ALBEMEEN NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR ZEEUWSCH-VLAANDEREN. Eerste Biad. No. 8610. WOENSDAG 26 NOVEMBER 1930. 70e JAARGANG. BIS BENL AND. GEMEEN TERAAD VAN AXEL. NSCHE BINNENLANDSCHE ZAKEN EN LANDBOUW. Ajan de memorie van antwoord inzake hoofdstuk V der Rijksbegrooting 1931 (bin- nenlandsche zaken en landbouw) is het vol- gende onleenid: Zomertijd. Ofsohoon de Minister de moeiiijkheden, welke de zomertijd aan landbouwers en vee- houders oplevert, niet onderschat, moet hij de vraag, of de regeering bereid is de afschaf- fing er van in overweging te neraen, op de reeds meermalen naar voren gebrachte gron- den ontkennend beantwoorden. Bezoldiging van burgemeesters, secretarissen en ontvangers. Uit bet tot stand komen van een aigeheele uniformiteit in de salarieering van burge meesters, secretarissen en ontvangers in de ondersGheidene provincien, zouden groote praktische bezwaren*voortvloeien in verband met de plaatselijike toestanden, die ontderling zeer uiteenloopen. Uit dien hoofde aoht de Minister een uniforme regeiing als hier be- doeld niet alleen ongewenscht dooh ook niet mogelijk. De door Gedeputeerde Sitaten van Noord-Brabant ontworipen, herziening der jaarwedden zoowel van ontvangers als van burgemeesters en secretarissen van verscbil- lende gemeenten in dit gewest, verkeert nog in een stadium van voorbereiding. Wanneer die regeiing zal zijn tot stand geikomen en den Minister ter bevordering der Koninklijke goedkeuring zal zijn aangeboden, zal met de gemaakte opmerking rekening worden ge- houden. Toestand binnen,schipperij. Tot dusverre kwam nog geen enkele aan- vraag van gemeentebesturen tot het verleenen van een tegemoetkoming in de kosten van steunverleening aan noodlijdende schippers bij het departement van binnenlandische zaken en landbouw in. Het onderzoek, dat ter zake door enkele gemeentebesturen wordt ingesteld, is, naar de Minister meent te weten, nog niet ge- einidigd. Voor de instelling van een staatscommissie bestaat naar de meening van den Minister van Waterstaat, tot wiens ambtswerkzaam- heden daze aangelegenheid in de eerste plaats behoort, geen aanleiding. Deze schaart zich aan de zijde van de leden, die instelling van een zoodanige commissie niet den juisten weg aChtten om een spoedige oplossing van dit vraagstuk te verkrijgen. Evenmin kan het nemen van maatregelen tegen de concurrentie van buitenlanidsche schippers, naar de meening van den Minister als de juiste oplossing worden aanivaard. De regeering is gaarne bereid de belangen van de Nederlandsche schippers zooveel mo- gelijlk te behartigen, doch is van oordeel, dat het geven van een dwingend voorschrift om alle vervoer van voor rijkswerken benoodigde materialen aan Nederiandsche schippers op te dragen aan bezwaar onderhevig is. Wjjziging en uitvoering van de Kieswet. Gevolg gevende aan zijn toezegging, gedaan in de vergadering van de Tweede Kamer van 22 November 1929 heeft de Minister omtrent de o.a. in die vergadering besproken wijzi- gingen van de Kieswet welke ook de thans in het onderwerpelijk verslag genoemde pun- teni betroffen het advies ingewonnen van het centraal stembureau. Naar aanleiding van dat adivies heeft hij de voorbereiding in over weging genomen van een wetsontwerp tot wijziging en aanivullinig van de Kieswet op enkele punten. Voor een herziening der Kies wet, rakende het geldende kiesstelsel als zoo- danig, acbt de regeering voor het oogenblik geen gronden aaniwezig. Naar aanleiding van het pleidooi, door en kele leden geleverd voor een verandering in de wijze, waarop het stemmen bij volmacht is geregeld, in 't bijzonder ten behoeve van schippers, zegt de Minister o.a. dat het hem wil voorkomen, dat bedoelde schippers zelf het bezwaar goeddeels zouden kunnen ophef- fen door hun domicilie te verleggen naar een gemeente, waar zij wel een enkele maal in heft jaar zullen vertoeven. Vrijwilllge burgerwachten, bijzondere vrijwillige landstomi; militaire politie. Het stanidpunt, hetwelk door den Minister nopens de noodzakelijikheid van instandhou- ding der vrijwillige burgerwachten en den bijzonderen vrijwilligen landstorm wordt in- genomen, is reeds meermalen door hem uit- eengeizet. Het mag derhalve reeds te zeer ibekend worden geaoht, dan dat weerlegging zrjnerzijds opnieuw van de door verscheidene leden tegen die instituten aangevoerde be- zwaren nog noodig schijnt. Hij sluit zich ten deze overigens goheel aan bij de verdediging welke zoowel die instituten als de militaire politie van de zijide van vele leden te beurt vielen. Naar aanleiding van het door verscheidene leden gehouden pleidooi voor verhooging van de bedragen, onderscheidenlijk voor de vrij willige burgerwachten en den bijzonderen vrij willigen landstorm uitgetrokken, deelt de Minister mede, dat ook hij gaarne op het voetspoor van de verhooging voor beide in stituten op de begrooting voor 1930 toege- staan, zijn medewerking tot nadere verhoo ging zoude hebben verleend. Tot zijn leed- wezen kan hij, met het oog op s lands finan cier althans voor 1931, niet verder gaan dan verhooging van den post voor den bijzonderen vrijlwilligen landstorm, op wellk instituut ook in het Voorloopig Verslag de bijzondere aan- daoht werd gevestigd. Bij nota van wijziging in het wetsontwerp wordt voorgesteld dezen post met 30.000 te verhoogen. Werkverschaffing en steunverleening. Op de vraag van vele leden, welke de plan- nen zijn der regeering, nu de werkloosheid toereemt, kan het antwoord kort zijn. Het ligt in het voornemen van den Minister om orr-erpoocd op dsn ingeslagen weg, welke is gebleken de meest juiste te zijn, voort te gaan. De ervaring, ook in het afgeloopen jaar, heeft dit voldoende bewezen. Den ge- meentebesturer) van wie in eerste instantie het initiatief tot het treffen van maatregelen dient uit te gaan, zal hij met raad en, waar noodig met daad ter zijde staan. Indien de toestanden zich omverhoopt zoo- danig mochten ontwikkelen, dat de beschik- bare geldmiddelen ontoereikend blijiken te zijn, zal hij niet aarzelem een verhoogd crediet aan te vragen. Algemeen landbouwbeleid; crisismaatregelen. Gebleken is, dat de Regeering zich onafge- hroken bezig houdt met de zware opdrachten voor welke de crisis haar plaatst. Indien thans nog geen afidoende maatregelen zijln get r of fen om de boeren te helpen, is dit in de eerste plaats te wijten aan het buitenge- woon ingewikkeld karakter der vraagstuk- ken eigen, welke zich hier opdoen. Niet zoo- dra wordt een denkbeeld geopperd, of de uit- werking baart zwarigheden, welke toch minst genomen, een nauwkeurig onderzoek vorde- ren. De Minister is dan ook steeds dankbaar- der gestemd tegenover de oommissie-Lovink, welke een waarborg biedt voor een zaakrijke behanideling van deze problemen. Dat aldus de Regeering de leiding uit handen zou geven, is een volkomen onjuiste voorstelling van zaken. Maar, zoo ergens, dan behoort het pro- en contra in een rustige atmospheer van des- kundigen tot klaarheid te zijn gebracht, al- vorens de Regeering haar beslissing neemt. De opmerking, dat een dergelijke commis sie slech'ts maatregelen van algemeenen aard zou kunnen voorstellen, is in strijd met de feiten, gelijk uit de hieronider volgende op- somming der adviezen kan blijken. Evenzeer is onjuist het verwijt, dat de Regeering slecbts de adviezen der commissie zou afwachten, en beter zou handelen door te var^n op het kompas van provinciale en centrale organi- saties. Vooreerst toch kunnen de wenschen dezer orgianisaties, die wellicht somwijlen uit den aard der zaak aan zekere eenzijdigiheid lijden, niet worden verwezent'rjlkt zonder ook van andere zijde te bezien, maar bovendien plegen dergeJijke voorstellen in handen der commissie-Lovink te worden gesteld, zoodat aldus, mocht er aanleiding toe bestaan, ini tiatief ook van elders tot uiting komt. Dat de Regeering ten aanzien van verschei dene voorstellen der commissie-Lovink reeds ovememing zou hebben geweigerd, is niet juist. Slechts ten aanzien van het voorstel der commissie, om tot verlaging van spoorvrachttarieven voor tuinibouw producten over te gaan, heeft de regeering, na een zeer breedvoerig onder zoek, kortelings een weigerendantwoord moeten laten hooren, op gronden, onitleend eischen van een goed spoorwegbeleid. Hiertegenover staat, dat de regeering in het loopende jaar tweemaal een incidenteele ver laging van tarieven voor vervoer van aard- appelen heeft bekostigd. Voor het overige heeft de regeering de in de rapporten der oommissie neergelegide voorstellen hetzij over- genomen, heitzij in emstige overweging ge nomen. Hoe de regeering in het algemeen over de crisis denkt, is voldoende gebleken uit de memorie van antwoord betreffende hoofdstuk I. Het komt den Minister gewenscht voor, de Kamer mededeeling te doen van de voorstel len, welke de commissie-Lovink tot de regee ring heeft gerioht. Bekend is, dat het dusgenaamde Suiker- wetje mede in verband met een rapport van die commissie is tot stand gekomen. De com missie heeft zich het doen van een voorstel tot verlaging van spoorvracht tarieven ten be hoeve van den landbouw nog voorbehouden. Een adivies met betrekking tot de organisatie van het departement en van de directie van den landbouw, een ontwerpregeling tot ver- maling van inlandsche tarwe, en het advies om steun te verleenen aan de veenkoloniale aardappelmeelindustrie kunnen vervolgens worden genoemd. Voorts zijn een rapport be treffende vermindering van financieele lasten en een rapport, getiteld „maatregelen tegen dumping", onlangs uitgebracht. De commis sie zet haar onderzoek op andere punten nog voort. Wederinstedling van het ambt van directeur-generaal is mede een wensoh, die herhaaldelijk ter sprake werd gebracht. De Minister heeft reeds meermalen te kennen gegeven voor de verwezenlijking weinig te gevoelen. Zdj brengt uitgaven mee, die met het traktement van den titularis allerminst ophouden, uitbreiding van heft getal ambtenaren buiten onrvermijde- lijke noodzaak is vooral in de bestaande om- standigheden odieus, terwijl eindelijk aan het departement het gemis niet wordt gevoeld. In hoetverre intusschen eenige reorganisatie van de directie van die landbouw gewenscht mag heeten, zou de Minister eersit wenschen te beslissen, nadat c.q. de nieuwe consulent in algemeenen dienst zal zijn aangesteld en eenigen tijd zijn functie hebben vervuld. Deze zal n.l. de Minister ter zijde staan bij de meer algemeen technische landbouwaamgelegen- heden, waardoor van de bezwaren welke voor al in deze moeilijke trjden worden ondervon- den, reeds aanstonds wordt tegemoetgekomen zomder meer uitgaven dan volstrekt nood- zakeilijk zijn. Hoewel verbetering zeer zeker mogelijk is, is de Minister van oordeel, dat de inrichting van het departement, wat betreft de ver- zameling en verwerMng van gegevens op landbouw-econiomisch gebied niet gebrekkig kan worden genoemd. Wat den suike rbieten verliouw betreft, merkt de Minister op, dat hem niet bekend is, in hoeverre uitvoering zal worden gegeven aan de voorstellen van de besturen van verschillende cooperatieve suikerfabrie- ken om met het oog op den ongekend lagen suikerprijs haar leden te ontheffen van hun leveringsplich/t. Mocht tot die onthc-fing' worden overge- gaan, dan is zeer zeker rekening te houden met de mogei'.jkheiid, dat de uitzaai van beet- wortcien z?.l iakrimpen. De vraag rijst echter of gezien de over- productie van suiker, eenige inkrimping van de productie niet wenschelijk is. Mocht met- terdaad blijken, dat het z.g. Suikerwetje geen voldoende uitkomst brengt, dan is het oogen- bli'k gekomen om te overwegen of nog ve-rdere maatregelen genomen zullen moeten worden om te voorkomen, dat de suikerindustrie ge- heel te gronide wordt gericht. Ten aanzien van -den door sommige leden geuiten wenscht tot credietverstrekking aan sommige in groote moeiiijkheden verkee- rende tuinihouwers zij medegedeeld, dat de zeer plaatselijike aard en het wisselenide as pect van deze moeiiijkheden het voor de re geering zeer bezwaanlijk maken, daartegen- over een algemeene houdinig te bepalen. Het niet op de begrooting voorkomen van een algemeenen post, waaruit kan worden geput, indien aanstonds bedragen bij wijze van steunmaatregel moeten worden besteed, hangt met verschillende overwegingen samen. In de eerste plaats doet zich gelden de dringende noodzakelijkheid om de staats- uitgaven, in verband met het weinig bemoe- digenide vooruitzicht, zooveel mogelijk te be- perken. Deize overweging zou emstig in kracht iniboeten, indien van steunmaat- regelen, bestaande uit baar geld, veel beil mocht worden verwacht. De Minister meent echter, dat dit niet in de eerste plaats het geival is, doch dat veeleer tot verzachting van de gevolgen van de crisis moet worden ge- grepen in hoofdizaak naar andere dan recht- streeksche financieele steunmaatregelen. Daarhij komt, dat wil de som waarover de Minister zou moeten beschikken, voildoende groot zijn om teeltpremies en andere gelde- lijke bijdragen uit 's Riijks kas te kimnen opleveren, het aldus voor te behouden maxi- mum-toedrag niet geringer dan eenige tien- tallen millioenen zou moeten zijn. Zoolang de regeering zich over verschil lende voorstellen dier commissie nog moet beraden, welke voorstellen uit hun aard groote practisohe gevolgen voor bepaalde bevolkingsgroepen kunnen hebben, komt het den Minister beter voor, voorshands te vol- staan met de opsomming van de onderwer- pen, waarover de commissie geadviseerd heeft en met de puiblicatie van den inhoud der rapporten te waohten totdat het geheel van adviezen en voorstellen kan worden over- zien. Over de uitvoering van den maatregel be treffende de verplichting tot het gebruik van een hoeveelheid inlandsche tarvve bij de broodbereiding wordt door den Minister niet licht gedacht in dien zin, dat een deug- delijke en goed sluitende controle nochtans geenszins omvangrijk hehoeft te zijn. Ter bevordering van den afzet van land- bouwproducten is de Minister gaarne bereid medeiwerking te verleenen. De noodzakelijikheid van een goede controle van het uit te voeren product wordt ook door den Minister erkend. De geleideiijk voort- sohrijdende uitbreiding van de werkingssfeer der landfoouw-uitvoerwet 1929 moge daarvan getuigen. Eerst korstelings is de controle intoepassing gebracht ten aanzien van uien -en eieren. Reeds werden pogingen gedaan om nog andere landbouwproducten onder de regeiing te brengen. Dit acht de Minister een van de belangrijkste middelen om eenmaal go won nen afzetgehieden te behouden en nieu we aan te winnen. De Minister is niet in gebreke gebleven om overleg te plegen met buiten den landbouw staande groepen, welke bij eenigen maatregel tot leniging van den toestand in den land bouw zijn betrokken, voor zooveel daartoe tot dusver aanleiding is geweest. Het ligt in „„n bedoeling, deze wijze van werken te blijveff volgen, opdat niet eenige bevolkings- groep zich onverwachts voor nieuwe toestan den zieit gesteld. Naar aanleiding van de uitgesproken teleurstelling over het feit, dat geen aanmer- kelijke verhooging voor het onderdeel land bouw" van dit hoofdstuk is aangebracht, zij er op gewezen, dat de gewone landbouw- uitgaven zijn verhoogd met f 290.852. Overigens merkt de Minister op, dat crisis steun afzonderlijk wordt behandeld, zoodat dus deze ontwerp-begrooting daarvan geen beeld kan geven. Het heeft aanvankelijk in de bedoeling van den Minister gelegen gelden aan te vragen voor de subsidieering van een grooter aantal nieuwe lagere land- of tuinbouwscholen, dan in vorige jaren gabruikelijk was. De minder gunstige vooruiitzichten van 's lands finan cien hebben hem evenwel genoopt hiervan af te zien. Het schijnt den Minister niet voldoende ge- rech-tvaardigd een afzoniderlijke controle, in het bijzonder voor uien, in het leven te roepen te minder, waar deze gedragslijn toch niet zou kunnen worden voortgezet t.a.v. ieder artikel waarop de Landbouwuitvoerwet van toepas- sing kan worden; de Minister pleegt overleg met zijin ambt- genoot van Onderwijs, Kunsten en Weten- scbappen omtrent de mogelijkheid tot wijziging der Leerplichtwet, in dier voege, dat leerlingen van lagere soholen, die het zevende leerjaar reeds heb ben doorloopen, doch den leerplichtigen leef- tiijd nog niet hebben bereikt, van het opnieuw volgen van dit leerjaar worden vrijgesteld, indien zij tot het onderwijs aan een lagere land- of tuinibouw school worden toegelaten De meening, dat de Jachtwet den landbouw onvoldoende beschermd, kan niet worden gedeeld. Aangenomen mag worden, dat op het tijd- stip van de opemstelling van de jacht op wilde eenden het overgroote deel van dat waterwild jaag- baar is. Uit dit oogpunt bezien is een latere openstelling van de jacht niet noodzakelijk terwijl zulks met het oog op de belangen van den landbouw niet wenschelijk moet worden geadht. Het verleenen van financieelen steun voor de bewaring van matuursehoon, gevormd door bossen en andere houtopstanden, wordt zoo veel mogelijk bevorderd. Mend- en klauwzeer. Ten aanzien van het middel genaamd Matiafto verwijst de Minister naar het rap port van Dr. Frenkel, directeur van het Staats-Veeartsenijkundig Onderzoekingsin- stituut, dat ter griffie ter lezing voor de leden ligt. Wanneer de Minister met het oog op hetgeen ronldom deze aangelegenheid in ons land heeft plaats gervonden er toe zal be- sluiten, alsnog de gevraagde officieele proef- neming te doen houden, dan acht hij die thans niet op haar plaats. Voorts herinnert de Minister er aan, dat in 1919 bij K. B. een staatscommissie inzake mond- en klauwzeer is ingesteld. Haar con- clusie komt hierop neer, dat het onderzoek geen enkel middel van waarde voor het voor komen of genezen van mond- en klauwzeer heeft opgeleverd. De indruk die bij eenige leden schijnt te zijn gevestigd als zou aan het departement niet steeds de noodige welwil- lendheid in acht worden genomen tegenover hen, die middelen ter voorkoming of gene- zing van mond- en klauwzeer meenen te heb ben gevonden, moet op onjuiste berichten zijn gegrond. Vergadering van Donderdag 13 November, des namiddags 1,30 uur. Voorzitter de heer F. Blok, Burgemeester. Tegenwoordig de leden: J. M. Oggel, A. E. C. Krul'tjsse, M. W. Koster, A. Esseibrugge, C. Th. van de Bilt, H. Wolfert, Oh. Claessens, A. Th. 't Gilde, F. Dieleman, J. de Feijiter en P. de Feijter, benevens de Secretaris J. L. J. Maris. (3. Vervolg.) De VOORZITTER opent de gelegenheid tot het houden van ALGEMEENE BESCHOUWINGEN. De heer 't GILDE; Mijn'heer de Voor zitter; aan het eind van een 4-jarige periode is het gebruikelijk ook in de gemeente- raden de balans op te maken van het door Burgemeester en Wethouders gevoerde beleid, hunnen financieele politiek zoowel als de manier van regeeren nog eens de reivue te laten passeeren en zoo zou dit thans ook heden door mij kimnen geschieden. En de begrooting voor het jaar 1931 aan een meer nauwkeurig onderzoek onderwerpend en ver- gelijkingen met die van vorige diemstjaren makende zou er stof te over zijn voor een breedvoerig debat met Burgemeester en Wet houders. Wat het politieke gedeelte betreft daarover is door mij al zeer weinig te zeggen. Groote politieke* verschillen hebben zich nau- welijks voorgedaan en deze komen in den ge- meenteraad ook zoo hoogst zelden aan de orde. Zeer zeker draagt dat bij tot een goede verstandhouding die hier zeer gemakkelijk te handhaven is. Op het stuk van publieke vermakelijkheden (waaronder de meermalen aangevraagde ruimere gelegenheid tot het geven van dansmuziek is te verstaan) houden 7 van de 11 raadisleden oniwrikbaar hun een maal ingen-omen standpunt vast en het ltjhtje strak gespannenDaarover valt f eitelijk ook niet meer te praten in deze stervende raad, al vind ik het persoonlijk altijd een zeer bedroevenid feit, dat deze meerderbeid een dansje en wat onschuldige kermispret als een zeer groot kwaad beschouwt, dat te erg en te verderfelijk is om door den raad te worden gesanctionneerd. Wij zullen daar echter hier Axel voor nu en voor de toekomst in moeten berusten. Maar ik ben de overtuiging toegedaan dat deze zaak hoewel geen inzet voor verkieeingen zijnde van hoe onder- geschikt belang ook, bij de kiezers niet geheel en al op den achtergrond zal worden ge- schoven. Ik voor mij wacht dat kalm af en zal dat maar verder laten rusten. Wat ons in de begrooting zoo bijzonder treft en onaange- naam aandoet is niet alleen de stof tot emstig en zeer gemotiveerd verzet opjagende nieuwe salarisregeling van Gedeputeerde Staten, die reeds terecht of ten onrechte door Burgemees ter en Wethouders op de begrooting is ge bracht. Ik heb het in de afdeelin^prgadering reeds onomwonden uitgesproken, dat door de heeren toch wel heel zon'derling over de tijds- omstandighe-den schijnt te worden gedacht. Zelfs ben ik daarin weersproken en werd het geen door mliji daaromtrent is gezegd als on juist of overdreven voorgesteld. De heeren sohijnen waarlijk den emst van den toestand nog maar steeds niet te beseffen. Waarlijk het is a la Mi-ddelburg voort te gaan op dezen weg! Ondanfes de malaise salarissen verhoo- gingen en de uitgaven nog maar steeds op- voeren zal op den duur de grootste verbitte- ring van al wat niet-amibtenaar is tengevolge hebben. Wanneer men den toestand van land- ouw en hand el van den (als onmiddellijk daar- mee verband houdenden) neringdoenden mid- denstand in oogenschouw neemt. terwijl de werkeloo^heid binnen een week of drie zich reeds zal doen gevoelen aan tal van arbeiders, dan past ons groote emst en de uiterste voor- zichtigheid met het doen van uitgaven. En deze uitgaven mijnheer de Voorzitter, gaan maar steeds in stijgend-e lijn. In 1924 was de raining der begrooting ruim 148.590, waaronder 10.153 goed slot van een vorig jaar, bleef dus 138.437 in 1925 waren deze cijfers 155.660,31 en 33.063,60; in 1926 165 866 15.574,81; in 1927 165.941, 9694, f 156.247; in 1928 191.372,28, /5927; in 1929 f 201 884, 20796, 181.088; in 1930 197.594, 13.331, 184.262; in 1931 214.932, 10.399, 204.542. De uitgaven zijn dus door een gedunge jaarlrjksche stijging (over de geheeile lime nagenoeg) in den tijd dat ik hier zit (ik spreek alleen van de 8 gemeemtebegrootingen die ik mee hdb helpen behandelen en vast- stellen) met ongeveer 70.000 per jaar ge- stegen. Het ioopt de spuigaten uit, mijnheer de Voorzitter. Het is daarom, dat ik miji met de financieele politiek aldus voortgaande niet meer kan vereenigen. Heusch mijnheer de Voorzitter er kan en er moet bezuinigd wor den. Niet op het onderwijs en niet op werk- loozenzorg, dat is heelemaal onnoodig en m.i. zelfs onmogelijlk maar wel op een massa andere punten op deze begrooting. Wij spreken hier vaak met een soort van genoegdoening over onze gunstige gemeente- lijike finantieele toestand. Zelfs kon de be- lastingfactor een paar malen achtereen ver- laagd worden. Maar wat beteekent dit ten- slotte. Voor mij persoonlijik en voor vele anderen in totaal niets en wat zal het straks worden als de inkomsten in het landbouw- bedrijf eens vastgesteld worden. Moet dan de geheele belastingdruk gelegd worden op de kleine middenstand, op de scharrelaars en ploeteraars en op de arbeiders Het is on- mogelijk ons in deze lijn voort te bewegen, De heeren zijn nagenoeg alle nauw bij/ land bouw en aanverwante bedrijven betrokken. Zij weten dus wel beter wat er te koop is dan ik. Ik las dezer dagen dat een com missie bestaande uit gezaghabbende personen uit landbouwkringen heeft nagegaan welke bedragen dit jaar gemiddeld verloren zijn en deze commissie kiwam bij een zeer matige berekening van de uitgaven tot een verlies van f 72 per gemet, hetgeen dus zeggen wil, dat dit verlies op een hofstede van 100 ge- meten 7200 zou bedragen. Ik zou daarom Burgemeester en Wethou ders willen toeroepen, mijnheer de Voozitter gooi het roer om"! Bezuinig wat te bezui- nigen valt. Als wij aldus een jaar of wat zouden moeten voortgaan dan is de geheele boerenstand gerulneerd en wat zal er dan komen van de arbeiders en van den midden stand. Gevoelen Burgemeester en Wethou ders niet, dat wij voortgaande de kiemen helpen leggen voor het Bolsjewisme! Wie geven op het oogenblik in Duitschland het goede voorbeeld, mijnheer de Voorzitter? Wie zetten daar op dit moment het mes in de salarissen van de amibtenaren te beginnen bij den Rijkspresident, Rijfkskanselier en Rijks- dagafgevaardigden tot den laagsten ambte- naar toe. Daar zit absoluut geen politiek in mijnheer de Voorzitter maar dat zijn daar op dit oogenblik de sociaal-democraten. Wat een tegenstelling met hier te lande, mijnheer de Voorzitter. Waar men dat alles nog maar steeds omhoog drijft van deze zijde. Maar tooh ook een aanwijzing, dat het gezond verstand de overhand moet krijgen. Dikiwijls pas echter als het te laat is. Mijnheer de Voorzitter critiseeren is gemak- kelijlk, maar regeeren is moeilrjker, ik weet en houdt voldoende rekening met verschillende uitgaven die wettelijk verplicht zijn, maar mijn stellige overtuiging is, dat op deze be grooting veel te bezuinigen valt. Hoe Burgemeester en Wethouders den moed hebben in dezen tijd nu alles in het particuliere bedrijf zich moet uitsloven voor een bestaan maar weer met een nieuwe amb- tenaar voor den dag te komen is mij een raadsel. Wij komen daar straks wel op terug. Maar ik begrijp niet waar zij den moed van- daan halen met zulk eeji voorstel te komen. Laat ze maar eens beginnen, mijnheer de Voorzitter met wat harder en nog een paar uren laager te werken op de secretarie. Heusch er is niets beters voor een mensch dan flink en krachtig te werken gedurende een zekeren tijd. Er is een gulden woord ge- schreven, dat luidt: ,,luiheid en ledigheid ver- zwakt de gebinten". Gelukkig is dit niet van toepassing op ons secretariepersoneel, maar laat ons c^t steeds voor oogen houden. Mijtnheer de Voorzitter. Ik heb j.l. Zondag van "den kansel hooren zeggen, dat er geen arbeid is die meer afmat da*i werk zoeken en geen vimden. En zoo zullen er naar ik vrees dezen winter velen zijn. Gelukkig dat breede categorien van arbeiders den plicht tot verzekering tegen werkeloosheid hebben in- gezien. Dat is nog tijidig gebeurd en dat ver- licht de zorg voor de werkloozen door de ge- meenschap. Maar laat ons den menschen die jong en gezond en sterk zijn en die willen werken en buiten hun schuld op de keien komen te staan behoeden voor den zwaren gang naar het Burgerlijk Armbestuur. Dat vind ik als voorstander van Staatspensioen nog meer vernederend dan dat men door ouderdom hiertoe gedwongen wordt. Ik spreek de hoop uit, dat de raad hier- mede zal rekenen en trachten een anderen vorm van buitengewone steunverleening te vinden instede van dit door het Burgerlijk Armbestuur te doen geschieden, zooals Bur gemeester en Wethouders nu voorstellen. Verder heeft het mij in deze begrooting bervreemd, dat Burgemeester en Wethouders in deze begrooting zeer weinig of eigenlijk heelemaal geen aandacht aan Sluiskil schen- ken. De eenige post die daarmee verband houdt is de post van f 7000. welke als ont- vangst is geraamd als deel van post 245 wegens Forensenbelasting. Is het college ten deze genoeg actief en diligent. In den raad hebben wij daarvan nog zeer weinig gemerkt en men verwijt ons van zekere zijde wel eens in een openbaar lichaam, dat wij maar goed genoeg zijtn om een groot bedrag aan forensenbelasting binnen te halen. Wat denken Burgemeester en Wethouders straks te doen met het ophalen van vuilnis in deze buurtschap die zich zeer zal uit- uitbreiden en waarover men tegenover mij reeds heeft geklaagd. Hoe staat het met de post en meer andere zaken die daar zeer urgent zijn en spoedige voorziening vragen. Het zou mij zeer aangenaam zijn hierover van Burgemeester en Wethouders eens een en ander te mogen veroeanen. Tegenover den raad mogen Burgemeester en Wethouders te dezen opzlohte wel eens duidelijke taal spre ken en niet alles met den mantel der geheim- zinnigheid bedekken. Het gaat toch ook niet altijd op om straks als wij het nieuwe be- grootingsjaar zijn ingetreden met allerlei zaken die in den regel door een begrootings- wijziging moeten binnengesmokkeld worden af te komen. Waarom vememen wij daarover eens niets. Burgemeester en Wethouders moeten er emstig rekening mee houden, dat men niet stil zit mij is daarover reeds een en ander ter oore gekomen en nog steeds dit gedeelte van onze gemeente zou wenschen te annexeeren. De expansiezucht is nog steeds de nachtmerrie van eenige Ter Neuzensche heeren die hun invloed waar zij kunnen zullen aamwenden. Zoo is tegen mij de klacht geuit, dat daar

Krantenbank Zeeland

Ter Neuzensche Courant / Neuzensche Courant / (Algemeen) nieuws en advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen | 1930 | | pagina 1