uitgetrokken voor het bestellen van medicijnen te Sluiskil, met nog 100 voor eventueele nachtbestellingen. Spreker vraagt zich af, of dit bedrag nog wel op de begrooting behoort te worden behouden. Indien bij let op de his toric van dezen post, meent h)j die vraag ont- kennend te moeten beantwoorden. Die post is op de begrooting gekomen, toen pogingen om te Sluiskil een geneesheer gevestigd te krijgen faalden en men door bet bescbikbaar stellen van een bode voor het afhaien van medicijnen de bewoners van die buurtscbap daarmede op een andere wijze in de genees- kundige verzorging trachtte tegemoet te komen. Nu is echter aan dien toestand een eind ge komen, want nu is te Sluiskil een geneesheer gevestigd, en moet dus naar de bescheiden meening van adressant die afhaaldienst van wege de gemeente vervallen. Die dienst gold liet afhaien van medicijnen, omdat Sluiskil werd bediend door geneesheeren uit de stad, aangezien er anders geen waren. Nu is er een geneesheer te Sluiskil, voor wie die dienst dus niet noodig is en nu meent spreker dat, indien de geneesheeren uit de stad daar nog praktijk uitoefenen, deze dan zelf ook maat- regelen behooren te beramen, opdat "hun patienten de medicijnen thuis krijgen. Hij zou dus in overweging willen geven die f 650 te schrappen. De heer SCHEEDE zou de kwestie van het oproepen van een geneesheer voor de armen- praktijk op een jaarwedde van 800 nog maar eens willen uitstellen. Hij ziet nog niet in, dat de 'waarnemende dokter, die er thans f 900 voor krijgt, op een gegeven oogenblik dienst zal weigeren. De zieken moeten toch gehol- pen worden. Toen burgemeester en wethou- ders dezen zomer f 800 voorstelden, heeft de raad gezegd: dat doen wie niet. Hij zou er ook thans nog niet op in willen gaam en den toestand nog eens afzien, men weet nog niet, wat zich in de naaste toekomst kan voordoen. Laat men nog eens afwachten hoe een en an der zich zal ontwikkelen. Met betrekking tot het tweede punt door den heer Bedet iter sprake gebracht is hij het er over eens, dat die post nu niet meer op de begrooting behoort te worden behouden en dat, indien er menschen zijn die de hulp der geneesheeren uit de kom inroepen, deze dan met hun geneesheeren maar moeten uitmaken hoe ze de medicijnen thuis zullen krijgen, doch dat het in elk geval niet meer op den weg der gemeente ligt hen die te laten bezor- gen, nu er te Sluiskil een geneesheer is ge vestigd. De heer COLS EN zou de heeren in over weging willen geven althans het eerste jaar dien post voor het afhaien van medicijnen nog niet te schrappen, laat men dien dan hoogstens iets verminderen. Het spreekt van- zelf, dat niet dadelijk alien naar den te Sluis kil gevestigden geneesheer loopen en er ook zijn die uit gewoonte en bestaande conneeties een geneesheer uit de stad raadplegen. Het zou den schijn geven, alsof men den menschen naar den te Sluiskil gevestigden geneesheer wil drijven. Hij zou het althans dit jaar nog maar eens willen laten staan, dan kan men zien, hoe de toestand zich ontwikkeld. De heer HAMELINK kan, wat de eerste kwestie betreft, den heer Bedet niet toestem- men, dat er niet voldoende in geneeskundige verzorging der armen wordt voorzien. Dat we geen vasten geneesheer hebben, is niet de schuld van den gemeenteraad, daarvan kan den raad geen verwijt worden gemaakt. En al zou hij ook liever geen tijdelijken toestand bestendigen, zoo gelooft hij toch ook niet, dat wanneer men nu een oproeping deed, men een keuze van candidaten zou krijgen. Hij zou het daarom ook nog maar eens willen afwach ten. Als spreker de kans kan krijgen om te kiezen, kiest hij ten slotte liever geen onwil- lig gebleken menschen, en wil daarom liever de kat nog eens uit den boom kijken, of de invoering van de ziekteverzorgingswet geen gevolgen met zich brengt, die ook de op lossing van de voorziening in de armenprak- tijk gemakkelijker maakt. Overigens zou hij liever gezien hebben, dat deze zaak in de af- deelingen was ter sprake gebracht. Dan kan men er zich op voorbereiden. De heer BEDET: Ik heb dat gedaan. De heer HAMELINK: Maar er is in het verslag geen melding gemaakt en er. is ook niet op geantwoord, en ik acht het geen goede methode om op de begrooting voor- komende posten aan te vechten, zonder dat daarover dan eerst in de afdeelingen is ge- sproken en er daardoor de aamdacht op ge vestigd is. Men kan dan informatics nemen. Het is thans aan mij niet bekend, of de diensten van den afhaler der medicijnen in vergelijking met vroeger veel zijn verminderd. Het zal wel iets verminderd zijn, maar ten slotte zal het voor den man weinig verschil maken of hij 10 dan wel 6 recepten moet wegbrengen. Hij moet er toch voor naar de stad. Er zal later met de gemaakte opmer- king wel rekening moeten worden gehouden, m ar op het oogenblik kan ik niet beoordee- len of ik er voor of tegen moet zijn. De heer BEDET, opmerkende dat de heeren Scheele en Hamelink zijn eerste punt bestrij- den en de heeren Hamelink en Colsen zijn tweede, stemt toe, dat de zieken van het arm bestuur wel geholpen worden, maar toch niet volgens de Armenwet die voorschrijft dat men een geneesheer in vasten dienst met hebben. Die is niet disponibel en met de tijdelijke regeling is men er dus niet mee uit; uitstel van oplossing dozer zaak kan spreker niet accepteeren, omdat de Armenwet voorschrijft dat men een vasten geneesheer moet hebben. De heer HAMELINK merkt op, dat het er niet zoo staat, er staat alleen dat het ge- meentebestuur moet zorgen voor voldoende geneeskundige hulp en dat geschiedt nu ook. De heer BEDET kan die juridische oplos sing van den heer Hamelink niet aanvaarden, hij heeft beizwaar tegen uitstel. De VOORZITTER voert hiertegen aan, dat, indien de raad niet op ziijin wensch ingaat, dit nog geen uitstel beteekent. De heer BEDET geeft voorts als zijn mee ning te kennen, dat men, in verband met den invloed van den Bond van Geneesheeren met wachten toch niet verder komen zal. Men be- taalt nu 900 voor trjdelijk en hij zou een definitieven toestand willen scheppen op 800. Hij doet daarvoor een beroep op den raad; als de waarnemende geneesheer er verder voor bedankt zit men er mee. De heer GEELHOEDT verwacht, dat er weinig kans is, dat deze voor de tijdelijke waarneming zal bedanken, welke 900 heeft, als hij het overigens voor 800 zou willen doen. De heer BEDET bespreekt voorts nog het afhaien van medicijnen te Sluiskil. Men heeft dat niet ingevoerd omdat zulks voor de men schen gemakkelijker is, doch om tegemoet te komen aan het ontbreken van geneeskundige hulp te Sluiskil. Nu die er is, is het motief voor het afhaien van de medicijnen vervallen. De geneesheeren van hier, die daar nog- patienten behandelen, moeten dan ook maar zien dat de medicijnen er komen. Het is niet billijk, dat de gemeente voor hen dat werk blijft doen. Naar hij vermeent, is de bezoldi- ging van den bode pas het vorig jaar ver- hoogd. De heer COLSEN bvrinnert, dat er toen nog geen dokter te Sluiskil was. De verhoo- ging is toegestaan op den basis van het werk dat toen te doen was, zooals hij het in zijn adres schreef. Hij behoeft tegenwoordig niet meer zooveel recepten weg te brengen als vroeger. Spreker is hier niet voor of tegen den bode, Van Doeselaar, maar als men dit nu geheel intrekt, zullen verschillende men schen het beschouwen als een propaganda ten voordeele van den dokter te Sluiskil. Hij zou dit nog eens willen afzien tot bij de vol- gende begrooting. De heer SCHEELE betoogt, dat die dienst voor afhaien van recepten inderdaad alleen is ingesteld om tegemoet te komen aan het ge- mis van een te Sluiskil gevestigden genees heer. Nu kan men er wel over spreken om dat bodeloon te verminderen, wegens minder werk, maar hij staat ook op het standpunt, dat door verandering van toestand die dienst geheel moet vervallen. Er is nu een dokter te Sluiskil en indien de menschen nu toch nog behandeling van een geneesheer uit de kom wenschen, moeten ze de risico die daar van voor hen het gevolg is ook zelf dragen. Willen die geneesheeren de lusten, dan be hooren ze ook de lasten te dragen. Ze willen niet op de door den gemeenteraad gestelde voorwaarden solliciteeren als geneesheer be- last met de armenpraktijk, dan behoeft de ge meente zeker niet ten hunnen behoeve onver- plicht diensten te presteeren. Zij die naar de dokters te Ter Neuzen komen, doen dat vrij- willig. De heer BEDET is het daarmede eens. De VOORZITTER acht het niet raadzaam nu in eens die betrekking op te heffen en den man op wachtgeld te stellen; dit laatste zal men billijkheidshalve moeten doen, aangezien hij toch ook kosten gemaakt heeft. Hij zou de kwestie van een gemeentegenees- heer in een rein spoor willen houden. Men moet zich naar zijn meening onthouden van eenige onaangename stemming tegen Dr. Pols die, alleen omdat hij gebonden is door de be- palingen zijner organisatie niet op de door den gemeenteraad gestelde voorwaarden kan solliciteeren. Als de raad daarop niet wil toe geven blijven we in de moeilijkheid. Spreker geeft in overweging die kwestie nu te laten rusten en de andere, het opheffen van den receptendienst voor Sluiskil ook nog eens af te zien. De heer BEDET ziet geen aanleiding waar- om de definitieve oplossing der dokterskwes- tie nog moet worden aangehouden. De raad heeft voldoende gegevens om daarover te kunnen oordeelen. Men weet zeer goed dat de bond van Geneesheeren niet wil toegeven. Men zit thans in een omissie en moet daar uit. Het moge voor den raad pijnlijk zijn om toe te geven, maar er zit niets anders op, de raad kan ook hebben misgekeken. Wat is er tegen om die zaak nu uit te maken? Wat betreft die andere kwestie, om die van 't jaar nog aan te houden, daar valt over te praten, ofschoon spreker op grond van het motief waarop die op de begrooting is ge bracht, van oordeel is, dat die onrechtvaar- dig is en er niet meer moet staan. De heer DE BAKKER zou liever de tijde lijke dokter gehandhaafd zien en afwachten wat de Ziekteverzorgingswet zal opleveren., Over het voorstel van den heer Bedet om over te gaan tot het oproepen van een ge- meentegeneesheer, belast met de armenprak tijk, op een jaarwedde van 800 staken de stemmen met 6 tegen 6. Voor stemmen de heeren Van Driel, Van den Bulck, Bedet, De Jager, Geelhoedt en De Bruijne; tegen stemmen de heeren Van Aken, Scheele, Dekker, De Bakker, Colsen en Ha melink. De heer BEDET trekt zijn voorstel tot schrappen van den post voor het afhaien van medicijnen voor Sluiskil in. De heer SCHEELE neemt dan dat voorstel over. De VOORZITTER zal dan den post in stemming brengen. Deze wiordt aangenomen met 10 tegen 2 stemmen. Voor stemmen de heeren Van Driel, Van den Bulck, Van Aken, De Jager, Geelhoedt, Dekker, De Bruijne, De Bakker, Colsen en Hamelink; tegen stemmen de heeren Bedet en Scheele. 270. Kosten van overbrenging, plaatsing en verpleging van arme krankzinnigen. f 7655. Imkomsten: 271. Temgontvangst van te veel betaalde kosten vanverpleging en behandeling van arme krankzinnigen. Memorie. Uitgaven: 272. Subsidie aan het burgerlijik armbe- stuur. 27.500. De heer HAMELINK acht het vanzelf- sprekend dat deze post door een der leden zijner fractie wordt besproken. Hliji beklaagt er zich over, dat burgemeester en wethou- ders, wanneer zij een voorstel van zijn fractie onder de oogen krijgen, altijd terstond het lcwaadste vermoeden. Nu schrijven ze weer in hun antwoord op het afdeelingsverslag wanneer van die zijde zulke voorstellen komen, beschouwen we dat als een stuk politiek", vermoedelijik wel in den slechten zin. Hij betwist, dat aan zijn voorstel tot het hervormen van het Burgerlijk Armbestuur in een college van Maatschappelijk Hulpbe- toon politiek zou ten grondslag liggen. Trou- wens, het feit dat ook de heer Van Aken dezelfde meening daaromtrent heeft uitge- sproken, wijst er op, dat men toch zeer goed op zakelijke gronden tot dit voorstel kan komen. Spreker staat bij zijn pleidooi voor Maat- schappelijk Hulpbetoon nog niet in zoo'n slecht gezelschap. Toen de vorige week een ver- gadering werd gehouden van armbesturen in ons land, is het door niemand minder dan Dr. De Visser uitgesproken, dat de armbesturen niet meer voldoen aan de eischen van dezen tijd. Zijn burgemeester en wethouders van meening, dat die spreker aldus ook zou ge- sproken hebben met politieke bedoelingen Wanneer spreker zich deze zaak indenkt, dan heeft hij niet alleen op het oog wijziging van het armibestuur ten behoeve van de menschen die z.i. niet zouden moeten worden verwezen om door het armbestuur te worden geholpen, doch het Burgerlijk Armibestuur is niet meer op de hoogte van zijn tijd. Dat bllijikt toch voldoende uit hetgeen dit college schrijft als toelichting op zijn begrooting voor 1931, dat voor ondersteuning aan uitgetrok- ken werkloozen /1000 minder heeft geraamd, aangezien het zich laat aanzien, dat de werk- loosheid niet zal toenemen in verband met de werken te Sluiskil! Wanneer het Burgerlijk Armbestuur z66 iets schrijft en blijkt niet beter op de hoogte te zijn van den stand der werkloosheid in deze tijden en de verwachtin- gen daaromtrent, geven ze zelf het beste bewijs niet op de hoogte van hun tijd te zijn en het noodige waamemingsvermogen te missen. Indien men toch gaat betoogen, dat de werkloosheid minder zal zijn in verband met de werkzaamheden aan een nieuwe fabriek, juist op een bijdstip dat het werk aan die fabriek afloopt, terwijl in dienzelfden tijd de menschen die in dat college zitten op ander gebied herhaaldelijk de crisis naar voren bren gen, om te betoogen, dat het er zoo slecht voorstaat, en hetgeen toch ook noodwendig werkloosheid tengevolge moet hebben, blijkt voldoende dat er iets aan zoo'n college hapert. Het college geeft zich geen rekenschap, hoe de wijze van verzorging sinds 1914 geheel is veranderd en hoe daaromtrent geheel andere begrippen zijn naar voren gekomen. Met hetgeen zich verder in de maatschappij af- speelt houden ze geen rekening. Spreker zou daarover heele boomen kunnen opzetten, doch zal daar niet te diep op ingaan. Zoo'n college moest juist goed op de hoogte zijn van het geen zich in de maatschappij afspeelt, en daarin kan men toch niet gerust zijn, dat, of schoon de leden weten, dat zich daarin een ernstige crisis afspeelt, het college daarmede als zoodanig geen rekening houdt, en dat het niet voorziet, dat in den aanstaanden winter belangrijk hoogere steunuitkeeringen zullen noodig 2fjm. Dat het dit niet voorziet is een groote fout en bewijst, dat het college niet voor zijn taak berekend is. Hetgeen spreker grieft is, dat het Burger lijk Armbestuur veel te veel het standpunt inneemt, dat de misere waarin de menschen verkeeren, het gemis aan werk, de schuld is van de personen zelf. Men heeft nu echter ook op ander gebied slachtoffers van de crisis. Ziet nu maar eens naar de landbouwers. Deze kunnen thans, met den besten wil der wereld hun puoducten niet verkoopen. Welnu, bij een groot deel der arbeiders is het niet anders. Die hebben geen producten te verkoopen, doch presenteeren him arbeidskrachten, waarvoor ze ook geen koopers kunnen vinden. De onmacht van het Burgerlijk Armbestuur blijikt daaruit, dat het over het hoofd ziet dat in den tijd dien we nu doorrpaken, heel andere maatregelen zullen moeten worden getroffen dan voorheen. Wanneer door steeds voort- gaande rationalisatie In de bedrijven minder werkkrachten noodig zijn, mogen zij die daar door werkloos worden, toch niet het slacht- offer worden dezer maatschappij. Bji de beoordeeling dezer toestanden is na- tuurlijk van groote beteekenis de samenstel- ling van het armfbestuur. Doch men weet hoe dat gaat. Feitelijk benoemt het Arm bestuur zijn leden zelf. Het doet aan den gemeenteraad een voordracht van candidaten, en men weet wel, dat men hier al heel wat moet boomen, om iemand in afwijking van de aanbeveling gekozen te krijgen. Het Arm bestuur moet gedemocratiseerd worden. Het is een gebrek van dat college, dat niet vol doende naar voren wordt gedragen, dat de toestanden die we nu beleven een gevolg zijn van de ontwikkeling der maatschappij en dat de menschen die daarvan het slaehtoffer zijn ook zoo goed mogelijk moeten worden gehol pen om door het leven te komen. Ook is een groote grief van spreker, dat, waar de gemeenteraad groote bedragen ten behoeve van het burgerlijk armbestuur voteert, het college niet mededeelzaam is en als de raad eens iets wenscht te weten geen ant woord geeft of indien het dat wel doet zulks beschouwt als een gunst. Op grond daarvan zou hij een ander college wenschen ,een college waar burgemeester en wethouders verantwoordeliijik voor zijn, niet om de bedragen besprekingen te gaan houden, doch om controle te kunnen houden over de algemeene geste. Hij meent, dat bij een col lege voor armenzorg niet op den voorgrond moest staan de koopmanschap hoe goedkoop men het zal kunnen doen. Er zal daarin een nieuwen geest moeten komen, de armenzorg zal in nieuwe banen moeten worden geleid. Men dient er op te werken, dat de kinderen van menschen die thans voortdurend de zor gen van het armbestuur behoeven later die zorg kunnen ontberen, door hun zoo moge lijk een andere toekomst te scheppen, dan wanneer ze volwassen zijn ook weer maar te leunen op den steun van het armbestuur. Men moet er niet op zien om voor zulke kin deren een bedrag uit te trekken voor vak- opleiding, desnoods voor studie, als ze aanleg hebben. Dat blijft thans alles achterwege, vandaar dat hij pleit voor instellen van Maat- schappelijk Hulpbetoon ter vervanging van het Burgerlijk Armbestuur. Zeker, burgemeester en wethouders kunnen zich beroepen op een circulaire van gedeputeer- de staten, hetgeen ze ook doen, dat tijdelijke steun anders dan volgens de Armenwet alleen mag verleend worden in geval van crisisom- standigheden, die van tijdelijken aard zijn, maar niemand zal nu toch kunnen ontkennen dat we in een crisis leven, en indien er 66n kring is die daaronder heeft geleden, zijn het toch zeker wel de werklieden. Hij vindt het schandelijk van gedeputeerde staten om in deze tijden een dergelijke circulaire uit te zenden. Hij verwacht, dat de raad zich daar door toch niet zal laten weerhouden om vol- doenden steun te verleenen aan hen, die er ook in deze tijden weer het slechts aan toe zijn, al was het alleen als protest tegen de hande- lingen van gedeputeerde staten. Het is foutief van burgemeester en wethou ders om politiek te zoeken in een voorstel dat beoogt om verbetering te brengen in toestan den waarbij de armsten in de maatschappij steeds het loodje leggen. Het is er hem niet alleen om te doen te verkrijgen een instelling voor Maatschappelijk Hulpbetoon, maar ook om een anderen geest te krijgen in het Burger lijk Armbestuur. De heer BEDET moet er allereerst op wij- zen, dat de heer Hamelink herhaaldelijk naar voren heeft gebracht, dat er achter zijn stre- ven ten deze geen politiek schuilt. Maar dan moet men eens hooren wat het blaadje ,,Om- hoog", arbeidersblad voor Zeeuwsch-Vlaande- hen-Oost van Eebr. j.l. schrijft: ,,Zoowel bij de begrooting voor 1928 als voor 1929 deed zij (de fractie der S.D.A.P.) voorstellen in die richting (een steunregeling voor uitgetrok- ken werkloozen, los van het armbestuur), maar beide keeren werden deze voorstellen verworpen. Onder tegenstemmers in 1928 moeten gerekend worden: van de liberalen de heeren Geelhoedt, Ver- linde en De Bruijne; van de amti's de heeren De Jager en Scheele van de Staatk. gereformeerden de heer Van Cads and, benevens de anti-revolutionaire, christelijk- historischeheer Bedet. Als men dat leest, ligt er naar sprekers meening toch wel een paar duimen dik politiek op. Dat door een lid dezer vergadering een andere oplossing aan de hand wordt gedaan, bewijst toch nog niet dat anderen die maar moeten ovememen. Dat zal ieder lid toch voor zichzelf moeten beoordeelen. Vervolgens heeft de heer Hamelink het ge- had over Dr. De Visser, een hoogstaand figuur. Hij ziet echter over het hoofd, waf deze bedoelde, toen hij het uitsprak, dat de rege ling der armenverzorging niet meer voldeed aan de eischen van den tegenwoordigen tijd, dat gold namelijk de omstandigheid dat ker- kelijke diaconien steeds minder aan him ver- plichtingen nopens de verzorging hunner ar men voldoen, en de zorg daarvoor maar aan de maatschappij overlaten. Spreker kan er in verband hiermede op wijzen, dat zijn kerkge- nootschap in dat opzicht niet te kort schiet. De heer HAMELINK: Zie, dht is politiek! De heer BEDET: Het gaat bij den heer Hamelink over het geheele armbestuur en hij heeft gezegd, dat dit zich teveel op het stand punt van 1914 houdt. Maar hoe is dat toch in zijn brein opgekomen? Het burgerlijk arm bestuur doet toch hetgeen aan dat college is opgelegd? Wanneer men de cjjfers verge- lijkt, in 1914 een begrooting van f 4000 en in 1929 een van 23.000, dan meen ik dat daaruit toch wiel blijkt, dat het armbestuur zijn taak in het licht der nieuwe feiten en omstandigheden wel begrijpt. De heer Hame link had dit beter moeten bekijken. Hij zegt, dat het college niet op de hoogte is van zijn tijd, en dat het zoo moeilijk is, daarin verandering te krijgen, wegens de ge- ringe kans om de daarin zitting hebbenden te vervangen. Nu is het wel opmerkelijk, dat men het indertijd zoo ver heeft gestuurd, dat spreker als lid van dat college vervangen werd. Hij werd buiten geworpen. Hij is later toch weer binnengekomen. En dan is het college uitge- breid van 7 tot 9 leden en zijn dan toch in dat college zeker 2 vortruitstrevende menschen benoemd, naar het verlangen van den heer Hamelink. De heer VAN DEN BULCK: Die 2 leden worden natuurlijk overstemd. De heer BEDET vervolgt, dat m&n in het college reeds een breedsprakig lid had en men heeft er toen nog een bij gekregen, maar of het intellect er door vermeerderd is......? De heer SCHEELE: Dat vermeerdert na tuurlijk het intellect! De heer BEDET betoogt, dat de heer Hamelink in vele dingen mis is; de leden van het college kunnen ieder voor zich invloed uitoefenen op de uitkeeringen. Om de drie maanden wondt de volledige lijst voorgelezen en indien een der leden daarop aanmerkingen heeft, dan komen deze in bespreking, En die besprekingen hebben goede gevolgen, in de richting van den heer Hamelink. Hij zegt, dat er andere menschen in moeten, maar er zijn er die pas in 1932 en 1934 aftre- den en onder die laatsten behoort ook spre ker en hij is niet voomemens te vertrekken, al zou hij alleen blijven, dan zou hij het des noods alleen doen. De heer HAMELINK: Een dictatuur dus! De heer BEDET: En wat de omzetting van het Burgerlijk Armbestuur in een inrich- ting voor Maatschappelijk Hulpbetoon ibetreft. men moet niet denken, dat het dan anders zou zijn, het is toch van voldoende bekend- heid, het heeft in alle bladen gestaan, dat ergens een bestuurder van Maatschappelijk Hulpbetoon zoodanig met een bezemsteel werd bewerkt, dat hij in het ziekenhuis terecht kwam. Hier werd ik bij het armbe stuur nog maar met een stoel bedreigd. Ik heb er ook wel ooren naar, om verbete- ringen in het leven te roepen. En dat zou ook mogelijk zijn, als de kerkelijke armbesturen niet zoo graag leefden op den rug van het Burgerlijk Armbestuur, dan zou er wel een regeling te treffen zijn en was ik daar best voor te vinden. Dan had het Burgerlijk Arm bestuur alleen te zorgen voor hen die buiten de kerk staan. Men ziet te veel over het hoofd, dat het Burgerlijk Armbestuur in nog steeds toenemende mate maar alles moet slikken. De kerken en partijkassen zouden toch ook wel meer kunnen doen. Wanneer spreker in een opgaaf van de legaten en schenkingen leest, dat de R. K. kerken in Nederland gedurende het jaar 1929 hebben gekregen niet minder dan /1.443.220, dan meent hij dat van dit bedrag ook wel een som zou kunnen dienstbaar zijn gemaakt aan ondersteuning van de verdrukte armen dier kerk. De heer VAN AKEN is naar die dljfers niet nieuwsgierig, die hebben we, zegt hij, allemaal kunnen lezen. De heer BEDET vervolgt, dat de heer Hamelink klaagt, dat de verzorging der armen niet deugt, maar hoeveel millioen ligt ook al opgestapeld in de verschillende kassen der arbeidersorganisaties Zou het dan geen aanbeveling verdienen, dat nevens de diaconien der kerken, de vereenigingen ook eens een deel van hun gelden gingen besteden aan ondersteuning van hunne behoeftige leden De heer VAN DRIEL verklaart, zich te kunnen aansluiten bij hetgeen zijn partijgenoot Hamelink hieromtrent heeft gezegd, en heeft daaraan weinig toe te voegen. Alleen wil hij verklaren, waarom zijn fractie jaarlijks hier- op terugkomt. Toen na den oorlog het Natio- naal Steun-Comito was opgeheven, werden door den Bond van Transportarbeiders werk- loozenkassen ingericht, waaruit de leden bij werkloosheid gedurende 90 dagen per jaar uitkeering konden krijgen. Die 90 dagen zijn door de Minister later teruggebracht tot 78 dagen, vervolgens tot 60 en nu ten slotte op 42 dagen, of 21 in elk half jaar. Die werk- loozenkas beschikt thans over een kapitaal van 556.000 en zou gaame uitkeering geven ge durende 60 dagen per jaar, indien de Minis ter dat maar wilde goedkeuren. De leden con- tribueeren aan die kas 27 cent per week, en daarvan krijgt men heel wat bij elkaar. En de uitkeering zou nog langer kunnen duren, indien de werkgevers aan de werkloozenver- zekering ook hadden bij te dragen. Die zijn daarvoor echter niet verantwoordelijk gesteld en als de werkloozen reglementair uitgetrok- ken zijn, worden ze verwezen naar het arm bestuur. Spreker heeft zich hierover in de afdeelin gen een weinig scherp uitgelaten, maar hij heeft aangehaald een geschiedenis, waarbij aan een rechthebbende op uitkeering, alleen op grond van een andere uitlegging die men aan een vastgestelden regel gaf, door het Burgerlijk Armbestuur onrechtmatig f 1,47 te weinig werd uitgekeerd. Als zoo'n college een mentialiteit bezit om door spitsvondigheden van menschen die er toch al beroerd aan toe zijn nog zoo'n bedrag af te pingelen, dan kan men toch wel begrijpen, dat men den wensch koestert dat om te zetten in een instelling voor Maatschappelijk Hulpbetoon naar het Rotterdamsch model. Door het Burgerlijk Armbestuur is te ken nen gegeven, dat ze het bedrag voor uitkee ring aan werkloozen met 1000 hebben ver minderd, omdat ze minder werkloosheid ver- wachten. Doch er zijn menschen die nu al een maand zijn uitgetrokken en daar zijn er onder van de beste firma uit Ter Neuzen, want al is er ook bij de Firma De Meijer over het algemeen veel werk, door den aard der werk zaamheden is de firma Van Cantfort toch hier nog de firma waar het meest verloond wordt. Het gevolg daarvan is, dat in den aan- standen winter hoogere uitkeeringen zijn te wachten en men zal er dan toch ook rekening mee moeten houden, dat, indien we weer eens zoo'n strengen winter zouden krijgen, dat de menschen meer noodig hebben dan eten, en ze ook meer voor olie en stooksel behoeven. Gelukkig is het, dat de sluis weer zoover gerepareerd is, dat er vermoedelijk van avond nog een houtboot kan opschutten. Die wordt dan toch voor onze haven met z'n werklieden behouden. Wat de gewone gealimenteerden van het Burgerlijk Armbestuur betreft, die krijgen maar net genoeg om niet dood te gaan. Spre ker is van de werking van het Burgerlijk Armbestuur goed op de hoogte. Hij maakte er deel van, tot hij er op een eigenaardige wijze is uitgegaan, als gevolg van het vast- gestelde art. 3a van het Reglement van Orde. De onwil die men echter heeft van het lid- naatschap van dat college is van dien aard, dat men toch zou gaan zeggen: Ik scheidt er mede uit. De heer COLSEN verklaart, ook te hebben gepleit voor het inrichten eener andere rege ling. Kunnen burgemeester en wethouders zoo- iets niet ondenschrijven De heer Bedet heeft weer betoogd dat door de kerk meer aan de armen zou moeten worden gedaan en hij haaR dan het bedrag aan, dat door de R.K. kerk aan giften is ontvangen. Maar van dat bedrag moet meer gedaan worden dan ondersteuning aan de armen, dat is voor verschillende doel- einden bestemd. Bovendien zal de R.K. kerk in Nederland van alle genootschappen ook wel het grootst aantal behoeftigen hebben. Kunnen burgemeester en wethouders niet be- vorderen de instelling van een ander instituut, opdat er in'dit opzicht verbetering komen zal. De heer HAMELINK wil nog in het kort beantwoorden hetgeen door den heer Bedet is aangeroerd. Om te kunnen staven de bewering dat ach ter het voorstel van spreker politiek zou sohuilen, haalt hij een artikel van het blaadje ,,Omhoog" aan, maar hij ontzenuwt niet de opmenking van spreker, dat ztjm poli tieke medestander de heer Van Aken ook ee« andere regeling wenscht. De heer Bedet heeft voorts opgemerkt, dat Dr. De Visser wijziging van de Armenwet zou noodig ach- ten, omdat de kerkelijke armbesturen hun plicht niet zouden doen, maar het is aldus te verstaan, dat de Armenwet zich niet meer aanpast aan de tegenwoordige toestanden, omdat de menschen die ondersteuning noodig hebben meer en meer zijn aangewezen op de openbare instellingen, omdat de zorg voor de behoeftigen der kerken over hef hoofd is gegroeid. Niet langer dan j.l. Zondag ge leden heeft spreker het nog gehoord van een Roomsch-Katholieken spreker, dat blijkens de statistiek over het jaar 1928, dat was de laatst bekende, door de openbare instellingen 82 of 83 procent van de uitkeeringen zijn ge daan, en de rest door de kerkelijke of parti- culiere instellingen. Het is de kerken boveu het hoofd gegroeid. De armen zijn bij, de publieke kassen ge komen, omdat de kerkelijke kassen niet bij machte waren voldoende te ondersteunen, en van die kassen werd ook misbruik gemaakt, omdat de menschen ten slotte daar heen trok- ken, waar het meest gegeven werd. En <Je heer Bedet kan nu altijd op hetgeen de Gere- formeerde kerk in dat opzicht doet prat gaan, omdat dit kerkgenootschap niet zooveel armen heeft. Spreker heeft het ook altijd vreemd gevon- den, dat, hoewel de gemeenteraad zulke belangrijke bedragen ter beschikking van het Burgerlijk Armbestuur stelde, bij de benoe- ming van leden altijd rekening moet gehouden worden met personen van een bepaalde ker kelijke richting. Indien spreker de zaak politiek had willen aanpakken, had hij dit ook naar voren kunnen brengen. Dat van wege de gemeente aan een instelling een belangrijk ibedrag aan subsidie wordt gegeven en dat de raad, als hij eens ergens naar wil informeeren van die begiftigde instelling nog niet eens een antwoord krijgt, grieft hem zoals hij reeds zeide bijzonder; men kon dan toch minst- genomen de beleefdheidsvormen wel eens in acht nemen. Hij zou daarom wenschen, dat er een college kwam, waarvoor burgemeester en wethouders verantwoordelijk waren, dan kan men althans eens iets vragen. Hij komt voorts terug op het angerrjmde, dat het Burgerlijk Armbestuur de begrooting voor uitkeering aan werkloozen met een be drag gaat verminderen, juist op een tijdstip dat men midden in een crisis zit, en de werk loosheid zich uitbreidt. Men zal hem in het licht van zulke feiten toch niet ten kwade kunnen duiden, dat hij den wensch uitspreekt, dat er voor de ver zorging der armen eens nieuw bloed komen zal, dat wat frisscher vloeit? De heer Bedet zegt wel, dat bliji niet weggaat als lid van het Burgerlijk Armbestuur, maarals de raad het besluit neemt om dat college om te hou- wen, is hij ineens van de sokken! De raad 1# niet gehouden dat tegenwoordig college aan te houden, omdat de heer Bedet daar zit. De raad staat in elk geval nog boven het arm bestuur. Het staat thans z66, dat, als de raad een- maal „ja" gezegd heeft over de begrooting. hij verder niets meer te zeggen heeft, en dat wil spreker voorkomen. Door den heer Bedet is er op gewezen, dat er twee nieuwe men schen in het Burgerlijk Armbestuur sijm geduwd. Dat is juist. Maar, wat kan men met z'n tweeen in een college van 7 menschen uitrichten Dat is geen verhouding om daar democpatische denkbeelden ingang te doen vinden. Die menschen moeten zich bovendien ook geheel in de zaken inwerken. De heer Bedet zal hem moeten toegeven, dat men over de armenzorg een heel ander inzicht moet hebben, dan dat hetwelk in het Burgerl(k Armibestuur overheerschend is, om in 'n rich ting te komen zocals spreker zich die noodig denkt. De leden doen daarvoor geen moeite genoeg, om van de levensproblemen der me»- schen voor wie ze te zorgen hebben op de hoogte te komen. De heer Bedet heeft ge wezen over de bedragen die thans worden gevoteerd en dat vergeleken met den toestand in het jaar 1914. Het gaat echter bij spreker niet over de bedragen, maar over den geeat waarin die worden besteed. In plaats van de menschen van ouders op kinderen te laten steunen op het armbestuur moet men ze daaraan onttrekken. Men moet b.v. de kinderen eener behoeftige weduwe desnoods in de gelegenheid stellen om wat te leeren, teneinde later een zelfstandige posilie in de maatschappij te kunnen verwerven. Dat is een heel andere weg, dan om het daarheec te sturen, dat die kinderen zoodra ze daar- toe maar eenigszins in staat zijn, luk raak hier of daar te werk worden gesteld, om maar wiat te kunnen gaan verdienen, zonder dat ge- vraagd wordt of er op die wijze ook in de toe komst wat van die kinderen terecht komt. Men moet wat voor opheffing der menschen doen, vooral der jongeren. Zeker, de leden van het Burgerlijk Armbe stuur zijn geen onmenschen, hij wil hen vd- strekt niet beschuldigen, dat ze geen mede- gevoel met de armen zouden hebben. weet, dat b.v. de heer Bedet persoonlijk er veel royaler voor zal staan, en er in sommlge gevallen niet op zou zien om persoonlijk aan iemand uit eigen zak 10 te geven. Maar als de heeren als college bijeen zijn, dan zrjn ee bang om de consequenties van hun goede hart te aanvaarden, dan zijn ze bang om te veel te geven, men zoekt een norm, terwijl men elk geval op zichzelf zou dienen te beschou wen. Als het juist is, dat de lrjsten elke 3 maan den op de vergadering van het college wor den voorgelezen, schijnt men er dan toch niet de noodige aandacht aan te wijden, want naar spreker vernam komt het voor dat daarop de namen van overleden personen voorkomen. Maar de ondersteuning is naar zijn meening ook niet in orde te brengen door het voor- lezen eener lijst. Men moet van de behoeften der te ondersteunen personen op de hoogte zijn en dat krijgt men alleen door het opzoe- ken van die menschen. Spreker vindt het bovendien een gruwel, dat men al die menschen op klaarlichten dag naar het bureau van het armbestuur laat komen, om daar hun ondersteuining te komen halen; dat is grievend, men moest er die men-

Krantenbank Zeeland

Ter Neuzensche Courant / Neuzensche Courant / (Algemeen) nieuws en advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen | 1930 | | pagina 6