De steun bedraagt ten hoogste:
a. voor gehuwden en ongehuwde kostwin
ners f 9,per week, benevens 0,75 per week
per gezinslid boven de twee personen, tot een
maximum van acht personen;
b. voor kostgangers 7,per week.
Artikel 19.
De steun aan gehuwden en ongehuwde kost-
winners mag 'nimmer meer bedragen dan
60 pCt., aan kostgangers niet meer dan
50 pCt. van het loon, dat zy bij 48-urige
arbeidsiweek in het bedrijf, waartoe zij be-
hooren, zouden kunnen verdienen.
Artikel 20.
Aan deze groepen kan op grond van deze
regeling steun worden verleend gedurende ten
boogste
10 Dubbel-uitgetrokkenen
a. 15 weken aan kostgangers;
b. 21 weken aan gehuwden en ongehuwde
kostwinners.
2°. Reglementair nog niet rechthebbenden
en ongeoiganiseerden
a. 26 weken aan kostgangers;
b. 35 weken aan gehuwden en ongehuwde
"Kostwinners.
De overige bepalingen der steunregeling
voor uitgetroikkenen zijji, voor zoover moge-
lnk, ook op deze personen van toepassing.
Artikel 21.
Het in artikel 1 bedoeld orgaan beslist over
de toekenning van de uitkeeringen en het be-
drag daarvan. Het verleent slechts steun in-
dien en voorzooverre zulks met den gezins-
toestand noodzakelijk is.
Elk geval wordt op zich zelf beoordeeld.
Het orgaan beslist bij meerderheid van stem-
men. Bij staking van stemmen beslist de voor-
zitter. Alle besluiten die de voorzitter niet in
overeenstemming aoht met de beginselen van
eene goede steunverleening, brengt hij onver-
wjjld ter kennis van den Minister. In afwach-
ting van diens beslissing worden deze beslui
ten niet uitgevoerd.
Artikel 22.
Deze steunregeling treedt in werking, zoo-
dra van den Minister van Binnenlandsche
Zaken en Landbouw beridht van goedkeuring
is ontvangen en zal eindigen op 1 Juli 1931.
De VOORZITTER merkt op, dat nadat de
door den gemeenteraad vastgestelde regeling
aan den Minister ter goedkeuring was inge-
zonden, van den Minister een nieuwe regeling
werd ontvangen, zooals die welke thans bij
den raad is ingediend. Burgemeester en wet-
houders stellen voor de eerst vastgestelde
regeling in te trakken en de thans ingediende
vast te stellen. Dit komt het eenvoudigst
voor. Men zou anders verschillende artikels
moeten wjjzigen.
De heer COLSEN vraagt, of de raad in het
tihans voorgestelde nog wel verandering kan
brengen. Zou die regeling door den Minister
wel worden goedgekeurd, als de raad er wij-
zigingen in ging maken?
De VOORZITTER merkt op, dat een be-
vestigend antwoord op die vragen geven, zoo-
ja-en-amen-aohtig zou klinken. Toch moet
men 't zdd niet opvatten. De wijzigingen die
in deze regeling ten opzichte van de vorige
zrta aangebracht, zijn van formeelen aard.
De heer HAMELINK acht dat niet precies
juist; er zijn belangrijke verslechteringen in
opgenomen. Hij weet ook niet, of t wel juist
is geweest, dat burgemeester en wethouders
voorstellen de vastgestelde steunregeling in te
trekken en deze nieuwe vast te stellen. Het is
de vraag of burgemeester en wethouders in
deze niet wat te bang zijn geweest.
Als men nagaat, dat er thans niets in staat
in verband met het aanvaarden van werk, om-
trent de loonen, dan is dat voor de werkloo-
zen een gevaar, indien de patroons zouden
trachten de loonen te drukken. Dat gevaar
is onder de huidige omstandigheden volstrekt
niet denikbeeldig. Indien er een loon wordt
aangeboden dat onder het plaatselijke loon
gaat, moeten volgens hem de werklieden daar
geen genoegen mee nemen.
Ook is de leeftijdsgrens ingekort; de raad
had de vorige maal in de steunregeling ook
betrokken de menschen van 60 tot 65 jaar,
doch thans wordt de regeling beperkt tot men
schen van 60 jaar. Spreker vindt dat jammer
en de minister komt er mede in strijd met de
rijksregeling, waarbij de menschen pas op
65-jarigen tijd invalide en als komende voor
pensioen in aanmerking worden beschouwd.
De minister schakelt de menschen boven de
60 jaar uit, omdat die minder kans hebben
aan het werk te komen, maar als men zoo
eens rond ziet, zijn er toch nog verschillende
valide werklieden boven de 60 jaar.
Indien deze regeling wordt aangenomen, zal
men naar sprekers meening voor die categorie
toch ook iets moeten doen.
Hij vraagt, of de heeren na de vaststelling
der eerste steunregeling deze nog niet eens
nader hebben overwogen of daarover met
geestverwanten van gedachten hebben gewis-
seld, in zake de vastgestelde normen. Hij
wgst er bij vernieuwing op, dat de minister
voorschrijft, dat die moeten worden vastge-
steld volgens de berekening van een 48-urige
werkweek. Dan zal men toch moeten erken-
nen, dat de alhier aangenomen normen voor
de transport-, bouwvak- en fabrieksarbeiders,
j 19, te laag is. En dit is in verband met
het als uitkeering vastgestelde bedrag in het
algemeen niet van beteekenis, maar uit de
vaststelling van te lage normen vloeit voort,
dat grootere gezinnen geen voordeel genieten
van de toegekende kindertoeslag. Dat heeft
nu geen doel. Er mag niet meer dan 65
van den norm worden uitgekeerd, d.i. dus van
19 12,35. Een gezin met drie kinderen kan
dus al niet meer van den vollen kindertoeslag
ad 1 genieten, terwijl gezinnen met 4, 5 of 6
kinderen geen cent meer dan f 12,35 kunnen
krijgen.
Waar de minister zelf spreekt van een
48-urige werkweek, zou het billij'k zijn, dat
als loonnorm het daarmede overeenkomend
loon werd vastgelegd in de regeling. Dat zal
dan ten goede komen aan de groote gezinnen,
maar speelt overigens geen rol, en zal van
weinig invloed zijn op het totaal bedrag.
De heer COLSEN merkt op, dat burgemees
ter en wethouders nog niet hebben geantwoord
op zijn vraag, of de vastgestelde regeling al
of niet is goedgekeurd.
De VOORZITTER deelt mede, dat de vorige
regeling ter goedkeuring is ingezonden, doch
dat 14 dagen geleden van den minister ont
vangen werd een missive met de mededeeling
dat hij naar aanleiding van de ter goedkeu
ring ingezonden regeling, kortheidshalve deze
toezond. Toen zijn by het Departement tele-
fonisch inlichtingen gevraagd, omtrent de be-
doeling dier toezending, waarop werd geant
woord dat de door den raad vastgestelde rege
ling niet kon worden geaccepteerd en door
deze behoorde te worden vervangen. De
minister heeft de cijfers van art. 6 aan den,
raad ter vaststelling opengelaten, terwyl door
hem wordt bedongen dat de artikels 6, 8, 18
zijn goedkeuring moeten hebben.
Daarom hebben burgemeester en wethou
ders de regeling in art. 6 omschreven overge-
nomen uit de vorige regeling.
De heer HAMELINK wil niet deze cijfers
bespreken, doch wel de normen van het week-
loon, omschreven in artikel 8. Hij acht het in
het belang der groote gezinnen noodzakelijk,
dat die hooger worden vastgesteld. Voor de
landarbeiders, waarvoor de norm op 15 moet
worden behouden, zal een andere regeling
moeten worden getroffen, en zal men een
hoogere uitkeering dan 65 van het loon
moeten toestaan, hetgeen de minister ook in
uitzicht heeft gesteld, want 65 van 15 is
toch zeker voor een gezin te laag, om in het
allemoodigste te kunnen voorzien.
Hij zou willen voorstellen in art. 8 de loon-
normen voor de transport- en bouwvakarbei-
ders te stellen op 24, voor de fabrieksarbei
ders op f 22. Dan kunnen de grootere gezin
nen een eenigszins hoogere uitkeering krijgen,
op grond van den toeslag voor kinderen. Voor
de kleine gezinnen is die verandering van geen
invloed.
De SECRETARIS merkt op, dat omtrent de
loonnormen niets staat in de regeling van den
minister. Burgemeester en wethouders heb
ben dit er zelf in gezet.
De heer HAMELINK merkt op, dat dit aan
zijn betoog niets verandert; in de vorige ver-
gadering hebben de heeren gezegd dat ze de
groote gezinnen ter wille wilden zijn, maar
door de loonnormen zoo laag te houden kun
nen die er geen voordeel van hebben.
De heer VERLINDE moet erkennen, dat er
naar zijn meening in de redeneering van den
heer Hamelink toch wel een billijkheidsgrond
zit. Er is vroeger toen het Burgerlijk Armbe-
stuur deze verzorging voor zijn rekening had,
gezegd, dat dit naar behoefte moest onder-
steunen, en alzoo de groote gezinnen meer
zouden moeten krijgen dan de kleine. Volgens
de thans vastgestelde regeling kan dit niet
meer, dan krijgen de groote gezinnen met 4
en meer kinderen maar evenveel als die met
2 kinderen. Uit overweging daarvan is spre
ker er wel voor te vinden de door den heer
Hamelink voorgestelde loonnormen in de rege
ling op te nemen. Dan kunnen de groote ge
zinnen ook iets meer krijgen, hetgeen toch ook
inderdaad de bedoeling is van den vastgestel-
den toeslag per kind. Hij gelooft ook, dat het
in eindbedrag niet zooveel zal verschillen.
De heer DE BAKKER meent, dat deze be-
spreking niet noodig is, indien men het begin
leest van art. 2, dat met inachtneming van
de normen rekening zal worden gehouden met
de behoeften der gezinnen.
De VOORZITTER: Zeker, maar daar staat
ook in, dat de in de regeling vast te stellen
.maxima" voor die beoordeeling zullen gelden.
De heer VERLINDE: En daar mag men
niet boven gaan.
De VOORZITTER: Artikel 2 helpt de men
schen niet. Indien de normen hooger worden
gesteld, is dat in het belang der groote gezin
nen.
De heer HAMELINK: Een gezin met 3 kin
deren krijgt nu 12,35 en kan niet hooger
komen, hoe groot het gezin ook is. Voor de
landarbeiders kan de norm niet hooger ge
steld worden, doch zal een andere regeling
behooren te worden getroffen.
De heer SCHEELE betoogt, al valt het niet
te ontkennen, dat er in de redeneering van den
heer Hamelink een grond van billijkheid, men
toch ten opzichte van de landarbeiders zou
komen tot uitkeeringen van f 10, 11 of 12,
zou men tot bedragen komen die hooger zijn
dan het loon dat de landbouwers, die op het
oogenblik geheel in den put zitten, kunnen be-
talen. Indien men den norm voor die men
schen op 18 ging stellen
De heer HAMELINK: Neen, neen!
De heer SCHEELE wil maar zeggen, dat ze
dan van als steunuibkeering hetzelfde loon
zouden krijgen als het bedrag dat ze bij de
boeren kunnen ontvangen, en dat er zich dan
geen werkkrachten meer bij de boeren zouden
aanmelden. Dat is toch wel een moeilijkheid.
De VOORZITTER merkt op, dat de norm
voor de landarbeiders een onderdeel is van het
artikel, dat de heer Hamelink voorstelt te
wijssigen.
De heer HAMELINK wijst er op, dat hij
juist niet voorstelt den norm voor de land
arbeiders te verhoogen, omdat die inderdaad
niet hooger is. lets anders is het eohter, wan
neer de uitkeering zou verhoogd worden tot
75 van den norm.
De heer VAN DRIEL: De minister heeft
elders al 80 goedgekeurd.
De heer HAMELINK wijst er op, dat een
landarbeider met het vastgestelde bedrag ad
10 reeds boven de 65 van zijn loonnorm
komt en meer kan hij nooit krijgen, al heeft
hij ook 8 kinderen. Als ze zouden kunnen
werken en het niet doen, worden ze uitge-
sloten. Als het plaatselijke loon f 2 per dag
is, moeten ze voor dat bedrag ook gaan
werken.
De heer SCHEELE: Maar als dan een of
andere organisatie den loonstandaard gaat
verhoogen
De heer VAN DRIEL antwoordt, dat dit zoo
maar niet eenzijdig kan gedaan worden. Als
een werknemersorganisatie dat zou willen
doen, dan moeten de patroons daar toch ook
mee accoord gaan. Er heeft hier een regeling
bestaan dat aan de haven voor 55, 50 en 45
cent werd gewerkt, en dat is nog niet ver-
anderd, daarom wordt als gemiddelde voor een
transportarbeider genomen 50 cent per uur.
Nu zouden de werklieden niet eenzijdig kun
nen verhoogen tot 62 V2 cent per uur. Zoo gaat
het ook voor de landarbeiders. De plaatselijke
loonstandaard is de geldende norm, betaalt
men 2 per dag dan is het f 2, is het f 2,50
dan moet ook dat bedrag als loon gepresen-
teerd worden.
Ook hij pleit voor het verhoogen van den
norm in het belang van de groote gezinnen.
Het zal niet veel voorkomen, dat er gezinnen
zijn met 4 of 5 kinderen, die zonder gezins-
inkomsten zijn. Wanneer er 9 gezins-
inkomsten zijn, gaan daarvan f 6 van het
steunibedrag af en komen er maar f 3 ten bate
van het gezin, dat dit boven de steunuitkee-
ring mag houden. Indien de norm op f 24
wordt gesteld, krijgt een gezin waarin 6 kin
deren, zonder gezinsinkomsten 15,60 en dit
is dan de hoogste uitkeering die men berei-
ken kan. Dat is zeker voor een gezin van 8
personen nog niet overdreven om in de nood-
zakelijkste behoeften te kunnen voorzien. Vol
gens de bestaande regeling kan zoo'n gezin
niet meer krijgen dan 12,35, dus maar even
veel als een klein gezin met 2 kinderen. Hij
wijst er voorts op, dat de minister voor een
andere gemeente, omdat de norm voor de
landarbeiders zoo laag is, heeft goed gevon-
den, dat men hen tot 80 van het loon mag
uitkeeren.
De heer VERLINDE, in aanmerking nemen-
de dat een maximum van f 12,35 voor een
groot gezin te laag moet worden geacht, zegt,
zich met het voorstel van den heer Hamelink
te kunnen vereenigen.
De heer SCHEELE vraagt, of het niet mo-
gelijk is in dezen een middenweg te bewan-
delen. Men moet toch met het vaststellen der
normen oppassen.
De heer HAMELINK wyst er op, dat hierin
van een middenweg geen sprake kan zijn, aan-
gezien de minister voorschrijft, dat de norm
moet overeenkomen met het bedrag van het
normale loon, berekend op een 48-urige werk
week. De voorgestelde cijfers komen met de
werkelijkheid overeen.
Hoe groot een gezin ook is, een uitkeering
hooger dan 65 of 15,60 kan het nimmer
krijgen. Het komt alleen ten goede aan de
groote gezinnen.
De heer SCHEELE: Maar als men dan in
zoo'n gezin verdiensten heeft, waarvan men
een derde mag houden, kan men gevallen heb
ben, dat het met de uitkeering komt tot een
normaal weekloon. Hij zou daarom gaame
een middenweg ingeslagen zien.
De heer HAMELINK: Dat kan niet, want
we zitten vast aan de regeling van den
Minister.
De heer SCHEELE zou 24 en 22 liever
gesteld zien op 22 en 20.
De VOORZITTER: Dan zou de norm zijn
beneden de werkelijkheid, en dan wordt het
een kwestie van loven en bieden.
De heer HAMELINK verklaart geen fel
defeat te wenschen, en daarom de uitkeeringen
zelf onibesproken te hebben gelaten, en zich
te heibben bepaald te wijzen op de normen,
teneinde iets te bereiken voor de groote ge
zinnen.
Er wordt thans overgegaan tot het behan-
delen der artikels.
Bij artikel 8 komt in stemming het amen-
dement van den heer Hamelink, gesteund
door zijn fractie, om in de laatste zinsnede het
loon voor de transport- en bouwvakarbeiders
te bepaJen op 24 per week en dat voor de
fabrieksarbeiders op f 22 en dat der land
arbeiders op f 15.
Dit amendement wordt aangenomen met 9
tegen 4 stemmen.
Voor stemmen de heeren Verldnde, De
Bruijhe, De Bakker, Colsen, Hamelink, Van
Driel, Van den Bulck, Van Aken en Geelhoedt;
tegen stemmen de heeren Bedet, De Jager,
Scheele en Dekker.
De heer BEDET wijst er by art. 17 op, dat
daarin o.m. wordt bepaald, dat aan een werk-
looze steun zal worden onthouden, indien hij
weigert werk te aanvaarden waarvoor hij
liohamelijk geschikt is. Het zal echter zeer
moeilijk zijn, om van dergelijke feiten het be-
wijs te leveren.
De VOORZITTER wijst er op, dat de uit-
voering zal worden opgedragen aan een des-
kundige commissie, die er belang bij heeft, dat
de regeling goed wordt toegepast. Spreker
kan begrijpen, dat zich in dat opzicht bij het
burgerlijk armibestuur wel eens moeilijkheden
hebben voorgedaan.
De heer BEDET deelt mede, dat die rege
ling dd&r juist goed werd toegepast, daar
werden de menschen van beide kanten ge-
hoord.
De VOORZITTER acht mogelijk, dat dit ge-
schiedde, maar dan heeft het toch niet veel
resultaat gehad, aangezien men nooit iemand
heeft gestraft, terwijl het vroeger, toen het
steun-comite nog bestond meenmalen is voor-
gekomen, dat overtreders voor een bepaalden
tijd van steunuibkeering werden uitgesloten
als straf voor een overtreding.
De heer BEDET komt hiertegen op, door
het burgerlijk armibestuur zijn herhaaldelijk
personen gestraft door hun gedurende 6 maan-
den den werkloozensteun te onthouden.
De heer HAMELINK: Dan bewijst u door
deze mededeeling, dat controle wel mogelijk is.
De heer BEDET: Zeker, maar de heer Van
Driel weet ook wel, hoe moeilijk het is.
De heer HAMELINK: Moeilijkheden zijn er
om ze te overwinnen.
De heer VERLINDE meent er naar aanlei
ding dezer bespreking op te moeten wijzen,
dat het van groote beteekenis is, indien de
commissie voor de steunregeling den steun
van het publiek zal hebben. Onder de vroe-
gere regeling is het ook meermalen voorge-
komen, dat personen zich uitlieten „ik heb
menschen gevraagd om te komen werken,
maar ik kon er geen een krijgen". Indien ze
dan een dergelijke ervaring werkelijik opdoen,
moeten ze zoo eerlijk zy'n om daarvan ter
plaatse waar het behoort' kennis te geven, en
daardoor mede te werken aan een goede uit-
voering eener regeling, waaraan ze toch zelf
ook moeten helpen betalen.
De heer VAN DEN BULCK: Maar waar-
om gaan ze dan niet naar de arbeidsbeurs
om werkkrachten?
De heer VAN DRIEL wil naar aanleiding
dezer opmerkingen toch ook nog iets zeggen,
aangezien hij van meening is, dat er over dat
geen werk accepteeren wel eens onjuiste
meeningen bestaan. Al heeft een arbeider zioh
bij de arbeidsbeurs gemeld, en al staat hij aan
de brug, dan wil dat nog niet altijd zeggen,
dat hij werkloos is. Dat staat ook geregeld
in de mededeelingen der beurs. Men kan b.v.
iemand gedurende een dag vragen voor kolen-
dragen, terwijil die persoon geregeld bij een
ander werkt, voor wie ook weer een lading te
wachten is, waarvan het lossen eenige dagen
duurt. Dan spreekt het toch van zelf. dat hy
voor dien eenen dag werk, dat andere, waar
aan hij meer verdienen kan, niet graag laat
schieten. Spreker heeft over het algemeen
werk met kolendragen. Hij heeft ook wel eens
werk aangenomen, onder voorwaarde, dat, in
dien inmiddels een lading kwam waaraan hy
geiwoon is te werken, hij het werk kon ver-
laten. Men kan gerust gelooven, dat als de
werklieden inderdaad werkloos zijn en zij kry-
gen de kans om te werken, zy dat liever doen,
want dan zijn zij financieel toch steeds beter
dan wanneer zg alleen steunuitkeering krijgen.
De heer DE BAKKER deelt mede, daar zoo
juist een artikel in een courant te hebben ge-
lezen, waaruit blijkt, dat de minister ter wille
van groote gezinnen van zijn regeling is af-
geweken. Het betreft Breda, en daar mag
men tot 70 uitkeeren. Hij vraagt, of hy
dit eens mag voorlezen.
De VOORZITTER vindt daartoe geen aan
leiding, aangezien het desbetreffend artikel
der regeling ook met de stem van den heer
De Bakker is aangenomen. Die voorlezing
zou mosterd na den maaltyd zijn.
De heer DE BAKKER wilde er maar op
wijzen, dat artikel 2 naar hieruit biykt, rek-
baar is.
De heer BEDET acht het noodig, nog een
punt te bespreken, dat nog niet aan de orde
is gekomen, nl. of er geen bepalingen behoo
ren te worden gemaakt, dat zij die als werk-
looze ondersteuning genieten, zich behooren te
onthouden van cafC-bezoek, ter voorkoming
dat men van de ontvangen steunpenningen
nog misbruik maakt van sterken drank. Hy
wijst op Franeker, waar een dergelijke bepa-
ling is vastgesteld. Hij weet niet hoe de
heeren er over denken, maar hij vindt het
ergerlijk, dat verschillende personen, in den
zamer, als er tameiyk geld verdiend wordt,
niet sparen, maar hun geld wegibrengen naar
een cafA Hij zou dat cafd-bezoek naar het
voorbeeld van Franeker willen verbieden.
De heer HAMELINK zou dit als een be-
leediging voor de arbeiders beschouwen. Uit-
zonderingen zullen er altyd zijn, maar men
mag in dit opzicht allermtnst generaliseeren.
De heer BEDET kan dat heelemaal niet als
een beleediging voor de arbeiders beschouwen.
Zij, die er zich niet aan schuldig maken, zullen
er geen hinder van hebben. Het gaat ook bui-
ten hen om, maar spreker weet te goed, dat
er te velen zijn die hun geld, dat ze beter
spaarden, in een cafC verteeren en als wag-
gelende biertonnen er uit komen.
De VOORZITTER: Voor dezulken zou men
dan een zwarte lijst moeten invoeren.
De heer SCHEELE gevoelt ook veel van
het euvel dat de heer Bedet naar voren
braoht, maar kan hem toch niet volgen in zrjm
denkbeeld om een verbod van cafd-bezoek uit
te vaardigen. Men schept dan moeilijkheden.
Het kan voorkomen, dat iemand beslist in een
cafd moet vertoeven, om de kans te hebben
werk te krijgen. lets anders is het, wanneer
zoo iemand dronken werd gezien en daardoor
blijk geven.de dat hij zijn geld vermorst.
De heer BEDET herimnert er aan, dat de
heer Hamelink zooeven zeide, dat moeilijk
heden er zijn cm te overwinmen.
De heer HAMELINK wil in het geheel niet
toegeven, dat er in dit opzicht van moeilijk
heden kan gesproken worden. Er zijn mis-
schiem enkelen waarop het door den heer
Bedet aangehaalde van toepassing kan zijn,
maar die uitzonideringen zijn allerminst regel.
De heer COLSEN wgpt er op, dat er op het
oogenblik nog geen steunverleening bestaat,
en het armibestuur dit dus venzorgem moet. Is
het al eens voorgekomen dat de heer Bedet
iemand die ondersteuning genoot in wagge-
lende houding is tegengekomen Zoo ja, dan
zou hij niet hebben mogen toelaten, dat die
van wege het burgerlijk armbestuur onder
steuning kreeg, maar is hij die nog niet tegen
gekomen, dan is het niet waar en heeft hij
geen recht van spreken. Ieder zal afkeuren
dat zoo iets gebeurt, maar als de heer Bedet
in deze van ondervinding spreekt, heeft hij
dan niet goed zijn plioht gedaan.
De heer BEDET verklaart dat tot zijn leed-
wezen bij herhaling te hebben gezien, maar
hij zal hier ge§p namen noemen. De heeren
weten ook wel, dat dit een gebrek is, dat hier
voorkomt. En wat de bemerking van den
heer Scheele betreft, dat iemand wel eens in
een cafe moet zijn, om te trachten werk te
bemachtigen, daarvoor heeft men waarlyk
niet zddveel tijd noodig als sommigen er voor
gebruiken, en dan als een waggelende bierton
naar buiten komen.
De heer HAMELINK: Maar dat zal toch
zoo dikwijls niet voorkomen.
De heer SCHEELE moet ook tegenover de
voorstelling van den heer Bedet opkomen.
De heer COLSEN merkt op, dat zijn vraag,
of er door het burgerlijk armbestuur al eens
voor zoo'n feit gestraft zijn, nog niet beant-
woord is.
De heer BEDET antwoordt bevestigend; die
kregen dan nog wel ondersteuning, doch in
een anderen vorm, ze werden moreel gestraft.
De heer DE BAKKER zou, indien zulks op
andere plaatsen is ingevoerd, toch ook wel
gaarne iets bepaald zien, dat aan hen die zich
aan drankmisbruik schuldig maken geen uit
keering gegeven wordt; zulke menschen doen
dan toch hun gezin tekort.
De heer SCHEELE verklaart in geen geval
te kunnen meewerken aan een absoluut ver
bod tot cafe-feezoek voor de steuntrekkenden.
Tegenover het zich misschien eens misdragen
door een enkeling zou een dergelijk verbod te
ingrijpend zijn. Indien het mocht voorkomen,
dat men eens een ondersteunde dronken over
straat zou zien gaan, zal de commissie dan
toch wel kunnen optreden.
De heer DEKKER deelt mede, dat daarop
van wege de leden van het Burgerlijk Armbe
stuur steeds ook is toegezien en dat, als zulke
feiten werden achterhaald, de betrokkenen
steeds gestraft zijn. Daarin vond men ook de
voile medewerking van den heer Van Driel,
toen hij van het college deelmaakte.
De heer BEDET merkt op, niet te hebben
gezegd, dat daar die controle zou ontbreken.
De heer VERLINDE meent, dat we hier
juist groot op mogen gaan, dat hetgeen de
heer Bedet signaleert, zoo weinig voorkomt.
In geval zich zoo iets voordoet, kan er wel
opgetreden worden, maar het gaat toch niet
aan ter wille van misschien een enkeling,
alien te straffen.
De heer BEDET wijst er op, dat de ver-
wachting thans mag gekoesterd worden, dat
er een commissie zal worden gevormd uit alle
kla-sen en j"ichtingen der gemeente. Indien
die daarop toezicht houdt, kan spreker tevre-
den zijn.
Voor zoover niet anders is vermeld, worden
de artikels met algemeene stemmen onveran-
derd vastgesteld.
De geheele regeling in stemming gebracht,
wordt aangenomen met 12 stemmen tegen 1.
Voor stemmen de heeren Verlinde, De
Bruijne, De Bakker, Colsen, Hamelink, Van
Driel, Van den Bulck, van Aken, De Jager,
Geelhoedt, Scheele en Dekker; tegen stemt de
heer Bedet.
De heer HAMELINK wijst er op, dat door
aanneming dezer regeling, een groep men
schen die er aanvankelijk wel in opgenomen
was, niet meer onder de steunregeling vallen,
die van 60 tot 65-jarigen leeftyd. Deze zullen
dus moeten komen onder de zorgen van het
burgerlijk armbestuur. In verband daarmede
stelt hy de volgende motie voor; te zenden
aan dat college:
De Raad der gemeente Ter Neuzen verzoekt
het Burgerlijk Armbestuur:
1°. Voor de valide arbeiders welke door de
van wege den minister gestelde voorwaarden
van den door den raad vastgestelde steun
regeling zijn uitgesloten, maar desondanks
voor ondersteuning in aanmerking komen, als
maatstaf voor ondersteuning toe te passen, de
normen zooals vastgesteld in genoemde steun
regeling.
2°. Zoolang de steunregeling door den
minister nog niet is goedgekeurd, voor de op
de zoogenaamde werkloozenlgst voorkomende
werkloozen, te ondersteunen volgens grondsla-
gen en normen der door den raad vastgestelde
steunregeling.
Spreker wi/st er op, dat de raad door zijn
vorig besluit en dat in deze vergadering ge
nomen, zich heeft uitgesproken hoe hij de
steunregeling voor de betrokkenen wenscht toe
te passen. Ook wilde de raad daaronder be-
grgpen de menschen van 60 tot 65 jaar. Al
leen door den wil van den minister is die cate
gorie thans uitgesloten. Ook heeft de beslis
sing van den minister, die een nieuwe regeling
wenschte te zien vastgesteld aanleiding gege
ven tot oponthoud in het inwerkingtreden der
steunregeling, terwyi er nu toch ook nog
eenigen tijd zal verloopen, eer deze regeling
de goedkeuring heeft verworven. Tot dien tyd
blijft de zorg voor de werkloozen overgelaten
aan het burgerlijk armbestuur. Het zou naar
sprekers meening volkomen logisch zijn, dat
het burgerlijk armbestuur rekening zou houden
met het besluit van den raad en de uitkeering
regelde volgens de door den gemeenteraad, die
haar daarvoor de geldmiddelen verschaft, vast
gestelde. Het is hem eohter gebleken, dat sinds
het door den raad genomen besluit, het bur
gerlijk armbestuur is blijven uitkeeren volgens
de door haar vroeger vastgestelde normen.
Het spijt aan spreker, dat de heer Bedet na
de vorige vergadering, waarin hy naar voren
bracht, dat er over de normen te praten viel,
zijn invloed niet heeft aangewend, om de uit
keeringen in overeenstemming te brengen met
de door den gemeenteraad blijkens zyn be
sluit noodzakelijk geachte. Overigens vindt hy
het wel een vreemde verhouding, dat de ge
meenteraad, die dat college de geldmiddelen
verschaft, daarbij met zoo'n verzoek moet
komen.
De heer BEDET geeft te kennen, wel met
eenige verwondering het voorstellen der motie
en de toelichting te hebben gehoord, in de
eerste plaats voor wat betreft ten opzichte
van de menschen van 60 tot 65 jaar, aange
zien het burgerlijk armbestuur in het verleden
in dat opzicht niet zoo sehriel is gebleken,
door zelfs nog wel menschen boven de 65 jaar
in hare regeling voor werkloozen op te nemen.
Wat de tweede opmerking betreft, dat het
burgerlijk armbestuur zioh niet heeft gericht
naar de door den gemeenteraad voor de uit
keeringen vastgestelde regelingen, moet hij er
op wijzen, dat het burgerlijk armbestuur wel
eenigsizins onaangenaam getroffen is, dat aan
haar zoo op eens deze steunregeling wordt
onttrokken, en dat het college leefde in de
veronderstelling, dat het nog al den tijd had
omtrent de uitkeeringen voor de werkloozen
een besluit te nemen, in verband met de door
den minister toegestane verlenging der uit
keering door de werkloozenkassen met 36
dagen, aangezien zich als gevolg daarvan in de
eerste weken nog geen werkloozen om uitkee
ring zouden aanmelden, maar dat er nog geen
besluit genomen is, wil niet zeggen, dat men
niet aan den wensch van den raad zou tege-
moet komen. Of een eventueel aan te brengen
wijziging precies overeen zal komen met het
geen de raad heeft vastgesteld, kan spreker
echter niet zeggen. Men kan aan het burger
lijk armbestuur die motie toezenden, maar of
die geheel zal worden opgevolgd, zal moeten
worden afgewacht. Daar zit een soort drang in
en daarvoor zou spreker willen waarschuwen.
De heer SCHEELE geeft te kennen zich niet
met het voorstel tot het zenden van deze mo
tie aan het burgerlijk armbestuur te kunnen
vereenigen; zoolang de door den raad vastge
stelde regeling niet in werking kan treden,
blijft de zorg aan het burgerlijk armbestuur
en hij verwacht, dat dit college zulks naar be
hooren doen zal.
De heer VAN DEN BULCK vindt het nog-
al erg, dat zoo'n verzoek aan het burgerlijk
armbestuur moet worden gedaan en vindt het
een schande, zooals van de zijde van het bur
gerlijk armbestuur de raad met een kluitje in
het riet wordt gestuurd. Er wordt hier voort-
durend aangedrongen op een goede verzor
ging der menschen, de heer Bedet beweert dat
dit ook gesohiedt, maar men scheept personen
af met een rijksdaalder of 2 voor een heele
week en daarvan kan niemand bestaan.
Overigens vindt hij het een vreemde houding
van den minister, die ook staat op christe-
lijlken grondslag, om die menschen boven de
60 jaar van een goede steunregeling uit te
sluiten.
De heer SCHEELE meent, dat het toch zdd
maar niet gaat.
De heer BEDET verklaart, dat hetgeen de
heer Van den Bulck nopens de uitkeeringen
zegt oniwaar is.
De heer VAN DEN BULCK: Het is wdl
waar!
De heer BEDET: Dan moet u die gevallen
noemen.
De heer VAN DRIEL deelt mede, dat zich
een door den heer Van den Bulck genoemd
geval we! degelijk heeft voorgedaan. Het be
treft J. de F\>uw, losarbeider, die vroeger de
stad heeft verlaten, doch nu werkloos is
teruggekomen, zonder middelen. Deze heeft
zich bij het burgeriyk armbestuur aangemeld
en 3 voor slaapgeld gekregen. Hoe het
mogelijk zou zijn, dat een persoon van 49 jaar
een geheele week van f 3 zou kunnen rond-
komen, is hem een raadsel.
De heer BEDET geeft te kennen, dat dit
laatste geval niet in een vergadering van het
burgerlijk armbestuur is behandeld; die per
soon heeft zioh aangemeld by den voorzitter
en die heeft hem voorloopig wat gegeven. In
de eerstvolgende vergadering wordt daarover
gesproken en dan stelt het burgeriyk armbe
stuur de ondersteuning vast. En wat andere
gevallen betreft, door den heer Van den Bulck
genoemd, dat er menschen zouden zyn die
2,50 krijgen, dan zijn dat menschen die
andere inkomsten hebben. Dat zijn dus foef-
fels.
De heer VAN DEN BULCK houdt vol, dat
er ook anderen zyn, die niet meer krijgen dan
2,50.
De heer HAMELINK verzoekt, zgn motie
nog nader te mogen toelichten. Het lag
geenszins in zijn bedoeling, zich te mengen in
de uitkeeringen aan de z.g. gealimenteerden,
aangezien hij met zijn motie alleen op 't oog
had de personen boven 60 jaar, waarvan er
nu toch zullen zyn, die de hulp van het bur
gerlijk armbestuur noodig hebben. Het spijt
hem eigenlijk, dat hier nu cijfers omtrent uit
keeringen van het burgerlijk armbestuur zijn
genoemd, omdat dit met het door hem be-
oogde geen verband houdt. Wel wil hij zeg
gen, achteraf spijt te hebben, er in verband
met de in te stellen steunregeling niet verder
te hebben aangedrongen op een omzetting van
het burgeriyk armbestuur in een instelling
voor Maatschappelijk Hulpfoetoon.
Er is nu naar zijn meening toch niets tegen,
dat de raad zich uitspreekt, dat het zyn
wensch is, dat het burgeriyk armbestuur zal
uitkeeren volgens de door hem vastgestelde
regeling, opdat de menschen boven de 60 jaar
toch ook van de regeling zullen kunnen
blijven meegenieten, al is het ook, dat de
minister dat niet gewensctot acht. Verder wil
spreker niet gaan. Wat is er tegen, dat de
raad dit beleefd verzoekt? Is het niet ver-
sohrikkelijk, dat die menschen boven den
leeftijd van 60 jaar nu zoo maar worden uit-
geschakeld. Nu zegt de heer Bedet wel, dat
er geen aanleiding is voor een verzoek, doch
spreker zou niet met een voorstel gekomen
zijn, indien het burgeriyk armbestuur reeds
blijk gegeven had, geluisterd te hebben, naar
de stem die uit de beslissing van den raad
sprak.
Nu heeft de heer Bedet ook nog eenigszins
laten doorschemeren, dat het burgerlijk arm
bestuur gevoelig was, omdat het door den
raad voor de verdere steun uitkeering aan
werkloozen wordt uitgeschakeld. Doch zelfs
indiien het burgeriyk armbestuur aanleiding
kon hebben daarover verstoord te zijn het
geen spreker in geenen deele kan toegeven
zou het dan zelfs aangaan om de gevolgen
van zijn verstoordheid te doen neerkomen op
de hoofden der menschen aan wie het onder
steuning moet geven? Het burgeriyk arm
bestuur heeft, alsof er niets gebeurd was de
vroegere normen gehandhaafd; dit is na
's raads beslissing een fout, en daarom heeft
spreker in zy'n motie ook het tweede verzoek
opgenomen.
Door den heer Bedet is verder te kennen
gegeven, dat het burgerlijk armbestuur het
nog niet noodig aohtte een besluit te nemen,
met betrekking tot de steunuitkeering aan
werkloozen, in verband van de verlenging der
uitkeeringen van de werkloozenkassen met 36
dagen. Hieromtrent valt op te merken, dat
dit besluit van den Minister op den datum
der vergadering van het burgerlijk armbe
stuur nog niet bekend was, dat dusdanig be
sluit wel werd verwacht, maar dat dit toch
toen voor het burgerlijk armbestuur nog geen
motief kon zijn, om met een beslissing over
wijziging der uitkeeringen te wachten.
En nu verwacht spreker, dat het burgeriyk
armbestuur nog een groot deel der werkloo
zen zal krijgen, aangezien de minister zich
met het nemen eener beslissing over de
regeling en de bijdrage wel niet zal haasten
en de verlengingstermgn met 6 weken dus in
middels wel zal verstreken zijn. Zelfs indien
de goedkeuring van den Minister er is, is men
nog niet terstond gereed, dan moeten nog
andere regelingen getroffen worden. Is het
dan niet billyk, dat thans een poging wordt
aangewend, om de menschen die er voor in
aanmerking zullen komen aanstonds te laten