1 'V a AC OB DE ZWERVER. TOCH NOG EEN GOEDE KERSTMIS. Een Zweedsche Kerstgeschiedenis. DE KERSTBOOM. GEEN KERSTMANNETJE IN MEXICO. „Koffers dragen, meneer?" Do haastige reiziger, die op Kerstavond kille stationsgebouw btnnenatapte, scheen niet te hooren, wat de jongen, die rillend van koude tegen de muur stond geleund, hem txoeg. Hij liep tenminste zonder te antwoor- SeD loor. En de jongen Karel heette hij itaarde weer moedelooa voor zich uit. Zoo slecht ala vandaag was het dan ook nog nooit geweest! Iederen dag stond hij hier om de k.offers van de reizigers te dragen. En zoo baalde hij een klein bedragje bij elkaar te ^reinig om van te leven en te veel om te ster- #en. Maar het ging dan nog tot nu toe. Moe der verdiende er soms nog wat bij met strij- ken in een strijkinrichting, maar daar was Ook geen vast werk. Soms kon ze voor een schamel loontje een dag komen helpen. H<5, wat was het koud. Echt Kerstweertje boorzooals je dat altijd in de boeken las. Da sneeuw viel in dichte vlokken neer; alles iraa wit. Wei mooi natuurljjk, maar als je geen warme winterjas hebt NQm »tfaaao< ft Scheen wei of de menschen heelemaal niet eeisden met Kerstmis. Maar er was nog ddn kans. Dadelijk kwam de groote trein uit Parijs. Daar waren altijd veel reizigera voor. Kijk, daar kwamen.de eersten al. „Koffers dragen, meneer?" Die hoorden niets. Hadden het te druk met elkaar. Den volgende dan maar: „Meneer...M »Wat mot je jongen?" „Of ik Uw koffertje mag dragen?" „Dank je, dat kan ik zelf wel." H6, wat viel de sneeuw nu dicht. Je kon bijna niks meer zien. En wat was het koud. Karel rilde over zijn geheele lichaam. „Koffers dragen, meneer...?" hakkelde hij. Een heer met een dame aan zijn arm trad qp hem toe. Hjj probeerde te glimlachen ffekkkoffers dragezei hij nog zacht. Daarop werd alles duister voor zijn oogen. Toen hij bij kwam lag hij thuis in zijn bed. Moeder zat bij hem en hield z'n hand vast. „Kareltje", zei ze zacht, „Kareltje m'n jon- Enben je flauw gevallen? Had je het 6 koud?" „Hoe kom ik hier?" stamelde hfl. „Een heer en een dame hebben je hier ge- bracht mijn jongen. Ze waren met de auto. STan Hendriks, de eerste kruier, hebben ze je «di es gekregen." „En waar zijn die meneer en die dame Odu vroeg Karel. „Ze zijn weer weg gegaan, jongen. Ze moes- tttn den trein nog halen." „Ik heb maar vijftien centen voor van- flaag", zei hij zacht. „Jammer, dat ik nou juist flauw moest vallen, toen de Parijsche trein kwam. Daar hadden vast nog wel klanten bjj- gezeten „Het geeft niet hoor", zei ze zachtjes, „we sullen er wel zien te komen Toen, plotseling, werd er gebeld. Moeder ging open doen en kwam even later terug taetden heer en de dame. „Zoo moedertje", zei de meneer vriendelijk, ,4a de kleine patient al bijgekomen? Kom, dat Is prettig! Waoht nu eens even." En terwijl de dame vriendelijk glimlachend aan het bed van Karel ging zitten, ging de meneer naar de deur, opende deze en floot. Toen stapte een knecht binnen, van onderen tot boven beladen met pakjes* „Zoo, dat zijn de kerstcadeautjes", zei de meneer. ,,Bij Kerstmis hooren nu eenmaal verrassingen nietwaar! Laten we eens even uitpakken." En daar gingen de touwtjes en de papieren los. Op de tafel groeide een berg van heer- lijkheden, waarnaar moeder en Karel met glinsterende oogen zaten te kijken. En toen dat alles uitgepakt was zei de me neer: „Vertel me nu eens Karel, hoe oud ben je?" „Vijftien jaar meneer", zei Karel. „Zoo, vijftien jaar. Kan je goed fietsen?" „Ja meneer", haastte Karel zich te zeggen. „Ik heb het geleerd op de fiets van den sta- tionschef. Ik mocht weleens boodschappen voor hem doen, ziet U." „Ik geloof", sprak de meneer, „dat jij juist het jongentje bent, dat ik gebruiken kan. Kijk ereens Karel, ik heb hier in de stad een kan- toor opgericht en daarvoor heb ik een loop- jongen noodig. Een handige jongen, zie je, die goed kan fietsen, die beleefd is en die vlug kan werken en niet een half uur bij een draai- orgel gaat staan luisteren, terwijl de klanten wachten. Ik betaal je veertig gulden in de tnaand m'n jongen. Voel je er iets voor?" Het was alsof alles voor de oogen von Karel ronddraaide. Veertig gulden in de maand. Maar dat was een fortuineen vermogen1 Dadelijk stamelde hij: „Heel graag meneer!" „Zoo, dat is dan in orde. En nu wat anders. Juffrouw" dat ging tegen Karel's moeder „ik wilde U ook eens even wat vragen. Ik ga over een paar weken trouwen. Om het huishouden te doen, hebben we echter iemand noodig. Mijn vrouw is schrijfster en heeft geen itijd om alle huiselijke bezigheden zelf te doen. Zoudt U ons daarbjj willen helpen. Ik zal U er natuurlijk goed voor betalen." Dat moeder dadelijk toestemde behoef ik Jullie niet eens te zeggen. Het was dan ook bjjna te mooi om waar te zijn. ,,Goed", zei de meneer, „dan zou ik zoo zeg gen: als we morgen maar eens dadelijk be- gonnen met Karel? Dat is dan afgesproken. En nu menschen: een plezierige Kerstmis. Wij moeten nog verder vanavond." Dat de Kerstavond voor moeder en Karel zeer gezellig werd, behoef ik niet eens meer te vertellen. Dit 1* de geschiedenla van Jacob, de jonge Bwerver. De ouders van Jacob, die heel fat- •oenlijke menschen in het dorpje waren ge weest Waren al jong gestorven en daar Jacob geen familie had, was hij wat je noemt de verschoppeling van het dorp. Hij luierde meer dan hij werkte en het gebeurde zelfs vaak, dat hij' dagen lang niet thuis kwam er dan in de naburige bergen en bosschen rondzwierf. Wanneer hij na een dergelijke zwerftocht in het huis van den meubelmaker, waar hij was ondergebracht, terugkeerde, kreeg hij een pak slaag, maar dat maakte niet den minsten in- druk op Jacob en scheen hem alleen maar tot nog erger kattekwaad aan te sporen. De meu belmaker had reeds een enkele keer bij den burgemeester zijn beklag gedaan, doch deze wist er niet veel op te antwoorden. Zoo had Jacob langzamerhand bijna ieder- een in het dorpje tot zijn vijand gemaakt, be- halve de boerin van de boerderij „De Morgen- ster". De menschen en zelfs haar man konden niet zoo hard klagen of z*j trachtte altijd partij voor den armen zwerver, zooals zij hem noem- de, te trekken. Haar moederlijk instinct ver- telde haar, dat Jacob van inborst niet kwaad kon zijn, had hjj een poosje geleden niet een hondje uit de bergbeek van den verdrinkings- dood gered? Wie was er het brandende huis binnengegaan om een klein meisje te redden in dien vreeselijken nacht, toen de boerderij van boer Svenstrom tot aan den grond toe was afgebrand? Dit hadden de menschen al weer lang vergeten en zij keken alleen naar zijn baldadig gedrag, alsof dit de eenige kant van zijn karakter was. Doch niemand dacht er over na, dat Jacob al heel jong de liefde- rijke zorg van zijn moeder en de raadgevingen van zijn vader had moeten missen, niemand dacht er over na, dat Jacob van de vrouw van j den meubelmaker nog nooit anders dan scheldwoorden had gehad en bovendien van den meubelmaker zelf veel slaag en weinig eten. Kerstmis naderde, het feest van goedertie- rendheid en in alle menschen een welbehagen. In het dorpje begonnen de menschen al hun voorbereidingen te treffen. Dit jaar had boer Borger besloten, dat hun jongste zoon Karl voor de eerste keer de Kerstnacht mocht meemaken. Dien avond werd hij door moeder heel warm ingepakt, want het was wel bijna een goed uur gaans naar de kerk en er woei een venijnig koude wind.. Hjj zou tusschen va der en den ouden knecht in- loopen, moeder bleef thuis om grootmoeder, die niet zoo ver meer kon loopen, gezelschap te houden. Moeder deed hen uitgelei- de tot aan de deur en toen stapten zij de donkere nacht in. Brr.wat was het koud Een scherpe Noordoosten- wind woei hen pal in het gelaat en deed de oogen van kleinen Karl tranen. Maar hij klaagde niet, hij was veel te blij dat hij naast vader mee mocht loopen. Onderwijlwas moeder Borger thuis gebleven en had met grootmoeder voor het lekker knappende haardvuur zittende, hand- werkje zitten breien. Toen het tegen elf uur liep, was grootmoeder naar bed ge gaan en moeder Borger al leen achter gebleven. Zij begon vast voorbereidingen te treffen voor den disch, want de mannen zouden bij hun terugkomst wel honge- rig zijn. Zoo werd het nacht. Het werd kwart over vijf, doch toen de klok half zes aanwees kon moeder het in de kamer niet langer meer uithouden. Zij sloeg een doek om en liep naar buiten. De wind sloeg haar venijnig koud in het gelaat, doch het deerde haar niet. Zij klopte bij haar buurman, boer Dobbelstrom aan en vroeg of de anderen al thuis waren. Al langer dan een uur, zei boer Dobbelstrom en toen vrouw Borger vertelde, dat er nog niemand was teruggekeerd, ver- klaarde hij zich onmiddellijk bereid om met haar op weg te gaan en naar de achterblijvers te zoeken. Ze behoefden niet ver te loopen, toen zij reeds stemmengeraas hoorden. „Waar is Karl?" vroeg zrj doodelijk ver- schrikt. Boer Borger vertelde, dat zij hem plotseling kwijt waren geraakt. Zij hadden overal ge- zocht, sdoch het was hen nog niet gelukt om hem terug te vinden. Verslagen ging het ge zelschap naar huis om eerst wat te eten en daama met fakkels den omtrek te gaan door- zoeken. Toen men zoo zwijgend aan het eten was, werd er plotseling geklopt. Wie stond daar? Jacob de zwerver met den kleinen Karl in zijn armen. Hij had zijn eigen schamel jasje om het kleine ventje heen geslagen, dat even gerust sliep als in zijn bedje. Hij bleef aarzelend staan, doch nauwelijks had moeder Borger hem gezien of zij snelde hem tegemoet en omarBide tegelijkertijd Jacob en den kleinen Karl die wakker was geworden en nieuwsgierig om zich heen keek. Toen begon hij op eens luidkeels te schreien. Jacob wilde zich heel bescheiden terugtrek- ken, doch moeder Borger greep hem bij de hand en trok hem de huiskamer binnen. Daar schonk zij een lekkere l^op warme koffie voor hem in en smeerde een paar dikke krente- boterhammen. Terwijl Jacob evenals de kleine Karl zich aan het brood te goed deden ver telde Jacob aarzelend en met horten en beet- jes. wat er was gebeurd. Hij was dien avond naar de hut van de ko- lenbranders gegaan om daar den nacht door te brengen, toen hij op zrjn weg plotseling werd getroffen door het geschrei van een kind. Hij wist al heel spoedig waar het vandaan kwam en ontdekte den kleinen Karl die dood- moe bij een boom neerzat en de waterlanders den vrijen loop liet. Op zijn vraag wat er aan de hand was, vertelde de kleine Karl dat hij in de kerk in het gedrang zijn vader kwijt was geraakt en toen getracht had om alleen den weg naar huis te vinden, maar hij was verdwaald en ten slotte had Jacob hem dood- moe aangetroffen. Daar hij bijna geen stap meer kon doen had Jacob het knaapje in zijn armen genomen en hem zoo den langen weg terug naar huis gedragen. Toen hij zijn verhaal had gedaan keek hij bescheiden voor zich en stond op.om afscheid te nemen. „Waar ga je nu naar toe?" vroeg boer Bor ger zacht en getroffen door het moedige ge drag van den jongen van wien de menschen nooit anders dan kwaad hadden gesproken. „Naar de hut van den kolenbrander", zei Jacob. „Daar komt niets van in", zei moeder Bor ger plotseling zeer beslist, „wij hebben nog wel een bed voor jou en daar ga jjj vannacht maar lekker slapen. Morgen j>raten wij dan nog wel eens verder". Zoo geschiedde het dat Jacob in plaats van in den kouden hut, waar hij onder wat vod- den moest slapen, een heerlijk warm bed kreeg en voor den eersten keer sedert jarer. werd hij door een zorgvuldige moederhand toegedekt, en kreeg hij weer een nachtzoen. Dienzelfden nacht wist moeder Borger van haar man gedaan te krijgen, dat hij besloot om den jongen bij zich te houden en hem in de boerderij groot te brengen. ,,Een jongen die zoo handelt kan niet slecht zijn", zei ze eenvoudig en Jacob heeft vanaf dien gedenkwaardigen Kerstnacht het ver- trouwen van zgn weldoeners nimmer be- schaamd. Hij werd later een flinke boer en niemand waagde het meer om hem voor Jacob den zwerver uit te schelden. Hier staat hfl dan, de lang verwachte kerst- boom. Jullie hebt allemaal naar hem ver- langd, is 't niet? Ik kan het me begrijpen hoor! Hg is zoo mooi, en in al zijn geflonker en zijn geschitter toch zoo gemoedelijk en ge zellig, dat iedereen van hem moet houden. Vader of moeder heeft de boom gekocht op de kerstboomenmarkt. Of misschien mocht je zelf wel mee, om een mooie uit te zoeken. En toen die boom, frisch en fel-groen, z66 van buiten in de huiskamer kwam, bracht hij er een heerlijke geest. Het was net alsof de ge- zelligheid van den Kersttijd met dien groenen kerstboom de kamer was binnengestapt. En dan wordt de kerstboom versierd. Dat is ook een heerlijk werkje. Uit de doos van verleden jaar worden alle mooie versierselen uit de watten gehaald. Dan zie je plotseling weer al die heerlijkheden voor je, die je eigen lijk vergeten was. En als de boom er eindelijk in voile pracht staat en' de kaarsjes branden en de pakjes met roode lintjes erom liggen klaar, dan heb je het prettige gevoel te kunnen zeggen: ,,H6, het is weer Kerstmis... het heerlgkste feest van het geheele jaar." OP DE HISTORJSCHE PLEK. Kerstmis in Bethlehem. Wanneer men in de kerken der Noordelijke landen de stal van Bethlehem ziet opgesteld, zou men daaruit den indruk kunnen krijgen, dat Bethlehem in het Noordwesten van Euro- pa ligt. De sneeuw ontbreekt haast nooit, evenmin als dennen, trapgeveltjes enz. op den achtergrond. De stal zelf met'vakwerk van balkea en een strooien dak vormt een vreemde tegenstelling met de gestalten van de H. Fa milie, de herders en de Wijzen uit het Oosten, die Oostersche kleeding dragen. Hetzelfde kan gezegd worden van de schilderijen van alle eeuwen. Geheel en al verwonderlijk is het niet, want als wg Kerstmis vieren, is het win ter. Denneboomen en eenzaam gelegen huis- jes, dik onder de sneeuw, behooren bij het landschap. Het duidelijkst is dat te zien bij den meest primitieven vorm van uitbeelding: de Kerst-prentbriefkaarten. Sneeuw en den nen behooren nu eenmaal bij de Kerststem- ming; op andere wijze kan men de eenvoudige menschen niet in die stemming brengen. Vandaar dan ook de geweldige teleurstel- ling, die velen ondgrvinden, wanneer zij het Kerstfeest vieren op de historische plek. Hun Kerststemming blijkt niet te scheiden van sneeuw en dennen. In Palestina heerscht nu eenmaal een ander klimaat, wat ten gevolge heeft, dat de levensomstandigheden, de ge- woonten, de menschen zelf er anders zijn en... dat er geen dennen groeien en geen sneeuw op de velden ligt. Ook in December brandt de zon fel op den uitgedroogden grond en de Kerststemming, die men hier vindt, staat ge heel los van de sneeuw en dennen. In Zuid- Afrika, in Califomie en op de Philippijnen kan men misschien nog een Kerststemming opwekken met de „traditioneele" middelen, doch in Bethlehem zelf gaat dat niet. Daar ondervindt men de vreugde om de geboorte van den Zaligmaker onvermengd, of men ge- voelt een volslagen leegte. Bethlehem is een aardig stadje, bekoorlijker dan andere dorpjes in Palestina, doch geheel en al Oostersch. Tusschen de vele Joden en Mohammedanen wonen wel een aantal Chris- tenen, doch deze komen in landaard, karakter en gewoonten meer met de Arabieren overeen dan met de West-Europeesche volkeren. Christendom is ook anders dan het onze: wil der, fanatieker. Zij hebben onafgebrokwn voor hun geloof moeten strijden en dat niet alleen met geestelgke wapenen. Ook tusschen de Christenen onderling is het niet alles pats en vree. De kerk boven de grot, waarin Jezus volgens de plaatseljjke overlevering geboren zou zgn, behoort aan drie groepen: Roomsciir en Grieksch-Katholieken en Armeniera Niet alleen zijn de'tijden der verschillende gods- dienstoefeningen nauwkeurig geregeld, dock ook de kerk en zelfs de kleine grot zijn ves- deeld in stukken, die aan de verschillende ker ken toebehooren. Bij de verde eling zijn er eenige gedeelten overgeschoten, die niemand toebehooren en daarom ook door riiemand schoongehouden worden. Ze zien er dan ook naar uit. e®- i 69- 6 Op zijn tocht door de bosschen had het Kerstmannetje een vreemde ont- moetieg. Op de sneeuwvlakte was een hert hem achtema geloopen en vroeg hem met Kerstmis niet te ver geten. Als je nu netjes de cijfertjes met lijntjes verbindt, beginnende met 1, dan zal je het hert zien verschijnen. Hierover kan men zich nog gemakkelijker heenzetten dan over het feit, dat de gods- dienstoefeningen elk oogenblik aanleiding kunnen geven tot krakeel. Als er een beetja te lang over de plechtigheden wordt gedaan. al3 bij ongeluk utensilien van een andere' kerk worden gebruikt, over haar „terrein" wordt geloopen of gereserveerde plaatsen van haar leden worden ingenomen, dreigt er dadelgk een gevecht. Tusschen de geloovigen bevinden zich dan ook de noodige politie-agenten; vroe- ger werd de orde gehandhaafd door Turksche soldaten. Er is echter ook iets ontroerends in het gezicht van de dicht opeengepakte ma- nigte. Monniken, pelgrims in Europeeschh kleeding, mannen met naakte beenen in Ara- bische kleeding, vrouwen met helmachtig® hoofdtooien en mannen met tulbanden. Een zeer heterogeen gezelschap, doch alien geloo vigen, die bereid zijn voor hun geloof te strjj- den en als het zoo uitkomt, in dien strijd go dood of gewond te worden. DE STER VAN BETHLEHEM. Het Mexicaansche ministerie van onderwijs heeft bet Kerstmannetje in den ban gedaan, omdat het niet „nationaal" is. Het rijdt im- mers in een slede, door een rendier getrokken, over de sneeuw? Nu, rendieren zgn er in Mexico niet, sneeuw valt er slechts in het schaarsch bevolkte hooggebergte en daarom is de geheele sprookjesfiguur afgekeurd. Men zag echter in, dat ook Mexicaansche kinderen het niet zonder sprookjes kunnen stellen en daarom werd tegelgkertgd bevolen, dat het Kerstmannetje zou worden vervangen door de meer „nationale" figuur van Quetzal- coath, wat „de gevederde slang" beteekent. Dit is de oude Indiaansche god der goede da- den en de voomaamste godheid der Azteken. De opzet ligt voor de hand. De tgden der Az teken en der nog oudere Tolteken doen hun invloed nog steeds gelden. De mythische figu- ren uit dien tjjd zijn nog niet vergeten en vooral Quetzalcoath met zijn vele goede daden is bekend in elk gezin. Christelijk of heidensch. Een gevederde slang was de symbool van voorspoed en zegen, terwijl de slang van de vroegste tijden af aanbeden is, o.a. als symbool van de „goddelijke speer", de bliksemstraal. Hij verliet zijn zonnewoning om de Azteken hun gebruiken en hun beschaving te leeren en wordt als zoodanig afgebeeld als een oude man met een baard in een lang wit gewaad, doch ook wel als een krachtigen jongeling met een groote gevederde slang om het lichaam. De Tolteken en na hen de Azteken geloof- den, dat Quetzalcoath de aarde vruchtbaar maakte en het gewas deed groeien. Hij wordt als zonnegod soms afgebeeld als voortkomend uit een gouden schijf. Als gevolg van de ffiO- verij van Tezcatlipoca (de „vurige Spiegel", te vergelijken met Zeus en Jupiter in dft Grieksche en Romeinsche mythologie) wierp Quetzalcoalh zichzelf op den brandstapel. Zijn hart van zuiver goud steeg echter op naar den hemel, vanwaar het nog steeds zijn aanbid- ders zegent. Dit is nu de figuur, die voor he* brave Kerstmannetje in de plaats wordt ge- steld!

Krantenbank Zeeland

Ter Neuzensche Courant / Neuzensche Courant / (Algemeen) nieuws en advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen | 1931 | | pagina 3