1 kolom 7: verharde gedeelte voor rekening van den onderhoudspiichtige een macadambedekking is aan.gebra.cht; 8. dat in den weg No. 30 een gedeelte keiweg is vervangen door klinkerweg; 9, 10 en 11. dat Gedeputeerde Staten van Zeeland bij sehrijven d.d. 14 September 1928, No. 91, 2de afdeeling, verzoeken wel te wil- len bevorderen, dat de in den Hellegatpolder voor openbaar verkeer bestemde wegen, als mede de verbindingen van deze met de bui- ten dien polder liggende openbare wegen op den ligger der wegen en voetpaden worden ge- plaatst; 12 en 13. dat van de voetpaden, nummers 38 en 39 zoo goed als geen gebruik meer wordt gemaakt; Gelet op artikel 29 par. 1, juncto art. 14 van het Reglement op de Wegen en Voet paden; besluiten te ontwerpen de volgende: Wijziging van den Ligger der Wegen en Voetpaden in de gemeente Zaam- slag Provinciale bladen Nummer 103 van 1914 en Nummer 69 van 1924). 1. Bij den weg no. 1 wordt gelezen: kolom 6: lste gedeelte keiweg. 2de gedeelte klinkerweg. 3de gedeelte keiweg. kolom 780. 256. 1418. 2. Bij den weg no. 3 wordt gelezen: kolom 6: lste gedeelte .steenslag. 2de gedeelte keiweg. 3de gedeelte steenslag. kolom 72337. 500. 900. 3. Bij den weg no. 4 wordt gelezen: kolom 6: lste gedeelte keiweg. 2de gedeelte steenslag. kolom 7500. 1228. 4. Bij den weg no. 6 wordt gelezen; kolom 6: lste gedeelte keiweg. 2de gedeelte klinkerweg. 3de gedeelte keiweg. zuidoostelijke oprit: steenslagweg kolom 756. 125. 1411. 80. 5. Bij den weg no. 19 wordt gelezen: kolom 6: lste gedeelte steenslagweg. 2de gedeelte aardeweg. 3de gedeelte steenslagweg. 4de gedeelte aardeweg. 5de gedeelte steenslagweg. 6de gedeelte keiweg. 7de gedeelte aardeweg. 8ste gedeelte keiweg. Ode gedeelte steenslagweg. 1425. 500. 250. 2520. 426. 1529. 70. 60. 50. 6. Bjj den weg no. 20 wordt gelezen: kolom 6steenslagweg. kolom 7400. kolom 8: a. 3,6. b. 2,5. 7. Bij den weg no. 29 wordt gelezen: kolom 6: 2e gedeelte macadamweg. kolom 8: macadamweg 4. 8. Bij den weg no. 30 wordt gelezen: kolom 6: lste gedeelte klinkerweg. 2de gedeelte keiweg. kolom 7208. 2183. 9. Onder no. 33a wordt in den ligger op- genomen kolom 133 a. Weg onder Zeedijk van den Helle gatpolder. 3. van den dijk van den Eendracht- polder bij dijkpaal 28 oost- en noordoostwaarts tot de grens met Ossenisse. over den binnenberm van den dijk. steenslagweg. 335 a. 6.50. b. 2.60. kolom 9: neen. kolom 10: a. 1.95. b. 1.95. kolom 11: kolom 12: kolom 13: kolom 14: neen. kolom 15: kolom 16: westelijke zijde door dijksbeloopen en zuidzijde door slooten. kolom 17a. 4. b. 1.—. c. 1.20. kolom 18: 1 zinkput op 225 M. en een op 325 M. van bet begin, kolom 19: steen. kolom 20: a. 0.55. b. 0.55. c. 0.55. kolom 21: leuning van ijzer aan de zuidzijde van den oprit. kolom 22: Hellegatpolder. 10. Onder no. 33b wordt in den ligger op- genomen kolom 1: 33b. dwarsweg door den Hellegatpolder. 3.—. 100 M. ten Noorden van de oude Zeesluis van den Eendragtpolder zuidoostwiaarts tot de grens met Ossenisse en Stoppeldijk. neen. steenslagweg. 90. a. 6.50. b. 2.60. kolom 9neen. kolom 10: a. 1.95. b. 1.95. kolom 11: kolom 12: kolom 13: kolom 14: neen. kolom 15: kolom 16: aan beide zjjden door slooten. kolom 17: a. 4. b. 1.—. c. 1.20. kolom 18: duiker van 2 buizen, wfld 80 c.M. aan het begin dwars onderdoor den weg. kolom 19: beton. kolom 20: a. 8. b. 0.80. kolom 21: neen. kolom 22: Hellegatpolder. 11. onder 33c wordt in den ligger opge- kolom kolom kolom kolom kolom kolom kolom kolom kolom kolom kolom kolom kolom 2: kolom 3: kolom 4: kolom 5: kolom 6: kolom 7 kolom 8: kolom 2: kolom 3: kolom 4: kolom 5: kolom 6: kolom 7 kolom 8: 6steenslag. 7: 210. 8a. 6.50 weg. b. 2.60 a. 3.50 op- en afrit. b. 2.60 9: neen. 10: a. 1.95. b. 1.95. 11: 12: 13: 14: 15: 16: l/aatste 40 M. door sloot aan de Noordzijde. 17: a. 4.—. b. 1.—. c. 1.20. 18: 19: 20: 21: neen. 22: Hellegatpolder. Volgnummer 38 vervalt. Volgnummer 39 vervalt. algemeene stemmen wordt aldus be- nomen kolom 1: 33c. kolom 2: kolom 3: 3. kolom 4: Uit en kolom 5: den van Lijndenpolder oost- waarts tot de grens met Bosch- kapelle. Een op- en afrit aan 71 te begin- nen overigens over den dijkberm aan de zijde van den Hellegat polder. kolom kolom kolom kolom kolom 12. 13. Met sloten. 8. Vaststelling 3de suppletoir kohier hon- denbelasting, dienst 1931. Burgemeester en Wethouders leggen ter vaststelling over het derde suppletoir kohier hondenbelasting, dienst 1931 door hen opge- maakt tot een bedrag van 11 en stellen voor de termijn van invordering te bepalen voor of op 1 December 1931. Met algemeene stemmen wordt aldus be- sloten. 9. Voorste! van Burgemeester en Wethou ders vaststelling ambtenarenregement. Ingevolge het Koninklijk besluit van 7 Januari 1930, S, No. 6, zijn de artt. 125, 126, 133, enl34 van de ambtenarenwet 1929, wet van 12 December 1929, S 530, met ingang van 1 September j.l. in werking getreden. Mitsdien moet de rechtspositie der in dienst zijnde ambtenaren worden geregeld met in achtneming van het bepaalde in artikel 125 dier wet. Wjj bieden U hierbij ter vaststelling aan het navolgende Ambtenarenreglement HOOFDSTUK I. Algemeene bepalingen. Artikel 1. 1. Ambtenaar in den zin van dit reglement is hij, die door den gemeenteraad of Burge meester en Wethouders is aangesteld om in openbaren dienst werkzaam te zijn. 2. Voor den ambtenakr omtrent wiens rechtstoestand bij of ingevolge de wet regelen zijn vastgesteld, is dit reglement slechts van toepassing, in zooverre bij of Ingevolge de wet die rechtstoestand niet is geregeld. 3. Naast de bepalingen van dit reglement kunnen voor bepaalde ambtenaren of groepen van ambtenaren zoo noodig voorschriften worden vastgesteld. Die voorschriften mogen niet in strijd zijn met dit reglement. 4. Op de ambtenaren der gemeente-politie zijn de bepalingen van dit reglement van toepassing, met dien verstande, dat, telkens wanneer zulks ingevolge wettelijk voorschrift noodig is, worde gelezen inplaats van Burge meester en Wethouders" de(n) Burgemeester of/en het overigens terzake bevoegd gezag, en de Burgemeester of/en dat bevoegd gezag de bepalingen, die door hen moeten worden vastgesteld, hebben bekrachtigd. Artikel 2. 1. Den ambtenaar wordt eenmaal koste- loos in afdruk of afschrift een exemplaar ver- strekt van schriftelijk vastgestelde regelin- gen, die hij bij' de vervulling van zijn dienst heeft na te leven. 2. Hem wordt bovendien, zoo hij zulks verzoekt, eenmaal kosteloos in afdruk of af schrift een exemplaar verstrekt van verorde- ningen, die van belang zijn voor zijne rechten en verplichtingen als ambtenaar. 3. Niet schriftelijk vastgestelde algemeen verbindende voorschriften worden behoorlijk te zijner kennis gebracht. 4. Ter zake van niet naleving van bepalin gen, welke redelijkerwijs niet geacht kunnen worden den ambtenaar bekend te zijn, worden hem geen voordeelen onthouden of nadeelen toegebraoht. HOOFDSTUK n. Inwinnen van het gevoelen der ambtenaren- vereenigingen. Artikel 3. 1. Alvorens de raad of Burgemeester en Wethouders overgaan tot het vaststellen, aan- vullen, wijzigen of intrekken van eenig alge meen, verbindend voorschrift de ambtenaren betreffende, wordt aan vereenigingen van ambtenaren, waarbij1 ambtenaren in dienst der gemeente zijn aangesloten, gelegenheid gegeven haar gevoelen te doen kennen. 2. Als vereeniging bedoeld in het eerste lid wordt aangemerkt, iedere rechtspersoon- lijkheid bezittende vereeniging, welke ten doel heeft ambtenaren in dienst der overheid te organiseeren ter behartiging hunner be- langen, in bet bijzonder wat de dienst- en arbeidsvoorwaarden betreft en welke van haar bestaan door haar bestuur, onder toe- zending van een exemplaar der statuten, aan Burgemeester en Wethouders heeft kennis gegeven. 3. De gelegwntieid om haar gevoelen te doen kennen, wordt aan een vereeniging ge geven door toezending van een ontwerp van het voorgenomen besluit met tooeSlchting, met het verzoek binnen een daarbjj te stellen redelrjken termijn den raad of Burgemeester en Wethouders schriftelijk met haar gevoelen in kennis te stellen. Indien de vereeniging daartoe het verlangen te kennen geeft, wordt zij tot mondelinge toelating toegelaten. 4. Aan de be paling van het eerste lid wordt geacht voldaan te zijn, indien de ver eeniging in gebreke is gebleven binnen den in het vorig lid bedoelden termijn van haar gevoelen te doen blijken. HOOFDSTUK HI. Aans telling. Artikel 4. De ambtenaar wordt aangesteld in vasten of tijdelijken dienst. Artikel 5. 1. De ambtenaar wordt als regel vast aangesteld. 2. Om tot ambtenaar in vasten dienst te worden aangesteld, moet men: op het tijdstip der aanstelling den leeftijd van 16 jaar hebben bereikt; voldoen aan de eischen van bekwaam- heid, die gesteld worden en in het bezit zijn van diploma's, welke degene, die aanstelt, noodig acht; voor de te vervullen betrekking lichame- lijk geschikt bevonden zijn door een ge- neeskundige, aangewezen door Burge meester en wethouders. De kosten van het geneeskundig onderzoek en zoo noo dig de reis- en verblijfkosten, komen ten laste van de gemeente. 3. In bijzondere gevallen kan worden afge- a. c. weken van den onder a bedoelden leeftijds- grens of van den edsch van lichamelijke ge- schiktheid, gesteld onder c van het tweede lid. Artikel 6. 1. Tijdelijke aanstelling kan plaats hebben: a. op proef, voor niet langer dan een jaar, zoo noodig met hoogstens een jaar te verlengen; b. als mag worden aangenomen, dat de werkzaamheden, waarmede de ambtenaar zal worden belast, van tijdelijken aard zullen zijn, of indien de aanstelling strekt tot tijdelijke vervangiiig van een ambte naar. Artikel 7. 1. Ieder, die tot ambtenaar wordt aange steld, ontvangt bij zijn indiensttreding een bewijs van aanstelling, waarvan de vorm door Burgemeester en Wethouders wordt vastgesteld en waarin onverminderd hetgeen in de Pensioenwet 1922, S 240, omtrent den pensioensgrondslag is bepaald, althans ver- meld worden: a. de betrekking, waarin hij wordt aange steld, met vermelding of de aanstelling is in vasten of tijdelijken dienst alsmede in het laatste geval, van den tijd of het werk, waarvoor hij wordt aangesteld; b. de datum, waarop de aanstelling ingaat; en, zoo de ambtenaar bezoldigd is, c. de bij de aanstelling toe te kennen bezol diging en eventueel de andere daaraan verbonden voordeelen. 2. Bij wijziging in de aanstelling ontvangt de betrokkene kosteloos een nieuw bewijs. Verioren geraakte bewijzen van aanstelling kunnen op kosten van den betrokkene ver- nieuwd worden. HOOFDSTUK IV. Verplichtingen. Artikel 8. 1. De ambtenaar is gehouden de pliohten, uit zijn betrekking voortvloeiende, imuwgezet en ijverig te vervullen en zich te gedragen, zooals een goed ambtenaar betaamt. 2. De ambtenaar is verplicht tijdeljjk andere dan zijn gewone werkzaamheden te verrichten, voor zoover de verrichting daar- van in het belang van den dienst redeljjker- wjjze van hem kan worden gevorderd, zonder daarvoor aanspraak op verhooging zijner be zoldiging of een afzonderlijke belooning te kunnen doen gelden. 3. De ambtenaar is verplicht in de ge meente te wonen. Hij kan van deze verplich- ting door Burgemeester en Wethouders wor den vrijgesteld, dooh telkens voor niet langer dan een jaar. Artikel 9. De ambtenaar is verplicht bij verhindering in de uitoefening van zijn dienst, hiervan zoo spoedig mogelijk met opgave van redenen schriftelijk kennis te geven aan dengene, die hem als ztfn onmiddellijke chef is aangewezen. Ingeval van verhindering wegens ziekte, kan, wanneer deze langer dan 3 dagen heeft geduurd, overlegging eener geneeskundige verklaring worden geeischt. Artikel 10. 1. De ambtenaar is, tenzij eenig wettelijk voorschrift mededeeling vordert, verplicht tot geheimhouding van hetgeen hem in zijne betrekking is ter kennis gekomen, voor zoo ver die verplichting uit den aard der zaak volgt, of hem uitdrukkelijik is opgelegd. 2. De verplichting tot geheimhouding be- staat niet tegenover hen, aan wie de ambte naar onmiddellijk of middellijk ondergeschikt is, noch in zooverre als hij door een boven hem gestelde van de verplichting tot geheim houding is ontheven, Artikel 11. 1. Het is den ambtenaar verboden: rechtstreeks of zijdelings deel te nemen aan werken of leveringen voor de ge meente; geschenken van derden aan te nemen in verband met de uitoefening van zijn be trekking; aan de gemeente toebehoorende eigen- dommen te eigenbate te gebruiken; d. te eigen bate gebruik te maken van het geen hem in zijn betrekking is bekend ge- worden; e. het personeel in dienst der gemeente voor bijzonderen of huiselijken dienst te gebruiken. 2. Van het bepaalde onder b kunnen Bur gemeester en Wethouders voor bepaalde, door hen aan te wijzen, gevallen, afwijking toestaan. HOOFDSTUK V. Dienst- en werktijden. Artikel 12. 1. De gewone dienst- en werktijden wor den aangegeven in de instructies of in de bijzondere voorschriften bedoeld in art. 1, lid 3. Onverminderd het bepaalde bjj of krach- tens wetten, houdende bepalingen tot beper- king van den arbeidsduur, wordt daarbij tevens bepaald, of en op welke wijze bevolen dienst of arbeid, die buiten de gewone werk tijden valt, bijzonder wordt beloond. 2. De werktijd wordt zoodanig geregeld, dat geen arbeid wordt verricht des Zaterdags nd des middags 1 uur, noch op den Zondag, den Nieuwjaarsdag, den Goeden Vrijdag, den 2en Paaschdag, den Hemelvaartsdag, den 2en Pinksterdag, de beide Kerstdagen, voor zoo ver deze niet op een Zondag vallen en voorts op iederen anderen dag in elk bijzonder geval door Burgemeester en Wethouders daartoe aangewezen. HOOFDSTUK VI. Bezoldiging. Artikel 13. De bezoldiging der ambtenaren wordt bij afzonderlijke verordening geregeld. Artikel 14. 1. De ambtenaar heeft recht op zijne be zoldiging tot den dag van ingang van het ontslag uit zijn ambt of tot op den dag van overlijden. 2. Overlijdt een ambtenaar, die in vasten dienst is aangesteld en die kostwinner is voor zijn ouders of voor zijn breeders of zusters, jonger dan 18 jaar, dan wordt aan deze een bedrag uitbetaald, gelijk aan de bezoldiging van den overledene over een tijdvak van twee maanden. HOOFDSTUK VH. Vacantie en verlof. Artikel 15. 1. Ann ieder ambtenaar wordt jaarlijks een vacantie met behoud van bezoldiging toegestaan. 2. De bepaling van den duur der vacantie geschiedt in de instructies of voorschriften, bedoeld in art. 1, lid 3. 3. De vacantie kan in eens of bij gedeel- ten worden genoten. 4. De ambtenaar, in den loop van het kalenderjaar in dienst getreden, heeft voor elke maand, dat hij in dienst is, recht op V12 gedeelte van de vacantie. Bij deze bereke- ning geldt een gedeelte van een dag voor een vollen dag. 5. Verleende vacantie kan worden inge- trokken, wanneer dringende redenen van dienstbelang zulks noodzakelij'k maken. Artikel 16. 1. Aan den ambtenaar, die wegens door Burgemeester en Wethouders erkende, drin gende redenen gedurenden korten tijd afwezig moet zijn, wordt voor dien tijd verlof toege- kend met behoud van bezoldiging. 2. Als dringende redenen gelden o.m.: a. het voldoen aan een wettelijke verplich ting, tenzij deze is ontstaan door schuld of nalatigheid van den ambtenaar en voor zoover zulks niet in den vrijen tijd kan geschieden; b. de navolgende gevallen: le. het bijwonen van vergaderingen zijner vakvereeniging tot een maximum van vier dagen per jaar. 2e. ondertrouw en huwelijk van den amb tenaar in de gemeente, elk recht gevende op den dag verlof. 3e. huwelijk van ouders of kinderen van den ambtenaar, recht gevende op den dag verlof. 4e. huwelijk van den ambtenaar buiten de gemeente, recht gevende op een verlof van ten hoogste drie dagen. 5e. bevalling der echtgenoote op een werk- dag, dien dag en den daarop volgenden dag. 6e. emstige ziekte van echtgenoot(e), ouders of kinderen, onder overlegging van een bewijs van den behandelenden geneesheer, dat verlof noodig is, ten hoogste zes dagen. 7e. overlijden van de(n) echtgenoot(e) tot en met den dag der begrafenis. 8e. overlijden en bijwoning der begrafenis van ouders of kinderen, behuwd-, stief- of pleegkinderen, breeders, zusters, behuwd-, stief- of pleegouders, telkens een dag of, in dien een reis te maken is, ten hoogste drie dagen. Artikel 17. 1. Aan den ambtenaar, die voor her- halingsoefeningen in werkelijken dienst moet komen, wordt gedurende den daarvoor vast- gestelden tijd verlof met behoud van bezoldi ging verleend. 2. Aan den ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, worden de vacantiedagen, waarop hij in ieder kalenderjaar recht heeft, gegeven in den tijd, dat hij niet onder de wapenen is. HOOFDSTUK VIII. Aanspraken in geval van ziekte. Artikel 18. Op den ambtenaar die wegens ziekte of ongeval verhinderd is zijn dienst te verrich ten, vinden de bepalingen, welke met betrek king tot de aanspraken bij ziekte voor de burgerlijke rijksambtenaren zijn of worden vastgesteld, overeenkomstige toepassing. HOOFDSTUK IX. Disciplinaire straffen. Artikel 19. 1. De ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet of niet behoorlijk nakomt of zich overigens aan plichtverzuim schuldig maakt, kan worden gestraft met een der na volgende straffen: a. mondelinge berisping; b. schriftelijke berisping; c. inhouding van vacantiedagen; d. ongevraagd eervol ontslag; e. niet-eervol ontslag. 2. De straf, hiervoren bedoeld onder a wordt opgelegd door Burgemeester en Wet houders; die bedoeld onder b en c door Bur gemeester en Wethouders of door den ge meenteraad; naar gelang het eene of andere college tot benoeming bevoegd is. Artikel 20. 1. De ambtenaar kan door Burgemeester en Wethouders in afwachting van eene on- herroepelijke beslissing omtrent eventueel op te leggen straf, onmiddellijk worden ge- schorst. 2. Gedurenden den termijn der schorsing wordt de bezoldiging doorbetaald. Artikel 21. 1. De straffen worden, den ambtenaar ge- hoord, opgelegd zoo mogelijk binnen 14 dagen nadat de overtreding ter kennis is gekomen van het tot het opleggen van de straf be voegd gezag. 2. De ambtenaar wordt v66r het verhoor in de gelegenheid gesteld kennis te nemen van de ambtelijke rapporten betreffende het geen hem ten laste is gelegd. Artikel 22. Van elke oplegging van straf doen Burge meester en Wethouders onder vermelding van de overtreding binnen 2 maal 24 uur mede deeling aan den betrokken ambtenaar met kennisgeving van de wijze, waarop en den termijn binnen welken beroep ingevolge de Ambtenarenwet 1929 kan worden ingesteld. Artikel 23. De straffen kunnen worden opgelegd onder de opschortende voorwaarde, dat zij eerst worden toegepast, indien binnen een bepaal- den tijd in het besluit te vermelden, de ge- strafte zich opnieuw aan strafbare hande- lingen of gedragingen schuldig maakt. HOOFDSTUK X. Einde der dienstbetrekking. Artikel 24. 1. De dienstbetrekking eindigt, behalve wegens overlijden van den ambtenaar, door ontslag. 2. Voor den ambtenaar, aangesteld voor een bepaalden tijd of voor den duur van een bepaald werk, eindigt de dienstbetrekking zoodra die tijd verstreken of dat werk geein- digd is. 3. Ontslag wordt verleend met opgaaf van redenen. 4. De ambtenaar ontvangt kosteloos af schrift van de beschikking, waarbij hjj is ont- slagen. 5. Aan den eervol ontslagen ambtenaar, zoomede aan den tijdelijken ambtenaar, wiens dienstbetrekking overeenkomstig het bepaal de in het tweede lid is geeindigd, wordt op zijn verzoek door Burgemeester en Wethou ders een getuigschrift afgegeven. Artikel 25. 1. Ontslag wordt gegeven door het gezag, dat den ambtenaar heeft aangesteld. 2. Het wordt eervol gegeven: a. op verzoek van den ambtenaar; b. wegens ongeschiktheid voor zijn betrek king. Indien deze ongeschiktheid het ge- volg is van ziels- of lichaamsgebreken, moet ztj blijken uit een geneeskundig onderzoek dan wel uit de beslissing van den Pensioenraad of van den Centralen Raad van Beroep, bedoeld In de Pensioen wet 1922, S 240; c. wegens opheffing der betrekking of we gens verandering in de inrichting van het dienstvak, waarbij de ambtenaar werk zaam is en waardoor zijn werkzaamheden overbodig zijn geworden; d. in het geval bedoeld in art. 19, eerste lid, onder b. 3. Bij ontslag op grand van ongeschiktheid anders dan tengevolge van ziels- of lichaams gebreken kan den ambtenaar een naar billijk- heid te bepalaa rergoeding worden toegekend, hetzij als som ineens, hetzij als periodiek uit te keeren bedrag. Artikel 26. 1. Niet-eervol ontslag wordt alleen ver leend bij wijze van straf. 2. De ambtenaar kan zich niet onttrek- ken aan straf door indiening van een verzoek om ontslag. Artikel 27. 1. De opzeggingstermijn, zoowel van de zijde der gemeente als van die van den amb tenaar is bij tijdelijke aanstelling een maand en bij vaste aanstelling drie maanden. Ingeval van niet-eervol ontslag behoeft geen opzeggingstermijn in acht worden ge- nomen. 2. Het gezag, dat ontslag verleent, kan in bijzondere gevallen deze termijnen verkorten. Geschiedt dit niet op verzoek van den ambte naar, dan wordt hem bij het ontslag de bezol- difjng uitbetaald voor den tijd, die nog aan den krachtens het eerste lid van dit artikel in acht te nemen opzeggingstermijn ontbreekt. HOOFDSTUK XI. Wachtgelden. Artikel 28. De ambtenaar in vasten dienst, aan wien eervol ontslag wordt verleend wegens op heffing zijner betrekking of wegens verande ring in de inrichting van den tak van dienst, waarbij hij werkzaam is en waardoor zjjn werkzaamheden overbodig zijn geworden, wordt, voor zoover hij alsdan niet in de ter- men valt om pensioen, uitgezonderd vervroegd ouderdomspensioen, bedoeld in art. 48, eerste lid, onder b, der Pensioenwet, 1922, S 240, te genieten, met ingang van den dag van ont slag, een wachtgeld toegekend ten laste der gemeente op den voet der volgende bepalin gen. Artikel 29. 1. Als een ambtenaar, als bedoeld in het vorige artikel, wordt het genot van wacht geld toegekend, gedurende het tijdvak gelijk aan zijn diensttijd, ten bedrage van: a. indien hij ten tijde van het ontslag kost winner is van een gezin, gedurende de eerste drie maanden de laatstelijk door hem genoten bezoldiging, gedurende de volgende drie maanden 85 ten honderd en daama 70 ten honderd van de laatste lijk door hem genoten bezoldiging; in de overige gevallen, gedurende de eerste drie maanden de laastelijk door hem genoten bezoldiging, gedurende de volgende drie maanden 75 ten honderd en daarna 60 ten honderd van de laatste lijk door hem genoten bezoldiging. Voor zooveel een ambtenaar ten tijde van het ontslag een diensttijd van tenminste 10 jaren heeft volbracht en het aantal jaren van dien diensttijd tezamen met het aantal jaren van den leeftijd, dien hij ten tijde van het ontslag heeft bereikt, 60 of meer be- draagt, wordt hem na afloop van de hierboven bedoelde termijnen een verder genot van wachtgeld toegekend ten ibedrage van het uitgesteld pensioen, waarop hij ter zake van het hem verleende ontslag uitzicht heeft, of indien uit hoofde van eenigerlei omstandig- heid, zoodanig uitzicht niet of niet meer be- staat, anders zou hebben gehad, met dien verstande, dat gedurende het eerste jaar na afloop van de bedoelde termijnen, het wacht geld niet minder bedraagt dan 60 ten hon derd van de laatstelijk genoten bezoldiging. 3. De op wachtgeld gestelde, die op den dag van ontslag kostwinner was van een gezin, doch na het ontslag die hoedanigheid verliest, wordt voor den verderen duur van bet hem toegekende wachtgeld behandeld op den voet als in het eerste lid ten aanzien van niet-kostwinners is bepaald. 4. In buitengewone gevallen kan het wachtgeld tot een bedrag van ten hoogste 70, onderscheidenlijk 60 ten honderd van het laat stelijk genoten wachtgeld voor een bepaalden tijd na het verstrijken der vorenomschreven termijnen worden voortgezet. Artikel 30. 1. Op het wachtgeld vinden verder over eenkomstige toepassing de artt. 4, 5, 6, 7, 7a, 8 en 8a van het Rijkswachtgeldenbesluit (Koninklijk besluit van 3 Augustus 1922, S 479, zooals dit besluit is gewijzigd), met dien verstande, dat waar in dit besluit wordt ge- sproken van ..minister", wordt gelezen „Bur- gemeester en Wethouders". 2. De toekenning van wachtgeld en het nemen van beslissingen daaromtrent geschie den met inachtneming der bepalingen van dit Hoofdstuk door Burgemeester en Wethouders. HOOFDSTUK XII. Slotbepalingen. Artikel 31. 1. Dit reglement kan worden aangehaald als Ambtenarenreglement. 2. Het reglement treedt in werking 1 Sep tember 1931. Artikel 32. In gevallen, waarvoor in dit reglement geen bijzondere voorziening is getroffen zijn Bur gemeester en Wethouders bevoegd nadere regelen te treffen. Van elk geval van afwij king doen Burgemeester en Wethouders zoo spoedig mogelijk mededeeling aan den ge meenteraad. Artikel 33. Alle bestaande verordeningen en instructies, welke onmiddellijk of middellijk in verband staan met dit reglement, blijven, voor zoover haar bepalingen niet in strijd zijn met dit reglement van kracht, totdat zij zijn gewij zigd. Artikel 34. Invoering of toepasselijk worden van dit reglement zal niet leiden tot opheffing of vermindering van aanspraken die, bij het in werking treden van dit reglement voor de in functie zijnde ambtenaren reeds bestaan. De heer KOOPMAN vraagt, of de ambte- naars naar dit reglement gevraagd hebben. De VOORZITTER antwoordt, dat dit over eenkomstig de wet moet worden vastgesteld. De heer KOOPMAN acht de tijd voor het vaststellen van zoo'n reglement nog niet ge komen. De VOORZITTER deelt mede, dat van wege de Vereeniging van Burgemeesters en Secre- tarissen een concept-reglement is ontworpen, dat als leiddraad kon dienen. De heer KOOPMAN heeft overigens alleen bezwaar tegen art. 19 waar bepaald is, dat de autoriteit die benoemd 00k ontslaat; hjj zou voor de ambtenaren die door Burgemees ter en Wethouders worden aangesteld en dus 00k ontslagen worden beroep bjf den raad willen openstellen. De VOORZITTER deelt mede, dat dit aldus is bepaald op grond van de bepalingen der wet. De heer KOOPMAN beroept zich op voor- beelden van personeel der P.Z.E.M. en der De Ruijterschool, dat, ontslagen, daartegen in beroep kwam. De VOORZITTER wjjst er op, dat dit geen personeel betrof in dienst bij een gemeente of ander openbaar bestuur. De heer KOOPMAN vindt de regeling niet billijk, maar als het overeenkomstig de wet is, kan hij er niets tegen doen. De heer VAN HOEVE wijst er op, dat In het particuliere leven toch 00k hij' die be- noemt ontslaat. De heer KOOPMAN wilde het recht van beroep in het reglement opnemen, omdat men het in den regel toch doet en dat het dan een korteren weg zou zijn. Het reglement wordt met algemeene stem- men vastgesteld.

Krantenbank Zeeland

Ter Neuzensche Courant / Neuzensche Courant / (Algemeen) nieuws en advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen | 1931 | | pagina 6