verhooging vatbaar is. Hy heeft het thans alleen over de regeling. Wei wil hy hieraan toevoegen, dat in de beide laatste jaren de bestaande norm maand voor maand is behan- deld en telkens met al-gemeene stemmen stil- zwijgend is bestendigd. Hij ban daairom niet inzien, dat er nu aanleiding zou zijn om een anderen weg te bewandelen. Er bestaan zelfs volgens de regeling door het burgerlijk arm bestuur aangenomen bepalingen die verder in bet v oordeel der betrokkenen zijn dan de thans voorgestelde. Hij zal als het noodig is, daarop terugkomen. Hij herhaalt alleen, dat hij het niet nood- zakelyk acht, dat een omzetting van de be staande regeling in die welke wordt voorge steld noodzakelyk is. Ten eerste, omdat het onjuist is, dat de werkloozen thans naar het armbestuur wor den verwezen. In de tweede plaats omdat de nieuwe rege ling weer geld zal kosten voor vergoeding aan funotionarissen. De heer VAN DEN BULCKDie hebben anders geen gratificatie noodig! Ten derde, omdat uit niets vaststaat, dat voor deze regeling steun van het rijk zal wor- den verkregen en deze gemeente naar by ver- wacht geen plaats is die daarvoor in aanmer king zal komen, zoodat er van een nieuwen toestand geen sprake is. Ten vierde, omdat door deze regeling de politiek een rol in den raad zal spelen, hetgeen niet in het belang der gemeente is. Hiji wil deze 4 stellingen nog nader toe- lichten. Ad 1. Het is onjuist dat de werkloozen naar het burgerlijk armbestuur zoodanig wor- den verwezen, aangezien zooals hij reeds heeft laten uitkomen de regeling voor de werkloozen geheel buitenom de andere zaken van het burgerlijk armbestuur worden behan deld en de menschen ook op een afzonderlijken dag worden geholpen, buiten elken gewonen a'ranlastige. Ze komen geheel alleen, op Woensdag, in plaats van Maandag, den dag waarop de gealimenteerden komen. Die uit- keeringen houden dus absoluut geen verband met hetgeen bet burgerlijk armbestuur als zoodanig in den regel pleegt te doen. Ad II. Hij voorziet, dat men bij het debat hem wel zal betwisten, dat de nieuwe regeling weer geld zal kosten voor vergoeding aan verschillende functionarissen, die het geld zul- len hebben uit te keeren. Hij kan dit echter niet anders inzien, want als die menschen dat goed willen doen, zal het hun heel wat moeite en zorg veroorzaken. En aangezien het zioh laat voorzien, dat deze tegenwoordige crisis toestand geruimen tijd zal duren, zou het wel eens spaak kunnen loopen en zal men tot de overtuig.ing komen dat die menschen dat werk toch niet voor niets kunnen blijven doen mi is van de commissie een voorstel tot het toekennen eener vergoeding te verwachten.» Ad III. Zeker, er is volgens hem niets dat op het intreden van een anderen toestand wijst, want volgens hem staat het wel vast, dat de gemeente geen rijkssteun zal krijgen. De motievcn die hem dit doen zeggen, zal hij voor het oogenblik achter de tanden houden, maar de heeren achter de groene tafel weten evengoed als spreker dat dit zoo is. Van de tien kansen zijn er zeker 9, dat we niets krij gen. Voor mij staat dit althans vast. De heer HAMELINK: U hebt u meer ver- gist! De heer BEDET: Wat betreft Ad IV, dat de politiek bij deze regeling een rol zal gaan spelen en dit niet in het belang der gemeente is, daarvoor kan hij zich beroepen op niemand minder dan op het college van burgemeester en wethouders zelf, die ten opziohte van dit onderwerp in hun antwoord op het afdeelings- verslag der begrooting voor 1931 hebben neer- geschreven dat ze er tegen waren om de eteunregeling aan een ander college dan het burgerlijk armbestuur op te dragen, omdat, wanneer de raad op de uitkeeringen meer in- vloed zou kunnen uitoefenen, deze door de politiek zouden worden beheerscbt. Het komt aan spreker voor, dat dit juist gezien was. Want hij wil nog niet zeggen. dat er in het thans gedaan voorstel politiek eit, maar hij vreest, dat die er in komt. Wan neer de uitkeering op de bestaande wijze blijft doorgaan is dat uitgesloten. Indien de nor- men niet voldoende zijn, dat men dit dan eegge en dan valt daarover te praten. De heer Dekker weet evengoed als spreker, dat niemand minder dan spreker zelf in de ver- gaderingen van het burgerlijk armbestuur steeds heeft bepleit, dat de normen moesten worden vastgesteld in een verband dat ze pas- send waren voor den toestand. De heer VERLINDE geeft te kennen, dat de tydisomstan ligheden hem en zijne fractie aanleiding hebben gegeven, hun standpunt ten opzichte van deze kwestie weer te wijzigen. Zjj hebben ook gevoeld, dat voor de valide werkloozen den gang naar het armbestuur een bezwaar is. Daartegen is hier dikwijls bezwaar geopperd en de heer Bedet heeft dat niet tegengesproken. Het is volkomen juist, eooals de heer Bedet herinnerde, dat spreker en zijn fractie in 1926 hebben gestemd v66r opheffing van de toen bestaande steunregeling Men moet daarbij echter niet uit het oog ver- liezen, dat we toen in een geheel anderen tfld leefden. Er was toen in het algemeen een streven om de omstandigheden die de oorlog cms gebracht had te liquideeren, de gemeen- teraad werd toen ook van hooger hand in die richting gedrongen, en vooral leidde er toen de overweging toe dat we in een voor- uitgaande lijn gingen, dat de werkloosheid sou verminderen en die steun niet meer zoo noodig zou zijn. Die verwachting is zeker, wanneer we den loop der zaken sinds 1926 tot en met 1930 nagaan ook vrijwel uitgeko- men, doch nu is plotseling weer een geheel andere toestand ingetreden, en heeft spreker als lid der commissie ook gemeend te moeten adviseeren tot het invoeren eener regeling eooals thans wordt voorgesteld. Indien hij dit uitspreekt heeft hy daarbij niet het oog op de in de regeling voorgestelde normen. Daarom.trent kan men van meening verschillen, doch dat zal ieder voor zich met snchzelf moeten overleggen. De heer VAN AKEN verklaart, dat het voor hem een voorrecht zal zijn, zijn stem v66r dit ontwerp te kunnen uitbrengen. Ook hij heeft vroeger zijn stem gegeven aan in- trekking der vroegere steunregeling, maar hij heeft al spoedig begrepen, dat dit niet in orde was, en hij heeft zich daarom dan ook reeds by de behandeling der laatste begrootingen daartegen uitgesproken. En, waar we uit de toladen hebben kunnen lezen, dat zelfs de land- bouwers bij de hooge regeering hebben aan- geklopt om steun in hun benarde positie, is het dan todh duidelijk, dat ook de werknemers, die m nood verkeeren, fatsoenlijk moeten worden behandeld, en dat moet dan niet gaan in de riohting van het burgerlijk armbestuur. En nu mag de heer Bedet wel beweren dat ze niet als armen worden behandeld en dat de nor men beter kunnen zijn, maar ze moeten toch bij het burgerlijk armbestuur als college terecht komen, en spreker is van meening, dat dit niet de plaats is waar de werkmen- nchen die werken willen, doch dit niet kunnen vinden, terecht moeten komen. Er zijn tal van gemeenten, waarvoor men daar ander'" Instellingen heeft. Spreker verklaart zich met het voorstel te kunnen vereenigen. De heer OOLSEN merkt op, dat de raad er zoo zoetjes aan aan gewoon geraakt, dat de her Bedet de gebeurtenissen van jaren terug in berinnering brengt. Toen de vroegere steunregeling werd opgeheven, waren toijna alle raadsleden daarvoor, en als de heer Bedet toen lid van den raad was geweest De heer HAMELINK: Dan was hij daar ook v66r geweest! De heer COLSEN vervolgt, dat, naidat toen het voortbestaan van het steun-comito was verworpen, het voorstel van den heer Geel- hoedt en spreker, om nog een regeling te toe- houden voor de transportarbeiders, is aange nomen. De heer Bedet moet echter, als hij daarover spreken wil, niet vergeten hoe toen de toestand was, en dat men niet vooruit kon zien hoe het later gaan zou. De heer Bedet kan nu toch ook niet zeggen hoe het in 1935 zijn zal en hoe hij er dan over denken zal? Spreker vindt het idioot, om steeds met die oude histories voor den dag te komen, maar hij wil het geheugen daarover dan ook wel eens opfrisschen. Toen de de raad destijds over deze kwestie te oordeelen had, was er in de bouwbedrijven volop werk, ook waren eenige maanden te voren de cokesovens weer aan het werk gegaan, en men had toen alleen werkloozen onder de transportarbeiders. Met het oog daarop is toen voor dezen een rege ling voorgesteld, die later ook is opgeheven. Maar een eenmaal vastgestelde regeling be- hoeft toch niet steeds bestendigd te blijven. en kan van oordeel zijn dat een aangenomen regeling in de praktijk niet voldoet, maar bovendien kunnen veranderde omstandigheden toch ook aanleiding zijn, dat men weer van standpunt verandert? En de omstandig heden zijn thans ongetwijfeld veranderd, nu er in verschillende takken van bedrijf werk loosheid is. De heer Bedet heeft altijd ver- klaard: het is d&ar goed! Spreker moet zeg gen neen, want de werkloozen worden ge- stuurd naar het burgerlijk armbestuur, en hij wil ovememen de woorden van den heer Hamelink, dat we moeten. trachten de men schen daarvan af te houden. Het burgerlijk armbestuur kijkt bij het toekennen der uit keeringen teveel naar de kas, hoeveel er nog in is, minder naar de behoefte. Verder is spreker van oordeel, dat die woor den over den vroegeren raad in den mond van den heer Bedet niet passen; deze had toen nog geen stem in het kapittel, en hij wil dezen vragen: weet u, hoe het er in 1935 zal uit- zien? Is het bovendien niet goed, dat de raad terugkomt op een genomen besluit als hij van oordeel is dat het niet goed was? Is het niet goed, dat de werklieden zelf tegen werkloos heid offers brengen en betalen aan hun werk- loozenkassen Indien landbouwers en nering- doenden die geen weerstandskassen heb ben bij de regeering om steun komen aan- kloppen, dan is er toch zeker wel aanleiding om de werkmenschen, die zelf groote offers! brengen, van het burgerlijk armbestuur af te houden. De heer DEKKER geeft te kennen, dat hij er voor is, om de werkloozen daar kwijt te geraken, hij is er niets op gesteld om hen daar te hebben, het is jammer dat ze onder- steund moeten worden, maar als er een andere weg daarvoor is, dan is hy er voor, dat die gekozen wordt. De heer SCHEELE wijst er op, dat de com missie, die door den raad was ingesteld om advies uit te brengen over de vraag of er aanleiding was het burgerlijk armbestuur om te zetten in een installing voor Maatschap- pelijk Hulpbetoon, in de tegenwoordige om standigheden aanleiding heeft gevonden tot het doen van ingrijpende voorstellen, met be- trekking tot het verleemen van steun aan werkloozen. Aan de eene zijde kan spreker zich het standpunt van de meerderheid der commissie indenken, terwyl hij anderzijdsch ook wel iets kan gevoelen voor het betoog van den heer Bedet, dat een verandering niet noo dig is, omdat de werkloozen door het burger- ljjk armbestuur feiteljjk niet als armen, doch geheel afzonderlijk volgens een aparte rege ling worden behandeld. Toch blijft het een feit, dat de werkloozen thans bij het burger lijk armbestuur als college terecht moeten komen, en acht hij het ook wel gewenscht dat een anderen weg wordt ingeslagen. Er is thans crisis in alle bedrijven, hoe het verder zal loopen weten we niet, maar spreker is overtuigd, dat de werkloozen met deze voor gestelde regeling tevreden kunnen zijn en hij kan er zich mede vereenigen, al kan hiji ook gevoelen voor het standpunt van den heer Bedet, als deze zegt, dat het thans ook goed en netjes gaat, en er alleen kwestie kan zijn van wat meer of minder. De heer HAMELINK geeft te kennen, dat het niet zijn bedoeling was, in het algemeen wat te zeggen, maar nu dit van andere zijde wel geschied is, wordt hij ook uit zijn tent ge- lokt. Hij staat er wel eenigszins verwonderd over, dat de heer Bedet de vraag of een steun regeling noodig is, ontkennend beantwoord, op grond van de beslissingen van den ge- meenteraad in het jaar 1926, waarbij de toen bestaande afzonderlijke steunregeling werd opgeheven. Spreker heeft dit altijd als een fout beschouwd, maar men moet niet uit het oog verliezen, dat toen werd aangevoerd, dat de Minister geen verderen steun meer zou verleenen, terwijl in de laatste dagen uit de berichten in de pers bljjkt, dat hiji daartoe thans weer wel zou genegen zijn, en dit dus een veranderden toestand schept. Uit finan- cieel oogpunt is het instellen eener afzonder lijke steunregeling aanbevelenswaard, omdat men dan kans geeft op rijkssteun, en dus den toestand voor de werkloozen kan verbeteren door verhooging der normen, zonder zwaar- dere lasten voor de gemeente, terwijl, als de zorg bij het burgerlijk armbestuur blijft, de lasten steeds ten voile op de gemeente zullen drukken. Dan is het uitgesloten, dat daarin van hooger hand zou worden bijgedragen. Door den heer Bedet is beweerd, dat de werkloozen feitelijk niet door het burgerlijk armbestuur worden geholpen, terwijl toch uit zijn eigen woorden blijkt, dat de praktijk dit anders zegt, waar hy verder mededeelt, dat de normen voor de uitkeeringen maandelijks door het burgerlijk armbestuur worden vastge steld. Daardoor erkent hij zelf, dat dit tot de zorg van het burgerlijk armbestuur be- hoart, anders had hij daarover niet moeten spreken. Voorts beweert de heer Bedet, dat deze ge meente niet voor regeeringssteun in aanmer- king zal komen. Dan zal echter de ervaring moeten leeren; spreker gelooft integendeel, dat Ter Neuzen daarvoor wel degelijk in aan- merking zal komen. Men moet bij de beoor- deeling van het voorstel rekening houden met geopperde nieuwe gezichtspunten. Was aan- vankelijk der commissie opgedragen een ad vies uit te brengen over een omvorming van het burgerlijk armbestuur, in het licht der tegenwoordige omstandigheden is het meer raadzaam voorgekomen te trachten als nood- maatregel de werkloozen een afzonderlijke steunregeling in het leven te roepen, ten einde die bij het burgerlijk armbestuur weg te krij gen niet alleen, maar ook om daarvoor een rijksbijdrage te kunnen verwerven, die men niet zal krijgen wanneer de ondersteuning ge- schiedt van wege een regelmatig daartoe in gesteld college, waardoor het mogelijk zou worden den toestand voor de menschen ook iets te verbeteren. Hetgeen de heer Bedet gezegd heeft over de behandeling der werkloozen door het bur gerlijk armbestuur, had hij niet naar voren moeten brengen. Er is daar weinig veranderd, sinds de eerste week dat ze daar terecht moesten. Dat beteekende toen voor de werk loozen een belangrijjke verlaging van de steun- uitkeering. En wanneer hij dan voorts be- toogt, dat de normen voldoende zouden zijn, omdat die maandelijks stilzwijgend onver- anderd worden vastgesteld, dan is dat ook weer een argument waarop hij zich niet zou mogen beroepen, want al verzet men zich ergens niet tegen, dan bewijst dat nog niet, dat men het. er mee eens is, maar men praat er niet verder over, omdat die zaak eenmaal is uitgevochten en men het onderspit heeft moeten delven. Wat zou het beteekenen, daar weer elke maand opnieuw een discussie te openen? Zoo'n zaak is immers doodgepraat? Dat zijn dan uitgemaakte beginselkwesties. De fractie van spreker is b.v. tegen verkoop van erfpachtsgrond. Te gelegenertijd is die kwestie aan de orde geweest en besproken. De raad heeft zich toen echter in meerder heid uitgesproken vodr het openstellen der gelegenheid tot afkoop van erfpacht. Wan neer nu af en toe voorstellen worden gedaan om verzoeken tot afkoop van erfpacht in te willigen en spreker en zijn fractie dat stil zwijgend laten passeeren, moet men er zich niet op gaan beroepen dat hun standpunt ten opzichte van dat vraagstuk veranderd is, want zij laten dat alleen passeeren omdat ziy het nuttelooze van een telkens hernieuwde dis cussie inzien. Bij de langdurige periode van werkloosheid, die we nu vermoedelijk zullen doormaken, spreekt het van zelf, dat er in de gezinnen der werklieden achterstand komt. Indien een workman bij zijn werkloozenkas uitgetrokken is, is er in zijn gezin door de vermimderde in- komsten reeds achterstand ontstaan, en is er dus aanleiding tot verhooging van de normen. Waarom komt de heer Bedet dan nu pas ver- tellen, dat er met het burgerlijk armbestuur over verhooging van de normen zou te praten vallen? Indien hij daarvoor werkelijk iets voelde, zou hij dat nu reeds hebben moeten voorstellen, dan zou hij, die de toestanden toch moet kennen, hebben bewezen op zijn qui vive te zijn. De stelling dat het onjuist zou zijn, dat de werkloozen zich thans bij het burgerlijk arm bestuur moeten vervoegen, daaraan wil spre ker geen woorden verspillen, want er is nu eenmaal geen ander lichaam, waar ze terecht kunnen. Voorts heeft hy ook gezegd, dat deze rege ling veel geld zal kosten voor de uitvoering. Spreker heeft het hem in de commissieverga- dering reeds gezegd, dat hij daarover de er varing maar eens moet laten spreken. We hebben van af het jaar '19 tot en met '26 een steunregeling gehad, en die is uitgevoerd zon der dat daarvoor salaris of gratificaties zijn verleend. Het is te venwachten dat de betrok- ken bestuurders der organisaties die taak weer wel belangeloos zullen venrichten. De heer Bedet sprak de vrees uit, dat dit niet zou gaan, indien het van langdurigen aard was. Hij schijnt niet te beseffen, hoeveel werk verschillende menschen bij de organisaties ge heel belangeloos doen, hoeveel werk wordt verricht, waarvoor practisch niets wordt ver- goed. Spreker stelt zich op het standpunt, dat het werk voor de organisaties ook in dit ge- val belangeloos zal worden verricht. Aangezien het al of niet verkrijgen van rijjkssteun niet vaststaat, wenscht spreker daarover niet te debatteeren. Dat de minister aan Ter Neuzen geen steun zou willen ver leenen, daarover is hij het met den heer Bedet nog niet eens. Hij spreekt dan natuurlijk op de financieele positie vhn de gemeente. Hij moet echter niet uit het oog verliezen, dat men hiervoor de belastingcijfers van de laatst verloopen jaren niet in aanmerking mag nemen, aangezien door de omvangrijke werk loosheid het belastingcijfer ook beduidend om- laag gedrukt wordt. Over de door hem inge- diende amendementen zal hij bij de artikels het noodige naar voren brengen. Daarom- trent wil hij nu alleen zeggen, omtrent den voorgestelden norm geen amendement te heb ben ingediend, niet omdat hij daarmede ac- coord gaat, doch uit practische overwegingen in verband met den te verleenen steun, heeft hij hierover geen uitvoerige debatten, die dan ongetwijfeld zouden ontstaan, willen uit- lokken. De heer VAN DRIEL geeft te kennen ook nog iets te willen zeggen, naar aanleiding van het betoog der heeren Bedet, Scheele en Van Aken, vooral naar aanleiding van dat van laatstgenoemde, die zich zoo gelukkig zal ach- ten v6or deze regeling te kunnen stemmen, doch spreker moet verklaren, dat hij by de ontvangst der stukken allerminst bevredigd was. Gelukkig bezit zijn partij een sterke or- ganisatie en heerscht er discipline, want hy voor zich zou bot afwijzend tegenover dit voorstel hebben gestaan, doch zijn fractiege- nooten hebben bij hem de hoop gewekt, dat de regeling door het indienen van amendementen kon worden verbeterd. Zooals zij hier voor ons ligt, is zij voor spreker onaanvaardbaar. En de heer Bedet had op ddn punt gelijk, nl. waar hij te kennen gaf dat ze in sommige opzichten voor de betrokkenen nadeeliger zal zijn dan de tegenwoordige regeling. Spreker heeft het voorrecht eenige kennissen te bezit- ten, die zich om steun hebben moeten ver voegen, die het bewijs daarvan naar voren zouden kunnen brengen. Spreker denkt er dus geheel anders over als de heer Van Aken. Door den heer Scheele is toegestemd, dat het gewenscht is, dat de werkloozen van het burgerlijk armbestuur worden weggehaald, omdat het als minderwaardig beschouwd wordt, van die instelling steun te ontvangen. Er is daarvoor bij) spreker echter een an dere reden, namelijk dat de uitkeeringen by het armbestuur aanleiding geven tot verlaging van het budget. Overigens kan hy wel mee- deelen, dat de verschrikkingen om daar steun te ontvangen inderdaad niet meer zoo worden gevoeld. Als men daar met zoo'n flinke com- pagnie naar toe gaat, als b.v. met de Kerst- g-ave die, dat moet hij erkennen door het burgerlijk armbestuur op royale wijze is ver- strekt toen men daar met een 235 per- sonen naar toe ging, om ze te ontvangen, dan voelt men van armlastigheid niet veel meer. Maar spreker herinnert zich nog altyd het geval van die 147 cent die men hem inder- tijd heeft onthouden, zonder dat de regeling was veranderd, maar alleen op grond dat er een anderen uitleg aan gegeven werd. Men heeft hem toen zonder meer benadeeld. Er is in herinnering gebracht door den heer Bedet de gesohiedenis van het laten vervallen der vroegere steunregeling, maar hij heeft vergeten er bij te vertellen, dat er toen een streven voor zat om den steunuitkeeringea zoo laag mogelijk te houden en dat er toen een aandrang is uitgegaan van den Commis- saris der Koningin op burgemeester en wet houders om de steunuitkeeringen die toen plaats hadden op een norm van 10 met 30 te verlagen. In plaats dat er toen 30 af- ging, beteekende dit in verband met den af- trek van hetgeen verdiend was ten slotte 50 want dan gingen er nog f 2 af. Als men toen den norm had teruggebracht tot f 5 in plaats van 7, zouden de meesten er ge heel buiten gevallen zijn. Als men toen toe- vallig niet geheel werkloos was, kreeg men geen uitkeering. Dan heeft spreker het ook over de nu voor gestelde bepaling, dat iemand die na 1 Januari 1930 gehuwd is niet voor uitkeering in aan merking komt. Als nu iemand die in een fabriek vast werk had in den loop van het vorig jaar is gehuwd in de omi tandigheid komt dat de fabriek waar hij vverkzaam was door zijn patroon wordt stopgezet, waar moet die dan terecht komen? Hij kan aan dien loop der zaken toch niets veranderen? Voorts kan hij zich ook niet vereenigen met de be paling dat voor niet meer dan 4 kinderen in een gezin uitkeering wordt gegeven. Dat is gericht tegen de groote gezinnen. Dat is in stryid met de in den bijbel voorgeschreven vruohtbaarheid. Moeten eerstgenoemden dan ook daden plegen in strijd met de natuur en zich aan de zonde van Sodom overgeven of moet men overgaan tot het bij de wet straf- bare vrucbtafdrijven Hij acht die bepaling in strijd met onze christelijke en maatschap- pehjke stellingen omtrent het huisgezin. Spre ker gevoelt dit in het bijzonder, omdat het hem gegeven was een heele groep kinderen bijeen te krijgen. Om die reden heeft hij groot bezwaar tegen het voonstel. Hij komt nu op politiek terrein en dan hebben zijn kameraads hem weten te overtuigen, dat het beter is een half ei dan een ledigen dop, maar voor hem blijft het toch een bezwaar, omdat hij in zijn leven al zooveel half of geheel ledige doppen tegen het hoofd geslingerd heeft g'gkregen, Tenzy er nog flinke vefbstferingen in de rege ling komen, heeft hy daarover nog allerminst reden tot juichen. De heer BEDET wijst er op, dat de heer Verlinde heeft betoogd, dat er wegens anderen omstandigheden ook een andere regeling moet komen. Daar is spreker het niet mee eens. Over de woorden van den heer Colsen zal hy het stiraks hebben. De heer Dekker is v66r deze regeling omdat hij de werkloozen by het armbestuur liever kwijt is. Maar dddr gaat het niet over. Spreker is er ook niet zoo op gesteld om hen daar te ontvangen. Het gaat er echter wel over, dat men 4 jaren geleden aan dat college een opdracht heeft gegeven om de werkloozen te verzorgen; dat college heeft daarvoor een regeling getroffen, die vol doende is, en nu zegt men zonder bepaalde aanleidingziezoo, nu kunnen jullie weer gaan rubten, we zullen het op een andere manier gaan doen, je worden bedankt, maar zet die menschen ineens de deur uit. De heer DE BRUIJNE: Het burgerlijk arm bestuur blijft toch bestaan De heer VAN DEN BULCK: Het is maar omdat zyn haan daar dan geen koning meer kan kraaien! De heer BEDET: U moet niet persoonlijk worden, mynheer Van den Bulck, daar is geen sprake van. Alleen de heer Scheele heeft blijkbaar gevoeld, dat er in de behandeling der zaak door het burgerlijk armbestuur wel iets goeds zit, maar bij hem zit het in het cachet dat er aan gegeven wordt en hij is van mee ning dat de werkloozen daar niet thuis hoo- ren. Spreker moet echter herhalen, dat dit een onjuiste meening is. De werkloozen worden in het geheel niet als armlastigen behandeld, dat geschiedt geheel afzijdig van de bepalin gen der Armenwet, die de taak van het bur gerlijk armbestuur omschrijft, en dat is juist het mooie in die regeling. Wanneer men de zaak formeel bekijkt, zal men moeten toe- geven, dat het standpunt van spreker zuiver is. De heer HAMELINK: Maar waarom maakt u dan bezwaar, dat de werkloozen niet bij het burgerlijk armbestuur zullen blijven? De heer BEDET: Omdat men in deze het burgerlyk armbestuur nu zoo maar a bout portant op zij wil zetten, zonder dat tegen haar werk bezwaren worden ingebracht. Het gaat thans niet over de normen, daarvan heb ik niets gezegd. In de tweede plaats omdat ik van meening ben dat geen andere omstandigheden zijn ingetreden en men geen steun van den minis ter zal krygen, al zal ik de gronden voor myn meening niet uitspreken. De heer HAMELINK: Dat zou ook niet tactisch zijn. De heer BEDET: Ik zal dat voorloopig achter mijn tanden houden en ik behoef het hier ook niet te,zeggen, aangezien de heeren achter de groene tafel zeer goed weten wat ik bedoel. Ik beschouw het echter als een vastistaand feit. De heer VAN AKENU zit niet in het ministerie! De heer BEDETDat is ook niet noodig, ieder die den financieelen toestand beschouwt kan het zien. De heer DEKKER deelt mede wegens fami- lieomstandigheden de vergadering niet langer te kunnen bijwonen. De heer BEDET wijst er voorts op, dat de heer Van Driel hem heeft geholpen door be- wijzen bij te brengen, dat de werkloozen er inderdaad zoo geen bezwaar tegen hebben om hun steunuitkeering uit handen van het burgerlijk armbestuur te ontvangen. Ze zijn inderdaad niet zoo bang daar te komen en komen er, zooals de heer Van Driel zeide in een groote groep met voile charge naar toe. Hij dankt hem voor zijn erkenning van de wijze waarop de Kerstgave is uitgereikt. Er blijkt uit, dat die gang naar het kantoortje van het burgerlijk armbestuur volstrekt niet zoo drukkend is, als men het wel eens wil doen voorkomen, men komt er met de meeste vrijmoedigheid naar toe. Nu komende tot den heer Colsen, merkt spreker op, dat er volstrekt geen aanleiding is hem van iets minderwaardigs te beschuldi- gen, omdat hy de historie van 1926 in her innering heeft gebracht. Indien men een zaak objectief wil bekijken en zich daaromtrent op de hoogte stellen, moet men in vele gevallen de historie daarvan nagaan en de heer Col sen zou het eerder in spreker moeten prijzen, dat hy als jong raadslid zich de moeite heeft getroost een en ander na te gaan. Er is dus allerminst reden van eenig verwijt aan het adres van spreker en hij verzoekt hem dan ook die woorden terug te nemen. Hij heeft alleen het toen ingenomen standpunt in herinnering gebracht, om er op te wyzen, dat men thans een ander standpunt blykt in te nemen en daarvoor dan toch gronden moeten zijn. Voor het oogenblik heeft hij geen be hoefte hierover nog meer te zeggen, als alleen, dat er naar zijn meening allerminst aanleiding is om tot een andere regeling over te gaan, en het onjuist is indien men beweert, dat het burgerlyk armbestuur in dit opzicht zijn taak niet zou begrypen. Hij meent, dat er in de jaren '28 en '29 zeer weinig onder steuning noodig geweest is, en behalve dan de verloopen Kerstdag zyn er ook het afge- loopen jaar weinig in aanmerking gekomen. Hij kan zich best vereenigen met het ver beteren van den toestand der werkloozen, die hebben evengoed recht op bestaansmiddelen dan de landbouwers en andere takken van be drijf, en hij acht het in de eerste plaats zelfs noodzakelijk te zorgen voor instandhouding van de werkmenschen, want zij zijn het ten slotte die de maatschapptj in standhouden. De heer VERLINDE: D&t is nu toch ook wel politiek!? De heer DE BRUIJNE: Suiker aan den mond smeeren, een hap zoete koek! De heer COLSEN geeft te kennen, dat hy zijin woorden niet kan intrekken; de heer Bedet heeft de raadsleden beschuldigd van te zijn veranderd van standpunt. De kwestie is echter, dat het toch niet meer noodig geacht werd en nu de omstandigheden weer veran derd zyn. Maar bovendien heeft de heer Bedet allerminst reden om een ander verande ring van standpunt aan te wrijven, aangezien deze zelf ten opzichte van de koperslakkeien op een week wel driemaal van standpunt ver anderde, en dat was dan nog niet eens het gevolg van veranderde tydsomstandigheden. De heer BEDET: Dat heeft hiermede niets te maken! De heer HAMELINK: Ja, ja! De heer COLSEN: U verwijt den raad, dat deze veranderd is. En gesteld nu, dat dit het geval is, meent de heer Bedet dan dat we nu reeds kunnen zeggen hoe we in 1935 hierover zullen denken? Inderdaad, ik toen omge- keerd, door de tijdsomstandigheden. Maar er i3 niemand die zeggen kan, of de Minister die er over 6 jaar zijn zal ook steun hieraan zal verleenen. De heer BEDET: Toen het burgerlijk arm bestuur voor het eerst de werkloozen moest uitkeeren waren er ook een honderd; u moet dus niet beweren, dat in vergelijking met dien tijd de omstandigheden zooveel veranderd zijn. De VOORZITTER betoogt, dat er, aange zien de beschuldiging is uitgesproken, dat burgemeester en wethouders van meening zouden veranderd zijn, zeker pqk aanleiding is om namens het college wat te zeggen, In de eerste plaats acht hij het geen schande" dat men. wanneer men een anderen kijk op een zaak krijgt, van meening verandert. Dat is het dus ook niet voor burgemeester en wethouders. -A Spreker kan zich begrijpen, dat de heer Bedet bezwaar maakt, dat de steunregeling aan het burgerlijk armbestuur zal worden onttrokken, omdat hij zich als lid van het burgerlijk armbestuur met liefde aan deze taak heeft gewijd en hij het onaangenaam vindt, dat dit college daar voortaan buiten zal staan. De omstandigheden maken dat echter naar de meening van burgemeester en wet houders noodig, hetgeen niet het geval zou ge weest zijn, wanneer de omstandigheden nor- maal zouden zijn gebleven. Principieel is het niet juist, de werkloozen te verwijzen naar het burgerlijk armbestuur, aangezien het een groep menschen is, die anders moet behandeld worden dan men het de gewone armen, de paupers, doet. Dat moet ook de heer Bedet inzien. De heer Bedet is conservatief in dit opzicht, doch hij moet daarin niet verstarren en het leven laten gaan in den loop dien het neemt. De heer Bedet moet bedenken, dat de betrokken menschen het geheel anders voelen, dan hij oordeelt. In het wezen der zaak ontvangen zij thans him uitkeering toch van wege het burgerlijk armbestuur. Spreker wil hem dit verduide- lrjken met een beroep op zijn eigen leven. De heer Bedet is ook meermalen diaken geweest der kerkelijjke gemeente, en al waren er dan ook personen waar hij het thuisbracht, dan veranderde de omstandigheid dat zij hun on dersteuning niet behoefden te komen halen, voor die menschen toch niet het object, dat zij bedeeld werden door de diaconie. En al heeft men nu ook voor de werkloozen andere bepalingen gemaakt, men kan toch de grens niet overschrijden, dat het een uitkeering blijft van het burgerlijk armbestuur. Ze wor den ook ingeschreven op de lijst van onder- steuningen, en daarom is het gewenscht, dat men categorisch de behandeling door het bur gerlijk armbestuur en de financieele verhou- ding daarmede loslaat. Men kan dat in dezen tijd niet handhaven. De heer Bedet heeft getracht, het stand punt van burgemeester en wethouders te ver- zwakken, door voorspellingen met betrekking tot het verkrijgen van rijkssteun. Maar al heeft hij zich ten deze met den profetenmantel omhangen, daarom staat het nog niet vast, dat zijn profetie zal uitkomen? Maar zelfs al zou dat uitkomen en de Minister van oor deel zijn, dat de gemeente, in verband met hare goedheid ditmaal nog niet voor rijks steun in aanmerking zou kunnen komen, dan kan dit voor ons nog een reden tot verheuging zijn. Maar burgemeester en wethouders heb ben daaromtrent andere verwachtingen. Zy vertrouwen, dat de regeering in aanmerking zal nemen, dat de haven van Ter Neuzen nog steeds in een crisistoestand verkeert, door gemis van de speciale tarieven en het hoogere loodsgeld, ten opziohte van de Belgische havens, dat de gemeente daardoor in de ver loopen jaren reeds groote offers heeft moeten brengen en dan vertrouwen burgemeester en wethouders, dat, waar het nog niet mogelijk is geweest Ter Neuzen op andere wijze te helpen, de Minister de gemeente nu niet alleen zal laten staan voor het dragen der gevolgen van dezen crisistoestand. De tarieven en loodsgelden zijn 2 argumenten, die burgemees ter en wethouders naar hun meening in dit opzicht sterk maken, om voor het verkrijgen van steun in aanmerking te komen. Maar geen van alien kan voorspellen hoe in dit op zicht de beslissing zijn zal. Burgemeester en Wethouders zullen echter niets onbeproefd laten, om een zoo hoog mogelijke bijdrage te erlangen, we kunnen dat rustig afwachten. De heer BEDET zal zijn motieven maar achter de tanden houden. De VOORZITTER: Ja, ik weet niet hoe het er daar uit ziet. De heer HAMELINK: Hij heeft pas een nieuw gebit. De heer DE BRUIJNE: Neemt ze uit je mond! De VOORZITTER vervolgt, dat, nu een zoo belangrijke stem uit den raad kwam, die ad- viseerde tot verandering van standipunt, het niet verstandig zou geweest zijn, daarop niet in te gaan, en ze zijn gekomen met een rege ling, zooals die van hen verwacht kon worden. Hij kan niet anders dan dank zeggen aan de leden, die verklaard hebben burgemeester en wethouders te willen steunen. Zij willen er mede voortgaan en trachten de zaak tot een goed einde te brengen. Thans wordt overgegaan tot de arttkels- gewy'ze behandeling. Artikel 1. De onvrijwillig geheel of gedeeltelijk werk- looze valide arbeiders, die op het tydstip waarop zy werkloos werden, werkzaam waren in bedrijven door den Minister van Binnen- landsche Zaken ,en Landbouw met name ge- noemd, ontvangen, indien zij geen recht meer hebben op uitkeering udt de werkloozenkas hunner organisaties, omdat zy zijn uitgetrok ken, zoolang zy naar het oordeel der commis sie, voor steimverleening daarvoor in aanmerking komen en ten hoogste gedurende het aantal weken door genoemden Minister te hunnen aanzien bepaald, eene wekelijksche ondersteuning in geld. Artikel 2. Bij de beoordeeling van de vraag of, en in welke mate ondersteuning noodig is, wordt,

Krantenbank Zeeland

Ter Neuzensche Courant / Neuzensche Courant / (Algemeen) nieuws en advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen | 1931 | | pagina 7