De VOORZITTER voegt hieraan, voor wat
irraag 3 betreft, aan toe, dat bet zijn bedoe-
jmg is den raad in de volgende week weer
brjeen te roepen en dat dan naar hij hoopt
een steunregeling aan de orde zal kunnen
worden gesteld. Het advies der commissie
■voor de steunverleening is daarover mgewon-
r'€De beer't GILDE vraagt, of, wanneer even-
Pueel die over te leggen steunregelmg volgens
de Ter Neuzenscbe zou worden aangenomen
en ingevoerd, de reden voor de eerste vraag
dan niet is vervallen.
33e VOORZITTER wenscht even vast te
ieeeren dat de in te dienen steunregeling met
aal zijn overeenkomstig die te Ter Neuzen;
wel een dergelijke, een regeling door den
Minister goed te keuren, doch met dezelfde.
De beer C. HAMELINK verklaart dat zijn
meening tegenovergesteld is aan die van
Burgemeester en Wetbouders en hij bet wel
■degeliik noodig zou oordeelen, dat de bevoegd-
heid tot het in werking stellen en beeindigen
van de steunregeling bij den gemeenteraad
berustte. De werkwijze der steunregeling toch,
gedurende den afgeloopen zomer, is van dien
aard geweest, dat duidelijk naar voren is ge-
i reden. dat het noodzakelijk is, dat de beslis-
sing over zoo'n belangrijke zaak, bij den ge
meenteraad zelf beboort te berusten. Er blijkt
ult dat Burgemeester en Wetbouders met
vol'doende hebben doorvorscht een nood der
tiiden. Ten dage der stopzetting werd dit wel
gemotiveerd, door de omstandigbeid dat de
verschillende werkloozen waren aangenomen
bil de ammoniakfabriek, maar men wist toch
niet boe lang dat zou duren? De men
schen worden daar op de meest willekeunge
■wiize aangenomen en staan ook weer al gauw
«p straat. Onder zulke omstandigbeden en
op zulke losse gronden een steunuitkeering
stopzetten komt aan spreker zeer bedenkelijk
voor en daarom kan een besluit van den raad
daarvoor niet worden gemist; dat kan met
worden overgelaten aan de commissie voor de
steunregeling en aan Burgemeester en Wet
bouders.
lets anders is bet stopzetten van mdividu-
eele uitkeeringen, daar wil hij niet tusscben
komen, maar voor zulke ingrijpende zaken
als de algemeene regeling is toch zeker de
uitspraak van den raad noodig. Indien deze
hiervoor gelden bescbikbaar stelt, dient deze
er ook over te beslissen of bet al of met zal
uitgekeerd worden. De uitvoering van Burge
meester en Wetbouders en de commissie be-
doelt dat men den steun doet toekomen aan
degenen die het noodig hebben. Maar of er
al of niet zal worden uitgekeerd, dat gaat
de geheele gemeente aan, terwijl volgens de
huidige regeling de gemeenteraad daarover
niets te vertellen beeft, wanneer Burgemees
ter en Wethouders door de regeling niet uit
te voeren of stop te zetten afbreuk doen aan
betgeen de raad voor steunverleening aan de
door de crisis getroffen werklieden besloot.
Burgemeester en Wetbouders zeggen, dat
aan degenen die voor steun in aanmerking
kwamen, werk werd gegeven. Spreker vindt
dat prachtig, maar vraagt: is er dan werk
voor iedereen? Er wordt niet aan alien werk
gegeven. en daardoor blijft een groote groep
werkloos loopen, terwijl de steunregeling niet
werkt, en zij dus ongesteund blijven.
De VOORZITTER noemt die conclusie on-
juist; wie steun noodig heeft krijgt die.
De heer C. HAMELINK verstaat het dan
aldus; dat niet alleen werk wordt gegeven,
doch 66k de steunregeling in werking is ge
steld. Hij is het college dankbaar voor bet
toestemmend antwoord op vraag III.
De VOORZITTER: Dat wil zeggen, er wordt
een steunregeling toegezegd.
De heer C. HAMELINK: Die hebben we
al. We hebben echter geen regeling die door
«lem Minister is goedgekeurd, zooals te Ter
Neuzen. Of die regeling nu al niet precies
geljjk zal zijn aan die van Ter Neuzen, en of
er verschil zal zijn in de normen, is voor bet
oogenblik de vraag niet. Hjj aanvaardt de
mededeeling van Burgemeester en Wetbou
ders zooals die gegeven wordt en hoopt, dat
er uitvoering aan zal worden gegeven.
Voorts beeft het betoog van den Voorzitter
en de mededeelingen van Burgemeester en
Wetbouders mijn standpunt betreffende vraag
I niet kunnen veranderen. Ik handhaaf dat
voorstel.
De VOORZITTER noemt toch sprekers
etandpunt over de steunregeling onjuist. Er
is een post voor uitkeeringen op de begroo-
i,n; gebracbt. Burgemeester en Wetbouders
zjjn belast met bet bescbikken over dien post
voor zoover zij dit noodig oordeelen. Zij laten
aich daarbij voorlichten door een commissie,
krachtens raadsbesluit ingesteld.
De beer C. HAMELINK: Ik heb er geen
bezwaar in, dat Burgemeester en Wetbouders
de regeling uitvoeren, maar wel, dat ze die
eigenmachtig stop zetten.
De beer 't GILDE meent ook, dat bet aan
den raad beboort te zijn, om te beslissen, of
met de steunuitkeering zal worden begonnen
of daarmede zal worden gestopt. Dit betreft
de algemeene regeling, niet voor bepaalde
gevallen.
Het voorstel wordt verworpen met 7 tegen
5 stemmen.
Voor stemmen de heeren A. Hamelink, C.
Hamelink, Ortelee, Seghers en 'tFilde; tegen
stemmen de heeren Oggel, De Ruijter, Van
Bendegem, Van de Bilt, Dieleman, J. de Feij
ter en I. de Feijter.
J. Van den beer C. Hamelink is het vol
gende schrijven ingekomen:
Het zjj mij als raadslid vergund Uw college
de volgende vragen te stellen:
1. Zijn Burgemeester en Wetbouders be-
reid aan den raad in de eerstvolgende of zoo
noodig daarop volgende zitting, mede te dee-
tan:
a. of, en zoo ja, welke voorwaarden aan
de, aan de Compagnie Neerlandaise de
1'Azote, gevestigd in onze gemeente,
verleende vergunning krachtens de
Hinderwet zijn gesteld?
2. Indien mocht blijken dat de gevolgen
der verleende vergunning aan genoemde Cornp.
door Burgemeester en Wethouders niet waren
voorzien, zijn zij dan alsnog bereid ten spoe-
dlgste krachtens art. 17 dier wet, nieuwe
voorwaarden op te leggen tot uitsluiting van
,,achade aan eigendommen en gezondbeid en
hinder van emstigen aard, b.v. bet ongeschikt
maken van woningen en het verspreiden van
▼nil of walgelijke dampen" (art. 11c dier
wet), welke bij voortduring in zoo ernstige
mate wordt aangebracht?
3. Wanneer echter wel voorwaarden van
voldoenden waarborg zjjn gesteld, zijn Burge
meester en Wetbouders dan niet van oordeel
dat onverwijld, met alle ten dienste staande
middelen, de naleving der voorwaarden moet
worden afgedwongen, ten einde de omwonen-
den op bevredigende wjjze uit hunne benarde
positie te belpen?
Het antwoord van Burgemeester en Wet
bouders luidt als volgt:
Hoewel Burgemeester en Wetbouders ten
opzichte van Hinderwetsaangelegenheden
geen verantwoording schuldig zijn aan den
Raad, bestaat er bij het College in deze geen
bezwaar, daarover inliohtingen te verstrek-
ken.
Deze en andere Hinderwetsaanvragen be
treffende die fabriek zijn verleend, onder
voorwaarden welke gesteld zijn geheel in
wverleg met het Staatstoezicht op de Volksge-
■ondheid en de Arbeidsinspectie. Een opsoai
ming van de deskundige voorwaarde heeft
geen zin in dit geval te herhalen.
Wat vraag 2 betreft wordt medegedeeld
dat voorzoover de gevolgen van de te verlee-
nen vergunning v66r het inwerking stellen der
fabriek konden worden voorzien, uitvoerige
en doeltreffende voorwaarden gesteld zijn.
Ten deele tengevolge van de omstandigheid
dat de afzet der fabrieken niet in overeen-
stemming is met de capaciteit daarvan, werkt
in het bijzonder de zwavelzuurfabriek niet
zooals bij normaal bedrijf verwacht mag wor
den, waardoor dampen van andere samen-
stelling ontwijken. Ook het storten van de
afgebrande pyriet geeft meer stof, dan ver
wacht kon worden. Ofschoon door de Direc-
tie der fabriek door watersproeien deze stof-
verspreiding wel wordt tegengegaan, worden
toch de vanwege het Staatstoezicht genomen
maatregelen onvoldoende geacht. Een en an-
der is reeds door den Inspecteur van het
Staatstoezicht met den Bedrijfsingenieur be-
sproken, waarbij de mogelijkheid van het stel
len van nadere voorwaarden, zoonoodig, in
uitzicht is gesteld. Indien daarom het gehou-
den overleg niet tot het bedoelde gevolg leidt,
is toepassing van art. 17 der Hinderwet te
wachten.
3. De gestelde voorwaarden worden thans
door de fabriek nageleefd; zonder twijfel zal
op de naleving van de gestelde en eventueel
nieuw te stellen voorwaarden nauwkeurig van
overheidswege worden toegezien. Overigens
kan worden medegedeeld, dat de Directie ons
verzekerd en getoond heeft tegenover derden
alles in 't werk te zullen stellen om zooveel
mogelijk alles te voorkomen wat hinderlijk
voor de omgeving kan zijn.
De heer C. HAMELINK geeft te kennen,
dat, toen hij deze vragen stelde naar aanlei-
ding van den ergerlijken toestand te Sluiskil,
waar een strook grond waarop woningen
staan, zoodanig door stank en walm en stof
wordt verpest, dat die huizen onbewoonbaar
worden, hij zich heeft afgevraagd of een wet
die daartegen waken moet, nog bestaat, De
waarde dier woningen is tot een vjjfde deel
van de vroegere waarde gereduceerd, door het
stof en de walgelijke dampen die daar hangen.
Indien een groep kapitaalbezitters daar een
fabriek sticht, kan men dit als werkverschaf-
fing toejuichen, maar het gaat toch niet aan,
dat deze maar met plompe voeten het eigen-
domsrecht van minder bedeelde omwonenden
vertreedt.
Nu wordt wel gezegd, dat de directie ver
zekerd en getoond heeft tegenover derden
alles in het werk te zullen stellen om de kwes-
tie op te lossen, en hinder voor de omgeving
te voorkomen, maar dat klopt toch niet met
den werkelijken toestand, want de door spre
ker bedoelde omwonenden zijn toch door den
tegenwoordigen toestand geheel gedupeerd,
en ieder die met het bestuur dezer gemeente
belast is, zal z.i. moeten gevoelen, dat alles
in het werk zal behooren te worden gesteld
am die schade en het ongerief voor die men-
schen weg te nemen. Eerst zijn daar wonin
gen onteigend, omdat het te gevaarlijk was
onder de kranen te wonen, en nu heeft men
van wege de fabriek daar weer zelf woningen
voor het personeel gesticht. Waarom heeft
men de woningen van de daar wonenden ook
niet onteigend? Ieder beboort op de bres te
staan om de menschen van den overlast dien
ze hebben en de schade die zij leden te bevrij-
den.
Er is ook wel eens aangevoerd, dat de men
schen indertijd niet tegen de stichting der
fabriek hebben gereclameerd, doch dit motief
kan niet gelden, aangezien de menschen er
niets van geweten hebben, wat dit worden
zou of welke gevolgen dit met zich zou bren-
gen. En indien ook Burgemeester en Wet
houders bij het stellen hunner voorwaarden
op grond van de Hinderwet niet alles hebben
kunnen voorzien, zoo geeft diezelfde wet hun
toch ook de bevoegdheid om nadere voorwaar
den te stellen. En indien het onmogelijk zou
blijken om afdoende maatregelen te nemen
am alien hinder en schade voor de daar wonen
den weg te nemen, begrijpt spreker niet, dat
de directie er niet toe overgaat die woningen
te onteigenen. Wat kan in dit geval misschien
een f 50.000 voor zoo'n reuzenbedrijf beteeke-
nen. Doch indien men het bestaan van die
woningen wil doen voortduren, moeten Burge
meester en Wethouders alles in het werk stel
len om de menschen voor eenigen hinder te
vrijwaren. De vragen van spreker zijn voort-
gesproten uit medegevoel met de menschen
die gedupeerd worden.
Het is waar, de fabriek levert veel werk-
gelegenheid aan de ingezetenen onzer ge
meente, en uit dien hoofde zijn Burgemeester
en Wethouders misschien wat voorzichtig in
hun optreden. Zij mogen echter als overheid
niet de oogen sluiten voor het recht, want
dan wordt dit een tweesnijdend zwaard. Spre
ker verondersteld, dat, indien het een minder
kapitaalkrachtige ondememing betrof, er al-
lang proces-verbaal zou zjjn opgemaakt, en de
onderneming beter tot haar plicht zou gebracbt
zijn. Er wordt bier te veel gekeken naar de
grootheid der tegenstanders. Spreker is overi
gens voldaan door het antwoord van Burge
meester en Wethouders, doch verzoekt, indien
het aanhangige overleg niet voert tot het ge-
wenschte resultaat, niet te wachten met de
toepassing van art. 17 doch te zorgen dat de
menschen spoedig geholpen worden.
De heer 't GILDE merkt op, dat, voor wat
betreft de toepassing van art. 17, de heer C.
Hamelink terecht heeft gezegd, dat daarmede
voorzichtigheid moet betracht worden.
De heer C. HAMELINK: Dat heb ik niet
gezegd.
De heer't GILDE neemt dat dan voor eigen
rekening. De fabriek zorgt voor werk voor
een groot aantal werkloozen. De uitvoering
en toepassing van de Hinderwet behoort tot
de zorg van Burgemeester en Wethouders en
hij is van meening, dat daarvan zeer weinig
tot de competentie van den raad behoort. Het
zou misschien noodig kunnen worden, dat de
raad er zich in ging mengen, wanneer er niet
de noodige aandacht werd besteed. Spreker
meent echter, dat deze kwestie aan het rollen
is. Hij vraagt: is er in deze al eens schade-
vergoeding gevraagd? Een onderzoek naar
een en ander heeft hem geleerd, da,t de direc
tie der fabriek hare verplichtingen nakomt.
Hij vermeent, dat, zonder dat daartoe ver-
plichting bestond, door haar reeds bedragen
van 1000 als schadeloosstelling zjjn uitbe-
taald. De heer Dieleman, hier tegenwoordig,
kan daarvan weten, want naar spreker ver
meent, is ook deze schadeloos gesteld. Ande-
ren hebben f 900 gehad en nog anderen een
grooter bedrag. Hjj is van oordeel, dat de
directie billijk handelt, en hij gelooft, dat ze
dit ten opzichte van deze belanghebbenden
ook zal doen. In dat opzicht zullen de ge
stelde vragen wel effect ressorteeren. Hjj
voegt hieraan toe, dat hjj in zjjn mededee
lingen omtrent die uitkeeringen niet onbe-
scheiden was, want hjj is gemachtigd dat hier
te zeggen.
De heer DIELEMAN onderschrjjft voor een
groot deel hetgeen door den heer C. Hame
link is naar voren gebracbt. Voor de bedoelde
menschen is het niet meer mogeljjk, daar te
bljjven wonen. De menschen kunnen daar niet
bljjven leven en de landerjjen en de planten
de heer C. Hamelink heeft die misschien
vergeten te noemen ljjden er erg onder.
De menschen die daar in de omgeving land
bebouwen ondervinden er zeer veel nadeel van.
Nu zegt de heer 't Gildede menschen zijn
schadeloos gesteld.
Ja, maar daaraan ontbreekt toch nag al
wat. Als men daarover gaat onderhandelen,
/lan neemt men ten slotte hetgeen men krij-
gen kan, omdat processen ook veel kosten,
doch wat de aan spreker uitbetaalde schade-
vergoeding betreft, die beteekende zoo goed
als niets. De schade die de landbouwers daar
ljjden is enorm. Als het z66 blijft en de fa
briek draait nog een jaar, dan is half de
Ooegorspolder er aan. Hij gelooft ook, dat het
voor Burgemeester en Wethouders moeilijk is,
maar meent, dat het toch niet aangaat de
burgers, die daar hun levensonderhoud moeten
vinden, z6o te dupeeren, en dat deze geholpen
dienen te worden. Er zijn daar landbouwers
die op htm land niets hebben kunnen winnen.
De heer ORTELEE: U hebt toch een con
tract gesloten met de fabriek? U had dus
geen recht op hetgeen de fabriek u nog uit
gekeerd heeft.
De heer DIELEMANDe heer Ortel6e weet
er niets van.
De VOORZITTER tot den heer Ortelee, die
zich weer tot den heer Dieleman wendt:
Spreekt u tegen mij!
De heer C. HAMELINK verklaart de land
bouwers niet te hebben vergeten, doch dat hij
in de veronderstelling verkeerde dat die op
andere wijee waren geholpen. Nu blijkt dat
deze niet ten voile schadeloos zijn gesteld,
geldt zijn betoog natuurlijk ook de omwonen-
de landbouwers.
De VOORZITTER deelt mede, dat hjj hier-
over heel wat inlichtingen zou kunnen geven,
doch zulks niet in het belang der zaak zou
zijn. Burgemeester en Wethouders hebben
zich daarom bepaald tot een antwoord op de
gestelde vragen. Er wordt gedaan wat ge-
daan kan worden.
k. Een adres van de Ouder-Commissie der
openbare lagere school in deze gemeente,
waarin deze te kennen geeft het zeer wen-
schelijk te achten, in de Verordening op den
cursus voor Vervolgonderwijs de getallen 12
en 8 van de bepalingen, waarin staat dat een
cursus mag gehouden worden indien ten min-
ste 12 leerlingen zich hebben aangemeld en
moet eindigen indien het aantal leerlingen
daalt beneden 8, te wijzigen in 8 en 6, waarom
verzocht wordt die wijziging aian te brengen.
In de toelichting op het adres wordt mee-
gedeeld
dat het moeiljjk is, 12 leerlingen voor een
cursus te krjjgen, hetgeen veroorzaakt wordt
door:
le. een groot percentage der leerlingen die
de dagschool verlieten, bezoeken de avond-
ceekensdhool
2e. de kinderen van buiten de kom der ge
meente nemen aan den cursus geen deel;
3e. een aantal leerlingen bezoekt inrich-
tingen voor voortgezet onderwijs;
4e. de meisjes mogen den cursus niet vol-
gen.
De Commissie zou het ten zeerste betreu-
ren, dat door bovengenoemde ooraaken de
cursus niet iederen winter gehouden zou kun
nen worden, daar zij voor de leerlingen die er
wel aan willen deelnemen, zeer nuttig is.
Burgemeester en Wethouders deelen hier-
omtrent het volgende mede:
Bij Raadsbesluit van 6 November 1923 zijn
bepalingen vastgesteld wanneer een cursus
voor Avondonderwijs wordt gegeven en wan
neer deze wordt opgeheven. Zoowel voor het
openbaar als het bijzonder onderwijs. Als
norm von aanvang wordt genoemd 12 leer
lingen, doch wanneer het aantal beneden 8
daalt, wordt vanaf dat tjjdstip geen gemeente-
Ijjke vergoeding verleend. De gelden die de
gemeente daarvoor jaarlijks op de begrooting
uittrekt, zijn 100 uren h 1,25 /125; voor
4 Scholen is 500.
Waar deze lessen toegankelijk zijn voor jon-
gens en meisjes, zonder dat daarbij een leef-
i tijd is genoemd, komt het ons niet noodig
j voor als Gemeente de grenzen nog ruimer te
i maken. Wij meenen dat de bepalingen en de
gelegenheid geen reden geven om deze nog
soepeler te maken.
Uit een finantieel oogpunt is dit ook niet te
j billijken dat verder gegaan wordt wanneer
men nagaat dat een leerling op de dagschool
aan de gemeente kost ongeveer f 10 per jaar
en een leerling van de Avondcursus 125
12 10 per 100 lesuren.
Wjj stellen U voor op dit verzoek niet in te
gaan.
De heer C. HAMELINK deelt mede ver-
nomen te hebben, dat de Ouder-Commissie
van de veronderstelling is uitgegaan, dat leer
lingen boven 18 jaar er niet werden toege-
laten, en zulks naar aanleiding eener mede-
deeling van het hoofd der openbare lagere
school, dat indertijd in eene conferentie met
de Commissie van toezicht op het lager onder
wijs was bepaald, dat leerlingen boven de 18
jaar niet zouden worden toegelaten en ook
geen meisjes, met het oog op eventualiteiten
in den avond. Hij vraagt: hoe staat het hier
nu eigenlijik mee? Zjjn die regelen nu werke-
lijk gesteld, of zijn ze niet gesteld?
De VOORZITTER: Mjj is dat niet bekend.
Ik heb de raadsbesluiten betreffende het ver
volgonderwijs laten opzoeken, doch daarin
staat daarvan niets en ik kan mij niet her-
inneren, dat er een nadere regeling zou ge-
maakt zjjn.
De heer C. HAMELINK acht, indien dit
z66 is, de gestelde getallen ook niet zoo erg,
maar indien de toelating werd beperkt tot
jongens beneden de 18 jaar was het inderdaad
nogal moeilijk, omdat velen de avondteeken-
school of de ambachtsschool bezoeken, aan
gezien daar ook niet-vakmenschen mogen
komen. Indien de leeftijd van de jongens niet
tot 18 jaar is beperkt en ook meisjes mogen
komen, kan de regeling wel blijven zooals die
is vastgesteld. Dan schijnt de grens hem ook
niet te hoog.
De heer't GILDE heeft eenigszins verbaasd
gestaan over het standpunt van Burgemees
ter en Wethouders, nu zjj blijkbaar de f 500,
die het avondonderwijs voor 4 scholen in de
gemeente kost, een te hoog bedrag vinden.
De VOORZITTER: Dat hebben we niet
gezegd.
De heer 't GILDE: Maar't geeft toch dien
indruk. Deze gelden worden toch op een
hoogst nuttige wijze besteed. Overal doet men
al het mogeljjke om de jeugd in de lange win-
teravonden van straat te houden. Dat is niet
genoeg te waardeeren en aan te bevelen. De
verschillende motieven, die de Ouder-Com
missie naar voren brengt, zijn blijkbaar niet
in staat Burgemeester en Wethouders te over-
tuigen dat het zoo buitengewoon moeiljjk is,
am 12 leerlingen voor een dergelijken cursus
bijeen te krijgen. Ik heb zeer betrouwbare
gegevens in mijn bezit, dat het uiterste maxi
mum slechts 12 zou kunnen zijn in het aller-
gunstigste geval. Tal van jongens op dezen
leeftjjd, die de avondvakteekenschool volgen,
kunnen toch onmogeljjk den avondcursus
volgen.
Er schjjnt toch verder een vroeger besluit
te zijn, dat meisjes niet aan dezen cursus deel
mogen nemen. Afgezien daarvan, zullen Bur
gemeester en Wethouders toch wel begrjjpen,
dat het niet aangaat jongens en meisjes tot
17 jaar bij elkaar in 66n klasse te plaatsen
Men zou dan wel een bjjzondere meisjescursus
moeten instellen, met het gevolg, dat de kos
ten misschien zouden verdubbelen. Ik kan
evenwel niet aannemen, dat de raad zoo iets
in de hand zou helpen werken.
De groote vraag is hier maar, kunnen de
hier aanwezigen volgens eer en geweten mee-
werken aan het opheffen van een hoogst
nuttige zaak, na het hooren van de ernstige
motieven op welke de Ouder-Commissie in-
standhouding bepleit ook bij een lager aantal
leerlingen.
Laat de raad toch eens het nut en de nood-
zakelijkheid gevoelen, dat f 125 per winter en
per school een moreel gewettigde en zelfs een
noodzakelijk vereischte uitgaaf is.
De VOORZITTER geeft te kennen, dat Bur
gemeester en Wethouders op het standpunt
staan, dat ze gaame zouden zien, dat het ver
volgonderwijs aan elke school kon gegeven
worden, maar zjj- hebben bezwaar om het voor
het houden van een cursus vastgestelde aan
tal leerlingen nog te verminderen. Zijn er 12
leerlingen, dan gaat de cursus door, dat aan
tal verminderen is niet raadzaam. Met een
beetje goeden wil kunnen er toch wel 12 jon
gens en meisjes voor het volgen van een cur
sus bij elkaar gebracht worden?
De heer ORTELEE vraagt van welke school
deze Ouder-Commissie is.
De VOORZITTER: Er is maar 1 Ouder-
Commissie, nl. van de openbare school.
De heer ORTELEE deelt mede, dat hij nog
is rond geweest om leerlingen bij elkaar te
krijgen en daaronder waren er ook boven de
18 jaar, maar toen die zich bij het hoofd van
de school kwamen aanmelden, werden zij door
hem afgewezen. Was dit niet het geval ge
weest, dan zou de cursus wel boventallig ge-
worden zijn, maar nu was dit niet mogelijk.
Kunnen we er nu nog verder mee gaan?
De VOORZITTER: Het besluit staat vast,
zooals het er ligt, en zooals ik reeds zeide,
ik kan mjj niet herinneren, dat er met de
Ouder-Commissie hierover een conferentie is
gehouden.
De heer C. HAMELINK: Met de commissie
van toezicht!
De VOORZITTER: Daar weten we ook
niets van; bovendien: Burgemeester en Wet
houders en de commissie van toezicht, kun
nen ook geen raadsbesluit teniet doen.
De heer ORTELEE zou er prijs op stellen,
dat het hoofd van de school een aanschrijving
kreeg, dat hjj ook jongens boven 18 jaar en
meisjes moet aannemen. Het onderwijs is van
veel beteekenis voor de opvoeding der kinde
ren, in dat tijdperk van hun leven. Hetgeen
ze door verschillende omstandigheden gedu-
rende hun gaan op de lagere school hebben
gemist, kunnen ze door het herhalingsonder-
wijs bjjleeren.
Het voorstel van Burgemeester en Wethou
ders wordt aangenomen met 9 tegen 3 stem-
men.
Voor stemmen de heeren C. Hamelink,
Oggel, Ortelee, De Ruijter, Van Bendegem,
Van de Bilt, Dieleman, J. de Feijter en I. de
Feijter; tegen stemmen de heeren A. Hame
link, Seghers en 't Gilde.
1. Burgemeester en Wethouders deelen het
volgende mede, in antwoord op in de vorige
vergadering gestelde vragen:
I. Van den heer Ortelde inzake het aan-
stellen van een vaste straatmaker. Hierop
wordt medegedeeld, dat vroeger hieraan reeds
aandacht is geschonken, doch bij aanstelling
van dergelijke vaklieden neemt de gemeente
verschillende financieele verplichtingen op
zich, wat in dezen tjjd zeker niet gewenscht is.
Over het al of niet wonen van een dergelijk
vakman in deze gemeente, wordt de noodige
aandacht geschonken en worden de noodige
stappen gedaan. Het opleiden van bepaalde
jongelieden tot straatmaker kan de gemeente
volgens hunne meening niet voor haar reke
ning nemen.
De heer C. HAMELINK gelooft niet, dat de
heer Ortelee bedoeld heeft, te stichten een in-
stituut voor het opleiden van straatmakers,
doch wel, dat het aanbeveling verdient om
voor hulp van den straatmaker jongelieden
uit de gemeente zelf te geven, die dan van
lieverlede het vak kunnen leeren. Spreker
zou Burgemeester en Wethouders willen ver-
zoeken, deze zaak nog eens onder de oogen
te zien. Die jongelieden uit de gemeente kun
nen evengoed helpen als de niet-vaklieden die
de straatmaker van elders meebrengt. Dat
we hier niet over onderlegde straatmakers
beschikken, is voldoende bekend.
De heer ORTELEE dankt het college, dat
ze aan zijn vraag aandacht hebben geschon
ken, doch betreurt, dat ze zjjn bedoeling ver-
keerd hebben begrepen. Het was niet zijn
bedoeling, dat zou worden ingericht een vak-
school voor straatmakers, doch om den straat
maker door jongens uit de eigen gemeente te
laten helpen, die dan ook zich op het werk
kunnen toe leggen. Hij wijst b.v. op het padje,
het verhoogde trottoir in den Buitenweg, van
af het station tot aan de gasfabriek, dat is
toch ook door niet-deskundigen gelegd, on
der leiding van den gemeenteopzichter. Het
is bovendien ook geen heksen. Hij weet ook,
dat in de gemeente geen vaklieden-straat-
makers zijn, maar de jongens uit deze ge
meente kunnen het toch ook leeren. Dat is
echter niet het geval, als ze daarvoor niet in
de gelegenheid komen, en dat moet hij betreu-
ren. Hij ziet graag ieder in Axel vooruit-
komen, daarvoor moet men elkander echter
goed verstaan en als enkele jongens hier in
staat gesteld worden het straatmaken te lee
ren, kunnen ze, als ze het vak verstaan, mis
schien daarmede elders hun brood verdienen,
en is men hier van die werklooze jongens af.
Hij zou ook graag zien, dat Burgemeester en
Wethouders dit nog eens nader overwogen.
De heer 't GILDE is ook dankbaar, dat
Burgemeester en Wethouders deze vraag on
der de oogen hebben gezien, maar meent, dat
de vraag ook de strekking had, te bevorderen
dat de straatmaker die hier geregeld werkt,
in de gemeente zou komen wonen.
De heer VAN BENDEGEM onderstreept de
woorden van den heer C. Hamelink, om de
jongelieden uit deze gemeente in de gelegen
heid te stellen het vak te leeren, door ze als
hulp voor den straatmaker aan te wjjzen.
De VOORZITTER geeft te kennen dat daar
voor steeds menschen uit de gemeente worden
aangewezen. Van elders worden voor het
maken van bestratingswerk niets anders dan
vaklui genomen.
De heer OGGEL voegt hier aan toe, dat
voor helpers van den straatmaker worden
aangewezen werklooze hoofden van gezinnen
of kostwinners.
De heer SEGHERS noemt dat onjuist; daar
voor moeten jonge krachten worden aange
wezen die gaandeweg het vak kunnen leeren.
De VOORZITTER acht dat een bezwaar,
als er zooveel werklooze kostwinners zjjn.
De heer SEGHERS meent, dat, als die aan-
wijzing met goede bedoelingen geschiedt, men
er zich bij zal neerleggen.
De heer OGGEL gelooft, dat, als Burge
meester en Wethouders daarvoor jonge krach
ten namen, men ook spoedig aanmerkingen
zou krijgen.
De heer C. HAMELINK: Men kan ook
jonge getrouwde mannen nemen.
De heer OGGEL: De heer Ortelde heeft
wel gezegd dat het geen heksenwerk is, maar
de straatmaker moet er toch goed zicht op
hebben om onder de onregelmatig gevormde
keien de goede te pakken en die op de juiste
plaats te brengen om een goed aansluitende
straat te leggen.
De heer ORTELEE wil er de aandacht op
vestigen, dat hjj indertijd ook geklinkerd heeft
aan den klinkerweg op 't Plaatje. Hij was
ook geen deskundige, maar laat men maar
eens beginnen met uit den straatweg de stee-
nen te vinden die hij er in gegooid heeft! Ieder
moet het toch eenmaal voor den eersten keer
doen?
II. Van den heer C. Hamelink inzake het
instellen van een z.g. Schoonheidscommissie.
Ons college is aldus schrijven Burge
meester en Wethouders van oordeel, dat de
uitbreiding van onze gemeente niet zulke af-
metingen aanneemt, dat uitvoeringswerken en
plans voor de toekomst nader door een Com
missie moeten overwogen worden. Dit zou
tot gevolg hebben dat aan bepaalde aanvra-
gen eischen worden gesteld, die bouwer zou
den doen besluiten een andere richting te
gaan, dan de gemeentelijke uitbreidingen, wat
niet gewenscht is. Bij een ingekomen aan-
vrage moeten de bouwers zich houden aan de
bepalingen door Burgemeester en Wethouders
gesteld en welker grenzen in hoofdlijnen door
den raad zijn gesteld volgens een vastgesteld
plan.
De heer C. HAMELINK is door het ant
woord van Burgemeester en Wethouders niet
van standpunt veranderd. Zij zeggen wel, dat
de uitbreiding niet van dien aard is, dat de
plannen voor de toekomst niet door eene com
missie behoeven te worden overwogen en dat
de critiek op de bouwplannen die hiervan het
gevolg zou kunnen zijn, de bouwers aanleiding
zouden kunnen geven om in een andere rich-
ting te gaan, doch dit laatste is heelemaal
niet noodig. Die critiek op de bouwplannen
behoeft niet altijd duurdere plannen tenge
volge te hebben. Er zjjn in de laatste jaren
nieuwe denkbeelden gekomen omtrent de
nieuwen bouw en het aanleggen van straten,
doch ofschoon de gemeente hier de beschik-
king heeft gekregen over een mooi, uitge-
strekt terrein voor uitbreiding, is er, de daar
aan verbonden groote kosten en risico ten
spijt, niets van terecht gekomen. Indien we
een schoonheidscommissie hadden gehad, zou
er toch wel wat anders van gemaakt zjjn.
Daarom heeft spreker gevraagd, een voor-
ziening te treffen. De commissie behoeft voor
de bouwers geen zwaardere lasten op te leg
gen, doch er kan gestreefd worden naar meer
uniformiteiten een schooner stadsdeel te krjj
gen, in plaats dat men zooals nu een
wirwar van allerlei straatjes en hoekjes.
Spreker handhaaft zijn meening, dat er meer
uniformiteit zou kunnen worden verkregen,
indien hiervoor een speciale commissie werd
ingesteld.
De heer 't GILDE verklaart, wat de zaak
zelf betreft, volkomen aan de zjjde van den
heer C. Hamelink te staan, al klinkt „schoon-
heidscommissie" misschien wel wat groot-
steedsch.
De heer C. HAMELINK: Noem haar dan
„bouw"-commissie
De heer 't GILDE: Er is veel verknoeid, dat
niet meer ongedaan is te maken. Het geheele
stratenplan is daar een sterk sprekend voor-
beeld van en spreker heeft er meermalen op
gewezen en Ter Neuzen als voorbeeld gesteld.
Van goeden smaak of richting is geen sprake.
De Prins Hendrikstraat tot den Buthdijk kan
men wel de palingstraat noemen. Het geeft
alles den indruk alsof men maar gauw en zoo
goedkoop mogelijk aan den Buthdijk wilden
komen met de bestrating. Nu dat zoo'n sehro-
meljjke som geld gekost heeft, had men het
wel wat rechter kunnen trekken. Spreker zou
bij lateren nieuwbouw willen, dat de ge
meenteopzichter geassisteerd werd door een
ter zake kundig adviseur. Men kan van Bur
gemeester en Wethouders niet vergen, dat ze
architectonisch of bouwkundig moeten zjjn
onderlegd, maar ondertusschen is toch al veel
onherstelbaar verwaarloosd. Burgemeester en
Wethouders wijzen in hun poover antwoord
op den raad, die de plannen vaststelde, maar
spreker zegt, dat toch Burgemeester en Wet
houders de bouwvergunningen verstrekken en
meermalen afwjjkingen van de verordening
toestaan. Zooals het aanzien van een ge
meente is, is ook het gemeentebestuur, heeft
spreker eens iemand hooren zeggen en daar
is hij het mee eens. Een schoonheidscommis
sie acht ik echter niet noodig.
De heer OGGEL geeft te kennen, dat het,
wanneer naast feurgemeester en Wethouders
een commissie hiervoor werd ingesteld, zulks
het werk van het college veel zou vergemak-
keljjken. De gemeenteopzichter geeft echter
ook dikwjjls zijn meening over ingediende
bouwplannen te kennen, dikwjjls ten bate van
belanghebbenden, maar dat geeft weinig re
sultaat. Gisteren is er ook nog een belangrijik
punt ter sprake gekomen. Het zal echter ook
nog niet zoo gemakkelijk zijn een commissie
saam te stellen. Wie van de heeren zal zich
daarvoor willen geven?
En wat de aanleg der straten betreft, het
stratenplan wordt toch aan den gemeenteraad
ter beoordeeling voorgelegd? Vroeger waren
er 11 leden, thans 13, zoodat die plannen toch
onder veler oogen komen. En wat de Prins
Hendrikstraat betreft, daarvan heeft men
twee plannen gehad. Er is door den heer C.
Hamelink aanmerking gemaakt, dat die straat
nu krom loopt, maar de raad weet toch ook
wel, dat het uitgevoerde plan is goedgekeurd,
omdat men spoedig werk wilde geven en om
dat er toen geen gelegenheid was tegen rede-
lijken prijs grond te koopen om de straat op
een andere manier te projecteeren. De raad
heeft met voile kennis van de feiten het plan
goedgekeurd, en dan gaat het toch niet aan
om nu als met een verwijt aan Burgemeester
en Wethouders achteraan te komen met: die
straat loopt krom!
Door den heer Dieleman is daarop destjjds
nog gewezen, doch hem is toen meegedeeld,
dat de grond om de straat recht door te trek
ken niet te koop was. Burgemeester en Wet
houders waren toen onmachtig om een ander
voorstel te doen en als men het plan niet goed
vond, had de raad moeten zeggen „we doen
het niet", dan had men liever moeten wachten.
De raad heeft echter integendeel met alge
meene stemmen besloten het werk terstond
uit te voeren. Het gaat dus niet aan de ver-
antwoordelijkheid daarvoor te sehuiven op den
gemeente-opzichter en Burgemeester en Wet
houders. Het kon toen niet anders uitgevoerd
worden en een commissie had daar toen ook
weinig anders aan kunnen doen.
De heer DE RUIJTER zal er zich niet in
verdiepen asm wie de schuld ligt, maar moet
tych ook opmerken, dat men geen gelukkige
manier gekozen heeft om een en ander uit te
voeren. Hij zou wenschen dat in de toekomst
meer naar regelmaat en verfraaiing werd ge
streefd, hetgeen wellicht niet meer geld kost.
Hij hoopt dat er dan gestreefd zal worden
naar meer eenheid en lijn.
De VOORZITTER: Wanneer het thans in
exploitatie zjjnde bouwterrein volgebouwd is,
zullen andere plannen moeten beraamd wor
den en aan den raad adviezen worden over-
gelegd, die deze dan uitvoerig kan bespreken.
De heer C. HAMELINK meent, gehoord de
besprekingen, dat een commissie van 3 leden
die adviezen uitbrengt over bouwplannen en
straten, toch niet gemist zal kunnen worden.
Burgemeester en Wethouders beoordeelen dan
de plannen eenerzijds en de commissie ander-
zjjds. Het gaat dan evenals b.v. met de Gan-
commissie, die dit deel van het gemeenle-
beheer in het bjjzonder onder de knie krijgt <m