1
kolom 7:
verharde gedeelte voor rekening van den
onderhoudspiichtige een macadambedekking
is aan.gebra.cht;
8. dat in den weg No. 30 een gedeelte
keiweg is vervangen door klinkerweg;
9, 10 en 11. dat Gedeputeerde Staten van
Zeeland bij sehrijven d.d. 14 September 1928,
No. 91, 2de afdeeling, verzoeken wel te wil-
len bevorderen, dat de in den Hellegatpolder
voor openbaar verkeer bestemde wegen, als
mede de verbindingen van deze met de bui-
ten dien polder liggende openbare wegen op
den ligger der wegen en voetpaden worden ge-
plaatst;
12 en 13. dat van de voetpaden, nummers
38 en 39 zoo goed als geen gebruik meer
wordt gemaakt;
Gelet op artikel 29 par. 1, juncto art. 14
van het Reglement op de Wegen en Voet
paden;
besluiten
te ontwerpen de volgende:
Wijziging van den Ligger der Wegen
en Voetpaden in de gemeente Zaam-
slag Provinciale bladen Nummer 103
van 1914 en Nummer 69 van 1924).
1. Bij den weg no. 1 wordt gelezen:
kolom 6: lste gedeelte keiweg.
2de gedeelte klinkerweg.
3de gedeelte keiweg.
kolom 780.
256.
1418.
2. Bij den weg no. 3 wordt gelezen:
kolom 6: lste gedeelte .steenslag.
2de gedeelte keiweg.
3de gedeelte steenslag.
kolom 72337.
500.
900.
3. Bij den weg no. 4 wordt gelezen:
kolom 6: lste gedeelte keiweg.
2de gedeelte steenslag.
kolom 7500.
1228.
4. Bij den weg no. 6 wordt gelezen;
kolom 6: lste gedeelte keiweg.
2de gedeelte klinkerweg.
3de gedeelte keiweg.
zuidoostelijke oprit: steenslagweg
kolom 756.
125.
1411.
80.
5. Bij den weg no. 19 wordt gelezen:
kolom 6: lste gedeelte steenslagweg.
2de gedeelte aardeweg.
3de gedeelte steenslagweg.
4de gedeelte aardeweg.
5de gedeelte steenslagweg.
6de gedeelte keiweg.
7de gedeelte aardeweg.
8ste gedeelte keiweg.
Ode gedeelte steenslagweg.
1425.
500.
250.
2520.
426.
1529.
70.
60.
50.
6. Bjj den weg no. 20 wordt gelezen:
kolom 6steenslagweg.
kolom 7400.
kolom 8: a. 3,6.
b. 2,5.
7. Bij den weg no. 29 wordt gelezen:
kolom 6: 2e gedeelte macadamweg.
kolom 8: macadamweg 4.
8. Bij den weg no. 30 wordt gelezen:
kolom 6: lste gedeelte klinkerweg.
2de gedeelte keiweg.
kolom 7208.
2183.
9. Onder no. 33a wordt in den ligger op-
genomen
kolom 133 a.
Weg onder Zeedijk van den Helle
gatpolder.
3.
van den dijk van den Eendracht-
polder bij dijkpaal 28 oost- en
noordoostwaarts tot de grens met
Ossenisse.
over den binnenberm van den dijk.
steenslagweg.
335
a. 6.50.
b. 2.60.
kolom 9: neen.
kolom 10: a. 1.95.
b. 1.95.
kolom 11:
kolom 12:
kolom 13:
kolom 14: neen.
kolom 15:
kolom 16: westelijke zijde door dijksbeloopen
en zuidzijde door slooten.
kolom 17a. 4.
b. 1.—.
c. 1.20.
kolom 18: 1 zinkput op 225 M. en een op 325
M. van bet begin,
kolom 19: steen.
kolom 20: a. 0.55.
b. 0.55.
c. 0.55.
kolom 21: leuning van ijzer aan de zuidzijde
van den oprit.
kolom 22: Hellegatpolder.
10. Onder no. 33b wordt in den ligger op-
genomen
kolom 1: 33b.
dwarsweg door den Hellegatpolder.
3.—.
100 M. ten Noorden van de oude
Zeesluis van den Eendragtpolder
zuidoostwiaarts tot de grens met
Ossenisse en Stoppeldijk.
neen.
steenslagweg.
90.
a. 6.50.
b. 2.60.
kolom 9neen.
kolom 10: a. 1.95.
b. 1.95.
kolom 11:
kolom 12:
kolom 13:
kolom 14: neen.
kolom 15:
kolom 16: aan beide zjjden door slooten.
kolom 17: a. 4.
b. 1.—.
c. 1.20.
kolom 18: duiker van 2 buizen, wfld 80 c.M.
aan het begin dwars onderdoor den
weg.
kolom 19: beton.
kolom 20: a. 8.
b. 0.80.
kolom 21: neen.
kolom 22: Hellegatpolder.
11. onder 33c wordt in den ligger opge-
kolom
kolom
kolom
kolom
kolom
kolom
kolom
kolom
kolom
kolom
kolom
kolom
kolom 2:
kolom 3:
kolom 4:
kolom 5:
kolom 6:
kolom 7
kolom 8:
kolom 2:
kolom 3:
kolom 4:
kolom 5:
kolom 6:
kolom 7
kolom 8:
6steenslag.
7: 210.
8a. 6.50
weg.
b. 2.60
a. 3.50
op- en afrit.
b. 2.60
9: neen.
10: a. 1.95.
b. 1.95.
11:
12:
13:
14:
15:
16: l/aatste 40 M. door sloot aan de
Noordzijde.
17: a. 4.—.
b. 1.—.
c. 1.20.
18:
19:
20:
21: neen.
22: Hellegatpolder.
Volgnummer 38 vervalt.
Volgnummer 39 vervalt.
algemeene stemmen wordt aldus be-
nomen
kolom
1:
33c.
kolom
2:
kolom
3:
3.
kolom
4:
Uit
en
kolom 5:
den van Lijndenpolder oost-
waarts tot de grens met Bosch-
kapelle.
Een op- en afrit aan 71 te begin-
nen overigens over den dijkberm
aan de zijde van den Hellegat
polder.
kolom
kolom
kolom
kolom
kolom
12.
13.
Met
sloten.
8. Vaststelling 3de suppletoir kohier hon-
denbelasting, dienst 1931.
Burgemeester en Wethouders leggen ter
vaststelling over het derde suppletoir kohier
hondenbelasting, dienst 1931 door hen opge-
maakt tot een bedrag van 11 en stellen voor
de termijn van invordering te bepalen voor
of op 1 December 1931.
Met algemeene stemmen wordt aldus be-
sloten.
9. Voorste! van Burgemeester en Wethou
ders vaststelling ambtenarenregement.
Ingevolge het Koninklijk besluit van 7
Januari 1930, S, No. 6, zijn de artt. 125, 126,
133, enl34 van de ambtenarenwet 1929, wet
van 12 December 1929, S 530, met ingang
van 1 September j.l. in werking getreden.
Mitsdien moet de rechtspositie der in dienst
zijnde ambtenaren worden geregeld met in
achtneming van het bepaalde in artikel 125
dier wet.
Wjj bieden U hierbij ter vaststelling aan
het navolgende Ambtenarenreglement
HOOFDSTUK I.
Algemeene bepalingen.
Artikel 1.
1. Ambtenaar in den zin van dit reglement
is hij, die door den gemeenteraad of Burge
meester en Wethouders is aangesteld om in
openbaren dienst werkzaam te zijn.
2. Voor den ambtenakr omtrent wiens
rechtstoestand bij of ingevolge de wet regelen
zijn vastgesteld, is dit reglement slechts van
toepassing, in zooverre bij of Ingevolge de
wet die rechtstoestand niet is geregeld.
3. Naast de bepalingen van dit reglement
kunnen voor bepaalde ambtenaren of groepen
van ambtenaren zoo noodig voorschriften
worden vastgesteld. Die voorschriften mogen
niet in strijd zijn met dit reglement.
4. Op de ambtenaren der gemeente-politie
zijn de bepalingen van dit reglement van
toepassing, met dien verstande, dat, telkens
wanneer zulks ingevolge wettelijk voorschrift
noodig is, worde gelezen inplaats van Burge
meester en Wethouders" de(n) Burgemeester
of/en het overigens terzake bevoegd gezag,
en de Burgemeester of/en dat bevoegd gezag
de bepalingen, die door hen moeten worden
vastgesteld, hebben bekrachtigd.
Artikel 2.
1. Den ambtenaar wordt eenmaal koste-
loos in afdruk of afschrift een exemplaar ver-
strekt van schriftelijk vastgestelde regelin-
gen, die hij bij' de vervulling van zijn dienst
heeft na te leven.
2. Hem wordt bovendien, zoo hij zulks
verzoekt, eenmaal kosteloos in afdruk of af
schrift een exemplaar verstrekt van verorde-
ningen, die van belang zijn voor zijne rechten
en verplichtingen als ambtenaar.
3. Niet schriftelijk vastgestelde algemeen
verbindende voorschriften worden behoorlijk
te zijner kennis gebracht.
4. Ter zake van niet naleving van bepalin
gen, welke redelijkerwijs niet geacht kunnen
worden den ambtenaar bekend te zijn, worden
hem geen voordeelen onthouden of nadeelen
toegebraoht.
HOOFDSTUK n.
Inwinnen van het gevoelen der ambtenaren-
vereenigingen.
Artikel 3.
1. Alvorens de raad of Burgemeester en
Wethouders overgaan tot het vaststellen, aan-
vullen, wijzigen of intrekken van eenig alge
meen, verbindend voorschrift de ambtenaren
betreffende, wordt aan vereenigingen van
ambtenaren, waarbij1 ambtenaren in dienst
der gemeente zijn aangesloten, gelegenheid
gegeven haar gevoelen te doen kennen.
2. Als vereeniging bedoeld in het eerste
lid wordt aangemerkt, iedere rechtspersoon-
lijkheid bezittende vereeniging, welke ten
doel heeft ambtenaren in dienst der overheid
te organiseeren ter behartiging hunner be-
langen, in bet bijzonder wat de dienst- en
arbeidsvoorwaarden betreft en welke van
haar bestaan door haar bestuur, onder toe-
zending van een exemplaar der statuten, aan
Burgemeester en Wethouders heeft kennis
gegeven.
3. De gelegwntieid om haar gevoelen te
doen kennen, wordt aan een vereeniging ge
geven door toezending van een ontwerp van
het voorgenomen besluit met tooeSlchting, met
het verzoek binnen een daarbjj te stellen
redelrjken termijn den raad of Burgemeester
en Wethouders schriftelijk met haar gevoelen
in kennis te stellen. Indien de vereeniging
daartoe het verlangen te kennen geeft, wordt
zij tot mondelinge toelating toegelaten.
4. Aan de be paling van het eerste lid
wordt geacht voldaan te zijn, indien de ver
eeniging in gebreke is gebleven binnen den
in het vorig lid bedoelden termijn van haar
gevoelen te doen blijken.
HOOFDSTUK HI.
Aans telling.
Artikel 4.
De ambtenaar wordt aangesteld in vasten
of tijdelijken dienst.
Artikel 5.
1. De ambtenaar wordt als regel vast
aangesteld.
2. Om tot ambtenaar in vasten dienst te
worden aangesteld, moet men:
op het tijdstip der aanstelling den leeftijd
van 16 jaar hebben bereikt;
voldoen aan de eischen van bekwaam-
heid, die gesteld worden en in het bezit
zijn van diploma's, welke degene, die
aanstelt, noodig acht;
voor de te vervullen betrekking lichame-
lijk geschikt bevonden zijn door een ge-
neeskundige, aangewezen door Burge
meester en wethouders. De kosten van
het geneeskundig onderzoek en zoo noo
dig de reis- en verblijfkosten, komen
ten laste van de gemeente.
3. In bijzondere gevallen kan worden afge-
a.
c.
weken van den onder a bedoelden leeftijds-
grens of van den edsch van lichamelijke ge-
schiktheid, gesteld onder c van het tweede lid.
Artikel 6.
1. Tijdelijke aanstelling kan plaats hebben:
a. op proef, voor niet langer dan een jaar,
zoo noodig met hoogstens een jaar te
verlengen;
b. als mag worden aangenomen, dat de
werkzaamheden, waarmede de ambtenaar
zal worden belast, van tijdelijken aard
zullen zijn, of indien de aanstelling strekt
tot tijdelijke vervangiiig van een ambte
naar.
Artikel 7.
1. Ieder, die tot ambtenaar wordt aange
steld, ontvangt bij zijn indiensttreding een
bewijs van aanstelling, waarvan de vorm
door Burgemeester en Wethouders wordt
vastgesteld en waarin onverminderd hetgeen
in de Pensioenwet 1922, S 240, omtrent den
pensioensgrondslag is bepaald, althans ver-
meld worden:
a. de betrekking, waarin hij wordt aange
steld, met vermelding of de aanstelling
is in vasten of tijdelijken dienst alsmede
in het laatste geval, van den tijd of het
werk, waarvoor hij wordt aangesteld;
b. de datum, waarop de aanstelling ingaat;
en, zoo de ambtenaar bezoldigd is,
c. de bij de aanstelling toe te kennen bezol
diging en eventueel de andere daaraan
verbonden voordeelen.
2. Bij wijziging in de aanstelling ontvangt
de betrokkene kosteloos een nieuw bewijs.
Verioren geraakte bewijzen van aanstelling
kunnen op kosten van den betrokkene ver-
nieuwd worden.
HOOFDSTUK IV.
Verplichtingen.
Artikel 8.
1. De ambtenaar is gehouden de pliohten,
uit zijn betrekking voortvloeiende, imuwgezet
en ijverig te vervullen en zich te gedragen,
zooals een goed ambtenaar betaamt.
2. De ambtenaar is verplicht tijdeljjk
andere dan zijn gewone werkzaamheden te
verrichten, voor zoover de verrichting daar-
van in het belang van den dienst redeljjker-
wjjze van hem kan worden gevorderd, zonder
daarvoor aanspraak op verhooging zijner be
zoldiging of een afzonderlijke belooning te
kunnen doen gelden.
3. De ambtenaar is verplicht in de ge
meente te wonen. Hij kan van deze verplich-
ting door Burgemeester en Wethouders wor
den vrijgesteld, dooh telkens voor niet langer
dan een jaar.
Artikel 9.
De ambtenaar is verplicht bij verhindering
in de uitoefening van zijn dienst, hiervan zoo
spoedig mogelijk met opgave van redenen
schriftelijk kennis te geven aan dengene, die
hem als ztfn onmiddellijke chef is aangewezen.
Ingeval van verhindering wegens ziekte,
kan, wanneer deze langer dan 3 dagen heeft
geduurd, overlegging eener geneeskundige
verklaring worden geeischt.
Artikel 10.
1. De ambtenaar is, tenzij eenig wettelijk
voorschrift mededeeling vordert, verplicht tot
geheimhouding van hetgeen hem in zijne
betrekking is ter kennis gekomen, voor zoo
ver die verplichting uit den aard der zaak
volgt, of hem uitdrukkelijik is opgelegd.
2. De verplichting tot geheimhouding be-
staat niet tegenover hen, aan wie de ambte
naar onmiddellijk of middellijk ondergeschikt
is, noch in zooverre als hij door een boven
hem gestelde van de verplichting tot geheim
houding is ontheven,
Artikel 11.
1. Het is den ambtenaar verboden:
rechtstreeks of zijdelings deel te nemen
aan werken of leveringen voor de ge
meente;
geschenken van derden aan te nemen in
verband met de uitoefening van zijn be
trekking;
aan de gemeente toebehoorende eigen-
dommen te eigenbate te gebruiken;
d. te eigen bate gebruik te maken van het
geen hem in zijn betrekking is bekend ge-
worden;
e. het personeel in dienst der gemeente
voor bijzonderen of huiselijken dienst te
gebruiken.
2. Van het bepaalde onder b kunnen Bur
gemeester en Wethouders voor bepaalde,
door hen aan te wijzen, gevallen, afwijking
toestaan.
HOOFDSTUK V.
Dienst- en werktijden.
Artikel 12.
1. De gewone dienst- en werktijden wor
den aangegeven in de instructies of in de
bijzondere voorschriften bedoeld in art. 1, lid
3. Onverminderd het bepaalde bjj of krach-
tens wetten, houdende bepalingen tot beper-
king van den arbeidsduur, wordt daarbij
tevens bepaald, of en op welke wijze bevolen
dienst of arbeid, die buiten de gewone werk
tijden valt, bijzonder wordt beloond.
2. De werktijd wordt zoodanig geregeld,
dat geen arbeid wordt verricht des Zaterdags
nd des middags 1 uur, noch op den Zondag,
den Nieuwjaarsdag, den Goeden Vrijdag, den
2en Paaschdag, den Hemelvaartsdag, den 2en
Pinksterdag, de beide Kerstdagen, voor zoo
ver deze niet op een Zondag vallen en voorts
op iederen anderen dag in elk bijzonder geval
door Burgemeester en Wethouders daartoe
aangewezen.
HOOFDSTUK VI.
Bezoldiging.
Artikel 13.
De bezoldiging der ambtenaren wordt bij
afzonderlijke verordening geregeld.
Artikel 14.
1. De ambtenaar heeft recht op zijne be
zoldiging tot den dag van ingang van het
ontslag uit zijn ambt of tot op den dag van
overlijden.
2. Overlijdt een ambtenaar, die in vasten
dienst is aangesteld en die kostwinner is voor
zijn ouders of voor zijn breeders of zusters,
jonger dan 18 jaar, dan wordt aan deze een
bedrag uitbetaald, gelijk aan de bezoldiging
van den overledene over een tijdvak van
twee maanden.
HOOFDSTUK VH.
Vacantie en verlof.
Artikel 15.
1. Ann ieder ambtenaar wordt jaarlijks
een vacantie met behoud van bezoldiging
toegestaan.
2. De bepaling van den duur der vacantie
geschiedt in de instructies of voorschriften,
bedoeld in art. 1, lid 3.
3. De vacantie kan in eens of bij gedeel-
ten worden genoten.
4. De ambtenaar, in den loop van het
kalenderjaar in dienst getreden, heeft voor
elke maand, dat hij in dienst is, recht op V12
gedeelte van de vacantie. Bij deze bereke-
ning geldt een gedeelte van een dag voor een
vollen dag.
5. Verleende vacantie kan worden inge-
trokken, wanneer dringende redenen van
dienstbelang zulks noodzakelij'k maken.
Artikel 16.
1. Aan den ambtenaar, die wegens door
Burgemeester en Wethouders erkende, drin
gende redenen gedurenden korten tijd afwezig
moet zijn, wordt voor dien tijd verlof toege-
kend met behoud van bezoldiging.
2. Als dringende redenen gelden o.m.:
a. het voldoen aan een wettelijke verplich
ting, tenzij deze is ontstaan door schuld
of nalatigheid van den ambtenaar en
voor zoover zulks niet in den vrijen tijd
kan geschieden;
b. de navolgende gevallen:
le. het bijwonen van vergaderingen zijner
vakvereeniging tot een maximum van vier
dagen per jaar.
2e. ondertrouw en huwelijk van den amb
tenaar in de gemeente, elk recht gevende op
den dag verlof.
3e. huwelijk van ouders of kinderen van
den ambtenaar, recht gevende op den dag
verlof.
4e. huwelijk van den ambtenaar buiten de
gemeente, recht gevende op een verlof van
ten hoogste drie dagen.
5e. bevalling der echtgenoote op een werk-
dag, dien dag en den daarop volgenden dag.
6e. emstige ziekte van echtgenoot(e),
ouders of kinderen, onder overlegging van
een bewijs van den behandelenden geneesheer,
dat verlof noodig is, ten hoogste zes dagen.
7e. overlijden van de(n) echtgenoot(e) tot
en met den dag der begrafenis.
8e. overlijden en bijwoning der begrafenis
van ouders of kinderen, behuwd-, stief- of
pleegkinderen, breeders, zusters, behuwd-,
stief- of pleegouders, telkens een dag of, in
dien een reis te maken is, ten hoogste drie
dagen.
Artikel 17.
1. Aan den ambtenaar, die voor her-
halingsoefeningen in werkelijken dienst moet
komen, wordt gedurende den daarvoor vast-
gestelden tijd verlof met behoud van bezoldi
ging verleend.
2. Aan den ambtenaar, bedoeld in het
eerste lid, worden de vacantiedagen, waarop
hij in ieder kalenderjaar recht heeft, gegeven
in den tijd, dat hij niet onder de wapenen is.
HOOFDSTUK VIII.
Aanspraken in geval van ziekte.
Artikel 18.
Op den ambtenaar die wegens ziekte of
ongeval verhinderd is zijn dienst te verrich
ten, vinden de bepalingen, welke met betrek
king tot de aanspraken bij ziekte voor de
burgerlijke rijksambtenaren zijn of worden
vastgesteld, overeenkomstige toepassing.
HOOFDSTUK IX.
Disciplinaire straffen.
Artikel 19.
1. De ambtenaar, die de hem opgelegde
verplichtingen niet of niet behoorlijk nakomt
of zich overigens aan plichtverzuim schuldig
maakt, kan worden gestraft met een der na
volgende straffen:
a. mondelinge berisping;
b. schriftelijke berisping;
c. inhouding van vacantiedagen;
d. ongevraagd eervol ontslag;
e. niet-eervol ontslag.
2. De straf, hiervoren bedoeld onder a
wordt opgelegd door Burgemeester en Wet
houders; die bedoeld onder b en c door Bur
gemeester en Wethouders of door den ge
meenteraad; naar gelang het eene of andere
college tot benoeming bevoegd is.
Artikel 20.
1. De ambtenaar kan door Burgemeester
en Wethouders in afwachting van eene on-
herroepelijke beslissing omtrent eventueel op
te leggen straf, onmiddellijk worden ge-
schorst.
2. Gedurenden den termijn der schorsing
wordt de bezoldiging doorbetaald.
Artikel 21.
1. De straffen worden, den ambtenaar ge-
hoord, opgelegd zoo mogelijk binnen 14 dagen
nadat de overtreding ter kennis is gekomen
van het tot het opleggen van de straf be
voegd gezag.
2. De ambtenaar wordt v66r het verhoor
in de gelegenheid gesteld kennis te nemen
van de ambtelijke rapporten betreffende het
geen hem ten laste is gelegd.
Artikel 22.
Van elke oplegging van straf doen Burge
meester en Wethouders onder vermelding van
de overtreding binnen 2 maal 24 uur mede
deeling aan den betrokken ambtenaar met
kennisgeving van de wijze, waarop en den
termijn binnen welken beroep ingevolge de
Ambtenarenwet 1929 kan worden ingesteld.
Artikel 23.
De straffen kunnen worden opgelegd onder
de opschortende voorwaarde, dat zij eerst
worden toegepast, indien binnen een bepaal-
den tijd in het besluit te vermelden, de ge-
strafte zich opnieuw aan strafbare hande-
lingen of gedragingen schuldig maakt.
HOOFDSTUK X.
Einde der dienstbetrekking.
Artikel 24.
1. De dienstbetrekking eindigt, behalve
wegens overlijden van den ambtenaar, door
ontslag.
2. Voor den ambtenaar, aangesteld voor
een bepaalden tijd of voor den duur van een
bepaald werk, eindigt de dienstbetrekking
zoodra die tijd verstreken of dat werk geein-
digd is.
3. Ontslag wordt verleend met opgaaf
van redenen.
4. De ambtenaar ontvangt kosteloos af
schrift van de beschikking, waarbij hjj is ont-
slagen.
5. Aan den eervol ontslagen ambtenaar,
zoomede aan den tijdelijken ambtenaar, wiens
dienstbetrekking overeenkomstig het bepaal
de in het tweede lid is geeindigd, wordt op
zijn verzoek door Burgemeester en Wethou
ders een getuigschrift afgegeven.
Artikel 25.
1. Ontslag wordt gegeven door het gezag,
dat den ambtenaar heeft aangesteld.
2. Het wordt eervol gegeven:
a. op verzoek van den ambtenaar;
b. wegens ongeschiktheid voor zijn betrek
king. Indien deze ongeschiktheid het ge-
volg is van ziels- of lichaamsgebreken,
moet ztj blijken uit een geneeskundig
onderzoek dan wel uit de beslissing van
den Pensioenraad of van den Centralen
Raad van Beroep, bedoeld In de Pensioen
wet 1922, S 240;
c. wegens opheffing der betrekking of we
gens verandering in de inrichting van het
dienstvak, waarbij de ambtenaar werk
zaam is en waardoor zijn werkzaamheden
overbodig zijn geworden;
d. in het geval bedoeld in art. 19, eerste
lid, onder b.
3. Bij ontslag op grand van ongeschiktheid
anders dan tengevolge van ziels- of lichaams
gebreken kan den ambtenaar een naar billijk-
heid te bepalaa rergoeding worden toegekend,
hetzij als som ineens, hetzij als periodiek uit
te keeren bedrag.
Artikel 26.
1. Niet-eervol ontslag wordt alleen ver
leend bij wijze van straf.
2. De ambtenaar kan zich niet onttrek-
ken aan straf door indiening van een verzoek
om ontslag.
Artikel 27.
1. De opzeggingstermijn, zoowel van de
zijde der gemeente als van die van den amb
tenaar is bij tijdelijke aanstelling een maand
en bij vaste aanstelling drie maanden.
Ingeval van niet-eervol ontslag behoeft
geen opzeggingstermijn in acht worden ge-
nomen.
2. Het gezag, dat ontslag verleent, kan in
bijzondere gevallen deze termijnen verkorten.
Geschiedt dit niet op verzoek van den ambte
naar, dan wordt hem bij het ontslag de bezol-
difjng uitbetaald voor den tijd, die nog aan
den krachtens het eerste lid van dit artikel
in acht te nemen opzeggingstermijn ontbreekt.
HOOFDSTUK XI.
Wachtgelden.
Artikel 28.
De ambtenaar in vasten dienst, aan wien
eervol ontslag wordt verleend wegens op
heffing zijner betrekking of wegens verande
ring in de inrichting van den tak van dienst,
waarbij hij werkzaam is en waardoor zjjn
werkzaamheden overbodig zijn geworden,
wordt, voor zoover hij alsdan niet in de ter-
men valt om pensioen, uitgezonderd vervroegd
ouderdomspensioen, bedoeld in art. 48, eerste
lid, onder b, der Pensioenwet, 1922, S 240, te
genieten, met ingang van den dag van ont
slag, een wachtgeld toegekend ten laste der
gemeente op den voet der volgende bepalin
gen.
Artikel 29.
1. Als een ambtenaar, als bedoeld in het
vorige artikel, wordt het genot van wacht
geld toegekend, gedurende het tijdvak gelijk
aan zijn diensttijd, ten bedrage van:
a. indien hij ten tijde van het ontslag kost
winner is van een gezin, gedurende de
eerste drie maanden de laatstelijk door
hem genoten bezoldiging, gedurende de
volgende drie maanden 85 ten honderd
en daama 70 ten honderd van de laatste
lijk door hem genoten bezoldiging;
in de overige gevallen, gedurende de
eerste drie maanden de laastelijk door
hem genoten bezoldiging, gedurende de
volgende drie maanden 75 ten honderd
en daarna 60 ten honderd van de laatste
lijk door hem genoten bezoldiging.
Voor zooveel een ambtenaar ten tijde
van het ontslag een diensttijd van tenminste
10 jaren heeft volbracht en het aantal jaren
van dien diensttijd tezamen met het aantal
jaren van den leeftijd, dien hij ten tijde van
het ontslag heeft bereikt, 60 of meer be-
draagt, wordt hem na afloop van de hierboven
bedoelde termijnen een verder genot van
wachtgeld toegekend ten ibedrage van het
uitgesteld pensioen, waarop hij ter zake van
het hem verleende ontslag uitzicht heeft, of
indien uit hoofde van eenigerlei omstandig-
heid, zoodanig uitzicht niet of niet meer be-
staat, anders zou hebben gehad, met dien
verstande, dat gedurende het eerste jaar na
afloop van de bedoelde termijnen, het wacht
geld niet minder bedraagt dan 60 ten hon
derd van de laatstelijk genoten bezoldiging.
3. De op wachtgeld gestelde, die op den
dag van ontslag kostwinner was van een
gezin, doch na het ontslag die hoedanigheid
verliest, wordt voor den verderen duur van
bet hem toegekende wachtgeld behandeld op
den voet als in het eerste lid ten aanzien van
niet-kostwinners is bepaald.
4. In buitengewone gevallen kan het
wachtgeld tot een bedrag van ten hoogste 70,
onderscheidenlijk 60 ten honderd van het laat
stelijk genoten wachtgeld voor een bepaalden
tijd na het verstrijken der vorenomschreven
termijnen worden voortgezet.
Artikel 30.
1. Op het wachtgeld vinden verder over
eenkomstige toepassing de artt. 4, 5, 6, 7, 7a,
8 en 8a van het Rijkswachtgeldenbesluit
(Koninklijk besluit van 3 Augustus 1922, S
479, zooals dit besluit is gewijzigd), met dien
verstande, dat waar in dit besluit wordt ge-
sproken van ..minister", wordt gelezen „Bur-
gemeester en Wethouders".
2. De toekenning van wachtgeld en het
nemen van beslissingen daaromtrent geschie
den met inachtneming der bepalingen van dit
Hoofdstuk door Burgemeester en Wethouders.
HOOFDSTUK XII.
Slotbepalingen.
Artikel 31.
1. Dit reglement kan worden aangehaald
als Ambtenarenreglement.
2. Het reglement treedt in werking 1 Sep
tember 1931.
Artikel 32.
In gevallen, waarvoor in dit reglement geen
bijzondere voorziening is getroffen zijn Bur
gemeester en Wethouders bevoegd nadere
regelen te treffen. Van elk geval van afwij
king doen Burgemeester en Wethouders zoo
spoedig mogelijk mededeeling aan den ge
meenteraad.
Artikel 33.
Alle bestaande verordeningen en instructies,
welke onmiddellijk of middellijk in verband
staan met dit reglement, blijven, voor zoover
haar bepalingen niet in strijd zijn met dit
reglement van kracht, totdat zij zijn gewij
zigd.
Artikel 34.
Invoering of toepasselijk worden van dit
reglement zal niet leiden tot opheffing of
vermindering van aanspraken die, bij het in
werking treden van dit reglement voor de
in functie zijnde ambtenaren reeds bestaan.
De heer KOOPMAN vraagt, of de ambte-
naars naar dit reglement gevraagd hebben.
De VOORZITTER antwoordt, dat dit over
eenkomstig de wet moet worden vastgesteld.
De heer KOOPMAN acht de tijd voor het
vaststellen van zoo'n reglement nog niet ge
komen.
De VOORZITTER deelt mede, dat van wege
de Vereeniging van Burgemeesters en Secre-
tarissen een concept-reglement is ontworpen,
dat als leiddraad kon dienen.
De heer KOOPMAN heeft overigens alleen
bezwaar tegen art. 19 waar bepaald is, dat
de autoriteit die benoemd 00k ontslaat; hjj
zou voor de ambtenaren die door Burgemees
ter en Wethouders worden aangesteld en
dus 00k ontslagen worden beroep bjf den
raad willen openstellen.
De VOORZITTER deelt mede, dat dit aldus
is bepaald op grond van de bepalingen der
wet.
De heer KOOPMAN beroept zich op voor-
beelden van personeel der P.Z.E.M. en der
De Ruijterschool, dat, ontslagen, daartegen in
beroep kwam.
De VOORZITTER wjjst er op, dat dit geen
personeel betrof in dienst bij een gemeente of
ander openbaar bestuur.
De heer KOOPMAN vindt de regeling niet
billijk, maar als het overeenkomstig de wet
is, kan hij er niets tegen doen.
De heer VAN HOEVE wijst er op, dat In
het particuliere leven toch 00k hij' die be-
noemt ontslaat.
De heer KOOPMAN wilde het recht van
beroep in het reglement opnemen, omdat men
het in den regel toch doet en dat het dan een
korteren weg zou zijn.
Het reglement wordt met algemeene stem-
men vastgesteld.