ALGEMEEH NIEUWS- EN APVERTENTIEBLAD VOOR ZEEUWSCH-VLAANDEREN.
Cerste Blad.
Mitlionair tegen wil en dank
ALLES
B
HEERENBAM
No 8711
VRIjDAG 24 JULI 1931
71 e Jaargang*
Ebed-Melech.
F K PILIB TOM,
AUTOS
MOTORS NIJVERHEID
BISNENLAHD.
rfniyninin win 'Hiinirnrnywtf' maxima rnmmnmMKmmmmmmamm
iv.r Tn«cts
ABONNEMENT8PKU8: Binnen Ter Neuzen 1,40 per 3 maanden Bulten Ter Neuzen
tr. per post 1,80 per 3 maanden Bij voor uiitbetaling fr. per post 6,60 per jaar
Voor Belgit en Amerika f 2,25, overige lan den 2,60 per 3 maanden fr. per post
Abonnementen voor het buitenland alleen btj vooruitbetaling.
UJtgeefster: Firms P. J. VAN DE 8ANDE.
G W) .88150 TELEFOON No. 25.
ADVERTENTI8N: Van 1 tot 4 regels /0,80 Voor elken regel meer 0,K&
Grootere letters en clichS's worden naar plaatsruimte berekend.
HandelsadvertentiSn bfl regelabonnement tegen verminderd tarief, betwelk op aanvraa#:
verkrfjgbaar is. Inzending van advertentien liefst 6£n dag voor de nltgave.
DIT BEAD VERSCHIJNT IKDEREN MAANDAG-, WOEN8DAG- en VRIJDAGAVONK
Vt&i*3ka!weanu,>m* i
Ernstige, diep ernstige tonen liet Jere-
mia doorloopend hooren. De profeten
waren alien zulke ernstige menschen,
maar deze profeet nam de zonden van het
volk toch wel heel zwaar op; hij zag
zonde, waar anderen geen zonde bespeur-
den, en hij nam het ook heelemaal niet
licht op met den toestand van zijn volk.
Er is bij Jeremia ontzaglijk veel variatie,
maar toch is de hoofdinhoud van heel zijn
prediking; verkondiging van schuld en
aanzegging dus van oordeel. Daar waren
in Jeremia's dagen genoeg lieden, die
meenden, dat het zoo'n vaart niet loopen
zou, en dat er nog best wat viel te corri-
geeren of op te lappen. Zij zullen wel
hebben geglimlacht om het diepe pessi-
misme van dezen profeet. Wat was die
man toch zwartgallig! Hij overdreef toch
wel sterk, vonden zij, en hij scheen wel
blind te zijn voor het vele goede en
groote, dat daar toch nog was in zijn tijd.
Zocht Jeremia niet alleen de zwarte kan-
ten op, kleurde hij het verleden niet te
mooi en te licht, en zag hij het heden niet
te donker en te ongunstig?
Deze lieden wezen niet zonder eenig
welgevallen op het nog lang niet uitge-
storven profetisme, dat zich waarlijk niet
tot een man als Jeremia beperkte; zij
wezen op den tempel en op de offerplech-
tigheden, en op de pas (onderkoning
Josia) met nieuwen luister voorziene Wet.
Kom, Jeremia moest toch vooral niet zoo
overdrijven! En dan zullen de besten en
de ernstigsten hem hebben gevleid met
goede woorden en gepaaid met schoone
beloften van verbetering, en getracht
hebben hem tot zwijgen te brengen door
allerlei voornemens en plannen. Tegen-
over deze optimisten staat nu Jeremia
tamelijk wel als een eenling. Hij. de
koperen muur, de ijzeren pilaar, de vaste
stad, zooals hij typeerend genoemd was.
Doch Jeremia had heelemaal geen hoop.
Hij durfde te wanhopen (daar is soms
ook moed voor noodig!), en hij durfde
voor zijn wanhoop niet uit te komen.
Daar is tweeerlei wanhoop: wanhoop, die
zeker niet uit God is, want gelooven is
vertrouwen, en zulke wanhopigen, als wij
nu bedoelen, vertrouwen heelemaal niet.
De laatste koningen van Juda, onder wie
Jeremia leefde en predikte, waren echt-
ingerakte menschen. Vooral koning
Zedebia. Een man zonder eenige hoop.
Maar er is toch ook nog een tweede
soort wanhoop. Dat is dit, dat men
zwart ook zwart durft noemen; dat men
niet dadelijk aankomt met pleisters en
zalfjes en doekjes en lapjes, maar de won-
den eerlijk open-legt. Zulke wanhoop
is niet in strijd met geloof, doch is juist
omgekeerd een middel om nog te eer tot
God de toevlucht te nemen. En nu mogen
wij nooit spreken van Jeremia's wanhoop
door
E. PHILLIPS OPPENHEIM.
42) (Vervolg.)
,,Hoe wij ons best ook doen om meer
geld kwijt te raken," zei Stephen op wan
hopigen toon, ,,overal hebben wij met
tegenslagen te kampen."
„En nu moeten we nog de kwestie met
mevrouw Harmon-Browne afhandelen."
Zwijgend beeindigden ze hun ontbijt.
Het scheen, alsof ze beiden tegelijk op
hetzelfde idee kwamen. George Henry
schelde, maar het was Stephen, die order
gaf hun bediende binnen te zenden.
Robert, zei hij, ,,wij zullen van-
i stad eten en overnachten.
Wil je zoo goed zijn onze koffers te pak-
ken en deze in de auto te plaatsen Laat
mijnheer Harold wetcn, wat wij over een
half uur vertrekken."
Dertig minuten daarna reden ze weg.
Een terneergeslagen Harold kwaim op het
nippertje te voorschijn en kroop verlegen
naast den chauffeur. Mevrouw Harmon-
Browne lag nog in diepe rust. Keston
Court met zijn glinsterende broeikassen
en zijn met hooge muren omgeven tuinen.
maakte een vredigen en aangenamen in-
druk. De broers wendden zich om en
zonden het buiten zwijgend een laatst
vaarwel toe.
,,Ik ben bang," zuchtte Stephen, ,,dat
wij deze brave menschen in groote moei-
lijkheden hebben gebrhcht."
,,De fazanten van mijnheer Higgs",
herinnerde George Henry zijn broeder.
,,En de Hongaarsche patrijzen," mom-
zonder tegelijk met nadruk te wijzen op
zijn Gods vertrouwen. V/einig menschen
zijn er, bij wie en wanhoop en Godsbe-
trouwen in zoo sterke mate beide voor-
komen. Van Jeremia is dat mooie woord:
,,Gezegend is de man, die op den Heer
vertrouwt, en wiens vertrouwen de Heer
is. Hij zal zijn als een boom, die aan het
water geplant is, en zijn wortelen uitschiet
aan een rivier, en gevoelt het niet, wan-
neer er hitte komt, maar zijn loof blijft
groen, en in een jaar van groote droogte
zorgt hij niet, en houdt niet op van vrucht
te dragen."
En tegelijk acht hij Juda ten doode op-
geschreven. ,,Zal ook een Moorman zijn
huid veranderen, of een luipaard zijn
vlekken?" zoo vraagt hij. En hij vervolgt:
„Zoo zult gij ook kunnen goed doen
(hij bedoelt: zoo weinig kans is er op uw
beterschap), gij, die geleerd hebt (gewend
zijt) kwaad te doen"! Neen, de menschen
in Jeremia's dagen zochten in groote
meerderheid herstel in allerlei uiterlijk-
heid, in zuivere wets-interpretatie of in
meer centralisatie van den eeredienst. En,
het dient gezegd, een tijd-lang heeft Jere
mia daar ook aan meegedaan. Hij is zoo
iets als colporteur" geweest voor de wet
van Deuteronomium. Maar al spoedig
is hij wijzer geworden. Hij zag het toen
in: dit alies bleef aan den ouitenkant, het
waren omhulsels, hoezen, maar de huid
bleef uit ende vlekken bleven. En
zoo is Jeremia toen onheilsprediker ge
worden. Want al die actie baatte niets,
merkte hij, en het liep nergens op uit. De
ondergang nadere toch. Al die beloften
en voornemens, al die reformaties en
reorganisaties, hij Jeremia, geloofde er
niet meer in. Die gewend zijn kwaad
te doen, gaan toch geen goed doen.
Maar kan men het nu niet begriipen,
dat zij erg boos zijn geworden op aezen
profeet? Hij leek hun onbruikbaar en
veel te pessimistisch. Intusschen heeft
de uitkomst Jeremia maar al te zeer in het
gelijk gesteld. Toch was een gunstige
uitzondering, en die staat op rekening
van den man, wiens naam boven dit
artikel prijkt.
Jeremia bleek toch niet geheel alleen te
staan, ook al zal hij dit zelf wel eens
hebben gedacht. Jaren slaan wij nu over
in zijn geschiedenis. Veel is veranderd,
maar Jeremia is nog altijd dezelfde. Zijn
inzicht is niet veranderd, hij heeft niet
aangepast. Op het oogenblik, waarop
wij hem nu terugzien (in Jeremia 38) is
hij niet op vrije voeten, neen, hij is ,,in
bewaring". Hij is half gevangen en half
vrij, ten huize van Jonathan. Zoo nu en
dan ontbiedt koning Zedekia hem eens.
De toestanden schijnen iets lichter te zijn
geworden. Immers, de Chaldeen zijn
weer weg. Toch zegt Jeremia: Zij zijn
niet voor-goed verdwenen. Hij gaat voort
om aan te sporen totovergave. Ver-
zet, zoo zegt hij, baat toch niet. Eindelijk
verdriet dit den vorsten. Die waren
eerst nog min of meer op zijn hand. Nu
echter keeren ook die zich tegen hem.
Hun namen worden genoemd: zij zijn
beslist nu Jeremia's tegenstander. Zij
pelde Stephen.
,,De relaties van Andrews met de fruit-
koopers zullen ook wel verbroken zijn ge
worden," gaf George Henry te kennen.
„Het zal onze plicht zijn deze men
schen op een behoorlijke manier schade-
loos te stellen," zei Stephen.
,,Maar zelfs dan nog," klonk het bitter
uit den mond van zijn broer, ,,zijn de
laatste twee maanden volkomen ver-
knoeid."
,,Totaal," steunde Stephen.
Met gefronste wenkbrauwen leunden
ze achterover in hun auto. Verschillende
zakenlui, die zich te voet naar hun trei-
nen spoedden, keken hen veelbeteekenend
aan.
Zelfs millionairs", merkte er een tot
zijn vriend op, „schijnen de noodige
zorgen te hebben."
HOOFDSTUK XVII.
De broers hadden een lang en pijnlijk
aesprek gehad, hetwelk plaats vond in
hun zitkamer in de „Milan". Op de
tafel voor hen lagen eenige gewichtig
uitziende vellen, welke zij dien morgen
met angst en beven ontvouwd hadden en
welke een bevestiging bleken te zijn van
hun vreeselijkste vermoeden. Daarnaast
bevond zich een brief een ander epistel
van den heer Duncan.
,,Het komt allemaal op hetzelfde neer,"
zei Stephen op beslisten toon. ,,Wij
hadden onze uitgaven onmogelijk grooter
kunnen maken, en het verschil tusschen
deze en ons inkomen, blijft nog precies
hetzelfde, hetgeen volgens het gezichts-
punt van den heer Duncan allerbespot-
telijkst is. Laat me je nog eens voorlezen,
wat hij zegt:
Stephen sloeg den brief open, zette zijn
lorgnet op en las:
meenen, dat Jeremia's prediking noodlot-
tig verslappend werkt. En de koning is
hem ter wille, natuurlijk. Hij, Zedekia,
kan niet tegen hen op. Hij geeft Jeremia
over in hun handen. Nu nemen zij den
profeet en werpen hem in een put. „In
dien kuil nu was geen water", maar toch
wel slijk, ,,en Jeremia zonk in het slijk".
Denken wij ons zijn toestand eens in!
Jeremia lijkt een verloren man. Zoo
iets houdt niemand uit. Allen letterlijk
zijn nu tegen hem. Intusschen is er een
met hem bezig, een, van wien niemand
dat had verwacht of vermoed, een, wiens
eigenlijken, echten naam wij waarschijn-
lijk niet eens kennen. Misschien had die
man wel een naam, die voor Joodsche
lippen niet was uit te spreken. Misschien
was de naam, waaronder wij hem kennen,
dus maar een naam, dien men hem voor
't gemak gegeven had, Ebed-Melech
beteekent: knecht des konings. Hij was
van. geboorte een Ethiopier, een Moor
man, een uit het land van dien lateren
kamerling uit Hand. 8. Deze man nu
durft tot den koning te gaan. Hij is een
moedig man, hij neemt ook geen blad voor
den mond. De vorsten bijvoorbeeld
verschoont hij niet, neen, hij zegt het
ronduit: zij hebben zeer verkeerd ge-
daan. En zegt hij er bij het was
ook geheel onnoodig, want Jeremia zou
immers toch den hongersnood zijn ge-
storven. Weer qeeft de slappe koning
Zedekia toe. Hij is een van die meri-
schen, die men alle kanten pp kan krijgen.
Ebed-Melech mag eenige mannen mee-
nemen en Jeremia weer uit den kuil halen
,,eer dat hij sterftEr staat in de
Statenvertaling, dat hij dertig" mannen
meeneemt, maar dat is een vergissing, een
betere lezing zegt het zuiverder, en
spreekt van drie.
Wie met dertig man iets doen wil,
brengt niets tot stand. Allerminst bij een
kuil. Dan loopen er minstens 26, zegge
zes en twintig rond, die niets doen, om
de eenvoudige reden, dat zij niets kunnen
doen. Neen, drie man is al meer dan
genoeg. En nu komt dan nog het aller-
mooiste van de heele geschiedenis. Juist
op deze bijzonderheid moeten wij letten.
Ebed-Melech gaat er maar zoo niet op af.
Hij gaat eerst het paleis nog eens binnen,
waar hij goed den weg weet tot in de
kleinste hoekjes en gaatjes. Hij weet
daar een olaatsje onder de schatkamer",
en daar worden oude lappen bewaard.
In elk huis is wel zoo'n plaatsje, zoo'n
lappenkast, zelfs in een paleis. Maar
voor
FOURNITURES GENERATES
Borluutstraat 8, GENT. Tel. 12415.
(Nabij 't Stadhuis)
(Ingez. Med.)
Mijn beste vrienden Underwood:
Ik spreek jullie op deze familaire wijze
aan, omdat ik je reeds als kinderen kende,
en je vader en ik samen op school hebben
gegaan en ons geheele leven lang onaf-
scheidelijk zijn gebleven.
Hetgeen ik thans ga zeggen is niet be-
doeld als een terechtwijzing. Het is echter
mijn plicht je er op te wijzen, dat niet-
tegenstaande ik er van overtuigd ben, dat
jullie aan alle kanten je best hebt ge-
daan, je er toch niet in geslaagd bent je
persoonlijke uitgaven op te voeren, tot
het bedrag, dat je vader wenschte. Ik
erken ten voile, dat ge met heel wat moei-
lijkheden te kampen hebt gehad tenge-
volge van den grooten voorspoed in zaken
en de buitengewoon gunstige resultaten,
welke je beiden bereikt hebben met spe
culates, waarvan iedereen het tegenover-
gestelde verwacht zou hebben. Maar dit
neemt niet weg, dat ik jullie openhartig
moet schrijven. Zooals je zult bemerken,
heb ik op de tegenwoordige balans enor-
me bedragen voor reserve uitgetrokken.
De winsten zijn evenwel overweldigend
en schijnen nog steeds te blijven toe-
nemen. Jullie moeten meer geld uitgeven.
Het zal jullie wellicht eenigszins irritee-
ren, dat ik je steeds moet herinneren aan
den laatsten brief van je vader, waarbij
hij je verzocht minstens een zesde van het
inkomen uit te geven. Dit blijkt tot op
heden slechts een tiende gedeelte te zijn.
Ik vraag niet het onmogelijke, maar ik
verwacht en hoop binnen de eerstvol-
gende zes maanden uit de boeken te kun
nen constateeren, dat er minstens twintig
duizend pond meer is opgenomen. Stel
me alsjeblieft niet teleur.
Je
THEODORE DUNCAN.
wij vragen ons af: wat doet Ebed-Melech
daar nu? En toch is dit juist het mooiste
van heel deze geschiedenis. Ebed-Melech
haalt vandaar eenige oude, verscheurde
en oude, versletene lompen", en die laat
hij met zelen af in den kuil. Zeker, met
zelen hadden zij tevoren Jeremia ook
neergelaten, maar beslist zonder die lap-
pen. En zeer zorgzaam roept Ebed-
Melech naar beneden, dat Jeremia deze
oude lappen zal leggen onder zijn oksels.
Pas dan wordt Jeremia opgetrokken. En
vooral hieruit blijkt zijn teere zorg en zijn
groote liefde.
Deze Moorman is een man om nooit te
vergeten. Jeremia had volkomen gelijk,
toen hij het zoo wanhopig had over dien
Moorman, die zijn huid niet kan veran
deren. En ook de huid van dezen Moor
man is niet veranderd. Doch wat baat
verandering van huid? Het gaat immers
om de verandering van het hart. En een
veranderd, een Gode-toegewijd hart had
deze Moorman. Hij stond aan de zijde
van God, hij vroeg niet naar gunst, macht
of meerderheid. Hij durfde voor de
waarheid uit te komen. En ook dat deed
hij zoo eenvoudig en zoo sober. Vrome
praatjes hield hij er niet op na.
In het hoofdstuk van Jeremia, dat op
het 38ste volgt, wordt weer het beleg voor
Jeruzalem geslagen, en dan wordt de stad
ingenomen. Er zijn dan voor Jeremia
heel belangrijke kwesties aan de orde,
maar desondanks vergeet hij zijn vriend
Ebed-Melech niet. Ook God had hem
niet vergeten, want (staat er) het woord
des Heeren geschiedde tot Jeremia: Ga
heen, en spreekt tot Ebed-Melech, den
Moorman (39 16): ,,Zoo zegt de Heer
der heirscharen, de God Israels: Zie, ik
zal mijn woorden brengen over deze stad,
ten kwade en niet ten goede: maar Ik zal
u te dien dage redden, spreekt de Heer,
en gij (d.w.z. Ebed-Melech) zult niet
overgegeven worden in de hand der man
nen, voor welker aangezicht gij vreest,
want Ik zal u zekerlijk bevrijden, en gij
zult door het zwaard niet vallen, maar gij
zult uwe ziel tot een buit hebben, omdat
ij op Mij vertrouwd hebt, spreekt de
eer
UITVOERING DER TARWEWET.
Het regeeringsbureau voor de uitvoering
van de Tarwewet vestigt er nogmaals de aan-
dacht op, dat bet vervoeren en opslaan van
onigemengde tarwemeel of tarwebloem (z.g.
tarwemeel of tarwebloem B) is verboden, docb
dat in bepaalde gevallen en. onder bepaalde
voorwaarden vergunning tot vervoer en op-
slag kan worden verleend, waarvoor belang-
hebbenden zich zullen moeten wenden tot de
Vereeniging ,,Nederlandsche Meelcentrale",
voorloopig gevestigd, Trompstraat 73, Den
Haag. Vervoer of opslag zonder vergunning
kan ernstige straf ten gevolge hebben. Han-
delaren in tarwemeel of tarwebloem B, mogen
dus van de bij hen aanwezige voorraden niet
afleveren zonder vooraf verkregen vergun-
Een welwillend, maar niettemin beslist
schrijven," verkondigde Stephen, terwijl
hij het epistel opvouwde.
,,Ik ben het geheel met je eens," zei
George Henry, ,,doch we hebben in elk
geval ons best gedaan."
Zonder hulp was het onmogelijk meer
te bereiken" gaf Stephen te kennen. ,,Het
eenige, waarop we thans onze hoop moe
ten vestigen is een vrouw en een huis-
houden."
,,Echtgenoot<en," mompelde George
Henry, ,,zouden de zaak zeker vergemak-
kelijken."
•Stephen schudde wijsgeerig met het
hoofd.
,,Ik zelf, heb een leeftijd bereikt
„Stil, drong George Henry aan. „Je
bent maar drie jaar ouder dan ik.
„Drie jaar maken onder deze omstan-
digheden een groot verschil," verklaarde
Stephen. ,,Wanneer we dit eer hadden
kunnen voorzien," voegde hij er vriende-
lijker aan toe, ,,zou ik het tot mijn plicht
hebben geacht een passende levensgezel-
lin te kiezen."
,,Waarom zou je dat nu nog niet
doen?"
,,Wij zullen over het onmogelijke niet
praten," zei Stephen met een afwerend
gebaar van zijn hand. ,,Het valt niet te
ontkennen, dat jii de jongste bent, Geor
ge Henry en nieraan zijn eenige voor-
rechten verbonden. Tevens brengt dit
feit echter ook verplichtingen met zich
mee. Wanneer er kwpstie van is, dat een
huwelijk een noodzakelijkheid wordt, dan
moet de jongste zich hieraan onderwer-
pen."
,,En met wie wil je me in 's hemels-
naam in het huwelijk laten treden?"
vroeg George Henry.
,,Met juffrouw Penelope Jones," luidde
ECHTE FRIESCHE
20-50ct. per ons
tut*
"Ingez. Meet.
ning van de „Meelcentrale", Zij moet er daar-
bij echter op wijzen, dat vergmming tot. aSe
vering van tarwemeel of tarwebloem B in
geen geval wordt verleend voor aflevericg
aan bakkers en banketbakkers, die nog vacs
dat meel of bloem in voorraad hebben, Het
is dus noodzakelijk, dat handelaren, die ver
gunning wenschen tot het vervoeren van da.1
meel of die bloem aan afnemers, bij hun aan-
vraag om die vergunning opgeven voor wiieif
de te leveren tarwemeel of tarwebloem B. he-
stemd is. Ten slotte wordt er nog <xp. <%#-
wezen, dat zij, die geen lid zijn van
organisatie, zich moeten aansluiten bij de
.Meelcentrale".
DE WEREEDCRISIS.
Men schrijft ons:
In een bijeenkomst van vooraanstaanofe
personen uit de Amerikaansche zakenwermd
heeft Benjamin Anderson, van de Cfctasse.
National Bank van New-York, een rede ge~
houden over de noodlottdge gevolgen van die
Amerikaansche tarief politiek. Andersosz
noemde bij die gelegemheid Nederland en >it
Scandinavisdhe landen als voorbeelden vacD.
den vrijhandel. In Amerika, zeide hij, hoart.
men steeds beweren, dat men wel voor tarief-
verlaging zou voelen, indien ook de andene
landen dat zouden doen. Geen/ land zou op
eigen houtje zijn tarieven kunnen verlagec
En zoo zijn er, aldus Anderson, ook tai" vam
kleine landen in Europa, die zich op dit staiaai-
punt stellen, zeggende, dat zij gaame zouov.it
meedoen aan een algemeene beweging tot
tariefverlaging, maar dat zij dat niet allean
kunnen doen. Maar Nederland, Zwedeu
Denemarken en Noorwegen, merkte Ander^m
op, die tot de kleinste landen der wereM i»e-
hooren, zijn een andere meening toegeu/rsan
Deze landen, zeide hij, foehooren tot de hotvpn
ontwikkelde en verlichte der wereld en tzj.
gelooven niet in het heil van slaafsche nau-
volging in aangelegenheden van tariefpolStitrk-
Gedurende de hevige buitenlandsche coiitot-
rentie, in aJ de jaren na den oorlog, hebbec
deze landen aldus Anderson vastgehews-
den aan hun politiek om geen onredelij'ke 6»e-
lemmeringen aan vreemde goederen in *~ie.r..
weg te leggen. Tot op den huidigen fag
heeft men geen reden zich over deze poIitiBk
te beklagen. (Wij werken op dat ood-
Minister Colijn dit onlangs in zijn te UtrBdlii
gehouden rede ook nog eens uitdrukfcelsjfe
heeft vastgesteld.) En Anderson vervolg.tie:
De economische moeilijkheden van deze: v-irvj -
handelslanden zijn minder acuut dan di« vrari
de meeste andere landen. Nemen wij ft-v.
Denemarken. Toen vele andere Europeeaefee
landen hun tariefmuren voor graan steads
hooger en hooger optrokken, kocht Denemar
ken rustig al het graan dat het buitenJ.ciad
tegen lage prijzen aanbood, teneinde het als
varkensvoer te gebruiken. De Deensche eapcrrt
van bacon en andere producten van varkeos-
vleesch nam groote afmetingen aan en biacttt.
veel geld in het land.
En nu Amerika. Onze tarieven am;
sprak Anderson waren in 1929 al vee! 'uts
hoog. Ze hadden toen al verlaagd moetsra
het geheel onverwachte, besliste ant-
woord.
George Henry keek zijn broer met wijd.
opengesperde oogen aan.
,,Je bedoelt dat nichtje van Lady Jen
kins?" vroeg hij. ,,Ik ken haar teniau-
wernood. Ze was mijn tafeldame de.n
avond, toen we daar dineerden, ert ik.
geloof, dat ik haar slechts eenmaal vats
te voren heb ontmoet."
„Dat is meer dan genoeg," antwoordde
Stephen. ,,Je moet niet vergeten George
Henry, dat wanneer menschen van onzen
leeftijd over een huwelijk gaan denkea,
die kwestie heel anders wordt opgevai
dan bij jongere mannen. Ik moet je eer
lijk bekennen, dat ik er reeds bij Sir Peter
op gezinspeeld heb. Hij verzekert rtuj-
dat een dergelijke verbintenis. hun zeec
aangenaam zal zijn."
„Maar het jonge meisje heeft zelf mcs-
schien veel geld," protesteerde Georgt
Henry.
„Ook in dat opzicht heb ik mijn Iicfix
opgestoken, stelde Stephen hem gerust.
,,Ze bezit geen penny en het ligt niet in
het voornemen van Sir Peter haar iets a-
te laten. Ze heeft dus geen bruidschat,
en ik oeloof te mogen aannemen, Georqv:
Henry, dat ze nog al van weelde honor.
Hierdoor wordt de situatie voor ons Juts',
zoo belangwekkend."
George Henry zuchtte.
„Ik vrees, dat ik te oud ben om een der
gelijke verandering nog te kunnen ver
dragen."
Als eenig antwoord wees Stephen even;
op de balans en den daarnaast liggen-dera.
brief. Toen zij hij:
Wellicht is het een groote opofferirrQ-
George Henry, maar er blijft ons niets
anders over. Ik zal de Jenkins' Woens-
dagavond te dineeren vragen".
(Wordt vervolgd.)