ALGEMEEN NIEUWS- EH APVERTENTIEBLAD VOOR ZEEUWSCH-VLAANDEREN. Eerste Blad. Kerk en Staat. fi' De Purperen Schaduw HEEREN-BAAI i No 8643 VRIJDAG 13 FEBRUAR1 1931 71® Jaargang. ygEHELBTOB. BIBB BNLAND. ARONSEMENT8PRWS: Blnnen Ter Neuzen 1,40 per 3 maanden - Buiten Ter Neuzen p„r 180 per 3 maanden - Bij voor uitbetaling fr. per post 6,60 per jaar Voor Betel® en' Amerika 2,25, overige lap den 2,60 per 3 maanden fr. per post Abonnementen voor bet buitenland alleen btj vooruitbetaling. GIRO 38150 TELEFOON No. 25 Uitgeefster: Firma P. 3- VAN DE SANDE. 1, MMMMMMN ADVERTENTIeN: Van 1 tot 4 regels 0,80 Voor elken regel meer f 0,20. Grootere letters en cliches worden naar plaatsruimte bereken Handelsadvertentien bij regelabonnement tegen verminderd tarief betwel - op verkrijgbaar is. - Inzending van advertentien liefst e*n dag voor de ultgave. DIT BLAD VERSCHIJ.VT IEDEREN MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND. ..jaaeMMlKHI Over bovenstaand onderwerp is nog niet zoo lang geleden een groot standaard- werk uitgekomen van de hand van den ex-Minister, Dr. J. Th. de Visser. Het ligt natuurlijk niet in onze bedoeling am iri een artikel samen te vatten, wat deze alleszins bekwame geleerde omtrent dit belangrijk onderwerp heeft in het midden |ebracht, maar wij willen toch wel zeer in .jet kort enkele van Dr. De Visser s eind- conclusies hier mededeelen. Dr. De Visser heeft dan vooreerst vol- mondig toegegeven, dat de Overheid nooit de roeping 'kan hebben om onze verhou- ding tot God of den godsdienst te reaelen. 't Gaat voor de Overheid alleen om de be- trekkingen onder de menschen. Wie dat eerste zou willen, is op weg naar en beoogt een theocratie, en het is wel alom gebleken, dat dit steeds strekte tot nadeel voor den godsdienst. Ook meent Dr. De Visser, dat het Christendom hiervan nooit iets heeft willen weten, en is hij de mee- ning toegedaan, dat godloochening en godslastering, hce ergerlijk die ook mogen zijn voor hem, die aan God gelooft, nooit door de Overheid zullen mogen worden gestraft (Deel III biz. 607). Immers de persoonlijke verhouding tot het goddelijk Opperwezen of de loochening en misken- ning daarvan liggen buiten de rechtssfeer van de Overheid. Van elke directe in- menging van de Overheid op het terrein ander terrein. Trouwens en deze opmerking lijkt ons zeer sterk en steekhoudend te zijn bescherming van een bepaalden gods dienst of van een bepaalde belijdenis en ten gevolge daarvan vervolging of achter- uitzetting" van een andere is door de artt. 168 en i 70 van de Grondwet beslist uit- gesloten. Dat deze volkomen vrijheid van belijdenis en deze gelijkstelling van staat- kundige rechten in ons land feitelijk hier qebracht is door de aanhangers van de revolutiebegrippen der 18de eeuw, kan men betreuren, en het valt ook beqrijpen, dat juist daardoor deze vrijheid en gelijkstelling altijd min of meer ver- dacht hebben geschenen. Het is echter, jammer genoeg ook Dr. De Visser geeft dit volmondig toe! wel eens meer in de geschiedenis gebeurd, dat Christen dom en kerk, hetzij door een noodlottig conservatisme, hetzij door gemis aan 'n'* zicht, te laat hunne roeping in deze wereld hebben begrepen, en dat de macht van het ongeloof hunne oogen er pas voor wist te openen. Bij dit alles mag echter ook niet uit het oog worden verloren, dat, als de Overheid den godsdienst de vrije baan moet laten elf te dezer zake geen partij mag iiitriiymy vcm ut vcmciu van den godsdienst moet dus worden af- gezien. Haar roeping ligt op gansch en kiezen, zij tevens de vrije ontwikkeling van den godsdienst op geen enkele wijze in den weg mag treden. En dit zou zeker op allerlei directe en indirecte wijzen, kunnen gebeuren. Dit zou niet alleen kunnen plaats hebben, indien de Overheid zich liet raden door staatstheorien, als b.v. een te ver doorgedreven neutraliteit van den staat, die gewoonlijk uitloopt op een algeheele miskenning van de diepste be- hoeften van een volk, maar dit zou even- zeer kunnen plaats hebben, als de Over heid uitsluitend trok binnen haar sfeer de regeling van voorzieningen en maat- regelen, die. zoo zij al niet strikt en uit sluitend godsdienstig moeten heeten toch een sterk godsdienstigen kant of inslag hebben. Dr. De Visser heeft als voor- beelden daarvan genoemd: onderwijs, armenzorg en ziekenverpleging. Echter meent de genoemde schrijver, dat de Overheid ten aanzien van den godsdienst nog een stap verder heeft te gaan. Het valt immers niet te ontkennen, dat zoowel godsdienst als zedelijkheid tot die elementen in het volksleven behooren welker ontwikkeling en handhaving de Overheid in staat stellen haar taak des te beter te volbrengen. Het zal zeker door ieder lezer worden toegegeven, dat ware godsdienstzin eerbied voor het gezag aan- kweekt; dat deze ook het zedelijkheids- en verantwoordelijkheidsbesef sterkt; dat hierbij recht boven macht wordt gesteld, enz., enz. Om al deze redenen heeft de Overheid er groot belang bij, dat de gods dienstzin in een volk niet verslapt. De Grondwet van 1814 heeft den godsdienst een vasten steun van den Staat genoemd, en Thorbecke heeft zich b.v. zeer mild betoond, als het't geven van subsidies aan kerkgenootschappen betrof. Wordt dus het belang van den Staat bij den gods dienst niet ontkend, maar integendeel erkend, dan moet het ook ongerijmd worden geacht principieel dezen steun af te keuren. Dit alles saamvattend kwam Dr. De Visser tot deze slotsom: De Over heid is verplicht de beginselen die met betrekking tot het gezag en recht, histo- risch in de zeden van een volk ons volk ten gevolge van zijn kerstening zijn opge- nomen, te handhaven, terwijl daarbij voortdurend rekening moet worden ge- houden met de rechtsontwikkeling van ons volk. Zoo mag de Overheid geen be paalden godsdienst bevorderen of be- oogen, onidat een onzuivere vermenging van Godsrijk en Staat beide zou schaden en in onverzoenlijken striid met elkander brengen zou, maar daarbij heeft de Staat aan de ontwikkeling van den godsdienst in de maatschappij den vrijen loop te laten, ook in dezen zin, dat zij bij de behartiging van belangen, die een godsdienstige zijde hebben, zooveel mogelijK de regeling daarvan met haar steun, aan de maat schappij aan dus aan het particulier initia- tief zal overlaten. Zoo heeft Dr. De Visser de verhouding van de Overheid tot den godsdienst in het algemeen gewenscht, en daarna heeft hij ook conclusies getrokken in betrekking tot de verhouding van Staat en kerken. Strijd laten wij deze opmerking maar aanstonds doen vooropgaan strijd be- hoeft er tusschen Staat en kerk (en) nooit te zijn. Ook de Overheid toch moet ge noemd worden een scheppina Gods. Aan de oude bepalingen van de Kfederlandsche geloofsbelijdenis heibber wij geen vol- doende houvast meer. ,.Wij komen" zegt Dr. De Visser, ,,met die geloofsbelijdenis niet verder". En tegelijk vestigt de door ons geciteerde schrijver er de aandacht op, dat het de Protestantsche kerken zelf zijn, die het voor de Overheid, ook al wilde zij het, onmogelijk hebben gemaakt om op te treden als voedsterheer van een bepaald kerkgenootschap. Immers reeds onder de Republiek was bij het vooruitdringen van verschillende kerken, buiten de Gereformeerde, meer en meer de moeilijkheid van de handhaving van het oude stelsel gebleken. Naarmate die andere kerken aan invloed wonnen, naar die mate klom haar verzet. Velen, ook onder de Gereformeerden, geloofden niet meer, dat hun kerk de eenige ware was. En toen kwam de staatferegeling van 1798, die de vrijheid vaststelde van elk burger om God te dienen naar de overtuiging van zijn hart. Kerkgenoot schappen, als voor de wet gelijkwaardige grootheden, traden daarvoor in de plaats. Tot nu toe had de Overheid slechts een kerk als kerk erkend, maar nu werd dat alles anders. En later verdween het lievelingswoord kerkgenootschappen", dat de Staatsregelingen van 1798, 1801 en 1805 had aekenmerkt, wel weer uit de Grondwet (1814), maar gelijkheid voor de wet was en bleef er nu toch voor alle godsdiensten. Pas Thorbecke en de zijnen zijn het geweest, die in hun voorstel tot Grondwetsherziening weer het woordje .kerkgenootschappen" opnamen. Moch- ten velen al meenen, dat de kerk iets meer (en in den grond zelfs iets anders) was dan een gewoon genootschap. Thor becke c.s. meenden, dat de Staat daar niet mee te maken had. Hij waardeerde den arbeid der kerken zeer zeker, en hij wilde ook wel, dat de Staat ze rijkelijk steunde. maar toch wilde hij ze behandeld zien als gewone particuliere genootschappen en wilde hij ze gebracht zien onder het ge wone recht. En hiertegen kwam nu Groen van Prinsterer in verzet, die deze besehou- wingen en opvattinoen van Thorbecke allerminst deelde, en die aan de histo- rische kerken een gansch bijzonder Karakter toekende, waarbij hij lijnrecht tegenover Thorbecke kwam te staan. De Staat is op dit punt meer doorcjegaan in de lijn van Groen dan van Thorbecke. Hoe langer hoe minder heeft de wetgever de kerken op een lijn gesteld met particu liere vereenigingen. Er is zelfs een streven om in het recht het beginsel vast te leggen, dat aan de kerkgenootschappen jure suo rechtspersoonlijkheid toekomt. Zoo zouden er nog tal van voorbeelden te noemen zijn. waaruit blijkt, hoe en dat het stelsel van Thorbecke niet is doorge- voerd. Wij laten nu rusten de bespreking van de niet geringe moeilijkheid voor den Staat, indien men wil uitmaken wat al of niet een kerk of kerkgenootschap is. De leuze ,,scheiding van Kerk en Staat blijkt zoo veelal en althans in ons vader- land niet meer dan een leuze geweest te zijn. Zij is nimmer hier consequent door- gevoerd. Altijd is men de kerk als iets bijzonders nog blijven beschouwen. Dr. De Visser heeft het heel typeerend aldus uitgedrukt: De verhouding tot de kerk genootschappen is door den wetgever zoo geregeld, dat zij eenerzijds meer dan andere vereenigingen worden gebonden en anderzijds meer worden bevoordeeld. Tusschen deze twee polen beweegt zich op dit moment onze Nederlandsche Staat- kunde, en zij doet iets dergelijks bijna overal. Zelfs de man, die eenmaal krach- tig deze leuze aanhief, werd haar later ontrouw. Den 20sten Aug. 1853 toch sprak Thorbecke aldus: „Wat beteekent scheiding van Kerk en Staat? Dat er tusschen Staat en kerk geenerlei betrek king is? Mij komt dat niet zoo voor. Het beteekent, dat de kerkgenootschappen in den Staat bestaan als particuliere genoot schappen". Maar later schijnt de groote man toch te zijn gaan twijfelen aan de juistheid dezer uitspraak uit 1853. Want den 23ste November 1864 hoorde men hem spreken van een zoogenaamde schei ding van Staat en Kerk. Hij noemde toen die uitdrukking „juiste" en wel omdatt„de kerkgenootschappen zijn in den Staat en tot dien Staat hebben „meer dan eene na- tuurlijke betrekking, die niet alleen niet te ontbinden is, maar ook niet, zonder uiterst nadeel voor den Staat zou kunnen worden aangetast". E)e vrees voor overheersching van de kerk is vrijwel geweken. En zoo is de weg gebaand. waarlangs wrijving en botsing tusschen deze twee grootheden kunnen worden voorkomen en beide, elk op eigen terrein en ook vaak gemeenschappelijk, kunnen beantwoorden aan eigen hoog en heerlijk doel. door EDMUND SNELL. 32) Vervolg. HOOFDSTUK XXII. Toen het 's avonds wat koeler gewor- den was, schreef Westerman een langen brief aan Kenneth Banres en zond dezen met een looper naar Poetatan. Hij was eerst van plan geweest om er zelf heen te gaan, maar na rijp beraad was hij tot de slotsom gekomen, dat het beter was om de onderneming niet te verlaten, zoolang de zenuwachtigheid, die een ge- volg was van Kennard's dood, niet gehee! verdwenen was. Hoe verstandig dit be- sluit was, kwam net voor de lunch aan den dag, toen de grootste van de zes hout- hakkers onder aan de galerij-trap was ver- schenen, vergezeld door den onbetrouw- baren mandoer Kwang-Lo. Deze gespierde werkman was, naar het bleek, door zijn kameraden afgevaardigd en had zich, met het oog op de belang- rlikheid van zijn zendina, en omdat het Zondag was, in een licht-blauw gewaad gehuld! waarvan het jasje kwistig versierd was met kunstig in elkaar gedraaide tres- sen. Bovendien droeg hij een grijs-vilten hoed dien hij afnam, toen de planter de trappen afkwam. en dien hij voor zich uit- hield. Op een ge-baar van den mandoer barstte hij uit in een lange heftige redevoering, en sprak met zulk een snelheid, dat Kwang-Lo, die dienst deed als tolk, het slechts met moeite kon bijhouden. De kern van het heele verhaal was, dat zijn vrienden en ook hij heelemaal van streek waren door t aandeel, dar zij gehad hadden in het vellen van den waringin- boom, vooral omdat twee van hen, die in de schemering van het verste gedeelte van de onderneming kwamen, den vorigen avond een vreemde gestalte hadden zien dolen in de buurt, waar de machtige boom vroeger had gestaan. De gestalte, groot, schimmig en onheilspellend, was op de open plek bij den boomstronk verschenen en wel zoo plotseling, dat zij als een nevel uit den grond scheen te zijn opgerezen. Beide mannen hadden telegelijkertijd dit angstig schouwspel gadegeslagen, waren blijven stilstaan, aan den grond geworteld in hun bijgeloovigen angst en waren ein- delijk gevlucht met de herinnering aan een hoofd in een donkeren doek gehuld en oogen, die door de plooien keken met een bovenaardschen gloed. Westerman, die met gevouwen armen en glimlach, die vertrouwen moest wek- ken, tegen de trap aanleunde, had zonder eenige opmerking naar het relaas geluis- terd. Zoodra de woordenvloed gestelpt was, nam hij echter zijn pijp uit zijn mond en keek Kwang-Lo eens aan. ,,Vertel dan maar aan dien man, dat die geest een van de speurhonden van den Toewan-controleur was, die naar een spoor zocht, en zeg hem dan meteen, dat we nog een poos lang kunnen verwachten, dat we die kerels hier overal tegen komen." Hij stapte weer naar de galerij terug, en de afgevaardigde en zijn geleide ver- lieten den tuin weer in druk gesprek. Onder gewone omstandigheden zou de planter niet de minste aandacht aan het verhaal van den man gehecht hebben, maar zoo gauw na de beschrijving van Flavin van ziin qemaskerdpn aanvaller, viel het hem eenigszins moeilijk om de ge- TWEEDE KAMER. Vergadering van Woensdag. De voorzitter stelt voor de interpellatie-van den Tempel over de maatregelen ten aanzien van de crisis toe te staan, waarop de heer Wijnkoop (comm.) zijn ibevreemding uit- spreekt over bet bouden van deze ,,ooncur- reerende" interpellatie. De voorzitter en de beer v. d. Tempel (s. d.) betoogen, dat de interpellatie over een ander onderwerp, nl. de crisis, gaat en niet uitslui tend over de steunmaatregelen ten aanzien van de werkloozen. De interpellatie wordit toegestaan en zal worden gebouden tegelijk met de interpellatie van den heer De Visser. De interpellatie van den heer Wijnkoop over de politieke en militaire oorlogstoerustingen in West-Europa en de uitlatingen van den chef van den generalen staf wordt afgewezen op grond, dat bij de begrooting de gelegenheid schiedenis geheel uit zijn hoofd te zetten. Dientengevolge laschte hij het in zijn rap port aan Barnes, een rapport, dat handel- de over Alimah en zijn gesprek met waker No 3. Op de karakteristieke Westerman-wijze hield hij zich streng aan de nuchtere feiten en vermeed iedere zinspeling op de bovennatuurlijke zijde van dit mysterie. Isobel, Ho-Min en zijn eigen houthakker zouden best een verbond hebben kunnen vormen om hem te bekeeren tot het geloof in hun kwade geesten, maar hun respec- tieve pogingen faalden, gelijk inlandsche pijlen op een pantserplaat. Voor dezen practischen, nuchteren Engelschman was er maar een gezonde wijze om de zaak te beschouwen, namelijk, dat een of meer on- bekende personen Kennard met voorbe- dachten rade vermoord hadden en de ge- tuigenissen hier en daar, die er op schenen te wijzen, dat er toch wel iets waars in de spookhistorie zou kunnen schuilen, wer- den alleen maar gebezigd om het onder- zoek van het rechte spoor te brengen. Hoeveiel prijs hij ook stelde op de vriend- schap van Barnes en hoezeer hij ook zijn kundigheid als landrechter waardeerde, hij geloofde eenvoudig niet, dat de laatste ooil dat schaduwbeeld gezien had. Iederen keer, dat de planter zijn revol ver in zijn zak voelde, had hij de neiging om er zich van te bevrijden en hem ergens weg te stoppen, waar Ho-Min hem niet zou kunnen vinden. Hij had Flavin ook niet aangeraden om zich te wapenen en hij had den waker alleen maar een geweer gegeven om de zenuwen te kalmeeren van hen. die dit soort geruststelling begeerden om te kunnen slapen. Westerman had aan Ho-Min meege- deeld, dat de geest van den aap den vori- gen nacht niet had rondgedoold; inder- 1 daad waarde hij voor Westerman nimmer rond, omdat deze geen tijd voor geesten Kom ik's avonds op rtiyn eentjfc Heel laat van deSocieteif, Dan voel ikmesoms„onzeker°, Maar-'k raak toch den weg nooit kwyt Zie: tnyn pijpje DOUWEtGBERTS Leidt mij zonder wederga, Want ik loop maar op de iuchtaf ik loop den geur maar achferna.- Clinge Ooorcubg* 20 -50 ct. per ons -* verschaft U uxHhenvxw.gmot._ A54 (Ingez. Med.) was de zaak te bespreken en geen nieuiwe fei ten zicb voordeden. De beer Wijnkoop wordt verwezen naar bet vragenrecht. Hiema wordt voortgezet de behandeling van bet steunwetje voor de aardappelmeel- industrie, waarbij Minister Ruys de Beeren- brouck zijn rede vervolgt. Spreker zet uiteen, dat zonder crediet een scbrale oogst dreigt met de daaraan verbon- den oeconomisobe nadeelen. Spreker zegt toe, dat de bepalingen zeer soepel zullen worden toegepast, al kan een vertband tusscben cre diet en onverkochten voorraad meel niet wor den losgelaten. Een renteloos voorscbot kost den staat 90.000 per jaar, welk bedrag de streek in het minst niet kan belpen. De renteloosheid zou bet voorstel denatureeren en onbdllijk zijn tegenover andere bedrrjven. In verband met den aandrang om de aflossing soepeler te maken is de regeering bereid te bepalen, dat de terugbetaling zal bedragen 4 per baal, als de prijs 10 of hooger is. Bij een lageren prijs wordt de terugbetaling minder. KAPITEiN BORREN HEEFT ZIJN STRAF ONDERGAAN. Kapitein Borren, die in verband met den be- kenden overval op Curasao door het Hoog Militair Gerechtshof tot 66n dag gevangenis- straf is veroordeeld, heeft Maandag j.l. in de gevangenis te Breda deze straf ondergaan. had Toen hij het verhaal van den dief had verzonnen om de mannen van den aannemer tevreden te stellen, evengoed als zijn eigen volk, had hij slechts uitdruk king gegeven aan wat hij voor zich voor vaststaande feiten hield. Het verhaal van den detective, ook al een uitvloeisel van zijn vruchtbaar brein, was ook een ver- geeflijk verzinsel. omdat hij geen aardsche reden kon bedenken, waarom iemand, be- halve dan de moordenaar zelf, in de buurt van den waringin zou willen wezen, als hij geen detective was. En het was een onweerlegbaar feit, dat de rechterlijke macht voor dien reeds gebruik had ge maakt van de diensten van Chineesche en inlandsche detectives. Hij eindigde zijn schrijven, las het nog eens door, teekende het en gaf het over aan de zorg van een vertrouwden koelie. Toen het tuinhek achter den looper dichtviel, wreef hij zich eens in zijn han- den en glimlachte. Hij was er nu mee klaar, overpeinsde hij: in de Kennard- geschiedenis had hij nu zijn plicht gedaan tot het bittere einde en nu kon hij den vol- genden ochtend met een gerust geweten zich weer geheel aan zijn werk op de on derneming wijden. Hij keek op zijn horloge en toen naar de zee, een rustige watervlakte van het diepste blauw, hier en daar even getint door het wonder-mooie bleek-rose van koraalriffen en felle vlekken vloeibaar qoud, die de ondergaande zon er op tooverde. Het was bij zessen, hij zou nog een uurtje naar het strand gaan. Hij haalde zijn zonnehoed en zijn stok en liep naar de trap. Hij was juist aan het eind vap de tuin gekomen, toen hij onwillekeurig even omkeek. April leunde over de balustrade en zag hem na. ..Hallo", riep hij haar toe. „Ik dacht, dat u rustte". ,,Dat deed ik ook, maar ik had er ge noeg van en Isobel is in slaap gevallen. Waar gaat u heen ,,Eens naar de zee kijken. Het strand is nu hard, ziet u." Blosjes vertoonden zich op haar bleeke wangen. ,,Heusch waar Toe, mag ik mee ,,Graag." ,,Wacnt dan even. Dan haal ik mijn hoed." Het was een nieuwe ervaring voor Westerman om met een vrouw te wande- len een ervaring die hem dezen keer ten zeerste verheugde. Bij de halte kwa men ze Isiah tegen, die een verkleurden strooihoed afnam en herhaaldelijk omkeek, toen zij al voorbij waren. Ze klauterden over een steilen heuvelrug, waarbij de planter April een hand gaf om haar te helpen staken de spoorlijn over en sloe- gen het nauwe paadje in. dat zich langs de boomen slingerde, die vol zaten met krijschende apen, en naar het strand voerde. De zee kabbelde zachtjes tegen het strand, sloop er tegen op, zooals April het uitdrukte; als groote matglazen platen die over elkaar schoven, gleed het water naar het strand. Het meisje vouwde de handen achter haar hoofd en loosde een zucht van wel- behagen. „Is het niet zalig riep ze uit. ,,Ik houd zoo van de zee. En al deze heerlijke zonneschijn en dat prachtige zand ligt hier nu maar voor niets. Er moesten hoopen kleine kinderen in krioelen met schopjes en emmertjes." ,,Maar het zand zit vol vieze insecten" herinnerde hij haar. (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Ter Neuzensche Courant / Neuzensche Courant / (Algemeen) nieuws en advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen | 1931 | | pagina 1