De VOORZITTER merkt op, dat dit slechts
betreft vlas van den oogst van 1931 of vroe-
ger, aangezien voor de opbrengst van 1932
een rijksregeling word't ingesteld.
De beer GEELHOEDT wijst er op, dat ver-
scbillende heeren het doel, dat bij burge-
meester en wethouders voorzit voorbijzien.
Zij beoogen niets anders dan het verminderen
der lasten van de steunverleening en om men
schen in de gelegenheid te stellen te werken.
Indien dat resultaat wordt bereikt, kunnen we
tevreden zijn. Mocht ten slotte blijken dat het
niet gaat, dan keert eenvoudig de bestaande
toestand terug.
De VOORZITTER voegt hieraan toe, dat
burgemeester en wethouders van oordeel zijn,
dat het voor de menschen aangenamer za!
zijn te werken, dan zonder meer steungeld te
ontvangen. Het beteekent niet het steunen
van het bedrijf, doch werkverruiming, het is
hier nu eens iets anders als het dempen van
een sloot.
Het spijt hem ook, dat hier twijfel is uit-
gesproken over de vakkundigheid van onze
menschen. Tden jaren geleden is hem door
deskundigen op dit gebied verzekerd, dat de
vlasbewerking in deze streek niet. voor Bel-
gie behoefde onder te doen. Dat moge vroe-
ger zoo geweest zijn, maar tijdens den oorlog
hebben de Belgische menschen hierin licht
gebracht en toen die weer vertrokken waren
is dat licht gebleven. Ze hebben het onze
menschen geleerd en die kunnen op vakgebied
best concurreeren. Ze kunnen dat echter niet
voor wat betreft de omstandigheden. De men
schen werken over de grens 14 uren en niet
alleen de man maar ook de vrouw en kinde-
ren. Voor hun electrische energie betalen ze
5 cent per K.W.U., hier aanzienlijk meer. Men
moet dus onderscheiden waarin met hen wel
en waarin men niet kan concurreeren. Door
het verleenen van een toeslag, wordt het
mogelijk dat onze menschen op voet van ge-
lijkheid kunnen concurreeren met het buiten-
land. Hoeveel er aan het werk zullen kunnen
worden gesteld valt niet te zeggen. Er staan
op de lijst van de Arbeidsbeurs 54 menschen
die reeds in het vlas gewerkt hebben, waar-
onder 12 bona fide zwingelaars. Maar er is
in het bedrijf ook meer te doen dan zwingelen.
Door het besluit te nemen, hebben we kans
dat er iets tot stand komt. Burgemeester en
Wethouders hebben nog de verwachting, dat
ze de loonbepaling wel iets gunstiger krijgen.
De heer SCHEELE merkt op, dat dit in
Axel op 2,40 per dag is gesteld.
Met algemeene stemmen wordt besloten
aan de voorgestelde regeling goedkeuring te
hechten.
De VOORZITTER brengt nu ter sprake de
vraag, of ook voor vlas boken bij slag op het
loon zal worden gegeven. Hij meent, dat dit
niet op den weg der gemeente ligt, omdat op
dien weg zooveel haken en oogen liggen. Hij
zou dat niet verstandig achten.
De heer COLSEN had daar straks al zitten
luisteren en heeft den voorzitter hoorea zeg
gen, dat het er om te doen is werk te ver-
schaffen. Dat is dan toch ook werkver-
schaffen, wanneer er gebookt wordt? Het is
hem bekend dat er bij verschillende landbou-
wers nog duizenden kilogrammen vlas voor-
handen zijn, die gebookt zouden kunnen wor
den. Alleen tusschen Ter Neuzen en Sluiskil
is er naar zijn schatting nog wel 500.000 K.G.
vias. Indien dat gebookt werd, beteekende
dit toch ook werkverschaffing en als de boe-
ren het ongebookt naar Belgie verkoopen,
heeft de Nederlandsche industrie er toch ook
niets aan. Daarvoor wordt vanwege het rijk
toch ook toeslag gegeven?
De SECRETARIS: Niet voor boken allddn.
De heer COLSEN acht het vrij gelijk, of
een toeslag gegeven wordt op boken of op
zwingelen. lets anders is het echter, als de
Minister dat niet wil geven; hij maakte de
opmerking in de veronderstelling dat dit w61
het geval is. Hij weet niet beter of in Axel
wordt voor het boken ook toeslag gegeven.
Was dat het geval, dan zouden de boeren ook
een aantal menschen in dienst kunnen nemen.
Is het anders, dan weten ze het in Axel zelf
ook niet.
De VOORZITTER wijst op den inhoud van
een brief, dien burgemeester en wethouders
hierover ontvangen hebben. Misschien
heerscht er in Axel een misverstand. Overi-
gens wijst hij er op, dat de gangbare toestand
was, dat de landbouwers het vlas lieten boken
en dan de kosten daarvan goedmaakten door
de waarde van het zaad. Dit is nu minder
waard. doch als men nu voor boken een toe
slag zou geven, zou men een bijlslag gaan
geven op de vrucht en dien weg willen bur
gemeester en wethouders niet uit.
De heer COLSEN is het met die beschou-
wing niet eens; het gaat er om werk te ver-
schaffen, de prijs van het vlas staat daar
buiten.
De heer VERLINDE: Dan kunnen we wel
vlashandelaar worden.
De heer SCHEELE bevestigt ook tegen-
over den heer Colsen dat voor boken van
rrjkswege geen bijslag op het loon wordt ge
geven; dat kan dus niet.
Met algemeene stemmen vereenigt de raad
zich er mede voor boken geen bijslag op loon
te geven.
De heer DE JAGER vraagt of er ook nog
niet een kanvraag is om bedrijfskapitaal.
De VOORZITTER antwoordt, dat die inder-
daad is gekomen, maar die is burgemeester
en wethouders nog niet duidelijk, daarover
willen ze eerst nog wei eens inlichtingen in-
winnen.
De heer COLSEN: Heeft de gemeente dat
zelf wel?
De VOORZITTER: Deze zaak is nog niet
juist bestudeerd, maar we houden die vast.
3. Verleenen van afwijking van art. 10 der
Bouwverordening.
Ingekomen is een verzoek van A. Witte,
dat hij het cafd, staan.de hoek Axelschestraat
en Dekkerstraat, kadastraal bekend onder
sectie D no. 307, zou willen verbouwen, en
daarvoor het cafd op de verplichte oppervlakte
van 50 M2 wil brengen, waardoor echter de
achtergelegen open plaats te klein zal wor
den. om aan artikel 10 der Bouwverordening
dezer gemeente te kunnen voldoen. Hij ver-
zoekt daarom hem afwijking van die bepa-
ling te willen verleenen, teneinde het cafd
volgens de bij het adres ingezonden teekening
te kunnen verbouwen.
Burgemeester en wethouders, overwegende
dat door de voorgenomen verbouwing de toe-
treding van licht en versche lucht tot de
nieuwe woon- en slaapvertrekken voldoende
zal zijtn en dat de bewoonbaarheid van dit
gebouw er door zal verbeteren, stellen in over-
eenstemming met het advies en van den ge-
meentebouwmeester, en gelet op het advies
der Gezondheidscommissie dd. 23 Januari
1932, no. 129, voor op het verzoek gunstig te
beschikken.
Met algemeene stemmen wordt aldus be
sloten. m
4. Verzoek om ontheffing van de be-
palingen der verordening houdende
nadere eischen voor verlofslokaliteiten.
Ingekomen is een adres van F. J. van
Cleemputte, van beroep werkman, die daar-
in te kennen geeft dat door hem in eigendom
is verkregen het perceel staande aan den
Baandijk, kadastraal sectie M no. 268, vroe-
ger bewoond geweest door D. A. Ysebaert;
dat door burgemeester en wethouders bij
besluit van 31 October 1905 aan D. A. Yse
baert voor dat lokaal verlof werd verleend
voor den verkoop van alcoholhoudenden
drank, anderen dan sterken dranik;
dat hij, evenals dezen in dat lokaal het be
roep van verlofhouder zou willen uitoefenen;
dat hij daarom den raad verzoekt, hem ont
heffing te willen verleenen van de bepalingen
van art. 1 en 2 der verordening van 16
December 1915.
Burgemeester en wethouders stellen voor
hierop afwijzend te beschikken en daartoe
het volgende besluit te nemen:
De gemeenteraad van Ter Neuzen,
Gezien een verzoek van Frans Josephus
van Cleemputte alhier om ontheffing van de
bepalingen van artikel 1 en 2 van de verorde
ning van 16 December 1915, houdende nadere
eischen voor verlofslocaliteiten in de ge
meente Ter Neuzen, voor het benedenvoor-
lokaal van perceel Baandijk 95, waarvoor dd.
31 October 1905 verlof voor den verkoop van
alcoholhoudenden dranken anderen dan ster
ken drank is verleend,
overwegende dat de oppervlakte 29,50 M2.
bedraagt en de hoogte 2,91 M. zoodat de loca-
liteit niet voldoet aan de bepalingen van de
bovenvermelde verordening;
dat ontheffing gevraagd wordt teneinde
aan een kooper van het betrokken perceel
verlof te kunnen verleenen;
gelet op het advies van den Inspecteur van
Politie alhier dd. 11 Januari 1932,
besluit
afwijzend te beschikken op voomoemd ver
zoek.
In het aangehaald afwijzend advies van den
Inspecteur van Politie wijst deze er op, dat de
localiteit wel voldoet aan de eischen der
Drahkwet, doch absoluut niet aan die der
plaatselijke verordening; dat hier echter
sprake is van het verleenen van een nieuw
verlof; dat hier dus geen force majeure aan-
wezig is en door het verleenen van onthef
fing ten deze een precedent zou worden ge-
schapen.
De heer DE BAKKER wil hierover iets
zeggen; de afwijkingen verschillen toch zoo
veel niet met de gevraagde. De hoogte is
2.91 M. en dan spring je toch niet- direct met
je hoofd tegen den zolder. Hij herinnert aan
de in de vorige vergadering verleende afwij
king voor een ander lokaal, te Sluiskil, en
zou juist omdat dit lokaal aan het eind van
den Baandijk gelegen is gaame de afwijlking
zien toegestaan. Het is dicht bij het haven-
bedrijf gelegen en er is daar geen enkele
andere gelegenheid waar men bij regen kan
schuilen, of waar de werkmenschen eens een
fleschje water (over bier zal hij maar niet
spreken) kunnen bekomen. Men is trouwens
niet verplicht er gebruik van te maken. Op
de aangevoerde gronden voelt hij voor inwil-
liging van het verzoek.
De VOORZITTER geeft te kennen, dat dit
geval niet gelijk is aan dat van Sluiskil; daar
was de betrokkene in moeilijikheden gekomen,
omdat hij een verbouwing had moeten ver-
richten. Hier staat men voor een nieuwe ge
legenheid en indien het wenschelijk of nood-
zakelijk is, dat op die plaats zoo'n gelegen
heid zal bestaan, dan kan dat geschieden door
iemand die daar een aan de eischen voldoend
bedrijf inricht.
Het afwijzend voorstel wordt met algemeene
stemmen aangenomen.
5. Wijziging van art. 7 van het Ambtena-
renreglement.
Burgemeester en wethouders schrijven aan
den raad het volgende:
In Owe vergadering van den 21 December
1931 werd aangehouden ons voorstel tot wijzi-
ging van artikel 7 van het Ambtenarenregle-
ment en werd daamaast een voorstel inge-
diend door den heer M. de Jonge van den na-
volgenden inhoud:
In artikel 7 het onder alinea 1 omschre-
vene te doen vervallen en daarvoor in de
plaats te stellen:
Tenzij bij de wet anders is bepaald ge
schieden de aanstelling en bevordering in
rang van een aimbtenaar door den gemeen
teraad. De gemeenteraad kan bij nader
vast te stellen raadsverordening bepalen
welke ambtenaren door burgemeester en
wethouders kunnen worden benoemd.
Tevens zou de voorsteller uit alle instruc-
ties enz. de bepaling willen lichten, die op de
benoeming van de ambtenaren of de werklie-
uen betrekking heeft.
Zou dit voorstel worden aangenomen dan
zou de benoeming van alle ambtenaren komen
bij den raad.
De raad zou dan terugkomen op zijn steeds
ingenomen standpunt dat o.a. de werklieden
door burgemeester en wethouders worden be
noemd.
Over de secretarie-ambtenaren spreken wij
in dit verband niet, omdat wij zeiden het
reeds vroeger, die benoeming ten voile in han-
den is gelegd van burgemeester en wethouders
krachtens artikel 209 sub p van de gemeente-
wet.
Wij zouden het ten zeerste moeten ontra-
den om ook de werklieden, die volgens de
voorschriften voor een jaar proef door den
bouwmeester worden aangewezen, dan te be-
noemen door den raad, omdat toch Uw College
niet kan beoordeelen, wie voor de gemeente
de meest geschikte werkman is.
Wij stellen U daarom nogmaals voor ons
voorstel, ingediend in de vorige vergadering
aan te nemen, dan wordt daardoor hersteld
de toestand die er vddr 1 November j.l., de
dag waarop het ambtenarenreglement in wer-
king trad, bestond.
Alle benoemingen zijn dan weer bjj den raad
behalve het secretarie-personeel, de politie, de
plaatselijke deurwaarder, de werklieden en de
concierge.
(Van de eerste dier categorien is de benoe
ming enz. geregeld bij de wet, van de laatste
bij verordening en wel bij het werkliedenregle-
ment (raadsbesluit van 18 Augs. 1919) en in-
structie voor de concierge (raadsbesluit van
26 Juni 1924).
In de verordening op de arbeidsbeurs, vast-
gesteld bij raadsbesluit van 9 Oct. 1919, was
de benoeming van den directeur opgedragen
aan burgemeester en wethouders, doch aan-
gezien deze verordening door het in werking
treden der wet op de arbeidsbemiddeling per
1 Jan. j.l. is vervallen, is de benoeming weer
bij den raad.
De VOORZITTER voegt hieraan toe, dat
blijkens de toelichting deze zaak goed voor
elkaar komt en hij vertrouwt, dat de heer
De Jonge nu wel bevredigd zal zijn.
De heer DE JONGE: Neen, mijnheer de
voorzitter, dat zal ik, met uw verlof, wel
eens anders vertellen.
Ik wil gaame van de gelegenheid gebruik
maken om mijn voorstel nog nader toe te
lichten.
De bedoeling ervan is voomamelijk er op
gericht, de gemeenteraad, die met de benoe
ming van den gemeentebode, er zoo fijintjes
is ingeloopen, in het vervolg voor dergeljjke
verrassingen, zooveel mogelijk te vrijwaren,
en de bevoegdheden, die de raad nog bezit,
zooveel mogelijk te beschermen.
De zaak is zeer eenvoudig. Met mijn voor
stel worden alleen de rollen omgekeerd. In
plaats dat b(j raadsverordening wordt bepaald
welke functionarissen door den raad worden
benoemd, wordt dan, bij raadsverordening be
paald, welke functionarissen door burgemees
ter en wethouders worden benoemd.
In hun prea-advies op mijn voorstel zeg
gen burgemeester en wethouders:
Tevens zou de voorsteller uit alle instruc-
„ities enz. de bepaling willen lichten, die op
„de benoeming van de ambtenaren of de werk
lieden betrekking heeft. Zou dit voorsteO
worden aangenomen dan zou de benoeming
livan alle ambtenaren komen bij den raad.
',De raad zou dan terugkomen op zijn steeds
j,ingenomen standpunt dat o.a. de werklieden
,,door burgemeester en wethouders worden
„benoemd".
Mijn voorstel om uit alle instructies, ver-
ordeningen, enz., de bepaling te lichten die
betrekking heeft op de benoeming der amb
tenaren of de werklieden heeft voomamelijik
vereenvoudiging en verduidelijking tot doel.
Wanneer de bepalingen, die betrekking
hebben op de benoeming van ambtenaren en
de werklieden in een verordening worden
samengevat, dan is dit voor den raad veel
overzichtelijker, dan wanneer dit op een ge
geven oogenblik uit de bestaande instructies
moet worden opgediept.
Maar bovendien heeft het dit voordeel nog,
dat niet zoo gemakkelijk vergissingen kun
nen plaats hebben, die aanleiding kunnen
geven, dat de raad in zijn bevoegdheid wordt
gekortwiekt.
Dat de raad terugkomt op zijn ingenomen^
standpunt, is niet bijzonders, dat gebeurt meer
als daar aanleiding voor bestaat, wat natuur-
lijk nooit is af te keuren. Bovendien: burge
meester en wethouders zien daar ook niet
tegen op. Zij hebben met de benoeming van
den gemeentebode, den raad ook wel, en nog
wel tegen zijn zin, op zijn standpunt, doen
terugkomen.
Verder zeggen burgemeester en wethou
ders in hun prea-advies:
„Over de secretarie-ambtenaren spreken wij
„in dit verband maar niet, omdat, wiji zeiden
i,het reeds vroeger, die benoeming ten voile
„in handen is gelegd van burgemeester en
wethouders krachtens art. 209 sub p van de
„gemeentewet".
Deze clausule hadden burgemeester en wet
houders gevoegelijk kunnen weglaten, want
in mijn voorstel gaat het niet om die ambte
naren. Er staat in mijn voorstel: Tenzij bij
wet anders is bepaald geschieden de aanstel-
lingen enz. door den gemeenteraad. Het gaat
dus niet over die ambtenaren wier aanstel
ling bij de wet is geregeld. Het gaat over
de benoemingen van de overige ambtenaren,
enz. Burgemeester en wethouders zeggen nu
wel: „over deze ambtenaren spreken wij in
dit verband niet". Maar dan begrijp ik niet
waarom burgemeester en wethouders die
clausule in him prea-advies hebben opge-
nomen.
Een en ander kon toch niet dienen als ar
gument tegen mijn voorstel.
Verder lezen wij nog in het prea-advies:
,,Wij' zouden het ten zeerste moeten ont-
„raden om ook de werklieden, die volgens de
„voorschriften voor een jaar proef door den
bouwmeester worden aangewezen, dan te
,,benoemen door den raad, omdat toch uw
„college niet kan oordeelen, wie voor de ge
meente de meest geschikte werkman is'
De in deze alinea uitgesproken meening
van burgemeester en wethouders is toch wer-
kelijk ai te kras. Ik durf dan ook gerust be-
weren, dat de gemeenteraad met het advies
wan den bouwmeester voor zich en door per-
soonlijke waarneming van den persoon in
kwestie, minstens even goed als Burgemees
ter en Wethouders kan beoordeelen of zoo'n
persoon geschikt is voor gemeente-werkman.
Gelukkig heeft de wetgever over de capaci-
teiten van de leden van den raad een hooger
denkbeeld gehad en hun de bevoegdheid toe-
gekend om de geschikste ambtenaren voor de
gemeente te benoemen, zooals gemeente-secre-
taris, dokter, onderwijzers enz., wat nog heel
wat anders is als het beoordeelen over de
geschiktheid van een gemeente-werkman.
Overigens kan, als de Raad dit noodig oor-
deelt, de benoeming van gemeente-werkman,
de bevordering enz. aan burgemeester en wet
houders worden opgedragen, door dit in de
nader vast te stellen raadsverordening op te
nemen.
Het in het prae-advies verder volgende
geeft dit mij geen aanleiding daar over te
spreken, omdat evenmin als in het voorgaan-
de argumenten zijn aangevoerd tegen mijn
voorstel.
Ik wil dan ook op grond van hetgeen ik als
toelichting van mijn voorstel heb gezegd, mijn
medeleden aanraden, mijn voorstel aan te
nemen, waardoor m.i. de bevoegdheden van
den raad het meest blijven gewaarborgd.
De heer VAN DRIEL deelt mede, dat zijn
fractie het voorstel van den heer De Jonge
steunt. Oorspronkelijk hebben zij geen aanlei
ding gevonden tegen deze bepaling te ageeren,
omdat zij van oordeel waren dat het een voor
stel was van de wethouders uit de andere
fracties van den raad voortgekomen en dat
het dus hun instemming had. Zij hebben dus
alleen getracht enkele verbeteringen te krij
gen en beschouwden het overigens als een
hamerstuk.
Overigens zijn zij ook van meening, dat de
rechten van den raad noodeloos zijn verkort,
doch dachten: dan zijn de wethouders ook
voor de benoemingen verantwoordelijk. Dddr
moet men feitelijk niet zoo naar verlangen.
Bovendien geschiedt dat gewoonlijk uit een
voordracht of een aanbeveling van 3 personen,
zoodat het college van burgemeester en wet
houders daarop toch grooten invloed heeft.
Overigens acht hjj zich ook wel in staat om
mede te beoordeelen de waarde van den werk
man. Als zijnde zelf arbeider gaat hij geregeld
met hen om en in een plaats als Ter Neuzen
kent men elkaar wel.
Nu ook uit een voorstel van dezelfde strek-
king van de heeren Van Cadsand, Van Aken
en De Bruijn bleek, dat men ook niet tevre
den was over de redactie van art. 7 van het
Ambtenarenreglement, is er ook voor zijn
fractie aanleiding aan de wijziging mee te
werken.
De heer VAN CADSAND wil, als eerste
onderteekenaar van het eerste voorstel ook
iets zeggen, al moet hij hier namens zijn per
soon spreken, omdat hij de meening van de
mede-onderteekenaars niet kent. Hij zal ook
zijn stem geven aan het voorstel van den heer
De Jonge. Hij wil toestemmen, dat het mis
schien wel eens eenige moeilijkheden zou kun
nen baren, indien alle benoemingen, voor zoo-
ver de wet daarin niet voorziet, bij den raad
kwamen, maar dat is geen onoverkomeljjk
bezwaar, want het voorstel schept tevens de
gelegenheid om dan b(j verordening een an
dere regeling vast te stellen en de benoemings-
bevoegdheid aan burgemeester en wethouders
te geven. En wat de bevoegdheid tot het vor-
men van een oordeel betreft, zijn naar hij
meent, de raadsleden, die ook op de straat
komen nog beter in staat om over de waarde
van een werkman, die ze daar bezig zien, te
oordeelen dan de burgemeester, die hier op
het stadhuis zit en misschien nog beter dan
de gemeentebouwmeester zelf, die er toch ook
niet altijd bij staat. Wat het secretarie-perso
neel betreft, dat is nu eenmaal bij de wet an
ders geregeld, en daaraan is dus niets te doen.
De VOORZITTER moet in de eerste plaats
opkomen tegen de bewering van den heer
De Jonge dat burgemeester en wethoudeTS
den raad er in zouden hebben laten loopen,
Wanneer de raadsleden een reglement of ver
ordening een week of drie hebben kun
nen bestudeeren, kan toch niet met recht
beweerd worden, dat dit er bij verrassing is
doorgejaagd. Bovendien, burgemeester en
wethouders hebben er geen belang bij, om de
rechten van den gemeenteraad te bekorten.
Hetgeen geschied is, is door de wethouders
betreurd, maar het feit lag er en zij moesten
de benoeming doen. Hetgeen echter nu door
den heer De Jonge wordt voorgesteld, hebben
burgemeester en wethouders door hun nader
voorstel willen geven, n.l. door het eerste lid
van artikel 7 te laten vervallen, dan wordt
de toestand hersteld, zooals die voordien be
stond. De heer De Jonge acht het een be
zwaar, dat het recht van benoeming dan bij
verschillende besluiten geregeld blijft en dit
voor den raad minder overzichtelijk is. Maar
dat is ook geen bezwaar, want hij kan op de
verordening een klapper krijgen, die naar die
verschillende besluiten en reglementen ver-
wijst. Op de bewering dat een raadslid beter
de waarde van een werkman zou kunnen be
oordeelen dan burgemeester en wethouders,
omdat een raadslid langs de straat loopt, zal
spreker maar niet ingaan, maar de raad moet
wel begrijpen, dat er voor de werklieden een
reglement en ook een persioenregehng be
staat, waarmede men biji benoeming te maken
heeft. Indien burgemeester en wethouders
in de voorgestelde regeling geen bezwaar
zagen, zouden ze dat zeker niet aanvoeren.
Het bestaat inderdaad, doch overigens hebben
ze aan het uit den raad opgekomen verlan-
eventueel werklieden ter benoeming zal moe
ten voordragen. Hij acht het ook regelmatig
dat de baas die er mede moet werken in het
aanstellen van die menschen adviseert. Hij
acht het niet noodig dat de geheele raad zich
daarover uitspreekt en meent, dat het best
blijven kan zooals het is.
De heer VAN CADSAND merkt op, dat zijn
streven in 't geheel niet gaat tegen den heer
Doombos.
De heer HAMELINK acht aanneming van
het voorstel-De "Jonge ook 't meest aanbeve-
lenswaard; dan zal men weten waaraan zich
te houden. Mocht dan het vaststellen eener
verordening noodzakelijk blijken, dan krijgt
men daarin een overzicht van alles wat hierbjj
te pas komt en dit is overzichtelijker. Hij voor
zich stelt zoo geen prijs op het deelnemen aan
die verschillende benoemingen, die toch op een
voordracht of aanbeveling geschieden, maar
dan blijft men bewaard voor verrassingen, die
een onaangename stemming verwekken.
De heer GEELHOEDTAl het stof hierover
is opgeworpen door de benoeming van den
bode.
De heer HAMELINK: Maar dat hebben je
zelf klaar gemaakt ook.
De heer GEELHOEDT: Maar de raad had
die regeling aangenomen, die ons allemaal
verrastte.
De heer HAMELINK: En dat hebben je ons
verweten!
De heer GEELHOEDT: Ik voor mij stel als
wethouder geen prijs op dat benoemingsrecht
en wanneer de raad dat wel doet, wil ik haar
gaarne dat recht geven. Laat ons dan maar
alles wat kan bij den raad brengen.
De heer DE BAKKER verklaart zich niet
bewust te zijn, een beschuldiging aan het
adres van den bouwmeester te hebben uitge
sproken. Hij hoorde daar echter den voorzit
ter iets zeggen van ovememing der nieuwe
beerschuit, in tegenwoordigheid der commis-
sie van bijstand. Dat verwondert hem wel
eenigszins, dat de commissie daarvoor zal ge-
roepen worden, maar dat burgemeester en
wethouders die niet noodig hebben gehad
gen door hun eigen voorstel willen voldoen.
De heer SCHEELE moet opkomen tegen de voor de ovememing van het pompstaUon.
van den heer De Jonae. dat buree- De heer HAMELINK: Dat is natuurlijk mdt
uitspraak van den heer De Jonge, dat burge
meester en wethouders tegen beter weten den
raad er tusschen zouden genomen hebben. De
wethouders hadden van eerst af de overtui-
ging, dat evenals nog steeds was geschied, de
gemeenteraad den gemeentebode zou benoe
men. Toen het tijdstip daarvoor aangebroken
was bleek hun echter, dat volgens de bewoor-
dingen van artikel 7 van het Ambtenaren
reglement, die taak aan burgemeester en wet
houders was opgedragen. Dat artikel was
goedgekeurd door den gemeenteraad en die
had alzoo aan burgemeester en wethouders
zelf die opdracht gegeven. Het college moest
die uitvoeren, dat kon niet anders. Het ver
leenen van ontslag aan den ouden bode moest
nog door den raad worden verleend, maar
toen men voor de benoeming stond maakte de
secretaris er opmerkzaam op, dat krachtens
het inmiddels goedgekeurde reglement burge
meester en wethouders moesten benoemen.
De heer De Jonge laat er dus door zijn voor-
stelling een verkeerd licht op vallen.
Wat de heer Van Driel betreft, die is dit-
maal in zijn betoog zeer bezadigd, die spreekt
zijn meening uit, zonder meer, maar over de
verklaring van den heer Van Cadsand moet
hij zich verwonderen, want die kon nu door
het voorstel van burgemeester en wethouders
krijgen wat hij zelf volgens zijn voorstel had
gewenscht en steunt nu toch het voorstel van
den heer De Jonge. Hij heeft vroeger toch
ook op het standpunt gestaan, dat het be
noemen van werklieden aan burgemeester en
wethouders moest worden overgelaten. Als
hij dus met den heer De Jonge instemt, wil
hij de bevoegdheid van burgemeester en wet
houders weer inkrimpen en alzoo teruggaan.
Hij kan niet anders dan den raad adviseeren
j zich aan te sluiten bij het voorstel van bur-
gemeester en wethouders.
De heer VERLINDE verklaart, dat hij
burgemeester en wethouders niet wil aanval-
len over de benoeming van den gemeentebode.
We hebben, zegt hij, allemaal een fout ge
maakt, de raad evengoed als de wethouders,
daar we geen van alien de strekking van het
eerste lid van artikel 7 goed hebben bekeken.
De .wethouders zouden echter het gebeurde
hebben kunnen voorkomen, door, zoodra zij
daarvan op de hoogte werden gesteld, te be
sluiten de benoeming aan te houden en het
reglement eerst door den raad te laten wijzi-
gen. Dat was mogelijk geweest. En wat het
benoemen van een werkman betreft, gewoon
lijk wordt er iemand tijdelijk aangenomen, in
dienst gehouden en na verloop van een jaar
wordt die door burgemeester en wethouders
aanvaard. Spreker acht die regeling niet
juist. Er zou volgens hem, als er iemand
noodig is, een oproeping moeten gedaan
worden. Dan kon men zien wie zich aan-
meldde en daaruit een keuze doen. In zoo'n
plaatsje als hier, waar men iedereen kent,
kunnen de raadsleden ook best zeggen of
zoo'n sollicitant al of niet geschikt is. Nu
geschiedt de benoeming toch ook maar op
advies van den gemeentebouwmeester en als
er een oproeping gedaan werd zou men een
zuiverder toestand krijgen. Dan kan de be
noeming door den raad geschieden. Men zal
toch wel kunnen beoordeelen of iemand in
staat is de straat op te vegen of niet en als
het een vakman moet zijn, kan men zich ook
best door informaties over zijn capaciteiten
op de hoogte stellen.
Spreker is dus sterk voor het voorstel van
den heer De Jonge. Dit laat ook nog de ge
legenheid open een en ander nader bij veror
dening te regelen en dan kan men nog altijd
zien.
De heer VAN CADSAND geeft in antwoord
op de verwondering van den heer Scheele te
kennen, dat hij zich achter het voorstel van
den heer De Jonge schaart, omdat dit meer
geeft dan hij aanvankelijk gevraagd heeft.
Dat hij daarvoor is spreekt dus van zelf.
De heer DE BAKKER gevoelt ook veel
voor het voorstel van den heer De Jonge en
wat de capaciteit der raadsleden betreft, om
die menschen te benoemendddr kan hij
wel iets over zeggen. Hij zag dezer dagen
een gemeentewerkman op de nieuwe beer
schuit dit is een gebied waarop spreker dan
toch wel thuis is. Die man zal zijn opdracht
hebben gehad van den gemeentebouwmeester
en hij wil het dezen niet kwalijk nemen, want
die weet dat zelf ook niet, maar die man
handelde daar geheel verkeerd. Hij is dus
van meening, dat de raad best de kwaliteiten
bezit om gemeentewerklieden te benoemen;
h(j kan dus, behoudens een kleine verande-
ring, met het voorstel-De Jonge genoegen
nemen.
De VOORZITTER moet opkomen tegen de
beschuldiging die de heer De Bakker hier
tegenover den heer Dodrnbos uitspreekt.
Straks gaan burgemeester en wethouders met
de commissie van bijstand de nieuwe beer
schuit beoordeelen alvorens deze wordt over-
genomen. De heer De Bakker moet zich ech
ter onthouden van hier personen te bespreken
die zich hier niet kunnen verdedigen.
De heer DE BAKKER is zich niet bewust
den bouwmeester van iets beschuldigd te heb
ben.
De heer HUIJSSEN wijst er naar aanleiding
van de besprekingen op, dat we straks een
nieuwen bouwmeester zullen krijgen en dat
deze dan toch evengoed als zijn voorganger
zoo belangrijk.
De .heer VAN CADSANDIk had daarover
bij de omvraag ook nog iets willen zeggen,
maar daarin is de commissie niet gekend.
De heer COLSEN zou dan daartegen pro-
testeeren.
De VOORZITTER: De heeren spreken voor
hun beurt, dat pompstation is nog niet over-
genomen. Wel moest er dezer dagen een op-
neming gedaan worden, op verzoek van den
aannemer, omdat de opleveringstermijn ver-
streken was en deze zijn laatsten termijn zou
kunnen ontvangen. Voor de officieele over-
neming zal echter de geheele raad worden uit-
genoodigd, waarvoor bij dit belangrijk werk
alle aanleiding is. Bij die niet-officieele opne-
ming is het lid der commissie de heer Ver-
linde nog tegenwoordig geweest, hoewei die
niet was gevraagd. Van den heer De Bakker
wisten we, dat die niet in de stad was.
De heer DE BAKKER: Uit de stad? Neen,
neen, neen!
De VOORZITTER: De vorige week is de
heer Van Cadsand bij me geweest met de
vraag wanneer het raadszitting was en toen
ik hem den datum van heden noemde,- gaf hij
te kennen er dan zijn reisplan niet voor te
moeten veranderen. Ik wist dat hij zijn vrouw
die elders verpleegd wordt ging afhalen en dat
hij dus ook uit de stad was.
De heer VAN CADSANDEen bezoek bren
gen.
De VOORZITTER: Dat is dan een vergis-
sing. De heer De Bakker was ook niet thuis,
zoodat geen voldoende opneming kon plaats
hebben, maar we zijn dan met hetgeen gebeu-
ren moest doorgegaan met den heer Bongaerts
en den aannemer.
De heer DE JAGER: Maar behoort dat nu
allemaal bij dit onderwerp thuis? Ik dacht
dat het ging over het voorstel van den heer
De Jonge?
De VOORZITTER erkent de juistheid dier
opmerking. Deze beschouwingen zijn echter
onwillekeurig uit de besprekingen ontstaan eh
het werd nu een aanleiding om de heeren in
te lichten.
De heer VAN CADSAND vraagt, of hij nog
een vraag mag doen, die hij anders bij de om
vraag had willen stellen, n.l. dat hij nog niet
weet, of hij wel al lid der commissie van bij
stand is. Bij de benoeming in de vorige ver
gadering heeft de voorzitter gezegd, dat aan
de benoemden zou worden kennis gegeven. Hij
heeft echter nog geen kennisgeving ontvan
gen en heeft de benoemihg dus nog niet kun
nen aannemen. Vroeger werd daarvoor staan
de de benoeming gelegenheid gegeven.
De VOORZITTER zegt toe, dat de kennis
geving zal worden gezonden.
Hij komt thans terug op het aan de orde
zijnd onderwerp en zegt in stemming te zullen
brengen het voorstel van burgemeester en
wethouders.
De heer GEELHOEDT meent, dat het voor
stel van den heer De, Jonge, als van de verste
strekking, het eerst in stemming behoort te
komen.
De VOORZITTER geeft dit niet toe en
meent, gehoord de verschillende verklarmgen,
dat er wel geen gevaar voor verwerping van
het voorstel van den heer De Jonge bestaat.
De heer GEELHOEDT acht dit toch niet
juist; het gebruik is toch dat voorstellen die
de verste strekking hebben het eerst in aan-
merking komen?
De VOORZITTER: Voorstellen van burge
meester en wethouders genieten prioriteit; zij
die voor het voorstel van den heer De Jonge
zijn moeten dan hier maar tegen stemmen.
Wordt het verworpen, dan kan het voorstel
van den heer De Jonge geacht worden te zijn
aangenomen.
Het voorstel van burgemeester en wethou
ders wordt verworpen met 12 tegen 3 stem-
men.
Voor stemmen de heeren De Jager, Huijs-
sen en Scheele; tegen stemmen de heeren De
Jonge, Verlinde, Van Aken, De Bruijn, De
Bakker, Colsen, Van Driel, Van den Bulck,
Van Doeselaar, Van Cadsand, Hamelink en
Geelhoedt.
6. Vaststellen eener verordening en een
raadsbesluit ingevolge de Winkelslui-
tingswet.
Het zal uwen raad bekend zijn schrijven
burgemeester en wethouders dat de slui-
ting van winkels bij de wet van 29 November
1930, Staatsiblad no. 460, is geregeld.
Ofschoon deze wet nog niet in werking is
getreden, kunnen blijkens artikel 13, alinea
2, verordeningen ter uitvoering van de artike-
len 6 en 9 v66r het tijdstip harer inwerking-
treding worden vastgesteld en goedgekeurd.
Artikel 6 bepaalt, dat -de gemeenteraad
onder goedkeuring der Kroon, kan voor-
schrijven, dat op een werkdag per week, ge-
durende een gedeelte van dien dag en wel
vddr of nA 1 uur des namiddags, alle of be-
paalde groepen van winkels binnen de ge
meente voor het publiek gesloten moeten zijn.
De dag en het daggedeelte hiervoren bedoeld,
moeten in de verordening worden aange
wezen; zij kunnen verschillend zijn voor ver
schillende gedeelten der gemeente en voor
verschillende groepen van winkels.
Ingevolge artikel 9, alinea 1 der wet kun
nen, indien bijzondere omstandigheden afwij
kingen van bepalingen dezer wet in eene ge
meente gewenscht maken, deze afwijkingen