kel 14 der wet van 15 Juii 1929 (staatsblad no. 388) gerangschikt in de tweede klasse. Artikel 2. Deze verordening treedt in werking met •ingang van 1 Mei 1931. d. tot plaatsing van de gemeente in de achtste klasse voor de heffing der personeele be lasting; VERORDENING betreffende de classifica- tie van de gemeente Zaamslag voor de heffing der personeele belasting. Artikel 1. De gemeente wordt voor de heffing der personeele belasting naar de eerste twee grondislagen ingedeeld: in de achtste klasse. Artikel 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van het belastingjaar 1931. e. tot wijiziging van het percentage, ge noemd in artikel 13 2 der wet op de perso neele belasting 1896 voor de gemeente Zaam- VERORDENING tot wijziging van het per centage, genoemd in artikel 13 2, der wet op de personeele belasting 1896, voor de gemeente Zaamslag. Artikel 1. In de plaats van het percentage, genoemd in artikel 13 2 der wet op de personeele belasting 1896, treedt het percentage 20. Artikel 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van het belastingjaar 1931. f. tot vervanging van belastingbedragen, voorkomende in de wet op de personeele be lasting 1896 door andere belastingbedragen voor de gemeente Zaamslag; VERORDENING tot vervanging van be lastingbedragen, voorkomende in de wet op de personeele belasting 1896, door andere belastingbedragen voor de gemeente Zaamslag. Artikel 1. De belastingbedragen, voorkomende in ar tikel 19 der wet op de personeele belasting 1896, worden voor deze gemeente als volgt door andere vervangen: f 1,50 wordt vervangen door 3, 4,50 6,— 7,50 9,— 10,50 13,50 16,50 19,50 24,— 28,50 33,— 39,— 45,— 51,— 58,50 66,— 73,50 15,— f 3,— 6,— 9 12,— 15,— 18,— 21,— 27 33,— 39,— 48,— 57,— 66,— 78,— 90,— 102,— 117,— 132,— 147,— 30,— Artikel 2. De belastingbedragen, voorkomende in ar tikel 23 der wet op de personeele belasting 1896, worden voor deze gemeente als volgt door andere vervangen; onder letter a wordt: 4,vervangen door 8, onder letter b wordt: 6,vervangen door 17,— 33,— 54,— 80,— 111,— 147,— 188,— 234,— 285,— 50,— 12,— F 12,— 34,— 66,— 108,— 160,— 222,— 294,— 376,— 468,— 570,— 100,— 24,— Artikel 3. De belastingbedragen, voorkomende in arti kel 24 1, der wet op de personeele belasting 1896, worden voor deze gemeente als volgt door andere vervangen: wordt vervangen door 3,onder b f 6, 10,— c 20,— 100,— d 200,— 100,— e 200,— Artikel 4. De belastingbedragen, voorkomende in artikel 29, der wet op de personeele belasting 1896, worden voor deze gemeente als volgt door andere vervangen: 25,wordt vervangen door 62,50 60,— ,,150,— 105,— 262,50 50,— ,,125,— Artikel 5. De belastingbedragen, voorkomende in artikel 30 1, der wet op de personeele belas ting 1896, worden voor deze gemeente als volgt door andere vervangen: f 6,onder b wordt vervangen door f 15, f 10,— c 25,— f 10,— d f 25,— Artikel 6. De belastingbedragen, voorkomende in ar tikel 3Ibis onder 4 en onder 5, letter c, der wet op de personeele belasting 1896, wor den voor deze gemeente als volgt door andere vervangen: wordt vervangen door f 6,onder 4, a, 1, f 15, 8,4, a, 2, 20, 2,I 4, lb, f 5,— f 40,j- 2,25 onder 4, b, wordt vervangen door 100,5,62%. f 85,b 2,50 onder 4, b, wordt vervangen door f 212,50 6,25. f 160,b 2,75 onder 4, b, wordt vervangen door 400,6,87%. /242,50 3,onder 4, b, wordt vervangen door 606,25 f 7,50. 15,onder 4, c, wordt vervangen door f 37,50. 10,onder 5, c, wordt vervangen door 25, Artikel 7. De belastingbedragen, voorkomende in ar tikel 31 sexies der wet op de personeele be lasting 1896, worden voor deze gemeente als Artikel 8. De belastingbedragen, voorkomende in ar tikel 31 undecies der wet op de persofieele belasting 1896, worden voor deze gemeente als volgt door andere vervangen: 20,wordt vervangen door 50, f 50,425, 35,87,50 Artikel 9. Deze verordening treedt in werking met ingang van het belasting jaar 1931. Aan den gemeenteraad. Brj de wet van 15 Juli 1929 Staatsblad no. 388, is tot stand gekomen een herziening van de financieele verhouding tusschen het Rijk en de gemeenten. De regeerimg wilde een tempering van de groote verschillen in den belastingdruk in de verschillende gemeenten van ons land bereiken door met afschaffing van de door de ge- gemeenten geheven belasting naar het in- komen of opcenten op de rijksinkomsten- belasting heffing van een in het geheele rijk gelijke belasting naar het inkomen met eene beperkte bevoegdheid der gemeenten tot heffing ten eigen bate van opcenten op die belasting De opbrengst dezer belasting, ver- meerderd met eenige andere inkomsten, zou dan bestemd worden om te verdeelen tusschen de gemeenten, bij welke verdeeling zou wor den rekening gehouden met de draagkracht der ingezetenen en met den druk van bepaald omsohreven uitgaven. De voorstellen der regeering zijn ten slotte, gewijzigd en. aangevuld, tot wet verheven. Wij meenen ons verder te moeten onthouden van theoretische beschouwingen omtrent het vraagstuk der financieele verhouding tusschen nijk en gemeenten in het algemeen, maar zullen ons bepalen tot het bespreken van die bepalingen der voormelde wet van Juli 1929, welke onmiddellijk verband houden met onze voorstellen. In de eerste plaats volgt dan eene opsom- ming van de inkomst enbronnenwelke de ge meenten tengevolge van het totstandkomen der wet verliezen en van die, welke in de plaats daarvan aan de gemeente zijn gegeven. De gemeenten verliezen: 1 ingaande 1 Mei 1931 het recht tot hef fing eener plaatselijke inkomstenbelasting of opcenten op de hoofdsom der rijksinkomsten- belasting, zoowel van eigen inwoners als van de forensen; 2. ingaande 1 Januari 1931 de uitkeering krachtens de wet van 24 Mei 1897en 3. ingaande 1 Mei 1931 het recht om meer dan 50 opcenten op de hoofdsom der ver mogensbelasting te heffen. De gemeenten krijgen: 1. ingaande 1 Mei 1931 een uitkeering uit het gemeentefonds, gevormd uit de opbrengst der door het rijk te heffen gemeentefonds- belasting in de jaarwedden van burgemeester en secretaris; 2. ingaande 1 Mei 1931 een uitkeering uit het hiervoor genoemde gemeentefonds van een nader vast te stellen bedrag per inwoner, welk bedrag wordt berekend aan de hand van een in de wet vermelde formule, waarin zoowel de draagkracht der ingezetenen als de druk van sommige uitgaven tot uitdrukking komen; 3. ingaande 1 Januari 1931 een uitkeering uit 's Rijks kas ten bedrage van van de opbrengst der hoofdsom van de grondbelas- ting voor de geibouwde en ongebouwde eigen- dommen; 4. ingaande 1 Mei 1931 de bevoegdheid tot het heffen eener woonforensenbelasting; 5. ingaande 1 Januari 1931 de opbrengst van de hoofdsom der personeele belasting, met bevoegdheid om zoowel heffingspercen- tage als belastingbedragen te wijizigen en voor sommige grondslagen geen belasting te hef fen, waardoor de opcentenheffing op de hoofd som dezer belasting desgewenscht kan ver- vallen; 6. ingaande 1 Mei 1931 de gelegenheid om voor de gemeentefondsbelasting de gemeente in te deelen in de tweede of derde klasse, waardoor een hoogere opbrengst wordt ver- kregen, welke rechtstreeks ten voordeele der gemeente komt, en 7. ingaande 1 Mei 1931 de bevoegdheid tot heffing van opcenten op de hoofdsom der gemeentefondsbelasting. Een zeer globale raming, mode in verband met de hiema volgende voorstellen, van de gev olg en der nieuwe wet kan dan voor deze gemeente als volgt worden opgezet. De gemeente verliest: a. de netto opbrengst der gemeentelijke in komstenbelasting, berekend naar den vermenigvuldigingsfactor 0.9 34000. b. de uitkeering ingevolge de wet van 1897, volgens de begroo- ting 1930, rond 6700, c. de opbrengst van' de opcenten op de hoofdsom der vermo- gensbelasting, voor zoover die het getal 50 te boven gaat nihil d. de opbrengst van de opcenten op de hoofdsom der personeele belasting, omdat deze hiema in de totale opbrengst dezer belasting, welke geheel aan de gemeente komt, is verwerkt, volgens de begrooting 1930, rond 5600. 2 der Wet op de personeele belasting 1896 wordt bepaald op 20 en de tarieven bedoeld in de artt. 19, 23, 24 1 worden verduibbeld en die in de artt. 30 1 31 sexies,; en 31 undecies met 2% worden ver- menigvuldigd 18000.— volgt door andere vervangen wordt vervangen door fl,50 f 3,75 f 15,— 3,25 f 37,50 8,12% f 21,50 f 5,25 53,75 13,12% f 32,— f 6,— 80,— 15,— 92,— f 8,50 230,— f 21,25 f 219,50 11,25 548,75 28,12% Totaal 46300. De gemeente krijgt: 1. de uitkeering in de jaarwedden van bur gemeester en secretaris, te stellen op het maximum ad f 3000. 2. de uitkeering uit het gemeen tefonds, naar aanleiding van de kennisgeving van den Minis ter van Financien enz., d.d. 24 Juni 1930 No. 1 te stellen op 13100, 3. van de opbrengst van de hoofdsom der grondibelasting 10700. Totaal f 26800.— Derhalve nog te dekken uit de inkomsten- bronnen 4, 5, 6 en 7 het verschil tusschen f 46300.— en /26800.— f 19700.—. In verband met de hierachter volgende voorstellen kunnen deze inkomstenbronnen worden geraamd als volgt: 4. opbrengst woonforensenbelasting nihil 5. verhooging wegens indeeling der gemeente voor de gemeen tefondsbelasting in de tweede klasse 1700. - 6. opbrengst der personeele belas ting, welke zoodandg is be rekend, dat de opcenten op de hoofdsom dezer belasting ver- vallen, de gemeente wordt ge- plaatst in de 8ste klasse, het percentage bedoeld in art. 13 Totaal f 19700. Naar aanleiding van het vorenstaande, en mede ter toelichting van de biji dit voorstel gevoegde ontwerp-besluiten, meenen wij Uwen raad nog het volgende te moeten mededeelen. Ad A. Gemeentelijke inkomstenbelasting. De opbrengst der gemeentelijke inkomsten belasting, welke ten gevolge van het inwer- kingtreden der hierboven besproken wet ver- valt, is geraamd op een bmtobedrag van 36000.Aangezien bij de begrooting een bedrag van f 2000.is geraamd voor kwade posten, kan de netto opbrengst welke de ge meente verliest, veilig worden gesteld op f 34000.—. Ad. b. Uitkeering wet 1897. De uitkeering, overeenkomstig de wet van 24 Mei 1897, bestond uit een bijdrage in de jaarwedden van burgemeester en secretaris tot een maximumlbedrag van f 600, benevens een vast bedrag van 1,69 per inwoner, welke uitkeering derhalve in totaal is te stellen op rond f 6700. Ad. c. Opcenten vermogensbelasting. Aangezien in deze gemeente het aantal opcenten op de hoofdsom der vermogensbelas ting 30 bedraagt, verliest deze gemeente door het ontnemen van het recht om een hooger aantal dan 50 opcenten te heffen, geen in komsten. Wei dient, met het oog op het gewijzigde art. 246c der gemeentewet, een formeele wij ziging in de heffingsverordening plaats te hebben. Er dient n.l. een bepalingte worden opgenomen, dat opcenten niet geheven worden op de aanslagen van hen, die binnen het rijk geen vaste woonplaats hebben. In verband hiermede bieden wij U hierbij ter vaststelling aan de ontwerp-besluiten I en II, respectieveliijk regelende de heffing en de invordering van opcenten op de hoofdsom der vermogensbelasting. Ad. d. Opcenten personeele belasting. Ook onder de werking der nieuwe wet is het mogelijk om opcenten te blijven heffen op de hoofdsom der personeele belasting. Waar echter de gemeente bevoegd is o.m. belastingpercentage's en belastingbedragen der personeele belasting te wijzigen en hiema wordt voorgesteld om van deze bevoegdheid gebruik te maken, zijn de thans geheven op centen van gemeente, rijk en provincie in de nieuwe tarieven verwerkt. Voorgesteld wordt derhalve, door vaststel ling van het hierna opgenomen ontwerp- besluit in, in te trekken de bestaande veror dening tot heffing alsmede die op de invor dering van de opcenten op de hoofdsom der personeele belasting, zulks ingaande 1 Janu ari 1931. Het op de begrooting geraamde bedrag wegens opcenten bedraagt f 5566,76. Ad 1. Uitkeering in de faarwedden van Burgemeester en Secretaris. De nieuwe wet kent aan de gemeenten toe een uitkeering van in de jaarwedden van burgemeester en secretaris, met een maxi mum van 3000 per jaar. Deze gemeente ontvangt derhalve de maximum uitkeering. Ad. 2. Uitkeering uit het gemeentefonds. De uitkeering uit het gemeentefonds wordt vastgesteld naar een in de wet opgenomen formule, waarin tot uitdrukking komen; a. de draagkracht der ingezetenen eener gemeente, door het belastbaar inkomen, zoo wel per aangeslagene als per inwoner der gemeente te vergelijken met het belastbaar inkomen per aangeslagene en per inwoner in het geheele rijk; b. de uitgaven voor politie en armenzorg het inbegrip van de voorzieningen tegen werk- loosheid, alsmede de verplichte uitgaven door de lager onderwijswet op de gemeente gelegd, alles berekend per inwoner der gemeente en dan vergeleken met het totaal bedrag der- zelfde uitgaven per inwoner van het rijk. Voor het vaststellen van deze uitkeering zijn door ons zeer uitvoerige gegevens moeten worden verstrekt. Blijkens schnijiven van de Ministers van Financien en Binnenlandsche Zaken en Land- bouw, d.d. 24 Juni 1930, No 1, afdeeling Generale Thesaurie en No. 7400, afdeeling Binnenlandsch bestuur is bericht ontvangen, dat aan de hand eener voorloopige bereke- ning de uitkeering per inwoner, bedoeld, in artikel 3, onder b, der wet van 15 Juli 1929 S 388 voor deze gemeente wordt geraamd op f 3.6806. De gemeente zal dus ontvangen berekend naar een zielental van 3561 3561 X 3.6806 13.106,61, afgerond /13.100. Ad. 3. van de opbrengst van de hoofd som der grondbelasting. De nieuwe wet kent aan de gemeenten toe 75 van de opbrengst van de hoofdsom der grondbelasting. Bij de begrooting 1930 is geraamd voor 80 opcenten op de hoofdsom der belasting op de gebouwde eigendommen 2460,35 en voor 20 opcenten op de hoofdsom der belasting op de ongebouwde eigendommen f 2245,02. De hoofdsom dier belastingen bedraagt dus 11.225,10 en f 3075,43, samen 14.300,53, waarvan 75 10.725,40, afgerond 10.700. Ad 4. Opbrengst woonforensenbelasting. De forensenbelasting, tot heffing waarvan de gemeenten thans nog verplicht zijn en welke in den regel beteekent een verzwaring der inkomstenbelasting voor hen, die door haar worden getroffen (het bedrag van den aanslag houdt alleen verband met het inko men van de belastingplichtigen), vervalt met ingang van 1 Mei 1931. Artikel 255 der gemeentewet, zooals dat artikel luidt krachtens art. 26 van de nieuwe financieele verhoudingswet, den Raad de be voegdheid gevende tot heffing eener woon forensenbelasting, verbiedt uitdrukkelijk het drukkelijk het bedrag dezer belasting middel- lijk of onmiddellijk afhankelijk te stellen van het inkomen of van een deel van het inkomen van belastingplichtigen. De woonforensenbe lasting moet, wanneer tot heffing daarvan wordt besloten waartoe de Raad niet meer verplicht, doch bevoegd is worden geheven naar den duur van het verblijf in de forensaal- gemeente, naar de huurwaarde der gemeubi- leerde woning, die in de forensaalgemeente beschikbaar is of naar andere bij gemeente lijke verordening vastgestelde grondslagen. Van inkomstenbelasting wordt zij dus ver- teringsbelasting. Waar hier door geen enkele vreemdeling eene gemeubileerde woning voor tijdelijk ver blijf ter beschikking wordt gehouden, wordt door ons de wenschelijkheid tot het invoeren van een woonforensenbelasting niet ingezien en voor eene eventueele opbrengst nihil ge raamd. Ad 5. Verhooging wegens indeeling der ge meente voor de gemeentefondsbelasting in de tweede klasse. Artikel 14 der wet van 15 Juli 1929 S 388 bepaalt, dat voor de heffing der gemeente fondsbelasting het zuiver inkomen, alvorens het tarief van artikel 15 daarop wordt toege- past, wordt verminderd met uen kinderaftrek van artikel 38 der wet op de inkomstenbelas ting 1924, en daarna wordt verhoogd met een bedrag, afhankelijk van de klasse, waarin de gemeente is gerangschikt. De genoemde verhooging bedraagt in ge meenten der eerste klasse voor gehuwden niets, voor ongehuwden 100, der tweede klasse voor gehuwden 100, voor ongehuwden 200, der derde klasse voor gehuwden 200 voor ongehuwden 300. De indeeling in klassen heeft derhalve tot gevolg, dat: in de gemeenten der eerste klasse een ge- huwde in de belasting wordt aangeslagen als hij een inkomen heeft van 800 of meer, een ongehuwde als hij een inkomen heeft van 700 of meer; in de gemeenten der tweede klasse een ge- huwde in de belasting wordt aangeslagen als hij een inkomen heeft van /700 of meer, een ongehuwde als hij een inkomen heeft van 600 of meer; in de gemeenten der derde klasse een ge- huwde in de belasting wordt aangeslagen als hij een inkomen heeft van f 600 of meer, een ongehuiwide als hij een inkomen heeft van f 500 of meer. De regeling komt dus hierop neer, dat in gemeenten der eerste, tweede en derde klasse gehuwden zonder kinderen met inkomens lager dan onderscheidenlijk f 800, 700 en 600 vrij; van belasting zijn, voor ongehuw den wordt dit onderscheideidijk f 700, 600 en f 500. Artikel 14 zegt verder, dat bij gemeente- verordening wordt bepaald, in welk van de drie hiervoren genoemde klassen de ge meente wordt geranigschikt. De classificatie kan voor verschillende gedeelten eener ge meente verschillend zijn. Bij gebreke van een verordening wordt de gemeente geacht te zijn ingedeeld in de eerste klasse. De opbrengst der gemeentefondsbelasting wordt zooals hiervoren reeds is uiteengezet, gestort in het gemeentefonds, waarvan de in komsten over de gemeenten worden verdeeld; echter met deze uitzondering (art. 19 der wet), dat hetgeen de gemeentefondsbelasting in een gemeente, ten gevolge van haar rang- schikking in de tweede of derde klasse, in hoofdsom meer opbrengt dan zij zou hebben opgebracht bij rangschikking in de eerste klasse rechtstreeks aan de gemeente wordt uitgekeerd. Deze meerdere opbrengst komt dus geheel aan de gemeente, waar zij wordt geheven ten goede. Uit eene opgemaakte berekening van de hoogere opbrengst ten behoeve van de ge meente bij rangschikking van de gemeente in de tweede klasse, blijkt dat aan de gemeente alsdan zou worden uitgekeerd f 1700, ter- wijl bij plaatsing in de derde klasse aan de gemeente zou worden uitgekeerd 3400 een en ander berekend naar de inkomens over het belastingjaar 19291930. Waar slechts noodig is een bedrag van f 1700 stellen wij u voor omdat dan geene opcenten op de gemeentefondsbelasting be- hoeven te worden geheven de gemeente in te deelen in de tweede klasse overeenkomstig het hierbij behoorende besluit. Ad. 6. Personeele belasting. Ten opzichte van de personeele belasting, welke in het vervolg geheel ten bate der ge meente komt, heeft de gemeenteraad ver schillende bevoegdheden gekregen waardoor de opbrengst dezer belasting en de druk daarvan kan worden beinvloed. Wat de opbrengst dezer belasting betreft zijn wij van meening dat deze ongeveer ge- lijk behoort te zijn aan de tegenwoordige hoofdsom verhoogd met de daarop ten be hoeve van de gemeente, provincie en het lee- ningsfonds geheven opcenten, welke opcenten derhalve in de tarieven der hiema toe te lichten ontwerp-regeling zijn verwerkt. Dit achten wij noodig om niet verplicht te zijn over 'te gaan tot heffing van opcenten op de gemeentefondsbelasting. Bij de totstandkoming der nieuwe wet is immers uitdrukkelijk uitgesproken dat de be- doeling voorzat om te komen tot tempering van de groote verschillen in belastingdruk, voorzoover de belasting naar het inkomen aangaat. De bevoegdheid tot opcentenheffing op de gemeentefondsbelasting werd daarbrj juist beperkt om de gemeenten te verplichten ook en zelfs in belangrijke mate de verteringsbelasting aan te wenden als sluit- post voor de gemeentebegrooting. De totale opbrengst van de personeele be lasting kan, naar de gemaakte berekening worden gesteld op rond 18000. De bevoegdheden, welke de raad verder heeft om den druk der personeele belasting te bepalen of te wijzigen, bestaan in: a. het indeelen der gemeente in een der negen klassen; b. het eventueel bepalen, dat voor een of meer den grondslagen mobilair, dienstboden, paarden, pleiziervaartuigen en biljarten geen belasting wordt geheven en het wijzigen der tarieven en belastingdragen voor de verschil lende grondslagen. Ter toelichting van de hierbij ter vaststel ling aangeboden regelingen, hebben wij de eer u omtrent elk deizer bevoegdheden het volgende mede te deelen: a. indeelen der gemeente in een der negen klassen. Alvorens tot beantwoording van de vraag, in welke klasse de gemeente behoort te wor den gerangschikt, te komen, dient onder het oog te worden gezien welken invloed de classi ficatie heeft en dan zien wij, dat met de classificatie verband houdt: rangschikt, te komen, dient onder het oog te worden gezien welken invloed de classificatie heeft en dan zien wij, dat met de classifi catie verband houdt: 1. de minimum belastbare huurwaarde der woningen 2. de som, die voor de berekening van de belastbare huurwaarde wordt afgetrokken voordat het belastingpercentage wordt toege- past; 3. de minimum belastbare huurwaarde, waarbij belasting naar de waarde der stof- feering wordt geheven; 4. het percentage, waarmede de belasting wordt verminderd in verband met inwonende kinderen. De gemeente is thans ingedeeld in de negende klasse. In verband hiermede bedraagt: De minimum belastbare huurwaarde der woningen f 50. De som, die van de huurwaarde als onbe- lastbaar wordt afgetrokken 45. De minimum belastbare huurwaarde waar bij belasting wordt geheven naar de waarde der stoffeering 80; het percentage van den kinderaftrek per kind: bij een belastbare huurwaarde van: 14 100 12 100—150 10 150—200 8 200250 6 250—300 4 300—350 2 350—400 In verband met het medegedeelde in de vergadering van den raad van 4 Juni 1928 komt het ons gawenscht voor de gemeente in te deelen in de achtste klasse. De minimum belastbare huurwaarde der woningen bedraagt dan /75; en de som die van de huurwaarde als onbelastbaar wordt af getrokken 70, terwijl de minimum belast bare huurwaarde waarbij belasting wordt ge heven naar de waarde der stoffeering be draagt f 105 en het percentage van den kin deraftrek per kind bedraagt: biji een belastbare huurwaarde van: 14 150 12 150—225 10 225—300 8 300—375 6 375450 4 450—525 2 525—600 Bij de bepaling van de klasse, waarin de gemeente behoort te worden ingedeeld dient maatstaf te zijn de vraag welke huur waarde de woningen hebben, waarin zijn ge- huisvest personen van wie redelijkerwijze geen belasting kan worden gevorderd. Het komt ons voor dat personen die een huis bewonen waarvan de huurwaarde niet hooger is dan f 1,50 per week van de per soneele belasting dienen te worden vrijgesteld. In verband met het bovenstaande stellen wij uwen raad voor door vaststelling van het hiema opgenomen ontwerp-besluit V te be palen, dat ingaande 1 Januari 1931 deze ge meente voor de personeele belasting zal wor den ingedeeld in de achtste klasse. b. het eventueel bepalen, dat voor een of meer der grondslagen mobilair, dienstboden, paarden, pleiziervaartuigen en biljarten geen belasting wordt geheven en het wijzigen der tarieven en belastingbedragen voor de ver schillende grondslagen. Wij kunnen geen vrijheid vinden voorstel len te doen om voor een of meer der grond slagen mobilair, dienstboden, paarden, plei ziervaartuigen of biljarten geen belasting te heffen en waar wij in den aanhef verklaard hebben van meening te zijn, dat de opbrengst van deze belasting ongeveer gelijk behoort te zijn door vaststelling van het hiema opge nomen ontwerp besluit VI en VH te bepalen, dat in de plaats van het percentage, genoemd in art. 13 2 der wet op de personeele be lasting 1896 treedt het percentage 20 en de belastingbedragen voorkomende in gemelde wet te vervangen door anderen. Ten slotte merken wij nog op, dat ingevolge art. 9 der nieuwe financieele verhoudingswet de uitkeeringen ingevolge artt. 3 en 4 om de vijf jaren opnieuw worden vastgesteld, voor het eerst weder over het jaar 19361937. De heer WISSE verklaart van de stukken kennis te hebben genomen en daarop geen aanmerking te hebben. De VOORZITTER gelooft ook, dat de ge meenteraad den gemeente-secretaris dank- baar mag zijn voor het in verband met de nieuwe financieele regeling tusschen rijk en gemeenten en de wijziging die in verband daarmede op belastinggebied noodig was, ge- presteerde werk. Zaamslag is een van de eerste gemeenten waar die regeling in be- handeling komt. Hij weet er van nabij een en ander van en noemt het een reuzenwerk. De tgd zal moeten leeren, of er later in de voorgestelde regeling wijziging zal moeten komen. De heer BARKER vraagt, of de ge- meentenaren van de nieuwe regeling voor- deel zullen hebben. De VOORZITTER antwoordt, dat door de wijziging der klasse-indeeling der gemeente voor de personeele belasting een aantal men- schen geen personeele belasting meer zullen behoeven te betalen, terwijl de aanslagen van anderen verminderd zullen worden. Men zal de regeling nu zoo eens een jaar moeten laten werken. De SECRETARIS antwoordt op een ge- stelde vraag, dat de rijksuitkeering eens om de 5 jaar opnieuw wordt vastgesteld. Aan den heer DE REGT antwoordt hij, dat de raad voor wat de personeele belasting be treft telken jare wijziging kan aanbrengen. De VOORZITTER merkt op, dat de nieuwe regeling is ingevoerd op een meer gelijke hef fing voor de gemeenten te krijgen. De heer VAN HOEVE wijst er op, dat de uitkeering aan de gemeente per inwoner slechts 3,68 bedraagt; dat vindt zijn oorzaak daarin, dat er een zeer voordeelig jaar voor het burgerlijk armbestuur in de berekening zit. Dat is een gevolg van de omistandigheid dat de kerkelrjke armbesturen tegenover hunne armen zoo goed hun plicht doen, en er weinig naar het Burgerlijk Armbestuur om ondersteuning behoefden aan te kloppen. De heer HAAK: Wij zijn nu dus de dupe van onze zuinigheid. De VOORZITTER: Ik zie dat zoo niet in; wij hebben gelukkig ook het geld niet moe ten uitgeven. De heer HAAK: Maar op het oogenblik hebben wij er toch nadeel van. Hiji schaart zich ook aan de zijde van den heer Bakker en wil eens afwachten hoe de regeling werkt. Alvorens tot de vaststelling der verorde- ningen wordt overgegaan, komt nog in be- handeling: een adres van de Vereeniging Afdeeling Ter Neuzen en Omstreken van den Ned. Bond van Koffiehuis-Restauranthouders en Slijters, gevestigd te Ter Neuzen, luidende als volgt: de afdeeling Ter Neuzen en Omstreken van den Ned. Bond van Koffiehuis-Restaurant houders en Slijters, gevestigd te Ter Neuzen; dat Uw Raad een belastingverordening zal hebben samen te stellen in verband met de nieuwe regeling ten aanzien van de heffing der personeele belasting, geschapen door de Wet tot herziening van de financieele ver houding tusschen het Rijk en de Gemeenten; dat Uw Raad het in de hand zal hebben, om wijziging te brengen in den bestaanden toestand ten aanzien van het heffen van be lasting op billards; dat voor het geval iemand voor zijn eigen genot een billard in zijn woning houdt, dit ongetwijfeld een bron van heffing mag wor den voor een verteringsbelasting, welke de personeele belasting is; dat echter het heffen van belasting op werktuigen en gereedschappen, welke de ne- ringdoende noodig heeft voor zijn broodwin- ning, toch zeker in strijd is met alle billijk- heid en dus, voor zoover zulk een bepaling mocht bestaan, het hoog tijd wordt haar uit den weg te ruimen; dat dit volkomen van toepassing is op het heffen van personeele belasting op billards, geplaatst in voor het publiek toegankelijke koffiehuizen en adressante Uw Raad daarom beleefd durft te verzoeken dezen grondslag uit de personeele belasting, voor zoover ztj

Krantenbank Zeeland

Ter Neuzensche Courant / Neuzensche Courant / (Algemeen) nieuws en advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen | 1930 | | pagina 7