den eerbied voor God, en is zij als zoodanig gebonden aan 's Heeren wet, waarin ligt opgesloten het 4e gebod. Als gevolg daarvan moet zij de openbare lokalen op die dagen sluiten.. De heer SCHEELE: Als een zoodanig voor stel door den raad wordt aangenomen, moet dat voortkomen uit de gemeente zelf, moet men weten dat de bevolking daar grootendeels voor is. De vraag is hier bovendien, is het zedelijk peil in onze gemeente van dien aard, dat die sluiting gewenscht en noodzakelijk is' Wij hebben hier niet te oordeelen over de godsdienstige opvattingen van anderen, wel voor ons zelf. En wanneer men zich voor Uw voorstel uitspreekt, dan moet men dat al leen doen in de overtuiging dat men daardoor handelt in den geest van het overgroote deel van de bevolking, anders komt men van den kant in de gracht. Wordt niet bereikt hetgeen de bedoeling van het voorstel is, dan haalt men de eer Gods naar beneden. Ik wijs hier- bij op het feit dat wij hier een vloekverbod in de gemeente hebben, en niettemin wordt er onbarmhartig gevloekt, zoodat het resultaat niets is dan een bespotting. Verder doet zich de vraag voor of een dergelijk besluit is te achten in het belang der gemeente. De heer PIJPELINK: God eischt het van de overheid. En of het dan verder al of niet in het belang van de burgerij is, moet geen standpunt zijn. De heer SCHEELE: Wanneer het gaat over de eere Gods, en wanneer men dan daarmee bereikt een vertrappen daarvan, wat moet men dan doen? De heer PIJPELINK: De verantwoording daarvoor is voor hen die zich daaraan te bui- ten gaan, nochtans is de overheid verplicht het gebod Gods op te volgen. De heer A. MEERTENS wil den heer Pijpe link toch ook wel even van antwoord dienen inzake zijn standpunt, waar hij het steeds heeft over het 4e gebod. Als zoodanig zou ik hem dan willen verwijzen naar Jacobus 1 verzen 26 en 27. Overigens is Uw godsdienst gewoon een uitvloeisel van verwaandheid. Dat is De VOORZITTER: Ik verzoek U dergelijke uitdrukkingen niet te bezigen. Ik kan niet toe- staan dat u de godsdienst van den heer Pijpe link als verwaandheid kwalificeert, dat komt hier niet te pas, dat De heer A. MEERTENSEn ik moet U ver zoeken mij niet telkens in de rede te vallen, dat is altfld als ik iets wil zeggen dat U er tusschen komt, terwijl U anderen laat uit- spreken, dat moet De VOORZITTER: U kunt spreken wan neer U fatsoenlijk blijft en anders zal ik U het woord De heer A. MEERTENS: En ik zal spreken als ik dat wil. Ik kan hier zeggen wat ik wil en als ik aan het praten ben dan heb je je mond te houden, begrijp je dat De VOORZITTER: Ik wensch niet, dat U zoodanig over den heer Pijpelink spreekt, an ders zal ik U het woord ontnemen. De heer A. MEERTENS: Dan doe je dat maar, dan zal ik eens een pen vuil maken De VOORZITTER: Ga gerust je gang en klaag miji bij den Oommissaris, ik heb hier te waken voor de orde en (Door het voortdurend gehamer van den Voorzitter en het samenspreken van meerdere leden, is juiste volging van het dispuut door den verslaggever niet verder mogelijk.) De VOORZITTER: U hebt zich bij Uwe dis cussie te houden aan het reglement van orde. (Spreker leest de betreffende bepaling voor.) Dat U van meening is dat U zeggen moogt wat U wil, is geheel verkeerd. Alleen is U, als lid van den raad, niet vervolgbaar voor den rechter. De heer A. MEERTENS: Je hebt doodge- woon de pest in dat wij hier zitten als werk menschen, je had liever het kapitaal hier! De VOORZITTER: Dergelijke uitdrukkingen moet U op straat zeggen, niet hier! De heer BUIJZE: Dus U kunt hier wel zeg gen wat U wil, dan kunt U de vergadering wel sluiten! De VOORZITTER: Ik ben hier als voorzit ter verplicht de orde te handhaven. En ik vind de woorden van den heer A. Meertens ongepast. De heer A. MEERTENS: U beschouwt zoo- veel als ongepast als het van ons vandaan komt! Ik meen te mogen zeggen dat het niets is dan verwaandheid. De VOORZITTER: Dan zal ik de raad zidh daarover laten uitspreken. De heer A. MEERTENS: Dan bereikt U hooigstens dat wij hier vertrekken. U wilt hier uitsluitend het kapitaal. Je vat onze woor den veel te zwaar op. We zijn maar men schen, die weinig school hebben gehad en wij kunnen ons niet zoo uitdrukken als jullie. De VOORZITTER: Ik zal als voorzitter de orde bewaren en dat heeft met het al of niet zijn van werkman niets te maken. De heer J. A. MEERTENS acht het niet ge- rechtvaardigd om den voorzitter te verwijten dat hij zich laat be'invloeden door verschil van standen, dat is nog nooit gebleken. Vol gens mijn meening is de heer Pijpelink vol- komen gerechtigd om zijn voorstel te doen, en moeten wij zijn gevoelens overigens res- pecteeren. De gevolgen van een zoodanig voorstel kan hij niet voorzien en is hij daar voor ook niet verantwoordelijk. Hij doet al leen hetgeen hij denkt te moeten doen. Ik ben het er wel mee eens. Maar ik liet zoo- even ook den heer Scheele uitspreken. Wij hebben in Burgemeester en Wethouders ge zegd, laat Pijpelink er in den raad over spre ken, dan kan ieder zijn standpunt uiteenzet- ten. Ik ben toch ook niet tegen Uw per- soonlijke meening! Niettemin komt 't mij ver- dacht voor, dat U als niet-Christelijk mensch gebruik maakt van Bijbelteksten, om den heer Pijpelink te bestrijden. Ik geloof wel, dat U niet de bedoeling hebt gehad den heer Pijpe link als persoon aan te vallen, maar alleen op grond van zijn voorstel. In dat verband had de voorzitter, voor zooveel mij betreft, U kun nen laten doorgaan. De heer PIJPELINK: Wat mij betreft, mijnheer de Voorzitter, laat hem maar door gaan, hij doet mij daarmee geen leed, en wat hij zegt is voor zijn eigen verantwoording. De heer A. MEERTENSKan ik doorgaan of niet? De VOORZITTER: Mits U fatsoenlijk blijft! De heer A. MEERTENS: Dan zullen we zien wat de geest tot de gemeente zegt. Ik geloof dat ik in deze den heer Pijpelink kan verwijzen naar Jacobus 1, vers 2627. Daar- in staat geschreven: Indien iemand onder U dunkt, dat hij godsdienstig is, en hij zijne tong niet in toom houdt, maar zijn hart verleidt, dezes Godsdienst is ijdel, vers. 27. De zui- vere en onbevlekte godsdienst voor God en den Vader is deze: wezen en wedUwen bezoe- ken in hunne verdrukking, en zich zelven onbesmet bewaren van de wereld. Jacobus 2, vers 26 zegt: Want gelijk het lichaam zonder geest dood is, alzoo is ook het geloof zonder de werken dood. Jacobus 3, vers 8. Maar de tong kan geen mensch temmen. Zij is een onbedwingelijk kwaad, vol van doodelijk venijn. Vers 13: Wie is wijs en verstandig onder U? die bewijze uit zijn goeden wandel zijne werken in zachbmoedige wijsheid. Nu wil ik U dit nog zeggen, Pijpelink, zoo- als ik de Schrift lees, dan is Uw Godsdiepst een uitvloeisel van verwaandheid, want toen ter tijd U hier de eerste vergadering bijwoon- ds heeft U ook gezworen. En Jacobus 5, vers 12 zegt uitdrukkelijk: Doch vddr alle dingen, mijne broeders, zweert niet, noch bij den hemel, noch bij de aarde, noch eenen anderen eed; maar uw ja zij ja, en het heen is neen. opdat gij in geen oordeel valt. Versta wel, Pijpelink, ik wil met u geen twistgesprek wat betreft den Bijbel, daar acht ik mij dat geschrevene te hoog voor. Maar voor dat u hier verder doorgaat met dit en dat gebod: onderzoekt u zelven dan eerst goed of dat u recht heeft om de woorden die U hier spreekt, niet uit hoogvaardigheid gezegd worden, want als U was een bekeerd man, ge- louterd door de Genade van Jezus Christus, dan weet ik zeker dat u hier deze plaats niet zou willen bezetten, wellicht beroept U zich zelf op den tekst in den Bijbel dat een kind van God nog wel 70 X 7 maal mag vallen, dan wordt hij nog door de Genade van Jezus Christus opgericht, maar dan mag men toch niet al te dikwijls vallen in een en het zelfde feit. Dat is ten minste mijn opinie als ik in de Schrift lees. Want wellicht bent u ook van gedacht, dat is een vrijzinnig man, die leest nooit in den Bijbel, maar dan wil ik U op het hart druk- ken, dat er zeer veel vrijzinnigen zijn, die wel degelijk de Schrift lezen en onderzoeken. Aldus, Pijpelink, verdere discussie acht ik niet geoorloofd op deze plaats, dat is voor de binnenkamers. Hier is het gemeentebelang te dienen, en de rest kan achterwege gelaten worden. Dank u, mijnheer de Voorzitter. (Hilariteit op de publieke tribune, wat on- middellijk door den Voorzitter wordt onder- drukt.) De heer PIJPELINK: Wat de vergadering of wat men op den Hoek van mij gelooft of niet, daar hek ik niets me»-te maken. Ik moet voor mijzelf weten of ik geloof. Vddrdat ik met mijn voorstel kwam wist ik dat hoon en smaad voor mij wachtende waren, maar ik breng hier niet mijn eigen zaak naar voren. Ook Vroeger heeft men met bloed en schande den strijd moeten betalen, maar het gaat hier om de zaak van God zelf. Men praat maar steeds over den crisis, zonder dat men omziet naar de oorzaak daarvan. Het komt door onze zonden en doordat wij God hebben verraden, dat wij thans zoo diep zijn gezon- ken. Daarom is het de plicht van de over heid om den godsdienst te beschermen. Ik heb er mijn lichaam voor over, de rest is voor de menschen zelf. Ik doe dit voorstel. Het al of niet aannemen behoort tot den raad. De heer A. MEERTENS: Dan moet je ook niet vragen als er een raadsvergadering voor- bij is, „wat zeiden de menschen wel van mij?" De heer PIJPELINK: Ik heb ook niet ge dacht dat men mij op den Hoek zou bijvallen. De revolutie erkent den invloed van God niet. De heer A. MEERTENS: Wat bedoel je met „de revolutie" Dat ben ik niet hoor, dan heb je het mis! Maar overigens heb ik persoonlijk niets tegen je. De heer F. DIELEMANBij dit voorstel van den heer Pijpelink gaat het om de vraag of wij als overheid geroepen zijn in te treden in de rechten en de private aangelegenheden van anderen. Het is de vraag om de uitvoe- ring van art. 36 onzer kerkelijke belijdenis- schriften, waarin gezegd wordt, dat de over heid is ingesteld om orde en recht onder de menschen te handhaven en tevens dat ze ge roepen is, den kerkdienst te handhaven of te bevorderen, en daarbij den valschen Gods dienst moeten uitroeien, en het rijk van den anti-christ moet tegenstaan. Nu is het waarschijnlijk, mijn collega's van de St. Geref. partij wel bekend, dat hun in- zicht hieromtrent verschilt met het uitgangs- punt der anti-revolutionairen. Art. 36 dat opgesteld is in den reformatie- tijd, gaat uit van hetzelfde standpunt, dat Rome toentertijd innam, dat geen scheuring of verdeeldheid in kerkelijke gezindheden ge oorloofd was. Er was maar £6n ware kerk, de Katholieke kerk, en alle anderen waren valsche kerken die moesten tegengestaan en uitgeroeid worden. Dit standpunt dat door de reformatoren is gevonden, werd in principe overgenomen en neergelegd in de confessie. Op haar beurt werd Rome toen de valsche kerk, die moest worden uitgeroeid volgens het heerschend stelsel, dus alleen andere na- men maar dezelfde beginselen. Zoolang er maar twee kerkformaties waren wist men niet beter of er kon maar e6n ware zijn en bleef de kamp aanhouden. Toen echter onder de Protestanten andere en meerdere kerkformaties opkwamen en de verdeeldheid al grooter werd, kon aan art. 36 de hand niet meer worden gehouden. Was er nu maar 6en ware Protestantsche kerk, en waren alle an dere kerkformaties nu scheurkerken en met valschen godsdienst op een lijn te stellen? Deze consequentie durfde men niet aan, en het gevolg is geweest, dat art. 36 onzer belij- denis is blijven staan, maar het z66 niet uit voerbaar was. Men liet het staan en zou het dan maar in zachteren vorm zoo goed en kwaad dat ging trachten te handhaven. Tegen wederdoopers, nihilisten, anarchisten en an dere geestdrijvers moest de overheid wel op- treden, omdat van deze gevaren voor den Staat en de goede Staatsorde waren te vree- zen. De Staat moest worden gehouden binnen de perken van orde en rust. Er moest voor worden gewaakt geen ver- warring te stichten tusschen Overheidsterrein en kerkelijk terrein. Volgens de Schriften van het Nieuwe Testament is er met niet een woord sprake van, dat een band tusschen Overheid en kerk kan worden gelegd, en waar het is beproefd, is het blijkens de les der his» torie noodlottig geweest voor kerk en geeste- lijk leven. Het anti-rev. standpunt is, dat de Staat tegenover de gezindheden niets anders kon doen dan hun rechten eerbiedigen. Geen pri vate bevoorrechting, maar publiek gelijke be- rechting. Zij moet de openlijke discussie niet belemmeren, maar de gezindheden niet toe- laten, dat den een den ander onderdrukt. Ieder persoon heeft uitsluitend het recht om .voor zich zelf te beslissen, wat zijn geloof be treft. Ongeveer een 25 jaar geleden is door ver schillende professoren en predikanten, o. a. Bavinck en Littooij, over deze kwestie een rapport uitgebracht en ook daarin zijn dezen tot de overtuiging gekomen, dat de Schrift geen rechtstreeks bewijs geeft voor het dog ma, zooals dit in het bewust artikel 36 wordt uitgedrukt. Er is in dit verband een beroep gedaan op hetgeen in Lev. 24 15 en 16 aan- gaande Godslastering, en in Deut. 13 16 en 18 20 aangaande den Israeliet, die an deren verleidde of zich afviel bevolen is. Hoewel deze Schriftplaatsen niet raken aan de kwestie van valsche kerk of eeredienst, is toch dit wel de grond waarop de Overheids- maatregel wordt gebaseerd, en ook is van be lang hetgeen gemeld wordt van Koningen als Asa, Jehu, Josia en anderen, die valsche eere dienst en afgoderij hebben uitgeroeid, en het hieruit blijkt, dat dit geweld der overheid een Gode welgevallig werk was, en daaruit dus de gevolgtrekking zou mogen worden gemaakt, dat de overheid dan toch zeker wel de plicht heeft, alle overtrading van Gods wet op pu bliek terrein te belettsn. Toch mag deze theocratische rechtsbedee- ling van Israel niet zonder meer voor de Christelijke overheid in onze dagen ten voor beeld worden gesteld, omdat daardoor de grens wordt uitgewischt die dit volk van an dere volken onderscheid. Bij Israel was volk en kerk den, en viel de kerkelijke met de bur- gerlijke macht saam. Onder de nieuwe bedeeling is de kerk zelf- standig komen te staan, naast den staat, en de geestelijke tucht is onderscheiden gewor- den van de burgerlijke straf. De Israelitische wetten toe te passen op ons staatsleven is daarom in strijd met de Schrift. Waar ook bij komt, dat degene, die dit gevoelen voorstaan, toch ook nooit de voile toepassing van hun eigen beginsel hebben aangedurfd. Als God aan Israel beveelt, dat de Sabbathschender zal gesteenigd worden en dat de ziel die het Paschen niet houdt, uit het volk zal worden uitgeroeid, dan heeft niemand het gewaagd daaruit af te leiden, dat de Christelijke overheid nu ook Sabbathschen- nis of moedwillig verzuim van het Avondmaal met den dood zou moeten straffen. Hiermee wordt niet ontkend dat in de bur gerlijke wetgeving van Israel beginselen lig- gen opgesloten die voor alle tijden en alle volken gelden, maar wij gelooven niet, dat deze beginselen te vinden zijn eenvoudig door zich te beroepen op een wet of voorbeeld uit Israels geschiedenis. De moeilijkheid schuilt hierin, dat voor deze Nieuw Testamentische bedeeling geen klaar en uitgedrukt bevel aan de overheid is gegeven hoe zij tegenover afwij- kende gevoelens en gebodsovertreding heeft op te treden. Elke poging om hiervoor een regel af te leiden uit het Nieuwe Testament brengt ons geen stap verder, omdat hier met geen enkel woord sprake is van tegengaan van afgoderij en van Sabbathschennis door de burgerlijke overheid. Naar de overtuiging der commissie kan de oplossing dan ook alleen gevonden worden door acht te geven op de algemeene beginse len, die Gods woord ons in het bijzonder in het Nieuwe Testament kennen doet aangaande den aard van het Koninkrijk van Christus. Hij heeft zelf gezegd: Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld, anders zouden Mijn dienaars voor Mij gestreden hebben. Petrus wordt bevolen zijn zwaard weer in de schede te steken, want die met het zwaard slaan, zullen door het zwaard vergaan, en toen de discipelen vuur uit den hemel wilden Laten nederdalen, om de Samaritanen te ver- delgen, die den Christus niet wilden ontvan- gen, bestrafte Hij hen. Alle pogingen om Zijn Rijk door uitwendig geweld uit te breiden of te verdedigen, is door Hem afgekeurd, omdat dit met den aard van Zijn Koninkrijk in strijd was. De blijvende grondwet voor Zijn Konink rijk is vastgelegd in de gelijkenis van het on- kruid op den akker. Als de dienaran van den heer van den akker vragen: wilt gij dat wij heengaan en het onkruid verdoen, wordt hun dit geweigerd, opdat ook met het onkruid geen tarwe zou worden uitgerukt. Indien dit de ordinantie is voor de kerk, dan mag de overheid niet eigenmachtig optreden, om de inzettingen der kerk te doen eerbiedigen. Het is en blijft alleen haar roeping de ver schillende gezindheden en politieke richtingen onbelemmerd zich te laten ontwikkelen, be- halve wanneer de Staatsorde zou worden be- dreigt, en verder deze tegen elkander te be schermen, wanneer daar twist of oneenigheid zou ontstaan, en de een den ander zou trach ten te onderdrukken. Dit houdt voor dit geval voor mij in, dat ik graag aan de sluiting der herbergen op Zondagen zou willen meewerken, mits het een algemeen verlangen was van heel de bevolking der gemeente en in 't bijzonder ook hier de collega's Buijze en Meertens van hetzelfde ge voelen zouden zijn. AJs zij er zich echter tegen verklaren en dit recht van herbergbezoek op Zondag wenschen vrij te stellen, dan wil ik hier mijn macht niet gebruiken om hen dit te beletten. Ik ben voor mij zelf er van over- tuigd dat herbergbezoek op Zondag ongeoor- loofd is, maar dit geeft mij het recht niet, om dit op grond van Gods woord ook anderen te beletten. Alleen wanneer het herbergbezoek aanleiding zou geven tot verstoring der orde, en verhindering der godsdienstoefening, of last zou geven aan de kerkgangers, dan zou ik mij genoodzaakt zien hieraan tegemoet te komen en de herbergen te doen sluiten. Ook uit een oogpunt van drankgebruik of misbruik of ingeval dat dienstboden of bedienden ge- dwongen zouden worden Zondags de herberg- werkzaamheden te doen, dan zou ik ook op grond daarvan mijn stem kunnen geven voor dit voorstel. Wanneer wij echter den eigenaars zouden moeten beletten Zondags hun herbergen voor het publiek toegankelijk te stellen, op grond daarvan dat zij zich niet zouden bezondigen aan het vierde gebod, of ook de bezoekers daartegen moeten beveiligen, dan zouden wij ook wel maatregelen moeten treffen, om an dere particuliere personen tegen zichzelf te beschermen, en bijv. een onderwijzer, die Zon dags voor zijn examen studeert moeten ver- bieden, of een handelaar beletten, Zondags zijn boeken in orde te maken. Ik zal verder dit voorstel niet bestrijden, want ik weet genoeg de moeilijkheid die er in schuilt. Ik respecteer de opinie van den voorsteller, maar heb alleen eigen stem ge- motiveerd en in het licht gesteld. De heer PIJPELINK had verwacht dat zijn voorstel tegenstand zou ondervinden van de zijde der anti-rev. Artikel 3 van het anti-rev. programma ontglipt aan de eere Gods. Onze consientie en de eere Gods zijn niet tot een geheel samen te smelten, maar in elk geval is de consientie ondergeschikt aan de eere Gods. Sommige gewetens zijn zoodanig, dat men daarin met een paard en een wagen draaien kan, maar anderen zijn dichtgeschroeid. Spr. verwijst in dit opzicht naar het Communisti- sche Tweede Kamerlid, den heer De Visser. Als Kamerlid ontvangt hij zijn salaris, terwijl morgen in de zitting wordt bekend gemaakt dat hij niet aanwezig is, terwijl hij dan elders vertoefd om op te ruien. De heer BUIJZE: De heer Pijpelink spreekt maar alleen over Goddelijke wetten, maar daamaast bestaan ook Maatschappelijke wet ten. Als men ieder thuis hield dan was het zoo afgeloopen. En dan moet ik er tegen pro- testeeren dat dit zaakje in de rondvraag be- handeld wordt, want dan had men het op de agenda moeten zetten. De heer J. A. MEERTENS: Daar is U mis mee. Vroeger is in een vergadering gevraagd naar de mogelrjkheid van sluiting der open- bare lokalen en is door den Voorzitter de mee ning uitgesproken dat dit niet kon, met toe- zegging van een onderzoek. Nu vraagt de heer Pijpelink naar de resultaten van dat onder zoek, zoodat de discussie daarover feitelijk is een vervolg der vorige vergadering. Tusschen de vergaderingen is daarover met niemand ge sproken, we wisten' zelfs niet hoe de anti-rev. partij tegenover dat voorstel zou staan. Ik heb nooit getracht daaromtrent een afspraak te maken, en toen Pijpelink de vorige maal daarover sprak dan was dat alleen een uit- lokken van een voorloopigen indruk. Gaat men er niet mee accoord, dan kan de vebdere be- handeling achterwege blijven en behoeft men in een latere vergadering niet met een ont- werp-verordening te komen, omdat men dan weet, dat er geen kans van slagen is. De heer BUIJZE: Ik begrijp niet dat wan neer U met het voorstel van Pijpelink mee- gaat er dan geen minderheldsvoorstel van Burgemeester en Wethouders aan den raad op de agenda is geplaatst. Hier wordt alles maar in de rondvraag afgewerkt; ik ben het daar mee nog niet eens en zal toch eens onderzoe ken in hoeverre dat mag. De heer A. MEERTENS: Bij mij gaat het er over, dat ik niet wil verplicht worden te doen zooals een ander dat wil. Ik wil vrij zijn. Ds. Kersten rijdt ook op Zondag met zijn auto. De VOORZITTER: Wat de oppositie tegen behandeling in de rondvraag betreft, dat be- oogt alleen het waken tegen voorstellen waar- mee de raad plotseling zou worden overval- len zonder dat zij voldoende gelegenheid heeft gehad zich over het gedane voorstel te bera- men of zich omtrent de strekking van zoo'n voorstel te orienteeren. Het voorstel van den heer Pijpelink in stem ming gebracht, wordt verworpen met vier tegen drie stemmen. Voor stemmen de heeren J. A. Meertens, Scheele en Pijpelink. De heer A. MEERTENS bepleit de instelling van een vrijwillige brandweer in de plaats van de thans bestaande verplichte brandweer. Hrj doet dit omdat hij overtuigd is dat hij, die weigert gehoor te geven aan eventueelen op- roep, vrij uitgaat omdat men gewoon zonder loting de menschen aanwijst. Hierin schuilt een groot gevaar voor het geval men weigeren zou bij een brand gevolg te geven aan den oproep. De VOORZITTER wil deze zaak voor een volgende vergadering onder de oogen zien. De heer J. A. MEERTENS wijjst er op dat men had medegedeeld dat sommigen bij de oefeningen niet opkwamen, waarna Burge meester en Wethouders zeiden: zet dan ande ren in hun plaats, omdat ook spreker van oordeel is, dat men tenslotte alleen met be- reidwillige personen iets kan bereiken. Als er bij mijn buren brand is of iets anders dan wil ik, als ik kan, gaarne helpen. Wil men dat niet, dan schiet men met een dergelijk per soon niets op. Nu hebben verschillende personen zich aan- gemeld voor vrijwillige brandweer, en zou ik er voor zijn geleidelijk tot invoering daarvan over te gaan. De heer A. MEERTENS vindt dat een zeer zwak standpunt. Als het nu eens brand is! De oudsten komen niet en de nieuwe weten niets, wat dan? Er moet zekerheid zijn op dat punt! 1 Doe er eenvoudig af, die er af wil en vul de-

Krantenbank Zeeland

Ter Neuzensche Courant / Neuzensche Courant / (Algemeen) nieuws en advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen | 1932 | | pagina 7