De VOORZITTER voegt hieraan, voor wat irraag 3 betreft, aan toe, dat bet zijn bedoe- jmg is den raad in de volgende week weer brjeen te roepen en dat dan naar hij hoopt een steunregeling aan de orde zal kunnen worden gesteld. Het advies der commissie ■voor de steunverleening is daarover mgewon- r'€De beer't GILDE vraagt, of, wanneer even- Pueel die over te leggen steunregelmg volgens de Ter Neuzenscbe zou worden aangenomen en ingevoerd, de reden voor de eerste vraag dan niet is vervallen. 33e VOORZITTER wenscht even vast te ieeeren dat de in te dienen steunregeling met aal zijn overeenkomstig die te Ter Neuzen; wel een dergelijke, een regeling door den Minister goed te keuren, doch met dezelfde. De beer C. HAMELINK verklaart dat zijn meening tegenovergesteld is aan die van Burgemeester en Wetbouders en hij bet wel ■degeliik noodig zou oordeelen, dat de bevoegd- heid tot het in werking stellen en beeindigen van de steunregeling bij den gemeenteraad berustte. De werkwijze der steunregeling toch, gedurende den afgeloopen zomer, is van dien aard geweest, dat duidelijk naar voren is ge- i reden. dat het noodzakelijk is, dat de beslis- sing over zoo'n belangrijke zaak, bij den ge meenteraad zelf beboort te berusten. Er blijkt ult dat Burgemeester en Wetbouders met vol'doende hebben doorvorscht een nood der tiiden. Ten dage der stopzetting werd dit wel gemotiveerd, door de omstandigbeid dat de verschillende werkloozen waren aangenomen bil de ammoniakfabriek, maar men wist toch niet boe lang dat zou duren? De men schen worden daar op de meest willekeunge ■wiize aangenomen en staan ook weer al gauw «p straat. Onder zulke omstandigbeden en op zulke losse gronden een steunuitkeering stopzetten komt aan spreker zeer bedenkelijk voor en daarom kan een besluit van den raad daarvoor niet worden gemist; dat kan met worden overgelaten aan de commissie voor de steunregeling en aan Burgemeester en Wet bouders. lets anders is bet stopzetten van mdividu- eele uitkeeringen, daar wil hij niet tusscben komen, maar voor zulke ingrijpende zaken als de algemeene regeling is toch zeker de uitspraak van den raad noodig. Indien deze hiervoor gelden bescbikbaar stelt, dient deze er ook over te beslissen of bet al of met zal uitgekeerd worden. De uitvoering van Burge meester en Wetbouders en de commissie be- doelt dat men den steun doet toekomen aan degenen die het noodig hebben. Maar of er al of niet zal worden uitgekeerd, dat gaat de geheele gemeente aan, terwijl volgens de huidige regeling de gemeenteraad daarover niets te vertellen beeft, wanneer Burgemees ter en Wethouders door de regeling niet uit te voeren of stop te zetten afbreuk doen aan betgeen de raad voor steunverleening aan de door de crisis getroffen werklieden besloot. Burgemeester en Wetbouders zeggen, dat aan degenen die voor steun in aanmerking kwamen, werk werd gegeven. Spreker vindt dat prachtig, maar vraagt: is er dan werk voor iedereen? Er wordt niet aan alien werk gegeven. en daardoor blijft een groote groep werkloos loopen, terwijl de steunregeling niet werkt, en zij dus ongesteund blijven. De VOORZITTER noemt die conclusie on- juist; wie steun noodig heeft krijgt die. De heer C. HAMELINK verstaat het dan aldus; dat niet alleen werk wordt gegeven, doch 66k de steunregeling in werking is ge steld. Hij is het college dankbaar voor bet toestemmend antwoord op vraag III. De VOORZITTER: Dat wil zeggen, er wordt een steunregeling toegezegd. De heer C. HAMELINK: Die hebben we al. We hebben echter geen regeling die door «lem Minister is goedgekeurd, zooals te Ter Neuzen. Of die regeling nu al niet precies geljjk zal zijn aan die van Ter Neuzen, en of er verschil zal zijn in de normen, is voor bet oogenblik de vraag niet. Hjj aanvaardt de mededeeling van Burgemeester en Wetbou ders zooals die gegeven wordt en hoopt, dat er uitvoering aan zal worden gegeven. Voorts beeft het betoog van den Voorzitter en de mededeelingen van Burgemeester en Wetbouders mijn standpunt betreffende vraag I niet kunnen veranderen. Ik handhaaf dat voorstel. De VOORZITTER noemt toch sprekers etandpunt over de steunregeling onjuist. Er is een post voor uitkeeringen op de begroo- i,n; gebracbt. Burgemeester en Wetbouders zjjn belast met bet bescbikken over dien post voor zoover zij dit noodig oordeelen. Zij laten aich daarbij voorlichten door een commissie, krachtens raadsbesluit ingesteld. De beer C. HAMELINK: Ik heb er geen bezwaar in, dat Burgemeester en Wetbouders de regeling uitvoeren, maar wel, dat ze die eigenmachtig stop zetten. De beer 't GILDE meent ook, dat bet aan den raad beboort te zijn, om te beslissen, of met de steunuitkeering zal worden begonnen of daarmede zal worden gestopt. Dit betreft de algemeene regeling, niet voor bepaalde gevallen. Het voorstel wordt verworpen met 7 tegen 5 stemmen. Voor stemmen de heeren A. Hamelink, C. Hamelink, Ortelee, Seghers en 'tFilde; tegen stemmen de heeren Oggel, De Ruijter, Van Bendegem, Van de Bilt, Dieleman, J. de Feij ter en I. de Feijter. J. Van den beer C. Hamelink is het vol gende schrijven ingekomen: Het zjj mij als raadslid vergund Uw college de volgende vragen te stellen: 1. Zijn Burgemeester en Wetbouders be- reid aan den raad in de eerstvolgende of zoo noodig daarop volgende zitting, mede te dee- tan: a. of, en zoo ja, welke voorwaarden aan de, aan de Compagnie Neerlandaise de 1'Azote, gevestigd in onze gemeente, verleende vergunning krachtens de Hinderwet zijn gesteld? 2. Indien mocht blijken dat de gevolgen der verleende vergunning aan genoemde Cornp. door Burgemeester en Wethouders niet waren voorzien, zijn zij dan alsnog bereid ten spoe- dlgste krachtens art. 17 dier wet, nieuwe voorwaarden op te leggen tot uitsluiting van ,,achade aan eigendommen en gezondbeid en hinder van emstigen aard, b.v. bet ongeschikt maken van woningen en het verspreiden van ▼nil of walgelijke dampen" (art. 11c dier wet), welke bij voortduring in zoo ernstige mate wordt aangebracht? 3. Wanneer echter wel voorwaarden van voldoenden waarborg zjjn gesteld, zijn Burge meester en Wetbouders dan niet van oordeel dat onverwijld, met alle ten dienste staande middelen, de naleving der voorwaarden moet worden afgedwongen, ten einde de omwonen- den op bevredigende wjjze uit hunne benarde positie te belpen? Het antwoord van Burgemeester en Wet bouders luidt als volgt: Hoewel Burgemeester en Wetbouders ten opzichte van Hinderwetsaangelegenheden geen verantwoording schuldig zijn aan den Raad, bestaat er bij het College in deze geen bezwaar, daarover inliohtingen te verstrek- ken. Deze en andere Hinderwetsaanvragen be treffende die fabriek zijn verleend, onder voorwaarden welke gesteld zijn geheel in wverleg met het Staatstoezicht op de Volksge- ■ondheid en de Arbeidsinspectie. Een opsoai ming van de deskundige voorwaarde heeft geen zin in dit geval te herhalen. Wat vraag 2 betreft wordt medegedeeld dat voorzoover de gevolgen van de te verlee- nen vergunning v66r het inwerking stellen der fabriek konden worden voorzien, uitvoerige en doeltreffende voorwaarden gesteld zijn. Ten deele tengevolge van de omstandigheid dat de afzet der fabrieken niet in overeen- stemming is met de capaciteit daarvan, werkt in het bijzonder de zwavelzuurfabriek niet zooals bij normaal bedrijf verwacht mag wor den, waardoor dampen van andere samen- stelling ontwijken. Ook het storten van de afgebrande pyriet geeft meer stof, dan ver wacht kon worden. Ofschoon door de Direc- tie der fabriek door watersproeien deze stof- verspreiding wel wordt tegengegaan, worden toch de vanwege het Staatstoezicht genomen maatregelen onvoldoende geacht. Een en an- der is reeds door den Inspecteur van het Staatstoezicht met den Bedrijfsingenieur be- sproken, waarbij de mogelijkheid van het stel len van nadere voorwaarden, zoonoodig, in uitzicht is gesteld. Indien daarom het gehou- den overleg niet tot het bedoelde gevolg leidt, is toepassing van art. 17 der Hinderwet te wachten. 3. De gestelde voorwaarden worden thans door de fabriek nageleefd; zonder twijfel zal op de naleving van de gestelde en eventueel nieuw te stellen voorwaarden nauwkeurig van overheidswege worden toegezien. Overigens kan worden medegedeeld, dat de Directie ons verzekerd en getoond heeft tegenover derden alles in 't werk te zullen stellen om zooveel mogelijk alles te voorkomen wat hinderlijk voor de omgeving kan zijn. De heer C. HAMELINK geeft te kennen, dat, toen hij deze vragen stelde naar aanlei- ding van den ergerlijken toestand te Sluiskil, waar een strook grond waarop woningen staan, zoodanig door stank en walm en stof wordt verpest, dat die huizen onbewoonbaar worden, hij zich heeft afgevraagd of een wet die daartegen waken moet, nog bestaat, De waarde dier woningen is tot een vjjfde deel van de vroegere waarde gereduceerd, door het stof en de walgelijke dampen die daar hangen. Indien een groep kapitaalbezitters daar een fabriek sticht, kan men dit als werkverschaf- fing toejuichen, maar het gaat toch niet aan, dat deze maar met plompe voeten het eigen- domsrecht van minder bedeelde omwonenden vertreedt. Nu wordt wel gezegd, dat de directie ver zekerd en getoond heeft tegenover derden alles in het werk te zullen stellen om de kwes- tie op te lossen, en hinder voor de omgeving te voorkomen, maar dat klopt toch niet met den werkelijken toestand, want de door spre ker bedoelde omwonenden zijn toch door den tegenwoordigen toestand geheel gedupeerd, en ieder die met het bestuur dezer gemeente belast is, zal z.i. moeten gevoelen, dat alles in het werk zal behooren te worden gesteld am die schade en het ongerief voor die men- schen weg te nemen. Eerst zijn daar wonin gen onteigend, omdat het te gevaarlijk was onder de kranen te wonen, en nu heeft men van wege de fabriek daar weer zelf woningen voor het personeel gesticht. Waarom heeft men de woningen van de daar wonenden ook niet onteigend? Ieder beboort op de bres te staan om de menschen van den overlast dien ze hebben en de schade die zij leden te bevrij- den. Er is ook wel eens aangevoerd, dat de men schen indertijd niet tegen de stichting der fabriek hebben gereclameerd, doch dit motief kan niet gelden, aangezien de menschen er niets van geweten hebben, wat dit worden zou of welke gevolgen dit met zich zou bren- gen. En indien ook Burgemeester en Wet houders bij het stellen hunner voorwaarden op grond van de Hinderwet niet alles hebben kunnen voorzien, zoo geeft diezelfde wet hun toch ook de bevoegdheid om nadere voorwaar den te stellen. En indien het onmogelijk zou blijken om afdoende maatregelen te nemen am alien hinder en schade voor de daar wonen den weg te nemen, begrijpt spreker niet, dat de directie er niet toe overgaat die woningen te onteigenen. Wat kan in dit geval misschien een f 50.000 voor zoo'n reuzenbedrijf beteeke- nen. Doch indien men het bestaan van die woningen wil doen voortduren, moeten Burge meester en Wethouders alles in het werk stel len om de menschen voor eenigen hinder te vrijwaren. De vragen van spreker zijn voort- gesproten uit medegevoel met de menschen die gedupeerd worden. Het is waar, de fabriek levert veel werk- gelegenheid aan de ingezetenen onzer ge meente, en uit dien hoofde zijn Burgemeester en Wethouders misschien wat voorzichtig in hun optreden. Zij mogen echter als overheid niet de oogen sluiten voor het recht, want dan wordt dit een tweesnijdend zwaard. Spre ker verondersteld, dat, indien het een minder kapitaalkrachtige ondememing betrof, er al- lang proces-verbaal zou zjjn opgemaakt, en de onderneming beter tot haar plicht zou gebracbt zijn. Er wordt bier te veel gekeken naar de grootheid der tegenstanders. Spreker is overi gens voldaan door het antwoord van Burge meester en Wethouders, doch verzoekt, indien het aanhangige overleg niet voert tot het ge- wenschte resultaat, niet te wachten met de toepassing van art. 17 doch te zorgen dat de menschen spoedig geholpen worden. De heer 't GILDE merkt op, dat, voor wat betreft de toepassing van art. 17, de heer C. Hamelink terecht heeft gezegd, dat daarmede voorzichtigheid moet betracht worden. De heer C. HAMELINK: Dat heb ik niet gezegd. De heer't GILDE neemt dat dan voor eigen rekening. De fabriek zorgt voor werk voor een groot aantal werkloozen. De uitvoering en toepassing van de Hinderwet behoort tot de zorg van Burgemeester en Wethouders en hij is van meening, dat daarvan zeer weinig tot de competentie van den raad behoort. Het zou misschien noodig kunnen worden, dat de raad er zich in ging mengen, wanneer er niet de noodige aandacht werd besteed. Spreker meent echter, dat deze kwestie aan het rollen is. Hij vraagt: is er in deze al eens schade- vergoeding gevraagd? Een onderzoek naar een en ander heeft hem geleerd, da,t de direc tie der fabriek hare verplichtingen nakomt. Hij vermeent, dat, zonder dat daartoe ver- plichting bestond, door haar reeds bedragen van 1000 als schadeloosstelling zjjn uitbe- taald. De heer Dieleman, hier tegenwoordig, kan daarvan weten, want naar spreker ver meent, is ook deze schadeloos gesteld. Ande- ren hebben f 900 gehad en nog anderen een grooter bedrag. Hjj is van oordeel, dat de directie billijk handelt, en hij gelooft, dat ze dit ten opzichte van deze belanghebbenden ook zal doen. In dat opzicht zullen de ge stelde vragen wel effect ressorteeren. Hjj voegt hieraan toe, dat hjj in zjjn mededee lingen omtrent die uitkeeringen niet onbe- scheiden was, want hjj is gemachtigd dat hier te zeggen. De heer DIELEMAN onderschrjjft voor een groot deel hetgeen door den heer C. Hame link is naar voren gebracbt. Voor de bedoelde menschen is het niet meer mogeljjk, daar te bljjven wonen. De menschen kunnen daar niet bljjven leven en de landerjjen en de planten de heer C. Hamelink heeft die misschien vergeten te noemen ljjden er erg onder. De menschen die daar in de omgeving land bebouwen ondervinden er zeer veel nadeel van. Nu zegt de heer 't Gildede menschen zijn schadeloos gesteld. Ja, maar daaraan ontbreekt toch nag al wat. Als men daarover gaat onderhandelen, /lan neemt men ten slotte hetgeen men krij- gen kan, omdat processen ook veel kosten, doch wat de aan spreker uitbetaalde schade- vergoeding betreft, die beteekende zoo goed als niets. De schade die de landbouwers daar ljjden is enorm. Als het z66 blijft en de fa briek draait nog een jaar, dan is half de Ooegorspolder er aan. Hij gelooft ook, dat het voor Burgemeester en Wethouders moeilijk is, maar meent, dat het toch niet aangaat de burgers, die daar hun levensonderhoud moeten vinden, z6o te dupeeren, en dat deze geholpen dienen te worden. Er zijn daar landbouwers die op htm land niets hebben kunnen winnen. De heer ORTELEE: U hebt toch een con tract gesloten met de fabriek? U had dus geen recht op hetgeen de fabriek u nog uit gekeerd heeft. De heer DIELEMANDe heer Ortel6e weet er niets van. De VOORZITTER tot den heer Ortelee, die zich weer tot den heer Dieleman wendt: Spreekt u tegen mij! De heer C. HAMELINK verklaart de land bouwers niet te hebben vergeten, doch dat hij in de veronderstelling verkeerde dat die op andere wijee waren geholpen. Nu blijkt dat deze niet ten voile schadeloos zijn gesteld, geldt zijn betoog natuurlijk ook de omwonen- de landbouwers. De VOORZITTER deelt mede, dat hjj hier- over heel wat inlichtingen zou kunnen geven, doch zulks niet in het belang der zaak zou zijn. Burgemeester en Wethouders hebben zich daarom bepaald tot een antwoord op de gestelde vragen. Er wordt gedaan wat ge- daan kan worden. k. Een adres van de Ouder-Commissie der openbare lagere school in deze gemeente, waarin deze te kennen geeft het zeer wen- schelijk te achten, in de Verordening op den cursus voor Vervolgonderwijs de getallen 12 en 8 van de bepalingen, waarin staat dat een cursus mag gehouden worden indien ten min- ste 12 leerlingen zich hebben aangemeld en moet eindigen indien het aantal leerlingen daalt beneden 8, te wijzigen in 8 en 6, waarom verzocht wordt die wijziging aian te brengen. In de toelichting op het adres wordt mee- gedeeld dat het moeiljjk is, 12 leerlingen voor een cursus te krjjgen, hetgeen veroorzaakt wordt door: le. een groot percentage der leerlingen die de dagschool verlieten, bezoeken de avond- ceekensdhool 2e. de kinderen van buiten de kom der ge meente nemen aan den cursus geen deel; 3e. een aantal leerlingen bezoekt inrich- tingen voor voortgezet onderwijs; 4e. de meisjes mogen den cursus niet vol- gen. De Commissie zou het ten zeerste betreu- ren, dat door bovengenoemde ooraaken de cursus niet iederen winter gehouden zou kun nen worden, daar zij voor de leerlingen die er wel aan willen deelnemen, zeer nuttig is. Burgemeester en Wethouders deelen hier- omtrent het volgende mede: Bij Raadsbesluit van 6 November 1923 zijn bepalingen vastgesteld wanneer een cursus voor Avondonderwijs wordt gegeven en wan neer deze wordt opgeheven. Zoowel voor het openbaar als het bijzonder onderwijs. Als norm von aanvang wordt genoemd 12 leer lingen, doch wanneer het aantal beneden 8 daalt, wordt vanaf dat tjjdstip geen gemeente- Ijjke vergoeding verleend. De gelden die de gemeente daarvoor jaarlijks op de begrooting uittrekt, zijn 100 uren h 1,25 /125; voor 4 Scholen is 500. Waar deze lessen toegankelijk zijn voor jon- gens en meisjes, zonder dat daarbij een leef- i tijd is genoemd, komt het ons niet noodig j voor als Gemeente de grenzen nog ruimer te i maken. Wij meenen dat de bepalingen en de gelegenheid geen reden geven om deze nog soepeler te maken. Uit een finantieel oogpunt is dit ook niet te j billijken dat verder gegaan wordt wanneer men nagaat dat een leerling op de dagschool aan de gemeente kost ongeveer f 10 per jaar en een leerling van de Avondcursus 125 12 10 per 100 lesuren. Wjj stellen U voor op dit verzoek niet in te gaan. De heer C. HAMELINK deelt mede ver- nomen te hebben, dat de Ouder-Commissie van de veronderstelling is uitgegaan, dat leer lingen boven 18 jaar er niet werden toege- laten, en zulks naar aanleiding eener mede- deeling van het hoofd der openbare lagere school, dat indertijd in eene conferentie met de Commissie van toezicht op het lager onder wijs was bepaald, dat leerlingen boven de 18 jaar niet zouden worden toegelaten en ook geen meisjes, met het oog op eventualiteiten in den avond. Hij vraagt: hoe staat het hier nu eigenlijik mee? Zjjn die regelen nu werke- lijk gesteld, of zijn ze niet gesteld? De VOORZITTER: Mjj is dat niet bekend. Ik heb de raadsbesluiten betreffende het ver volgonderwijs laten opzoeken, doch daarin staat daarvan niets en ik kan mij niet her- inneren, dat er een nadere regeling zou ge- maakt zjjn. De heer C. HAMELINK acht, indien dit z66 is, de gestelde getallen ook niet zoo erg, maar indien de toelating werd beperkt tot jongens beneden de 18 jaar was het inderdaad nogal moeilijk, omdat velen de avondteeken- school of de ambachtsschool bezoeken, aan gezien daar ook niet-vakmenschen mogen komen. Indien de leeftijd van de jongens niet tot 18 jaar is beperkt en ook meisjes mogen komen, kan de regeling wel blijven zooals die is vastgesteld. Dan schijnt de grens hem ook niet te hoog. De heer't GILDE heeft eenigszins verbaasd gestaan over het standpunt van Burgemees ter en Wethouders, nu zjj blijkbaar de f 500, die het avondonderwijs voor 4 scholen in de gemeente kost, een te hoog bedrag vinden. De VOORZITTER: Dat hebben we niet gezegd. De heer 't GILDE: Maar't geeft toch dien indruk. Deze gelden worden toch op een hoogst nuttige wijze besteed. Overal doet men al het mogeljjke om de jeugd in de lange win- teravonden van straat te houden. Dat is niet genoeg te waardeeren en aan te bevelen. De verschillende motieven, die de Ouder-Com missie naar voren brengt, zijn blijkbaar niet in staat Burgemeester en Wethouders te over- tuigen dat het zoo buitengewoon moeiljjk is, am 12 leerlingen voor een dergelijken cursus bijeen te krijgen. Ik heb zeer betrouwbare gegevens in mijn bezit, dat het uiterste maxi mum slechts 12 zou kunnen zijn in het aller- gunstigste geval. Tal van jongens op dezen leeftjjd, die de avondvakteekenschool volgen, kunnen toch onmogeljjk den avondcursus volgen. Er schjjnt toch verder een vroeger besluit te zijn, dat meisjes niet aan dezen cursus deel mogen nemen. Afgezien daarvan, zullen Bur gemeester en Wethouders toch wel begrjjpen, dat het niet aangaat jongens en meisjes tot 17 jaar bij elkaar in 66n klasse te plaatsen Men zou dan wel een bjjzondere meisjescursus moeten instellen, met het gevolg, dat de kos ten misschien zouden verdubbelen. Ik kan evenwel niet aannemen, dat de raad zoo iets in de hand zou helpen werken. De groote vraag is hier maar, kunnen de hier aanwezigen volgens eer en geweten mee- werken aan het opheffen van een hoogst nuttige zaak, na het hooren van de ernstige motieven op welke de Ouder-Commissie in- standhouding bepleit ook bij een lager aantal leerlingen. Laat de raad toch eens het nut en de nood- zakelijkheid gevoelen, dat f 125 per winter en per school een moreel gewettigde en zelfs een noodzakelijk vereischte uitgaaf is. De VOORZITTER geeft te kennen, dat Bur gemeester en Wethouders op het standpunt staan, dat ze gaame zouden zien, dat het ver volgonderwijs aan elke school kon gegeven worden, maar zjj- hebben bezwaar om het voor het houden van een cursus vastgestelde aan tal leerlingen nog te verminderen. Zijn er 12 leerlingen, dan gaat de cursus door, dat aan tal verminderen is niet raadzaam. Met een beetje goeden wil kunnen er toch wel 12 jon gens en meisjes voor het volgen van een cur sus bij elkaar gebracht worden? De heer ORTELEE vraagt van welke school deze Ouder-Commissie is. De VOORZITTER: Er is maar 1 Ouder- Commissie, nl. van de openbare school. De heer ORTELEE deelt mede, dat hij nog is rond geweest om leerlingen bij elkaar te krijgen en daaronder waren er ook boven de 18 jaar, maar toen die zich bij het hoofd van de school kwamen aanmelden, werden zij door hem afgewezen. Was dit niet het geval ge weest, dan zou de cursus wel boventallig ge- worden zijn, maar nu was dit niet mogelijk. Kunnen we er nu nog verder mee gaan? De VOORZITTER: Het besluit staat vast, zooals het er ligt, en zooals ik reeds zeide, ik kan mjj niet herinneren, dat er met de Ouder-Commissie hierover een conferentie is gehouden. De heer C. HAMELINK: Met de commissie van toezicht! De VOORZITTER: Daar weten we ook niets van; bovendien: Burgemeester en Wet houders en de commissie van toezicht, kun nen ook geen raadsbesluit teniet doen. De heer ORTELEE zou er prijs op stellen, dat het hoofd van de school een aanschrijving kreeg, dat hjj ook jongens boven 18 jaar en meisjes moet aannemen. Het onderwijs is van veel beteekenis voor de opvoeding der kinde ren, in dat tijdperk van hun leven. Hetgeen ze door verschillende omstandigheden gedu- rende hun gaan op de lagere school hebben gemist, kunnen ze door het herhalingsonder- wijs bjjleeren. Het voorstel van Burgemeester en Wethou ders wordt aangenomen met 9 tegen 3 stem- men. Voor stemmen de heeren C. Hamelink, Oggel, Ortelee, De Ruijter, Van Bendegem, Van de Bilt, Dieleman, J. de Feijter en I. de Feijter; tegen stemmen de heeren A. Hame link, Seghers en 't Gilde. 1. Burgemeester en Wethouders deelen het volgende mede, in antwoord op in de vorige vergadering gestelde vragen: I. Van den heer Ortelde inzake het aan- stellen van een vaste straatmaker. Hierop wordt medegedeeld, dat vroeger hieraan reeds aandacht is geschonken, doch bij aanstelling van dergelijke vaklieden neemt de gemeente verschillende financieele verplichtingen op zich, wat in dezen tjjd zeker niet gewenscht is. Over het al of niet wonen van een dergelijk vakman in deze gemeente, wordt de noodige aandacht geschonken en worden de noodige stappen gedaan. Het opleiden van bepaalde jongelieden tot straatmaker kan de gemeente volgens hunne meening niet voor haar reke ning nemen. De heer C. HAMELINK gelooft niet, dat de heer Ortelee bedoeld heeft, te stichten een in- stituut voor het opleiden van straatmakers, doch wel, dat het aanbeveling verdient om voor hulp van den straatmaker jongelieden uit de gemeente zelf te geven, die dan van lieverlede het vak kunnen leeren. Spreker zou Burgemeester en Wethouders willen ver- zoeken, deze zaak nog eens onder de oogen te zien. Die jongelieden uit de gemeente kun nen evengoed helpen als de niet-vaklieden die de straatmaker van elders meebrengt. Dat we hier niet over onderlegde straatmakers beschikken, is voldoende bekend. De heer ORTELEE dankt het college, dat ze aan zijn vraag aandacht hebben geschon ken, doch betreurt, dat ze zjjn bedoeling ver- keerd hebben begrepen. Het was niet zijn bedoeling, dat zou worden ingericht een vak- school voor straatmakers, doch om den straat maker door jongens uit de eigen gemeente te laten helpen, die dan ook zich op het werk kunnen toe leggen. Hij wijst b.v. op het padje, het verhoogde trottoir in den Buitenweg, van af het station tot aan de gasfabriek, dat is toch ook door niet-deskundigen gelegd, on der leiding van den gemeenteopzichter. Het is bovendien ook geen heksen. Hij weet ook, dat in de gemeente geen vaklieden-straat- makers zijn, maar de jongens uit deze ge meente kunnen het toch ook leeren. Dat is echter niet het geval, als ze daarvoor niet in de gelegenheid komen, en dat moet hij betreu- ren. Hij ziet graag ieder in Axel vooruit- komen, daarvoor moet men elkander echter goed verstaan en als enkele jongens hier in staat gesteld worden het straatmaken te lee ren, kunnen ze, als ze het vak verstaan, mis schien daarmede elders hun brood verdienen, en is men hier van die werklooze jongens af. Hij zou ook graag zien, dat Burgemeester en Wethouders dit nog eens nader overwogen. De heer 't GILDE is ook dankbaar, dat Burgemeester en Wethouders deze vraag on der de oogen hebben gezien, maar meent, dat de vraag ook de strekking had, te bevorderen dat de straatmaker die hier geregeld werkt, in de gemeente zou komen wonen. De heer VAN BENDEGEM onderstreept de woorden van den heer C. Hamelink, om de jongelieden uit deze gemeente in de gelegen heid te stellen het vak te leeren, door ze als hulp voor den straatmaker aan te wjjzen. De VOORZITTER geeft te kennen dat daar voor steeds menschen uit de gemeente worden aangewezen. Van elders worden voor het maken van bestratingswerk niets anders dan vaklui genomen. De heer OGGEL voegt hier aan toe, dat voor helpers van den straatmaker worden aangewezen werklooze hoofden van gezinnen of kostwinners. De heer SEGHERS noemt dat onjuist; daar voor moeten jonge krachten worden aange wezen die gaandeweg het vak kunnen leeren. De VOORZITTER acht dat een bezwaar, als er zooveel werklooze kostwinners zjjn. De heer SEGHERS meent, dat, als die aan- wijzing met goede bedoelingen geschiedt, men er zich bij zal neerleggen. De heer OGGEL gelooft, dat, als Burge meester en Wethouders daarvoor jonge krach ten namen, men ook spoedig aanmerkingen zou krijgen. De heer C. HAMELINK: Men kan ook jonge getrouwde mannen nemen. De heer OGGEL: De heer Ortelde heeft wel gezegd dat het geen heksenwerk is, maar de straatmaker moet er toch goed zicht op hebben om onder de onregelmatig gevormde keien de goede te pakken en die op de juiste plaats te brengen om een goed aansluitende straat te leggen. De heer ORTELEE wil er de aandacht op vestigen, dat hjj indertijd ook geklinkerd heeft aan den klinkerweg op 't Plaatje. Hij was ook geen deskundige, maar laat men maar eens beginnen met uit den straatweg de stee- nen te vinden die hij er in gegooid heeft! Ieder moet het toch eenmaal voor den eersten keer doen? II. Van den heer C. Hamelink inzake het instellen van een z.g. Schoonheidscommissie. Ons college is aldus schrijven Burge meester en Wethouders van oordeel, dat de uitbreiding van onze gemeente niet zulke af- metingen aanneemt, dat uitvoeringswerken en plans voor de toekomst nader door een Com missie moeten overwogen worden. Dit zou tot gevolg hebben dat aan bepaalde aanvra- gen eischen worden gesteld, die bouwer zou den doen besluiten een andere richting te gaan, dan de gemeentelijke uitbreidingen, wat niet gewenscht is. Bij een ingekomen aan- vrage moeten de bouwers zich houden aan de bepalingen door Burgemeester en Wethouders gesteld en welker grenzen in hoofdlijnen door den raad zijn gesteld volgens een vastgesteld plan. De heer C. HAMELINK is door het ant woord van Burgemeester en Wethouders niet van standpunt veranderd. Zij zeggen wel, dat de uitbreiding niet van dien aard is, dat de plannen voor de toekomst niet door eene com missie behoeven te worden overwogen en dat de critiek op de bouwplannen die hiervan het gevolg zou kunnen zijn, de bouwers aanleiding zouden kunnen geven om in een andere rich- ting te gaan, doch dit laatste is heelemaal niet noodig. Die critiek op de bouwplannen behoeft niet altijd duurdere plannen tenge volge te hebben. Er zjjn in de laatste jaren nieuwe denkbeelden gekomen omtrent de nieuwen bouw en het aanleggen van straten, doch ofschoon de gemeente hier de beschik- king heeft gekregen over een mooi, uitge- strekt terrein voor uitbreiding, is er, de daar aan verbonden groote kosten en risico ten spijt, niets van terecht gekomen. Indien we een schoonheidscommissie hadden gehad, zou er toch wel wat anders van gemaakt zjjn. Daarom heeft spreker gevraagd, een voor- ziening te treffen. De commissie behoeft voor de bouwers geen zwaardere lasten op te leg gen, doch er kan gestreefd worden naar meer uniformiteiten een schooner stadsdeel te krjj gen, in plaats dat men zooals nu een wirwar van allerlei straatjes en hoekjes. Spreker handhaaft zijn meening, dat er meer uniformiteit zou kunnen worden verkregen, indien hiervoor een speciale commissie werd ingesteld. De heer 't GILDE verklaart, wat de zaak zelf betreft, volkomen aan de zjjde van den heer C. Hamelink te staan, al klinkt „schoon- heidscommissie" misschien wel wat groot- steedsch. De heer C. HAMELINK: Noem haar dan „bouw"-commissie De heer 't GILDE: Er is veel verknoeid, dat niet meer ongedaan is te maken. Het geheele stratenplan is daar een sterk sprekend voor- beeld van en spreker heeft er meermalen op gewezen en Ter Neuzen als voorbeeld gesteld. Van goeden smaak of richting is geen sprake. De Prins Hendrikstraat tot den Buthdijk kan men wel de palingstraat noemen. Het geeft alles den indruk alsof men maar gauw en zoo goedkoop mogelijk aan den Buthdijk wilden komen met de bestrating. Nu dat zoo'n sehro- meljjke som geld gekost heeft, had men het wel wat rechter kunnen trekken. Spreker zou bij lateren nieuwbouw willen, dat de ge meenteopzichter geassisteerd werd door een ter zake kundig adviseur. Men kan van Bur gemeester en Wethouders niet vergen, dat ze architectonisch of bouwkundig moeten zjjn onderlegd, maar ondertusschen is toch al veel onherstelbaar verwaarloosd. Burgemeester en Wethouders wijzen in hun poover antwoord op den raad, die de plannen vaststelde, maar spreker zegt, dat toch Burgemeester en Wet houders de bouwvergunningen verstrekken en meermalen afwjjkingen van de verordening toestaan. Zooals het aanzien van een ge meente is, is ook het gemeentebestuur, heeft spreker eens iemand hooren zeggen en daar is hij het mee eens. Een schoonheidscommis sie acht ik echter niet noodig. De heer OGGEL geeft te kennen, dat het, wanneer naast feurgemeester en Wethouders een commissie hiervoor werd ingesteld, zulks het werk van het college veel zou vergemak- keljjken. De gemeenteopzichter geeft echter ook dikwjjls zijn meening over ingediende bouwplannen te kennen, dikwjjls ten bate van belanghebbenden, maar dat geeft weinig re sultaat. Gisteren is er ook nog een belangrijik punt ter sprake gekomen. Het zal echter ook nog niet zoo gemakkelijk zijn een commissie saam te stellen. Wie van de heeren zal zich daarvoor willen geven? En wat de aanleg der straten betreft, het stratenplan wordt toch aan den gemeenteraad ter beoordeeling voorgelegd? Vroeger waren er 11 leden, thans 13, zoodat die plannen toch onder veler oogen komen. En wat de Prins Hendrikstraat betreft, daarvan heeft men twee plannen gehad. Er is door den heer C. Hamelink aanmerking gemaakt, dat die straat nu krom loopt, maar de raad weet toch ook wel, dat het uitgevoerde plan is goedgekeurd, omdat men spoedig werk wilde geven en om dat er toen geen gelegenheid was tegen rede- lijken prijs grond te koopen om de straat op een andere manier te projecteeren. De raad heeft met voile kennis van de feiten het plan goedgekeurd, en dan gaat het toch niet aan om nu als met een verwijt aan Burgemeester en Wethouders achteraan te komen met: die straat loopt krom! Door den heer Dieleman is daarop destjjds nog gewezen, doch hem is toen meegedeeld, dat de grond om de straat recht door te trek ken niet te koop was. Burgemeester en Wet houders waren toen onmachtig om een ander voorstel te doen en als men het plan niet goed vond, had de raad moeten zeggen „we doen het niet", dan had men liever moeten wachten. De raad heeft echter integendeel met alge meene stemmen besloten het werk terstond uit te voeren. Het gaat dus niet aan de ver- antwoordelijkheid daarvoor te sehuiven op den gemeente-opzichter en Burgemeester en Wet houders. Het kon toen niet anders uitgevoerd worden en een commissie had daar toen ook weinig anders aan kunnen doen. De heer DE RUIJTER zal er zich niet in verdiepen asm wie de schuld ligt, maar moet tych ook opmerken, dat men geen gelukkige manier gekozen heeft om een en ander uit te voeren. Hij zou wenschen dat in de toekomst meer naar regelmaat en verfraaiing werd ge streefd, hetgeen wellicht niet meer geld kost. Hij hoopt dat er dan gestreefd zal worden naar meer eenheid en lijn. De VOORZITTER: Wanneer het thans in exploitatie zjjnde bouwterrein volgebouwd is, zullen andere plannen moeten beraamd wor den en aan den raad adviezen worden over- gelegd, die deze dan uitvoerig kan bespreken. De heer C. HAMELINK meent, gehoord de besprekingen, dat een commissie van 3 leden die adviezen uitbrengt over bouwplannen en straten, toch niet gemist zal kunnen worden. Burgemeester en Wethouders beoordeelen dan de plannen eenerzijds en de commissie ander- zjjds. Het gaat dan evenals b.v. met de Gan- commissie, die dit deel van het gemeenle- beheer in het bjjzonder onder de knie krijgt <m

Krantenbank Zeeland

Ter Neuzensche Courant / Neuzensche Courant / (Algemeen) nieuws en advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen | 1931 | | pagina 5