GEMEENTERAAD VAN
ZAAMSLAG.
beeft helpen hechten. Ik meen, dat het op
den duur wel een beetje bespottelijk zou gaan
worden als men deze bevoegdheid a an het
college zou gaan onttrekken. De raad be
hoort tocb vertrouwen te hebben in het col
lege en ik behoud mij geheel vrjj voor de toe-
komst en zal dat voor mijzelf voor elk gevai
apart met mijn eer en geweten probeeren uit
te maken, ten deze kan ik niet zonder meer
het vertrouwen aan dit college met welke
samenstelling Ik het overigen3 niet eens ben
gaan opzeggen. Ik zie in dit voorstel niets
dan een inbreuk op historisch niet alleen
hier maar overal tot de competentie van
Burgemeester en Wethouders behoorende en
bun toegekende bevoegdheden.
De VOORZITTER verklaart geen toezeg-
ging te kunnen geven. De heer I. de Feijter
wenscht de benoemingen door den raad te
laten geschieden, doch spreker meent, dat de
tegenwoordige regeling beter is en zal er prijs
©p stellen, indien de raad de bepaling niet
wijzigt.
Wat de heer 't Gilde verder zegt, een toe-
zegging gaat spreker niet doen. De raad is
naar het aan Burgemeester en Wethouders
vocrkomt het hoogste college in de gemeente.
Deze heeft een ambtenarenreglement vastge-
steld, waarin de benoeming van de ambtena-
ren is geregeld en daaraan hebben wij ons
eegt spreker te houden.
De heer't GILDE wijst er op, dat toch ook
het georganiseerd overleg bestaat en dat over
benoemingen de hoofden van dienst worden
gehoord. Het is toch niets bijzonders, dat hier
Is geregeld?
De VOORZITTER: We hebben het regle
ment en moeten dat uitvoeren.
De heer C. HAMELINK vindt het ook een
eigenaardige historie. De heer I. de Feijter
behoort tot de menschen, die nooit meedoen
om verbeteringen die door andere leden wor
den voorgesteld, tot stand te brengen. Indien
men een of andere verbetering wenscht te
verkrijgen, kan men op den steun van den
heer I. de Feijter niet rekenen. Uit dien hoof-
de bestaat bij spreker reeds bezwaar om aan
dit voorstel zijn stem te geven. Anderzijds
heeft spreker op deze bepaling ook zitten
blokken, omdat het met de benoemingen niet
altjjd gaat zooals de raad dat gaarne zou
zien. hjj verwijst daarvoor naar de historie
met de menschen die tjjdelijk werkzaam zijn
aan de gasfabriek. Daarover is reeds bij her-
haling gesproken, de voorzitter heeft zelf over
die menschen gesproken, alsof ze tusschen de
vingsrs door een vaste aanstelling beloofd z_n
maar het werd steeds uitgesteld, tot het
Ambtenarenreglement zou zijn vastgesteld.
Dat is er nu, maar nu bemerken we zegt
spreker nog niets. Integendeel, we hoo-
ren nu weer zoo het een en ander kraken,
alsof het nog dreigt mis te loopen. Ik wil
echter ook het vertrouwen in deze aan Bur
gemeester en Wethouders nog niet opzeggen
en zal stemmen voor handhaven van de be-
staande bepaling. Wanneer echter in de toe-
komst zou blijken, dat door Burgemeester en
Wethouders met het regelen der benoemingen
zou worden voortgegaan op een wijze die de
raad niet kan goedkeuren, dan zou misschien
de tijd aangebroken zijn om een wijziging te
overwegen. Ik spreek de verwachting uit,
dat Burgemeester en Wethouders bij de be
noemingen rekening zullen houden met de
eischen die kunnen worden gesteld. Ik doe
daarvoor een beroep op hunne loyaliteit en
verklaar met het voorstel van den heer I. de
Feijter niet mee te gaan.
De VOORZITTER: Near aanleiding van
uw opmerking over de benoemingen aan de
gasfabriek kan ik mededeelen dat die benoe
ming reeds zou hebben plaats gehad, indien
-de heer I. de Feijter niet met zijn voorstel
was gekomen. Wij hebben, nu dit voorstel
kwam, in afwachting dat de raad daarop mis
schien zou wenschen in te gaan, den schjjn
niet op het college willen laden, alsof dit nog
eens gauw van de gelegenheid gebruik zou
hebben willen maken om die benoemingen te
doen. Indien de benoeming aan Burgemees
ter en Wethouders blijft, zal deze vermoedelijk
in de eerstvolgende vergadering geschieden
De heer C. HAMELINK moet dan aan het
college dank brengen voor zijn houding in
deze; hij hoopt, dat de beslissingen zullen uit-
vallen zooals een belofte is gedaan.
De heer DIELEMAN staat niet op het
■tandpunt der heeren 't Gilde en C. Hamelink
en is van oordeel, dat er alle aanleiding was
em het voorstel van den heer I. de Feijter in
te dienen. In de voorlaatste raadszitting werd
het Ambteharenreglement vastgesteld. Daar-
in werd den ambtenaren der gemeente een
eekere vastheid van positie verzekerd in ar-
tikel 7, 3e alinea, waarbij is bepaald dat open-
gevallen plaatsen zooveel mogelijk zullen wor
den aangevuld uit personen die reeds bij de
gemeente in dienst zijn. En nu meent spreker
wel te mogen constateeren, dat Burgemeester
en Wethouders, althans de meerderheid van
dat college, heeft gemeend zich van die bepa
ling niets te moeten aantrekken en gewoon
iemand benoemde die geheel buiten den dienst
der gemeente stond. Het gaat in 't geheel
niet over den persoon van den benoemde,
maar het is nu toch wel volkomen duidelijk,
dat de meerderheid van Burgemeester en Wet
houders artikel 7 van het Ambtenarenregle
ment, dat de raad heeft aangenomen zooals
zij het zelf hebben voorgesteld, voorbij hebben
gezien. Wanneer het zoo doorgaat, is geen der
ambtenaren meer zeker van zijn positie. Spre
ker steunt dan ook van harte het voorstel.
Indien de gemeenteraad aan de benoemingen
meewerkt, wordt de kring die er over beslist
verbreed en de zienswijze iets ruimer.
De heer 't GILDE meent, dat de heer Die-
leman thans over de bewuste benoeming geen
blaam op Burgemeester en Wethouders moet
werpen; toen de motie werd aangenomen,
waarin de raad een wensch betreffende die
benoeming te kennen gaf, was er nog geen
sprake van het in werking zijn van het ambte
narenreglement en Burgemeester en Wethou
ders hebben zich aan den wensch der motie
gehouden.
De VOORZITTER merkt op, dat er toen nog
wel geen speciale datum was vastgesteld,
waarop het ambtenarenreglement in werking
zou treden, door een zeer bijzonder geval,
maar dat men zich onder zulke omstandighe-
den toch reeds richt naar een reeds vastge-
stelde regeling.
De heer 't GILDE betoogt, dat het niet
eangaat iemand die tijdelijk in dienst der ge
meente is, over den rug van anderen tot vast
ambtenaar te benoemen, dat raakt kant nog
■val. De bepaling der verordening staat niet
Bonder meer vast, er wordt gezegd dat „zoo-
veel mogelijk" door het benoemen van in
dienst zijnde in vacatures zal worden voor-
zien. Burgemeester en Wethouders moeten
natuurl'rjk eenige vrijheid behouden. De woor-
den „zooveel mogelijk" zijn niet zonder bedoe-
ling neergeschreven. Spreker dacht wel, dat
er een addertje onder het gras zat.
De heer DIELEMAN wijst er op, dat het
reglement ook geldt voor tijdelijk in dienst
zijnden. Er was beschikbaar personeel bij de
gemeente in dienst en nu hadden Burgemees
ter en Wethouders eerst te beoordeelen of er
voor de vervulling der vacature bij de ge
meente personeel in dienst was, dat daarvoor
In aanmerking kon komen.
De heer't GILDE: Daar is geen sprake van.
De VOORZITTER: We hebben een ambte
narenreglement en ik zal dat handhaven. Dat
er een addertje onder het gras zou schuilen,
daarvan is geen sprake. Als de besprelcingen
echter in die richting gaan, gaat het ten slotte
over een ambtenaar en daar tegen moet ik in
deze openbare raadszitting bezwaar maken.
Wat geschied is, is geschied. Men kan daar
over tevreden zijn of niet tevreden, men kan
oordeelen dat het reglement met voeten is
getreden of dat het is gehandhaafd, maar het
eenige wat de raad kan doen is zich daarover
in eep motie van afkeuring uitspreken. Als
men hier over ambtenaren gaat spreken,
komen er echter personen in het geding die
zich hier niet kunnen verdedigen en dat is
niet in het belang der gemeente en niet in dat
van den ambtenaar.
De heer OGGEL geeft te kennen, dat de
uitdrukkingen van den heer Dieleman hem
toch nopen om ook iets te zeggen. Naar zijne
meening had de heer Francken, want daarop
doelt het spreken van den heer Dieleman
toch, geen recfit om benoemd te worden. Die
was hier slechts tijdelVk voor 6£n jaar aan
genomen, die stond dus in een zeer los dienst-
verband. Bovendien was de houding van ge-
noemden heer van dien aard, dat spreker hem
niet kon stemmen. De voorzitter spralc daar
van een motie van afkeuring, men kan die
voorstellen, maar dan zal spreker, die het hier
nu bij laten zal, zich verder uitspreken en ook
eens het een en ander mededeelen over de
houding van enkele raadsleden in deze kwestie.
De heer DIELEMAN meent, dat de be-
wering van den heer Oggel op een vergissing
moet berusten. In hoofdstuk III, dat aan
stelling en bevordering regelt, staat, dat
iemand die in tijdelijken dienst is aangesteld
ook wel degelijk ambtenaar is in den zin van
het reglement; dat staat er nu eenmaal, dat
staat vast als een paal boven water.
De heer 't GILDE wijst er op, dat de heer
Francken in dezelfde positie staat als de
stokers aan de gasfabriek. Van een motie
van afkeuring kan geen sprake zijn, hij be-
grijpt niet, in wiens hoofd dit zou opkomen.
De raad heeft een motie aangenomen en die
hebben Burgemeester en Wethouders uitge-
voerd, daarvoor behoort de raad dankbaar te
zijn. Hij neemt het den voorzitter kwal'jk,
dat deze het. indienen eener motie van wan-
trouwen uitlokt.
De VOORZITTER ontkent dit te hebben
gedaan, hij heeft, de aan de orde gekomen
benoeming besprekende, alleen gezegd dat de
raad dat khn doen, als deze er niet mede
accoord gaat. Hij zou dan ook willen, dat de
heer 't Gilde die beschuldiging terugnam.
De heer 't GILDE: U hebt gezegd: als de
raad een motie van wantrouwen wenscht voor
te stellen, dat ze het dan doet. Dat is wan
trouwen zaaien. Dat moest u niet doen.
De VOORZITTER: Het staat aan mij zelf
te beoordeelen wat hij al of niet doen moet. j
Ik sta op het standpunt dat ook tijdelrjke
dienst onder de bepalingen van het reglement
valt en dat we ons daaraan hebben te houden.
De heer C. HAMELINK geeft te kennen,
dat, wanneer hij zich tegen het voorstel van
"den heer I. de Feijter verklaart, zulks niet is
om persoonlijke reden. H'j. vertrouwt dat het
college met de benoeming heeft gemeend het
beste te doen dat in het belang der gemeente
was. Er werd daar straks gesproken van een
addertje onder het gras, maar daarvan kan
geen sprake zijn, want het argument dat dit
in verband zou kunnen staan met de kwestie
of de heer Francken als zijnde in lossen dienst
een benoeming zou hebben moeten krijgen
staat hier buiten, aangezien de heer I. de
Feijter, reeds voordat hiervan sprake was, in
de vergadering zelfs dat het ambtenaren
reglement was vastgesteld, voorstelde om er
op terug te komen. Het is dus de kwestie
dat het een het ander heeft achterhaalt.
Waarom spreker dan tegen het voorstel is?
Niet omdat hij van oordeel is, dat Burge
meester en Wethouders niet zouden gehan-
deld hebben in het belang der gemeente.
Spreker had voor bepaalde candidaten geen
persoonlijke voorkeur. Maar hij is tegen het
voorstel, omdat hem dit onsympathiek voor-
komt.
De heer I. DE FEIJTER verklaart nadruk-
kelijk, dat er bij hem geen adder onder het
gras school. Hij heeft het voorstel alleen ge
daan uit overweging dat de raad te veel
macht geeft aan Burgemeester en Wethou
ders.
De heer 't GILDE deelt mede, dat zijn uit-
drukking van dat addertje sloeg op de woor-
den van den heer Dieleman, op het voorstel
van den heer De Feijter kon dat niet slaan,
want deze had zich reeds uitgesproken voor
de ambtenaarsbenoeming aan de orde kwam.
Wanneer men de historie nagaat, is de opvat-
ting van den heer Dieleman niet juist. En
bovendien, indien Burgemeester en Wethou
ders uit de ambtenaren ter secretarie hadden
moeten benoemen was er dan toch nog een
ander die bij den heer Francken had moeten
voorgaan, dan had de tweede ambtenaar
oudere rechten.
De heer DIELEMAN: Ze hebben nu iemand
benoemd heelemaal buiten de secretarie, maar
als de heer't Gilde mij niet wil gelooven, laat
hem dan zelf artikel 6 van het ambtenaren
reglement maar eens nalezen, en als hij mij
dan geen gelijk geeft, mag hij zijn schoolgeld
wel terugbrengen, want dan kan hij niet lezen.
Het voorstel van Burgemeester en Wethou
ders om het voorstel niet aan te nemen wordt
aangenomen met 7 tegen 4 stemmen.
Voor stemmen de heeren Ortelee, De Ruij-
ter, J. de Feijter, 't Gilde, A. Hamelink, C.
Hamelink en Oggel; tegen stemmen de heeren
Seghers, Van Bendegem, Dieleman en I. de
Feijter.
14. Omvraag.
a. De heer DE RUIJTER heeft enkele
morgens al eens een kijkje genomen naar de
afwatering bij de gasfabriek en dan opge-
merkt, dat de polderslooten langs de Beoos-
tenblijsche straat vol met vuil water komen,
als gevolg van het afvalwater der gasfabriek.
Dat heeft tengevolge, dat men geen paarden
of vee kan laten weiden op de weiden gren-
zende aan die slooten, daar die dieren er dan
van zouden drinken. Is er nu toch geen weg
op te vinden, waardoor dit wordt voorkomen.
Kan dat water niet worden afgevoerd door
de gemeenteriolen of is het misschien mogelijk
heiningen te plaatsen opdat het vee niet meer
bjj de verontreinigde slooten kan komen.
De heer DIELEMAN: We zouden er pom-
pen kunnen plaatsen.
De heer C. HAMELINK: Die zijn uit den
tijd.
De heer DE RUIJTER: Juist! Men moet
ook in aanmerking nemen, dat daar drink-
putten voor het vee liggen, die met de sloot
in verbinding komen en ik geloof dat het toch
niet in orde is, dat derden op dergeljjke wijze
overlast hebben van ons bedrijf. Het vuile af
valwater behoort niet in een polderwater af
gevoerd te worden en anderen mogen daar
van geen last hebben.
In de tweede plaats wilde ik het hebben
over het afsluiten van de Nieuwstraat het-
geen een ongerief wordt, voor degenen die
met wagens van dien kant van hun land moe
ten komen. Is het nu niet mogeljjk dat de op-
rit van den Buitenweg naar den Armendjk
eens in orde wordt gemaakt, dan kan men
langs dien weg rijden. Ook vind ik het niet
in orde, dat daar op den Armendijk een eindje
weg onverhard blijft liggen. Als men er het
polderbestuur over aanspreekt verwijst dit als
onderhoudsplichtige naar de gemeente en om-
gekeerd verwjjst de gemeente naar het polder
bestuur. Het is toch niet in het algemeen
belang, dat er in de kom der gemeente daar
zoo'n slecht eindje straat ligt.
En in de derde plaats zou ik aan Burge
meester en Wethouders willen vragen hoever
ze nu zijn gevorderd met plannen voor het
brandvrij opbergen van het archief. Ik weet
wel, dat het opbergen van het archief geen
populair onderwerp is, maar ik gevoel er
nogal voor.
De VOORZITTER deelt omtrent het eerste
punt mede, dat er van wege het polder
bestuur een klacht bij Burgemeester en Wet
houders is ingekomen en dat zij met de gas-
commissie en den directeur der gasfabriek
een onderzoek hebben ingesteld. De directeur
heeft nu groote putten laten maken, om
daarin het vuile water te verzamelen. Voorts
zullen of zijn de verontreinigde slooten van
gemeentewege opnieuw gedolven, waardoor
naar verwacht wordt de teer daaruit wel zal
verdweneh zijn. Mocht dat nog niet geheel
het geval blijken, dan .zal het reinigen wor
den voortgezet. Spreker gelooft wel, dat na
voltooiing van een en ander het polderbestuur
zoowel als de heer De Ruijter tevreden zullen
zfln.
Wat het besproken slechte eindje straat
betreft, deelt spreker mede, dat op het kadas-
ter van 1881 duidelijk blijkt, dat het eindje
straat van de K^tholieke school tot aan den
oprit van den Buitenweg in onderhoud is bij
den polder Beoostenblij. Daaromtrent behoeft
geen twijfel te bestaan, daarvan kan het pol
derbestuur zich ook overtuigen. De oprit kan
op kosten van de gemeente worden in orde
gebracht en dan gelooft spreker, dat al voor
een groot deel aan het verlangen om lang3
daar te kunnen rijden zal worden tegemoet-
gekomen.
Wat het derde punt betreft, is aan den ge-
meenteopzichter opgedragen het maken van
een teekening en begrooting voor het inrichten
van een kluis. Deze is het echter met zich-
zelf nog niet eens, hoe hij dit zal inrichten.
Burgemeester en Wethouders hebben dus nog
geen advies ontvangen.
b. De heer C. HAMELINK vraagt, hoever
Burgemeester en Wethouders al zijn gevor
derd met de inrichting van het georganiseerd
overleg ingevolge het ambtenarenreglement.
Welke voorbereidingen zijn voorts door hen
reeds getroffen met betrekking tot de zwem-
gelegenheid aan het Kreekje? Hj. vraagt
zulks omdat het seizoen weer nadert en het
z.i. nu de tijd is om daarover te spreken.
De VOORZITTER antwoordt, dat de uit-
voering van het ambtenarenreglement zoo
spoedig mogelijk zal worden ter hand ge
nomen. Dat was tot nu toe niet mogelijk,
wegens overgroote drukte van zaken en ook
omdat men met zieke menschen zat.
Wat de zwemgelegenheid betreft, daarvoor
wachten Burgemeester en Wethouders op een
antwoord van het polderbestuur. Hij zal
daarnaar nog eens vragen,
c. De heer VAN BENDEGEM informeert,
hoe het staat met den bouw van het nieuwe
slachthuis.
De VOORZITTER deelt mede, dat daarvoor
een post op de begrooting is uitgetrokken.
Eerst was het de bedoeling, dit te bouwen
in de Pieter Paulusstraat. Tengevolge van.
daartegen ingebrachte bezwaren hebben Bur
gemeester en Wethouders er van afgezien het
daar te stichten. Die grond is trouwens voor
een deel al weer verkocht. Zoodra het college
weer voltallig vergaderen kan, zal dit de zaak
opnieuw bekijken en ook de kwestie van het
terrein bespreken. Hij hoopt, dat dit de vol-
gende week zal kunnen geschieden.
De heer C. HAMELINK wenscht hierom-
trent nog te vragen of Burgemeester en Wet
houders voornemens zijn die zaak zonder een
nieuw besluit af te werken.
De VOORZITTER: Neen, we zullen een
nader besluit aan den - raad voorleggen, zoo-
dat die er zich over zal kunnen uitspreken.
d. De heer I. DE FEIJTER vraagt, of ook
aan de Sassing het huisvuil niet zou kunnen
opgehaald worden, de menschen weten er daar
ook geen weg mede.
De VOORZITTER: Daar wordt reeds vuil
opgehaald, aan de 1'Azote, maar ook van de
bewoners van de Sassing die daartoe het ver
langen te kennen geven.
e. De heer I. DE FEIJTER vraagt, wat er
nog gebeurt met den lantaarn aan de kanaal-
kade.
De VOORZITTER: Die wordt verplaatst,
maar niet naar de overzijde. Daartegen werd
bezwaar gemaakt door den technisch ambte
naar van den rijks-waterstaat, omdat dan de
gesloten onderlaag der bestrating zou moeten
worden opgebroken. De lantaarns zullen nu
meer verdeeld worden. De opdracht is aan
den directeur der gasfabriek verstrekt.
f. De heer ORTELEE herinnert in de ver
gadering op 29 September 1.1. verzocht te heb
ben pogingen aan te wenden voor het verkrij
gen van een vasten straatmaker, die hier
woont. In de vergadering van 5 November
is toegezegd, dat in die richting zou gewerkt
worden. Hij vraagt, of de daartoe noodige
stappen al zijn gedaan, want hij heeft er nog
niets van gehoord en hij heeft ook niet be-
merkt, of die man hier al woont.
De VOORZITTER antwoordt, dat Burge
meester en Wethouders zich met den straat
maker die de gemeente gewoonlijk bedient in
verbinding hebben gesteld en hem hebben ge-
vraagd, of hij bereid was hier te komen wonen.
De man heeft daarop schriftelijk de vraag ge
steld, of Burgemeester en Wethouders, wan
neer hjj hier kwam wonen, ook zouden zor-
gen dat hij steeds werk had.
Dat is natuurlijk een nieuwe moeilijkheid.
Indien Burgemeester en Wethouders den
straatmaker naar hier roepen, moeten ze hem
ook voortdurend werk geven en dat achten zij
wel een bezwaar. Men heeft hier nu gedu-
rende een paar jaar veel werk gehad, maar
het is twijfelachtig, of dat in de toekomst ook
het geval zal blijven. Zij meenden dit daar-
om nog eens te moeten afwaehten.
Naar den Zaamslagschen weg hebben zij nu
een straatmaker gestuurd die in de gemeente
woont.
De heer ORTELEE verklaart, dat hem deze
mededeeling in geenen deele bevredigd. Die
man komt hier werken en woont elders en
gaat daar de verdiende centen verteeren, zoo-
dat de neringdoenden in de gemeente er niets
van kunnen beuren, terwijl zij er toch voor
moeten betalen.
Hjj heeft indertijd gezegd, dat de te benoe
men vaste straatmaker, ook bereid zou moe
ten zijn om ander werk te verrichten en wan
neer hij daarmede genoegen neemt kan men
hem voor de gemeente ook wel vast aan 't
werk houden.
Spreker zal de volgende vergadering een
voorstel doen, om een vasten straatmaker aan
te stellen.
g. De heer ORTELEE wijst er op, dat het
iederen Dinsdag en Vrjjdag in de Kerkdreef
een schandaal is van het papier dat daar
wordt neergeworpen en overal heen vliegt.
Dat vliegt niet alleen van de eene naar de an
dere zijde der straat, maar soms ook over de
daken der huizen. Kunnen Burgemeester en
Wethouders dat niet voorkomen?
De VOORZITTER: Dat kan voorkomen
worden, als de menschen een deksel op hun
bakken of wat dies meer zij hebben. Het is
aan Burgemeester en Wethouders ook al op-
gevallen en zij meenen ook, dat dit niet be-
stendigd kan blijven. Als echter verordend
wordt dat de bakken met een deksel moeten
worden gesloten, geldt dat natuurlijk voor al
ien en dat is misschien voor sommigen wel
een bezwaar. Mocht die toestand bestendigd
blijven, dan zal het er echter van moeten
komen. De betrokkenen zullen nu deze be-
spreking wel in het verslag lezen. Er kan
eens afgewacht worden of het misschien
helpt. Anders zal er moeten worden inge-
grepen.
h. De heer 't GILDE verkrrjgt het woord,
doch deelt mede dat, na het antwoord over
het slachthuis hem het gras voor de voeten is
weggemaaid.
i. De heer DIELEMAN wijst er op, dat
men nu op Schapenbout bezig is den grond
langs den weg weg te voeren. Hij meent ech
ter, dat men nu ten slotte nog geen rechten
weg zal krijgen. Is daaraan, vraagt hij, de
noodige aandacht geschonken?
De VOORZITTER vermeent, dat men eerst
goed zal kunnen zien hoe het wordt als al de
grond is weggevoerd. Het uitzicht is daar in
elk geval al veel verbeterd. Hij meent ook,
dat daar nog een paar hoekjfe weg zouden
moeten. Hij heeft er al eens met den dijk-
graaf over gesproken, maar vreest, dat de ge
meente het wel zal moeten doen. Het heeft
in elk geval de aandacht van Burgemeester
en Wethouders en zij zullen het nog wel eens
bekijken.
j. De heer DIELEMAN vraagt of het ver-
voer van zand en grint naar den Zaamslag
schen weg reeds gegund is.
De VOORZITTER: Dat is vandaag aan-
besteed.
De heer DIELEMAN: Jawel, maar is het
ook gegund? Indien zulks niet het geval was
wilde ik in overweging geven op dien weg
niet voort te gaan. De menschen moeten nu
om het werk te hebben inschrijven voor prij-
zen beneden alles. Hj had in overweging wil
len geven om de voerlieden die er voor in
aanmerking komen evenals de menschen van
de werkverschaffing het werk te laten uit
voeren tegen een te bepalen loon en ze dan
om den anderen dag laten rijden.
De VOORZITTER deelt mede dat het werk
is aanbesteed en ook reeds gegund.
Aangezien niemand meer het woord ver-
langt sluit hij de vergadering door het uit
spreken van het dankgebed.
Vergadering van Vrijdag 5 Februarl 1932,
des namiddags 1 uur.
Voorzitter de heer J. de Feijter, Burge
meester.
Tegenwoordig de heeren S. van Hoeve, D.
Dees, C. H. H. Wisse, A. Haak, A. Dees, H.
Bakker, D. G. Koopman, S. Buijze, C. Maas
en K. Hamelink, benevens 'de Secretaris J.
Stolk.
Afwezig de heer A. de Feijter met kennis-
geving.
Aan de orde komt:
1. Opening.
De VOORZITTER - opent de vergadering
door het uitspreken van het gebedsformulier
Hij deelt mede, dat de heer De Feijter heeft
bericht, wegens familiezaken elders, niet te
kunnen tegenwoordig zijn.
Vervolgens wendt hij zich tot He leden van
den raad en den secretaris eji heet alien har-
telijk welkom in deze eerste vergadering in
het jaar. Dit is hem weder een aangename
taak, nu, door Gods goedheid, alien hier weer
in goede gezondheid mogen samenkomen, om
him werk in het belang der gemeente aan te
vangen. Wel acht hj. het jammer, dat dit
niet onder andere omstandigheden kan ge
schieden, en de toestand nog even donker is
als het jaar te voren. Toen moest hij er reeds
op wijzen, dat de toestand donker was en hij
zou helaas than3 moeten zeggen, dat het er
nog donkerder uitziet als het jaar te voren,
als we den toestand nagaan waarin wij leven
en verkeeren. Als wij eens zien naar andere
rijken om ons heen, is de toestand zeker nog
erger. In Duitschland is de toestand zeer
ellendig, de armoe neemt er steeds toe. Enge-
land, in onze oogen vroeger het rijkste land,
heeft den gouden standaard moeten verlaten,
dat was met ons land nog het eenige dat het
vrijhandelsstelsel' huldigde, doch ook dit is
begonnen met steeds hoogere en hoogere
tarieven in te voeren, waardoor de toestand
van Nederland, dat op uitvoer van zijn land-
bouwproducten is aangewezen in nog moei-
lijker omstandigheden is gekomen, te meer
waar de invoer van allerlei artikelen in ons
land de prijzen van onze artikelen dermate
heeft doen dalen, dat die voor de landbou-
wers en de arbeiders niet meer loonend zVn.
Het ziet er dus alles nog zeer donker uit.
Wij gelooven zegt spreker dat Hij., die
alles regeert, dit alles ons heeft toegewezen,
en dat wij die beproevingen moeten dragen,
en ons als volgzame Christenen aan Zijn be-
leid hebben over te geven.
Wij hopen, dat het jaar 1932 voor de ge
meente een gezegend jaar zal mogen zijn, voor
uw alien, voor uw gezin en ook in uw bedrijfs-
leven. Ik hoop ook dat het voor de landbou-
wers een gezegend jaar zal worden, met veel
droog weer en een vruchtbaren zomer, in-
tegenstelling met het vorig jaar dat voor den
landbouw een rampjaar was, omdat de oogst
door den regen zooveel heeft geleden.
Ik reken op uwen hulp en bijstand in het
besturen onzer gemeente, ik hoop dat u alien
van God de noodige krachten zult moge ont
vangen om met eere uwe taak te vervullen
en dat Gods zegen op onzen arbeid zal
rusten.
De heer VAN HOEVE hoopt de tolk te zjjn
van gansch deze vergadering, wanneer hij den
voorzitter dank zegt voor den uitgesproken
zegenwensch en dezen als voorzitter dezer
vergadering en als hoofd der gemeente weder-
keerig een gelukwensch brengt, de hoop uit-
spreekt, dat het hem in zijn particulier leven,
zoowel als in zTjn gezin wel moge gaan, en
dat de Allerhoogste hem steeds nabij moge
zijn, ook in verband met het klimmen zijner
jaren.
(Teekenen van instemming.)
2. Vaststellen notulen.
De notulen der vergadering van 30 October
1931 worden met algemeene stemmen vast
gesteld zooals die in druk zijn verschenen.
3. Mededeelingen.
a. dat op 7 December 1931 zijn opgenomen
boeken en kas van den gemeente-ontvanger
en het aanwezige kassaldo overeenstemde met
hetgeen aanwezig moest zijn volgens de boe
ken en bescheiden;
Aangenomen voor kennisgeving.
b. dat op 21 December 1931 zijn opge
nomen boeken en kas van den secretaris-
penningmeester van het Algemeen BurgerLjjk
Armbestuur en het aanwezige kassaldo even-
eens overeenstemde met hetgeen aanwezig
moest zijn volgens de boeken en bescheiden;
Aangenomen voor kennisgeving.
c. dat op 21 December 1931 zijn ,opgeno-
nomen boeken en kas van den fungeerend
comptabel ambtenaar van het electriciteita-
bedrijf en het aanwezige kassaldo eveneens
overeenstemde met hetgeen aanwezig moest
zijn volgens de boeken en bescheiden;
Aangenomen voor kennisgeving.
d. dat door de vereeniging van tot zeker-
heidstelling verplichte gemeente-ambtenaren
is aangezuiverd het kastekort van D. Koole.
Aangenomen voor kennisgeving.
De heer A. DEES vraagt wat Burgemees
ter en Wethouders voornemens zijn met be
trekking tot de functie van administrateur
van het G.E.B. te doen.
De VOORZITTER: Met 1 April loopt het
boekjaar af; tot dien tijd wilden wij den tijde
lijken toestand bestendigen en dan voorstel
len een opvolger te benoemen.
4. Ingekomen stukken.
a. Het besluit van den Raad van 30 Octo
ber 1931 tot wijziging der begrooting dienst
1931, voorzien van bewijs van goedkeuring;
Aangenomen voor kennisgeving.
b. Eene beschikking van Ged. Staten van
Zeeland houdende verdaging van hunne beslis-
sing omtrent de begrooting dienst 1932;
Aangenomen voor kennisgeving.
c. Eene beschikking van alsvoren houden
de ongegrondverklaring van het beroep van
E. F. de Moor te Zaamslag, tegen het besluit
van den raad van 30 April 1931, betreffende
vergoeding van art. 13 der Lager Onderwijs-
wet 1920.
Aangenomen voor kennisgeving.
d. Een verzoek van de afdeeling Othene
van den Ned. Bond van arbeiders in het Land
bouw-, Tuinbouw- en Zuivelbedrijf, om te
Othene aan de werklooze leden van de afdee
ling Othene gelegenheid te geven te laten af-
stempelen voor de arbeidsbemiddeling, omdat
de afstand vrij ver is, vooral met het oog op
het ongunstige weer tijdens de wintermaanden.
Burgemeester en Wethouders zijn van mee
ning, dat het voor werkloozen geen bezwaar
kan zijn slechts eenmaal daags naar Zaamslag
te komen ten einde te stempelen. De afstand,
die over het algemeen per fiets wordt afge-
legd, is niet zoo groot, dat dit een bezwaar
kan zijn, terwijl bij inwilliging van het ver
zoek eene nadere regeling met den corres
pondent zou moeten worden getroffen.
Voorgesteld wordt daarom niet op het ver
zoek in te gaan.
De VOORZITTER voegt hieraan nog toe,
dat, wanneer de correspondent van de arbeids
bemiddeling te Othene zitting ging houden om
te laten stempelen, van andere buurten, b.v.
de Margaretha en de Poonhaven, ook verzoe-
ken zouden kunnen komen. En dat zou onmo-
gelijk uit te voeren zijn. Burgemeester en
Wethouders achten het geen overwegend be
zwaar, om van Othene naar het dorp te komen
stempelen.
De heer MAAS verklaart te Othene gewon-
nen en'geboren te zijn. Hij kent het van buiten
en van binnen en kent ook de menschen. Het
zou natuurlijk heel gemakkelijk voor die men
schen zijn, als ze daar den correspondent der
arbeidsbemiddeling konden krijgen. Juist is
het, dat de andere buitenmenschen daar dan
ook recht op zouden hebben. En daarom is het
een bezwaar er op in te gaan. Maar hij kan
wel verklaren, dat het voor de werkloozen
niet meevalt, om ook bij slecht weer naar hier
te moeten komen om te stempelen.
Het afwijzend voorstel van Burgemeester en
Wethouders wordt met algemeene stemmen
aangenomen.
e. Een schrijven van Burgemeester en
Wethouders van Wehl houdende toezending
van een afschrift van het besluit van den
raad dier gemeente waarbij wordt verzocht
wel adhaesie te willen betuigen aan het door
hen verzonden adres aan de Kroon om tot in-
stelling van een Ministerie van Landbouw te
willen overgaah.
Burgemeester en Wethouders stellen voor
de gevraagde adhaesie te betuigen.
De heer HAAK merkt op, dat uit dit adres
wel blijkt, hoe groot de drang is, tot het ver
krijgen van een afzonderlijk departement van
Landbouw. Hij meent echter, dat een derge-
lijke adresbeweging echter niet op den weg
ligt der gemeentebesturen, doch zou behooren
gevoerd te worden door de landbouworgani-
saties. Aangezien echter deze gemeente in
hoofdzaak van den landbouw bestaat, kan hjj
er zich wel mede vereenigen aan het adres
steun te verleenen.
De heer A. DEES is van een andere mee
ning; hij verklaart zich tegen adhaesie. Wan
neer men een afzonderl.yk departement zou
krijgen, brengt dat weer veel kosten mee en
nu gaat het toch ook goed.
De heer KOOPMAN: Er wordt algemeen
geklaagd, dat de ministers zooveel geld kos
ten, en nu wil men er nog een bij vragen!
Hij meent, dat hetgeen den landbouw aan-
belangt voldoende in het teeken der belang-
stelling van minister Ruys de Beerenbrouck
staat.
De heer HAAk acht den heer Koopman
niet op de hoogte; eerst is landbouw als aan-
hangsel gebruikt van Binnenlandsche Zaken
en nu wordt het er een van Arbeid. Wanneer
er speciaal een minister van landbouw was,
zou daarvan meer kracht uitgaan.
De VOORZITTER is van oordeel, dat de
raad het voorstel met beide handen moet
aangrijpen, en er zich niet achter moet ver-
schuilen, dat het veel geld zal kosten, het is
het eenige, dat den landbouw helpen kan. We
hebben vroeger altjjd een minister van land
bouw gehad, maar tjjdens de oorlogsjaien is
dat veranderd. Toen kwam het er zoo erg
niet op aan, omdat er veel verdiend werd.
Toen is landbouw bij een ander ministerie
ondergebracht en integenstelling met hetgeen
de heer Koopman beweert, moet spreker
verklaren, dat de minister Ruys de Beeren
brouck er niets van geweten heeft, hij begon
er pas van op de hoogte te komen dat ge-
vaar dreigde toen de malaise er al was. Hjj
weet er niets van! Waarom heeft men overal
elders een minister van landbouw en wij niet?
En wat de kosten van zoo'n ministerie be
treft, de landbouwers moeten immers toch
ook aan de kosten van de andere helpen mee
betalen? De minister is nu voor de landbouw-
zaken aangewezen op de adviezen van de
ambtenaren van lageren rang.
En wat de opmerking van den heer Haak
betreft, dat de actie hiervoor niet van de ge
meentebesturen, doch van de organisaties
behoort uit te gaan, de laatsten werken daar
voor al lang en wanneer er met alle kracht
aan gewerkt wordt, is het te hopen, dat men
toch eindelijk wel eens succes zal hebben.
De heer KOOPMAN meent, dat de land
bouw niet als aanhang-, doch als bij.wagen
moet beschouwen. De voorzitter zegt: de
minister wist het niet! Die moeten wjj juist
hebben! Het is beter dat een minister naar
verschillende zijden inlichtingen inwint, dan
dat men een minister heeft die meent het zelf
te weten. Spreker kan zich niet met het
voorstel vereenigen.
De VOORZITTER houdt zijn standpunt