uitgetrokken voor het bestellen van medicijnen
te Sluiskil, met nog 100 voor eventueele
nachtbestellingen. Spreker vraagt zich af, of
dit bedrag nog wel op de begrooting behoort
te worden behouden. Indien bij let op de his
toric van dezen post, meent h)j die vraag ont-
kennend te moeten beantwoorden. Die post
is op de begrooting gekomen, toen pogingen
om te Sluiskil een geneesheer gevestigd te
krijgen faalden en men door bet bescbikbaar
stellen van een bode voor het afhaien van
medicijnen de bewoners van die buurtscbap
daarmede op een andere wijze in de genees-
kundige verzorging trachtte tegemoet te
komen.
Nu is echter aan dien toestand een eind ge
komen, want nu is te Sluiskil een geneesheer
gevestigd, en moet dus naar de bescheiden
meening van adressant die afhaaldienst van
wege de gemeente vervallen. Die dienst gold
liet afhaien van medicijnen, omdat Sluiskil
werd bediend door geneesheeren uit de stad,
aangezien er anders geen waren. Nu is er
een geneesheer te Sluiskil, voor wie die dienst
dus niet noodig is en nu meent spreker dat,
indien de geneesheeren uit de stad daar nog
praktijk uitoefenen, deze dan zelf ook maat-
regelen behooren te beramen, opdat "hun
patienten de medicijnen thuis krijgen. Hij
zou dus in overweging willen geven die f 650
te schrappen.
De heer SCHEEDE zou de kwestie van het
oproepen van een geneesheer voor de armen-
praktijk op een jaarwedde van 800 nog maar
eens willen uitstellen. Hij ziet nog niet in,
dat de 'waarnemende dokter, die er thans f 900
voor krijgt, op een gegeven oogenblik dienst
zal weigeren. De zieken moeten toch gehol-
pen worden. Toen burgemeester en wethou-
ders dezen zomer f 800 voorstelden, heeft de
raad gezegd: dat doen wie niet. Hij zou er
ook thans nog niet op in willen gaam en den
toestand nog eens afzien, men weet nog niet,
wat zich in de naaste toekomst kan voordoen.
Laat men nog eens afwachten hoe een en an
der zich zal ontwikkelen.
Met betrekking tot het tweede punt door
den heer Bedet iter sprake gebracht is hij het
er over eens, dat die post nu niet meer op de
begrooting behoort te worden behouden en
dat, indien er menschen zijn die de hulp der
geneesheeren uit de kom inroepen, deze dan
met hun geneesheeren maar moeten uitmaken
hoe ze de medicijnen thuis zullen krijgen,
doch dat het in elk geval niet meer op den
weg der gemeente ligt hen die te laten bezor-
gen, nu er te Sluiskil een geneesheer is ge
vestigd.
De heer COLS EN zou de heeren in over
weging willen geven althans het eerste jaar
dien post voor het afhaien van medicijnen
nog niet te schrappen, laat men dien dan
hoogstens iets verminderen. Het spreekt van-
zelf, dat niet dadelijk alien naar den te Sluis
kil gevestigden geneesheer loopen en er ook
zijn die uit gewoonte en bestaande conneeties
een geneesheer uit de stad raadplegen. Het
zou den schijn geven, alsof men den menschen
naar den te Sluiskil gevestigden geneesheer
wil drijven. Hij zou het althans dit jaar nog
maar eens willen laten staan, dan kan men
zien, hoe de toestand zich ontwikkeld.
De heer HAMELINK kan, wat de eerste
kwestie betreft, den heer Bedet niet toestem-
men, dat er niet voldoende in geneeskundige
verzorging der armen wordt voorzien. Dat we
geen vasten geneesheer hebben, is niet de
schuld van den gemeenteraad, daarvan kan
den raad geen verwijt worden gemaakt. En
al zou hij ook liever geen tijdelijken toestand
bestendigen, zoo gelooft hij toch ook niet, dat
wanneer men nu een oproeping deed, men een
keuze van candidaten zou krijgen. Hij zou
het daarom ook nog maar eens willen afwach
ten. Als spreker de kans kan krijgen om te
kiezen, kiest hij ten slotte liever geen onwil-
lig gebleken menschen, en wil daarom liever
de kat nog eens uit den boom kijken, of de
invoering van de ziekteverzorgingswet geen
gevolgen met zich brengt, die ook de op
lossing van de voorziening in de armenprak-
tijk gemakkelijker maakt. Overigens zou hij
liever gezien hebben, dat deze zaak in de af-
deelingen was ter sprake gebracht. Dan kan
men er zich op voorbereiden.
De heer BEDET: Ik heb dat gedaan.
De heer HAMELINK: Maar er is in het
verslag geen melding gemaakt en er. is ook
niet op geantwoord, en ik acht het geen
goede methode om op de begrooting voor-
komende posten aan te vechten, zonder dat
daarover dan eerst in de afdeelingen is ge-
sproken en er daardoor de aamdacht op ge
vestigd is. Men kan dan informatics nemen.
Het is thans aan mij niet bekend, of de
diensten van den afhaler der medicijnen in
vergelijking met vroeger veel zijn verminderd.
Het zal wel iets verminderd zijn, maar ten
slotte zal het voor den man weinig verschil
maken of hij 10 dan wel 6 recepten moet
wegbrengen. Hij moet er toch voor naar de
stad. Er zal later met de gemaakte opmer-
king wel rekening moeten worden gehouden,
m ar op het oogenblik kan ik niet beoordee-
len of ik er voor of tegen moet zijn.
De heer BEDET, opmerkende dat de heeren
Scheele en Hamelink zijn eerste punt bestrij-
den en de heeren Hamelink en Colsen zijn
tweede, stemt toe, dat de zieken van het arm
bestuur wel geholpen worden, maar toch niet
volgens de Armenwet die voorschrijft dat men
een geneesheer in vasten dienst met hebben.
Die is niet disponibel en met de tijdelijke
regeling is men er dus niet mee uit; uitstel
van oplossing dozer zaak kan spreker niet
accepteeren, omdat de Armenwet voorschrijft
dat men een vasten geneesheer moet hebben.
De heer HAMELINK merkt op, dat het er
niet zoo staat, er staat alleen dat het ge-
meentebestuur moet zorgen voor voldoende
geneeskundige hulp en dat geschiedt nu ook.
De heer BEDET kan die juridische oplos
sing van den heer Hamelink niet aanvaarden,
hij heeft beizwaar tegen uitstel.
De VOORZITTER voert hiertegen aan, dat,
indien de raad niet op ziijin wensch ingaat, dit
nog geen uitstel beteekent.
De heer BEDET geeft voorts als zijn mee
ning te kennen, dat men, in verband met den
invloed van den Bond van Geneesheeren met
wachten toch niet verder komen zal. Men be-
taalt nu 900 voor trjdelijk en hij zou een
definitieven toestand willen scheppen op 800.
Hij doet daarvoor een beroep op den raad;
als de waarnemende geneesheer er verder
voor bedankt zit men er mee.
De heer GEELHOEDT verwacht, dat er
weinig kans is, dat deze voor de tijdelijke
waarneming zal bedanken, welke 900 heeft,
als hij het overigens voor 800 zou willen
doen.
De heer BEDET bespreekt voorts nog het
afhaien van medicijnen te Sluiskil. Men heeft
dat niet ingevoerd omdat zulks voor de men
schen gemakkelijker is, doch om tegemoet te
komen aan het ontbreken van geneeskundige
hulp te Sluiskil. Nu die er is, is het motief
voor het afhaien van de medicijnen vervallen.
De geneesheeren van hier, die daar nog-
patienten behandelen, moeten dan ook maar
zien dat de medicijnen er komen. Het is niet
billijk, dat de gemeente voor hen dat werk
blijft doen. Naar hij vermeent, is de bezoldi-
ging van den bode pas het vorig jaar ver-
hoogd.
De heer COLSEN bvrinnert, dat er toen
nog geen dokter te Sluiskil was. De verhoo-
ging is toegestaan op den basis van het werk
dat toen te doen was, zooals hij het in zijn
adres schreef. Hij behoeft tegenwoordig niet
meer zooveel recepten weg te brengen als
vroeger. Spreker is hier niet voor of tegen
den bode, Van Doeselaar, maar als men dit nu
geheel intrekt, zullen verschillende men
schen het beschouwen als een propaganda
ten voordeele van den dokter te Sluiskil. Hij
zou dit nog eens willen afzien tot bij de vol-
gende begrooting.
De heer SCHEELE betoogt, dat die dienst
voor afhaien van recepten inderdaad alleen is
ingesteld om tegemoet te komen aan het ge-
mis van een te Sluiskil gevestigden genees
heer. Nu kan men er wel over spreken om
dat bodeloon te verminderen, wegens minder
werk, maar hij staat ook op het standpunt,
dat door verandering van toestand die dienst
geheel moet vervallen. Er is nu een dokter
te Sluiskil en indien de menschen nu toch
nog behandeling van een geneesheer uit de
kom wenschen, moeten ze de risico die daar
van voor hen het gevolg is ook zelf dragen.
Willen die geneesheeren de lusten, dan be
hooren ze ook de lasten te dragen. Ze willen
niet op de door den gemeenteraad gestelde
voorwaarden solliciteeren als geneesheer be-
last met de armenpraktijk, dan behoeft de ge
meente zeker niet ten hunnen behoeve onver-
plicht diensten te presteeren. Zij die naar de
dokters te Ter Neuzen komen, doen dat vrij-
willig.
De heer BEDET is het daarmede eens.
De VOORZITTER acht het niet raadzaam
nu in eens die betrekking op te heffen en den
man op wachtgeld te stellen; dit laatste zal
men billijkheidshalve moeten doen, aangezien
hij toch ook kosten gemaakt heeft.
Hij zou de kwestie van een gemeentegenees-
heer in een rein spoor willen houden. Men
moet zich naar zijn meening onthouden van
eenige onaangename stemming tegen Dr. Pols
die, alleen omdat hij gebonden is door de be-
palingen zijner organisatie niet op de door
den gemeenteraad gestelde voorwaarden kan
solliciteeren. Als de raad daarop niet wil toe
geven blijven we in de moeilijkheid. Spreker
geeft in overweging die kwestie nu te laten
rusten en de andere, het opheffen van den
receptendienst voor Sluiskil ook nog eens af
te zien.
De heer BEDET ziet geen aanleiding waar-
om de definitieve oplossing der dokterskwes-
tie nog moet worden aangehouden. De raad
heeft voldoende gegevens om daarover te
kunnen oordeelen. Men weet zeer goed dat
de bond van Geneesheeren niet wil toegeven.
Men zit thans in een omissie en moet daar
uit. Het moge voor den raad pijnlijk zijn om
toe te geven, maar er zit niets anders op, de
raad kan ook hebben misgekeken. Wat is er
tegen om die zaak nu uit te maken?
Wat betreft die andere kwestie, om die
van 't jaar nog aan te houden, daar valt over
te praten, ofschoon spreker op grond van het
motief waarop die op de begrooting is ge
bracht, van oordeel is, dat die onrechtvaar-
dig is en er niet meer moet staan.
De heer DE BAKKER zou liever de tijde
lijke dokter gehandhaafd zien en afwachten
wat de Ziekteverzorgingswet zal opleveren.,
Over het voorstel van den heer Bedet om
over te gaan tot het oproepen van een ge-
meentegeneesheer, belast met de armenprak
tijk, op een jaarwedde van 800 staken de
stemmen met 6 tegen 6.
Voor stemmen de heeren Van Driel, Van
den Bulck, Bedet, De Jager, Geelhoedt en De
Bruijne; tegen stemmen de heeren Van Aken,
Scheele, Dekker, De Bakker, Colsen en Ha
melink.
De heer BEDET trekt zijn voorstel tot
schrappen van den post voor het afhaien van
medicijnen voor Sluiskil in.
De heer SCHEELE neemt dan dat voorstel
over.
De VOORZITTER zal dan den post in
stemming brengen.
Deze wiordt aangenomen met 10 tegen 2
stemmen.
Voor stemmen de heeren Van Driel, Van
den Bulck, Van Aken, De Jager, Geelhoedt,
Dekker, De Bruijne, De Bakker, Colsen en
Hamelink; tegen stemmen de heeren Bedet en
Scheele.
270. Kosten van overbrenging, plaatsing
en verpleging van arme krankzinnigen. f 7655.
Imkomsten:
271. Temgontvangst van te veel betaalde
kosten vanverpleging en behandeling van
arme krankzinnigen. Memorie.
Uitgaven:
272. Subsidie aan het burgerlijik armbe-
stuur. 27.500.
De heer HAMELINK acht het vanzelf-
sprekend dat deze post door een der leden
zijner fractie wordt besproken. Hliji beklaagt
er zich over, dat burgemeester en wethou-
ders, wanneer zij een voorstel van zijn fractie
onder de oogen krijgen, altijd terstond het
lcwaadste vermoeden. Nu schrijven ze weer
in hun antwoord op het afdeelingsverslag
wanneer van die zijde zulke voorstellen
komen, beschouwen we dat als een stuk
politiek", vermoedelijik wel in den slechten
zin.
Hij betwist, dat aan zijn voorstel tot het
hervormen van het Burgerlijk Armbestuur
in een college van Maatschappelijk Hulpbe-
toon politiek zou ten grondslag liggen. Trou-
wens, het feit dat ook de heer Van Aken
dezelfde meening daaromtrent heeft uitge-
sproken, wijst er op, dat men toch zeer goed
op zakelijke gronden tot dit voorstel kan
komen.
Spreker staat bij zijn pleidooi voor Maat-
schappelijk Hulpbetoon nog niet in zoo'n slecht
gezelschap. Toen de vorige week een ver-
gadering werd gehouden van armbesturen in
ons land, is het door niemand minder dan Dr.
De Visser uitgesproken, dat de armbesturen
niet meer voldoen aan de eischen van dezen
tijd. Zijn burgemeester en wethouders van
meening, dat die spreker aldus ook zou ge-
sproken hebben met politieke bedoelingen
Wanneer spreker zich deze zaak indenkt,
dan heeft hij niet alleen op het oog wijziging
van het armibestuur ten behoeve van de
menschen die z.i. niet zouden moeten worden
verwezen om door het armbestuur te worden
geholpen, doch het Burgerlijk Armibestuur
is niet meer op de hoogte van zijn tijd. Dat
bllijikt toch voldoende uit hetgeen dit college
schrijft als toelichting op zijn begrooting voor
1931, dat voor ondersteuning aan uitgetrok-
ken werkloozen /1000 minder heeft geraamd,
aangezien het zich laat aanzien, dat de werk-
loosheid niet zal toenemen in verband met de
werken te Sluiskil! Wanneer het Burgerlijk
Armbestuur z66 iets schrijft en blijkt niet
beter op de hoogte te zijn van den stand der
werkloosheid in deze tijden en de verwachtin-
gen daaromtrent, geven ze zelf het beste
bewijs niet op de hoogte van hun tijd te zijn
en het noodige waamemingsvermogen te
missen.
Indien men toch gaat betoogen, dat de
werkloosheid minder zal zijn in verband met
de werkzaamheden aan een nieuwe fabriek,
juist op een bijdstip dat het werk aan die
fabriek afloopt, terwijl in dienzelfden tijd de
menschen die in dat college zitten op ander
gebied herhaaldelijk de crisis naar voren bren
gen, om te betoogen, dat het er zoo slecht
voorstaat, en hetgeen toch ook noodwendig
werkloosheid tengevolge moet hebben, blijkt
voldoende dat er iets aan zoo'n college hapert.
Het college geeft zich geen rekenschap, hoe
de wijze van verzorging sinds 1914 geheel is
veranderd en hoe daaromtrent geheel andere
begrippen zijn naar voren gekomen. Met
hetgeen zich verder in de maatschappij af-
speelt houden ze geen rekening. Spreker zou
daarover heele boomen kunnen opzetten, doch
zal daar niet te diep op ingaan. Zoo'n college
moest juist goed op de hoogte zijn van het
geen zich in de maatschappij afspeelt, en
daarin kan men toch niet gerust zijn, dat, of
schoon de leden weten, dat zich daarin een
ernstige crisis afspeelt, het college daarmede
als zoodanig geen rekening houdt, en dat het
niet voorziet, dat in den aanstaanden winter
belangrijk hoogere steunuitkeeringen zullen
noodig 2fjm. Dat het dit niet voorziet is een
groote fout en bewijst, dat het college niet
voor zijn taak berekend is.
Hetgeen spreker grieft is, dat het Burger
lijk Armbestuur veel te veel het standpunt
inneemt, dat de misere waarin de menschen
verkeeren, het gemis aan werk, de schuld is
van de personen zelf.
Men heeft nu echter ook op ander gebied
slachtoffers van de crisis. Ziet nu maar eens
naar de landbouwers. Deze kunnen thans,
met den besten wil der wereld hun puoducten
niet verkoopen. Welnu, bij een groot deel der
arbeiders is het niet anders. Die hebben geen
producten te verkoopen, doch presenteeren
him arbeidskrachten, waarvoor ze ook geen
koopers kunnen vinden.
De onmacht van het Burgerlijk Armbestuur
blijikt daaruit, dat het over het hoofd ziet dat
in den tijd dien we nu doorrpaken, heel andere
maatregelen zullen moeten worden getroffen
dan voorheen. Wanneer door steeds voort-
gaande rationalisatie In de bedrijven minder
werkkrachten noodig zijn, mogen zij die daar
door werkloos worden, toch niet het slacht-
offer worden dezer maatschappij.
Bji de beoordeeling dezer toestanden is na-
tuurlijk van groote beteekenis de samenstel-
ling van het armfbestuur. Doch men weet
hoe dat gaat. Feitelijk benoemt het Arm
bestuur zijn leden zelf. Het doet aan den
gemeenteraad een voordracht van candidaten,
en men weet wel, dat men hier al heel wat
moet boomen, om iemand in afwijking van
de aanbeveling gekozen te krijgen. Het Arm
bestuur moet gedemocratiseerd worden. Het
is een gebrek van dat college, dat niet vol
doende naar voren wordt gedragen, dat de
toestanden die we nu beleven een gevolg zijn
van de ontwikkeling der maatschappij en dat
de menschen die daarvan het slaehtoffer zijn
ook zoo goed mogelijk moeten worden gehol
pen om door het leven te komen.
Ook is een groote grief van spreker, dat,
waar de gemeenteraad groote bedragen ten
behoeve van het burgerlijk armbestuur voteert,
het college niet mededeelzaam is en als de
raad eens iets wenscht te weten geen ant
woord geeft of indien het dat wel doet zulks
beschouwt als een gunst.
Op grond daarvan zou hij een ander college
wenschen ,een college waar burgemeester en
wethouders verantwoordeliijik voor zijn, niet
om de bedragen besprekingen te gaan houden,
doch om controle te kunnen houden over de
algemeene geste. Hij meent, dat bij een col
lege voor armenzorg niet op den voorgrond
moest staan de koopmanschap hoe goedkoop
men het zal kunnen doen. Er zal daarin een
nieuwen geest moeten komen, de armenzorg
zal in nieuwe banen moeten worden geleid.
Men dient er op te werken, dat de kinderen
van menschen die thans voortdurend de zor
gen van het armbestuur behoeven later die
zorg kunnen ontberen, door hun zoo moge
lijk een andere toekomst te scheppen, dan
wanneer ze volwassen zijn ook weer maar te
leunen op den steun van het armbestuur.
Men moet er niet op zien om voor zulke kin
deren een bedrag uit te trekken voor vak-
opleiding, desnoods voor studie, als ze aanleg
hebben. Dat blijft thans alles achterwege,
vandaar dat hij pleit voor instellen van Maat-
schappelijk Hulpbetoon ter vervanging van
het Burgerlijk Armbestuur.
Zeker, burgemeester en wethouders kunnen
zich beroepen op een circulaire van gedeputeer-
de staten, hetgeen ze ook doen, dat tijdelijke
steun anders dan volgens de Armenwet alleen
mag verleend worden in geval van crisisom-
standigheden, die van tijdelijken aard zijn,
maar niemand zal nu toch kunnen ontkennen
dat we in een crisis leven, en indien er 66n
kring is die daaronder heeft geleden, zijn het
toch zeker wel de werklieden. Hij vindt het
schandelijk van gedeputeerde staten om in
deze tijden een dergelijke circulaire uit te
zenden. Hij verwacht, dat de raad zich daar
door toch niet zal laten weerhouden om vol-
doenden steun te verleenen aan hen, die er ook
in deze tijden weer het slechts aan toe zijn,
al was het alleen als protest tegen de hande-
lingen van gedeputeerde staten.
Het is foutief van burgemeester en wethou
ders om politiek te zoeken in een voorstel dat
beoogt om verbetering te brengen in toestan
den waarbij de armsten in de maatschappij
steeds het loodje leggen. Het is er hem niet
alleen om te doen te verkrijgen een instelling
voor Maatschappelijk Hulpbetoon, maar ook
om een anderen geest te krijgen in het Burger
lijk Armbestuur.
De heer BEDET moet er allereerst op wij-
zen, dat de heer Hamelink herhaaldelijk naar
voren heeft gebracht, dat er achter zijn stre-
ven ten deze geen politiek schuilt. Maar dan
moet men eens hooren wat het blaadje ,,Om-
hoog", arbeidersblad voor Zeeuwsch-Vlaande-
hen-Oost van Eebr. j.l. schrijft: ,,Zoowel bij
de begrooting voor 1928 als voor 1929 deed zij
(de fractie der S.D.A.P.) voorstellen in die
richting (een steunregeling voor uitgetrok-
ken werkloozen, los van het armbestuur),
maar beide keeren werden deze voorstellen
verworpen. Onder tegenstemmers in 1928
moeten gerekend worden:
van de liberalen de heeren Geelhoedt, Ver-
linde en De Bruijne;
van de amti's de heeren De Jager en
Scheele
van de Staatk. gereformeerden de heer Van
Cads and,
benevens de anti-revolutionaire, christelijk-
historischeheer Bedet.
Als men dat leest, ligt er naar sprekers
meening toch wel een paar duimen dik politiek
op. Dat door een lid dezer vergadering een
andere oplossing aan de hand wordt gedaan,
bewijst toch nog niet dat anderen die maar
moeten ovememen. Dat zal ieder lid toch
voor zichzelf moeten beoordeelen.
Vervolgens heeft de heer Hamelink het ge-
had over Dr. De Visser, een hoogstaand
figuur. Hij ziet echter over het hoofd, waf deze
bedoelde, toen hij het uitsprak, dat de rege
ling der armenverzorging niet meer voldeed
aan de eischen van den tegenwoordigen tijd,
dat gold namelijk de omstandigheid dat ker-
kelijke diaconien steeds minder aan him ver-
plichtingen nopens de verzorging hunner ar
men voldoen, en de zorg daarvoor maar aan
de maatschappij overlaten. Spreker kan er in
verband hiermede op wijzen, dat zijn kerkge-
nootschap in dat opzicht niet te kort schiet.
De heer HAMELINK: Zie, dht is politiek!
De heer BEDET: Het gaat bij den heer
Hamelink over het geheele armbestuur en hij
heeft gezegd, dat dit zich teveel op het stand
punt van 1914 houdt. Maar hoe is dat toch
in zijn brein opgekomen? Het burgerlijk arm
bestuur doet toch hetgeen aan dat college
is opgelegd? Wanneer men de cjjfers verge-
lijkt, in 1914 een begrooting van f 4000 en
in 1929 een van 23.000, dan meen ik dat
daaruit toch wiel blijkt, dat het armbestuur
zijn taak in het licht der nieuwe feiten en
omstandigheden wel begrijpt. De heer Hame
link had dit beter moeten bekijken.
Hij zegt, dat het college niet op de hoogte
is van zijn tijd, en dat het zoo moeilijk is,
daarin verandering te krijgen, wegens de ge-
ringe kans om de daarin zitting hebbenden
te vervangen.
Nu is het wel opmerkelijk, dat men het
indertijd zoo ver heeft gestuurd, dat spreker
als lid van dat college vervangen werd. Hij
werd buiten geworpen. Hij is later toch weer
binnengekomen. En dan is het college uitge-
breid van 7 tot 9 leden en zijn dan toch in dat
college zeker 2 vortruitstrevende menschen
benoemd, naar het verlangen van den heer
Hamelink.
De heer VAN DEN BULCK: Die 2 leden
worden natuurlijk overstemd.
De heer BEDET vervolgt, dat m&n in het
college reeds een breedsprakig lid had en men
heeft er toen nog een bij gekregen, maar of
het intellect er door vermeerderd is......?
De heer SCHEELE: Dat vermeerdert na
tuurlijk het intellect!
De heer BEDET betoogt, dat de heer
Hamelink in vele dingen mis is; de leden van
het college kunnen ieder voor zich invloed
uitoefenen op de uitkeeringen. Om de drie
maanden wondt de volledige lijst voorgelezen
en indien een der leden daarop aanmerkingen
heeft, dan komen deze in bespreking, En die
besprekingen hebben goede gevolgen, in de
richting van den heer Hamelink.
Hij zegt, dat er andere menschen in moeten,
maar er zijn er die pas in 1932 en 1934 aftre-
den en onder die laatsten behoort ook spre
ker en hij is niet voomemens te vertrekken,
al zou hij alleen blijven, dan zou hij het des
noods alleen doen.
De heer HAMELINK: Een dictatuur dus!
De heer BEDET: En wat de omzetting
van het Burgerlijk Armbestuur in een inrich-
ting voor Maatschappelijk Hulpbetoon ibetreft.
men moet niet denken, dat het dan anders
zou zijn, het is toch van voldoende bekend-
heid, het heeft in alle bladen gestaan, dat
ergens een bestuurder van Maatschappelijk
Hulpbetoon zoodanig met een bezemsteel
werd bewerkt, dat hij in het ziekenhuis
terecht kwam. Hier werd ik bij het armbe
stuur nog maar met een stoel bedreigd.
Ik heb er ook wel ooren naar, om verbete-
ringen in het leven te roepen. En dat zou ook
mogelijk zijn, als de kerkelijke armbesturen
niet zoo graag leefden op den rug van het
Burgerlijk Armbestuur, dan zou er wel een
regeling te treffen zijn en was ik daar best
voor te vinden. Dan had het Burgerlijk Arm
bestuur alleen te zorgen voor hen die buiten
de kerk staan. Men ziet te veel over het
hoofd, dat het Burgerlijk Armbestuur in nog
steeds toenemende mate maar alles moet
slikken. De kerken en partijkassen zouden
toch ook wel meer kunnen doen.
Wanneer spreker in een opgaaf van de
legaten en schenkingen leest, dat de R. K.
kerken in Nederland gedurende het jaar 1929
hebben gekregen niet minder dan /1.443.220,
dan meent hij dat van dit bedrag ook wel een
som zou kunnen dienstbaar zijn gemaakt aan
ondersteuning van de verdrukte armen dier
kerk.
De heer VAN AKEN is naar die dljfers
niet nieuwsgierig, die hebben we, zegt hij,
allemaal kunnen lezen.
De heer BEDET vervolgt, dat de heer
Hamelink klaagt, dat de verzorging der
armen niet deugt, maar hoeveel millioen
ligt ook al opgestapeld in de verschillende
kassen der arbeidersorganisaties Zou het
dan geen aanbeveling verdienen, dat nevens
de diaconien der kerken, de vereenigingen ook
eens een deel van hun gelden gingen besteden
aan ondersteuning van hunne behoeftige
leden
De heer VAN DRIEL verklaart, zich te
kunnen aansluiten bij hetgeen zijn partijgenoot
Hamelink hieromtrent heeft gezegd, en heeft
daaraan weinig toe te voegen. Alleen wil hij
verklaren, waarom zijn fractie jaarlijks hier-
op terugkomt. Toen na den oorlog het Natio-
naal Steun-Comito was opgeheven, werden
door den Bond van Transportarbeiders werk-
loozenkassen ingericht, waaruit de leden bij
werkloosheid gedurende 90 dagen per jaar
uitkeering konden krijgen. Die 90 dagen zijn
door de Minister later teruggebracht tot 78
dagen, vervolgens tot 60 en nu ten slotte op
42 dagen, of 21 in elk half jaar. Die werk-
loozenkas beschikt thans over een kapitaal van
556.000 en zou gaame uitkeering geven ge
durende 60 dagen per jaar, indien de Minis
ter dat maar wilde goedkeuren. De leden con-
tribueeren aan die kas 27 cent per week, en
daarvan krijgt men heel wat bij elkaar. En
de uitkeering zou nog langer kunnen duren,
indien de werkgevers aan de werkloozenver-
zekering ook hadden bij te dragen. Die zijn
daarvoor echter niet verantwoordelijk gesteld
en als de werkloozen reglementair uitgetrok-
ken zijn, worden ze verwezen naar het arm
bestuur.
Spreker heeft zich hierover in de afdeelin
gen een weinig scherp uitgelaten, maar hij
heeft aangehaald een geschiedenis, waarbij
aan een rechthebbende op uitkeering, alleen
op grond van een andere uitlegging die men
aan een vastgestelden regel gaf, door het
Burgerlijk Armbestuur onrechtmatig f 1,47 te
weinig werd uitgekeerd. Als zoo'n college een
mentialiteit bezit om door spitsvondigheden
van menschen die er toch al beroerd aan toe
zijn nog zoo'n bedrag af te pingelen, dan kan
men toch wel begrijpen, dat men den wensch
koestert dat om te zetten in een instelling
voor Maatschappelijk Hulpbetoon naar het
Rotterdamsch model.
Door het Burgerlijk Armbestuur is te ken
nen gegeven, dat ze het bedrag voor uitkee
ring aan werkloozen met 1000 hebben ver
minderd, omdat ze minder werkloosheid ver-
wachten. Doch er zijn menschen die nu al een
maand zijn uitgetrokken en daar zijn er onder
van de beste firma uit Ter Neuzen, want al
is er ook bij de Firma De Meijer over het
algemeen veel werk, door den aard der werk
zaamheden is de firma Van Cantfort toch
hier nog de firma waar het meest verloond
wordt. Het gevolg daarvan is, dat in den aan-
standen winter hoogere uitkeeringen zijn te
wachten en men zal er dan toch ook rekening
mee moeten houden, dat, indien we weer eens
zoo'n strengen winter zouden krijgen, dat de
menschen meer noodig hebben dan eten, en
ze ook meer voor olie en stooksel behoeven.
Gelukkig is het, dat de sluis weer zoover
gerepareerd is, dat er vermoedelijk van avond
nog een houtboot kan opschutten. Die wordt
dan toch voor onze haven met z'n werklieden
behouden.
Wat de gewone gealimenteerden van het
Burgerlijk Armbestuur betreft, die krijgen
maar net genoeg om niet dood te gaan. Spre
ker is van de werking van het Burgerlijk
Armbestuur goed op de hoogte. Hij maakte
er deel van, tot hij er op een eigenaardige
wijze is uitgegaan, als gevolg van het vast-
gestelde art. 3a van het Reglement van Orde.
De onwil die men echter heeft van het lid-
naatschap van dat college is van dien aard,
dat men toch zou gaan zeggen: Ik scheidt
er mede uit.
De heer COLSEN verklaart, ook te hebben
gepleit voor het inrichten eener andere rege
ling. Kunnen burgemeester en wethouders zoo-
iets niet ondenschrijven De heer Bedet heeft
weer betoogd dat door de kerk meer aan de
armen zou moeten worden gedaan en hij haaR
dan het bedrag aan, dat door de R.K. kerk
aan giften is ontvangen. Maar van dat bedrag
moet meer gedaan worden dan ondersteuning
aan de armen, dat is voor verschillende doel-
einden bestemd. Bovendien zal de R.K. kerk
in Nederland van alle genootschappen ook
wel het grootst aantal behoeftigen hebben.
Kunnen burgemeester en wethouders niet be-
vorderen de instelling van een ander instituut,
opdat er in'dit opzicht verbetering komen zal.
De heer HAMELINK wil nog in het kort
beantwoorden hetgeen door den heer Bedet
is aangeroerd.
Om te kunnen staven de bewering dat ach
ter het voorstel van spreker politiek zou
sohuilen, haalt hij een artikel van het
blaadje ,,Omhoog" aan, maar hij ontzenuwt
niet de opmenking van spreker, dat ztjm poli
tieke medestander de heer Van Aken ook ee«
andere regeling wenscht. De heer Bedet
heeft voorts opgemerkt, dat Dr. De Visser
wijziging van de Armenwet zou noodig ach-
ten, omdat de kerkelijke armbesturen hun
plicht niet zouden doen, maar het is aldus te
verstaan, dat de Armenwet zich niet meer
aanpast aan de tegenwoordige toestanden,
omdat de menschen die ondersteuning noodig
hebben meer en meer zijn aangewezen op de
openbare instellingen, omdat de zorg voor
de behoeftigen der kerken over hef hoofd
is gegroeid. Niet langer dan j.l. Zondag ge
leden heeft spreker het nog gehoord van een
Roomsch-Katholieken spreker, dat blijkens
de statistiek over het jaar 1928, dat was de
laatst bekende, door de openbare instellingen
82 of 83 procent van de uitkeeringen zijn ge
daan, en de rest door de kerkelijke of parti-
culiere instellingen. Het is de kerken boveu
het hoofd gegroeid.
De armen zijn bij, de publieke kassen ge
komen, omdat de kerkelijke kassen niet bij
machte waren voldoende te ondersteunen, en
van die kassen werd ook misbruik gemaakt,
omdat de menschen ten slotte daar heen trok-
ken, waar het meest gegeven werd. En <Je
heer Bedet kan nu altijd op hetgeen de Gere-
formeerde kerk in dat opzicht doet prat
gaan, omdat dit kerkgenootschap niet zooveel
armen heeft.
Spreker heeft het ook altijd vreemd gevon-
den, dat, hoewel de gemeenteraad zulke
belangrijke bedragen ter beschikking van het
Burgerlijk Armbestuur stelde, bij de benoe-
ming van leden altijd rekening moet gehouden
worden met personen van een bepaalde ker
kelijke richting. Indien spreker de zaak
politiek had willen aanpakken, had hij dit ook
naar voren kunnen brengen. Dat van wege
de gemeente aan een instelling een belangrijk
ibedrag aan subsidie wordt gegeven en dat de
raad, als hij eens ergens naar wil informeeren
van die begiftigde instelling nog niet eens een
antwoord krijgt, grieft hem zoals hij reeds
zeide bijzonder; men kon dan toch minst-
genomen de beleefdheidsvormen wel eens in
acht nemen. Hij zou daarom wenschen, dat
er een college kwam, waarvoor burgemeester
en wethouders verantwoordelijk waren, dan
kan men althans eens iets vragen.
Hij komt voorts terug op het angerrjmde,
dat het Burgerlijk Armbestuur de begrooting
voor uitkeering aan werkloozen met een be
drag gaat verminderen, juist op een tijdstip
dat men midden in een crisis zit, en de werk
loosheid zich uitbreidt.
Men zal hem in het licht van zulke feiten
toch niet ten kwade kunnen duiden, dat hij
den wensch uitspreekt, dat er voor de ver
zorging der armen eens nieuw bloed komen
zal, dat wat frisscher vloeit? De heer Bedet
zegt wel, dat bliji niet weggaat als lid van het
Burgerlijk Armbestuur, maarals de raad
het besluit neemt om dat college om te hou-
wen, is hij ineens van de sokken! De raad 1#
niet gehouden dat tegenwoordig college aan
te houden, omdat de heer Bedet daar zit. De
raad staat in elk geval nog boven het arm
bestuur.
Het staat thans z66, dat, als de raad een-
maal „ja" gezegd heeft over de begrooting.
hij verder niets meer te zeggen heeft, en dat
wil spreker voorkomen. Door den heer Bedet
is er op gewezen, dat er twee nieuwe men
schen in het Burgerlijk Armbestuur sijm
geduwd. Dat is juist. Maar, wat kan men
met z'n tweeen in een college van 7 menschen
uitrichten Dat is geen verhouding om daar
democpatische denkbeelden ingang te doen
vinden. Die menschen moeten zich bovendien
ook geheel in de zaken inwerken. De heer
Bedet zal hem moeten toegeven, dat men over
de armenzorg een heel ander inzicht moet
hebben, dan dat hetwelk in het Burgerl(k
Armibestuur overheerschend is, om in 'n rich
ting te komen zocals spreker zich die noodig
denkt. De leden doen daarvoor geen moeite
genoeg, om van de levensproblemen der me»-
schen voor wie ze te zorgen hebben op de
hoogte te komen. De heer Bedet heeft ge
wezen over de bedragen die thans worden
gevoteerd en dat vergeleken met den toestand
in het jaar 1914. Het gaat echter bij spreker
niet over de bedragen, maar over den geeat
waarin die worden besteed.
In plaats van de menschen van ouders op
kinderen te laten steunen op het armbestuur
moet men ze daaraan onttrekken. Men moet
b.v. de kinderen eener behoeftige weduwe
desnoods in de gelegenheid stellen om wat te
leeren, teneinde later een zelfstandige posilie
in de maatschappij te kunnen verwerven. Dat
is een heel andere weg, dan om het daarheec
te sturen, dat die kinderen zoodra ze daar-
toe maar eenigszins in staat zijn, luk raak
hier of daar te werk worden gesteld, om maar
wiat te kunnen gaan verdienen, zonder dat ge-
vraagd wordt of er op die wijze ook in de toe
komst wat van die kinderen terecht komt.
Men moet wat voor opheffing der menschen
doen, vooral der jongeren.
Zeker, de leden van het Burgerlijk Armbe
stuur zijn geen onmenschen, hij wil hen vd-
strekt niet beschuldigen, dat ze geen mede-
gevoel met de armen zouden hebben.
weet, dat b.v. de heer Bedet persoonlijk er
veel royaler voor zal staan, en er in sommlge
gevallen niet op zou zien om persoonlijk aan
iemand uit eigen zak 10 te geven. Maar als
de heeren als college bijeen zijn, dan zrjn ee
bang om de consequenties van hun goede hart
te aanvaarden, dan zijn ze bang om te veel
te geven, men zoekt een norm, terwijl men
elk geval op zichzelf zou dienen te beschou
wen.
Als het juist is, dat de lrjsten elke 3 maan
den op de vergadering van het college wor
den voorgelezen, schijnt men er dan toch niet
de noodige aandacht aan te wijden, want naar
spreker vernam komt het voor dat daarop de
namen van overleden personen voorkomen.
Maar de ondersteuning is naar zijn meening
ook niet in orde te brengen door het voor-
lezen eener lijst. Men moet van de behoeften
der te ondersteunen personen op de hoogte
zijn en dat krijgt men alleen door het opzoe-
ken van die menschen.
Spreker vindt het bovendien een gruwel,
dat men al die menschen op klaarlichten dag
naar het bureau van het armbestuur laat
komen, om daar hun ondersteuining te komen
halen; dat is grievend, men moest er die men-