ALGEMEEN NIEUWS- EN APVERTENTIEBLAD VOOR ZEEUWSCH-VLAANDEREN.
Eerste Blad.
HEER EN "BAA I
8525
V&IJDAG 9
1930
70s Jaarga. g
Heerschen in het leven.
FEUILLETOH,
Vampier-Vleugel
BINNENLAND.
■-lOM"
2)
SAX ROHMER.
ZOSOcLptrotu
tUiKENVGEB
OPGEFORT...
Fa A. VAN OVERBEEKE-LEUNIS,
ABONNEMENTSPRIJS: Binnen Ter Neuzen 1,40 per 3 maanden Buiten Ter Neuzen
fr. per post /1,80 per 3 maanden Bij voor uitbetaling fr. per post /6,60 per jaar
Voor Belgig en Amerika 2,25, overige lan den 2,60 per 3 maanden fr. per post
Abonnementen voor het buitenland alleen brj vooruitbetaling.
Oltgeefster: Flrma P. J. VAN DE SANDE-
GIBO 38150 TELKFOON No. 25.
ADVERTENTI8N: Van 1 tot 4 regels 0,80 Voor elken regel meer /0,2G.
Grootere letters en cliches worden naar plaatsruimte berekend.
Handelsadvertentien brj regelabonnement te gen verminderd tarief, betwelk op aanvraag
verftrijgbaar is. tnzending van advertentien liefst een dag voor de uitgave.
'k
DIT BLAD VERSCHIJNT IEDEBEN MAA NDAG-, WOENSDAG- en VBIJDAGAVOND.
Als wij eens met een paar woorden
moesten teekenen het leven van de meeste
menschen om ons heen (en ook wel van
onszelf), zouden wij waarschijnlijk er al
heel weinig ver-af zijn, indien wij beweer-
den, dat hun leven kan worden genoemd:
een overheerscht leven. De meeste men
schen zijn niet zelf heer en meester in hun
leven, maar zij worden beheerseht en zij
zijn overmeesterd. Zij zijn geknecht, en
niet zij heerschen in het leven, maar het
leven beheerseht, overheerscht hen. Dit is
toch eigenlijk een mensch-onwaardig be-
staan. Wij hooren deze uitdrukking vaak
gebruiken, maar dan meestentijds in be-
trekking tot andere omstandigheden. Dan
wordt ons geteekend een sleurleven of een
leven in (meer ouderwetsche of meer mo-
derne) slavernij, en als men ons dan zoo'n
leven heeft geteekend en er niet zelden
de kleuren wat heel dik heeft opgelegd,
dan wordt er soms met eenigszins ge-
maakte verontwaardiging en ook wel eens
met gefingeerde sentimentaliteit gevraagd:
,,moet een leven, zooals wij het u hier tee-
kenden, nu genoemd worden: een mensch-
waardig bestaan En dan wacht men
niet eens op ons antwoord, neen, men is
er tevoren reeds absoluut zeker van, dat
niemand het meer zal of kan opnemen tot
verdediging van zoo n bestaan, en dat in-
tegendeel iedereen dadelijk zal toegeven:
dat ons geteekende leven kon zeker niet
menschwaardig worden genoemd.
Maar wanneer wij die zelfde uitdruk
king thans hier gebruiken, en dus ook
spreken van een ,,niet menschwaardig be
staan", dan kan het zeer wel zijn, dat onze
qualificatie een leven betreft, dat aan den
buitenkant en dus voor het oog heel mooi
en weelderig en gemakkelijk schijnt, maar
waar wij dus'een langeren tijd rustig van
moeten kennis nemen, voordat wij met
onze slotsom voor den dag kunnen komen.
Het kan alles zoo prachtig lijken; zoo
iemand kan zich baden in luxe, zoo iemand
kan rustig en kalm zijn jaren doorleven,
zonder dat bijzondere zorgen of moeielijk-
heden zijn leven verbitteren of vergallen,
en dan kan het toch zeer wel zijn, dat wij
bij langduriger beschouwing moeten
komen tot de conclusie, dat zoo'n leven
toch gaat en staat, reilt en zeilt beneden
peil.
En waren dergelijke levens nu maar
zeldzaam kwamen zij maar weinig voor.
Ook dan nog zou het de moeite kunnen
loonen om te trachten hier verbetering te
brengen, maar neen, dergelijke levens zijn
heelemaal niet zeldzaam, integendeel, van
der meeste menschen levens moet worden
getuigd, dat hun leven blijft beneden dat-
gene wat het zijn kon en moest. Zij leven
niet, zij worden geleefd, zij heerschen niet
in het leven, maar hun leven beheerseht
en overheerscht hen. En wij woelen dat
door
Vervolg.
,,Mr. Harley", begon hij met een eigen-
aardige hooge stem de zooveelste
tegenstrijdigheid bij een type als het zijne
,,ik voel me bepaald bezwaard dat ik...
hoe zeg je dat in t Engelsch... dat ik be-
slag leg op uw ongetwijfeld kostbaren tijd,
zonder zeker te zijn, dat, wat ik te ver-
tellen heb, het rechtvaardigt".
Hij sprak vloeiend, lichtelijk rhetorisch
Engelsch. Zijn zinnen waren wel wat
schools geconstrueerd, maar behalve dat,
een licht accent en het feit, dat. hij telkens
zijn beweringen onderbrak met ,,hoe
zeg je dat in 't Engelsch?" wat meer
een nerveuze gewoonte dan een nood-
zakelijk zich-bedenken was, zou men ae-
dacht hebben, dat men in hem een £n-
gelschman voor had, die jaren buitens-
Fands geweest was, Ik kreeg den indruk,
dat hij in zijn jeugd en misschien nu ook
nog, veel Engelsch gelezen had en dat
bleek naderhand ook het geval te zijn.
„Neemt u plaats, Kolonel Menendez",
noodde Harley hem met vriendelijke voor-
komendheid uit. „Mijn werkdag is offi-
cieel afgeloopen, maar als u geen bezwaar
heeft tegen de aanwezigheid van mijn
vriend, Nlr. Knox, wil ik u met het meeste
genoegen te woord staan".
Bij die woorden alimlachte hij op de
beminnelijke manier, hem eigen.
Tenzij de zaak, die u hierheen
voert, uitsluitend een professioneele
quaestie is", ging hij voort, ,,want dan
moet ik u vragen, veertien dagen geduld
als een jammeren toestand, wij zien daarin
iets, dat anders kon en moest zijn.
Wat jagen zij door het leven heen, en
hoe leven zij niet op buitenissigheden:
wat genieten zij weinig van het leven, echt
en volop! Ik heb eens een oudere dame,
die toch werkelijk geen gemakkelijk leven
had, hooren betuigen, dat zij was van
leer, dat een mensch in zijn leven moest
genieten wat er te genieten was. Dat
klonk wat vreemd, aat klonk misschien
zelfs wat in den toon van het Epicurei-
sche: ,,Laat ons eten en drinken, en vroo-
lijk zijn, want morgen sterven wij", maar
dat was toch in werkelijkheid niet zoo
bedoeld, neen, het was veeleer mij een
bewijs van gezonden zin en van het ver-
heugend feit, dat deze persoon, ondanks
al de verdrietelijkheden, beslommerinaen
en teleurstellingen, die ook haar niet oe-
spaard waren gebleven, toch wist te heer
schen in het leven. Maar van de meeste
aardbewoners kan iets dergelijks zeker
niet worden beweerd!
En dan verschuilen wij ons misschien
ook nog achter allerlei bekende woorden,
of zelfs achter teksten: Dan komen wij
misschien aan met uitdrukkingen, die
Roiheinsche schrijvers gebruikten, als het
veel-gebruikte „ik zie het betere en ik keur
het goed, maar toch volg ik het slechtere
na, of denken wij niemand minder dan
Paulus op onze hand te hebben, die ge-
schreven heeft ,,ik weet dat in mij, dat
is in mijn vleesch, geen goed woont of
het nog meer bekende: ,,het goede dat ik
wil, dat doe ik niet; maar het kwade, dat
ik niet wil, dat doe ik", terwijl wij dan
daarbij maar heelemaal ter zijde laten de
allerbelangrijkste kwestie, of die apostel
werkelijk, toen hij dat woord gebruikte en
neerschreef, bedoeld heeft om te zeggen,
dat dit op dat moment nog zijn ervaring
en dus de constateerina was van zijn
toenmaligen leVenstbestand.
Allereerst stellen wij dus dit voorop en
vast: der meeste menschen leven is nog
zeer van een heerschen af. Moet ik nog
wijzen op allerlei grootere en kleinere
bijzonderheden? Zal ik nog er aan her-
inneren, hoe weinig wij ons weten te
verheffen boven de kleine dingen, hoe
weinig en zelden wij werkelijk los zijn van
het aardsche en vergankelijke, hoe slecht
wij het kunnen hebben vaak, dat anderen
onze meening niet in alien deele zijn toe-
gedaan; en zal ik dan nog iets zeggen van
ons humeur, van onze buien, of over al
die dreigende onweertjes? Moet ik er nog
aan her'inneren, hoe weinig echt vertrou-
wen er vaak is in onze ziel, hoe vaak wij
wankelmoedig zijn en ongeduldig, hoe
jaloersch wij dikwijls zijn op anderer
(soms alleen nog maar schijnbaren) voor-
spoed!
En nu zijn er drie mogelijkheden. Twee
noem ik nu aanstonds, en de derde moge-
lijkheid noem ik straks aan het slot van
mijn artikel. De twee mogelijkheden, die
ik thans noem, zijn deze: vooreerst dit,
dat wij dan toch maar de allures gaan
aannemen, alsof wij in het leven zouden
heerschen. Maar wij voelen alien oogen-
blikkelijk, dat dit onwaarachtig is. De j
tweede mogelijkheid is, dat wij ons bij dit j
overheerscht word'-n" eenvoudig gaan
neerleggen, en du.f den strijd maar op-
geven. Maar dit is den mensch onwaar-
dig. Van Boeddha wordt verhaalt, dat
hij als kind was groot geworden in een
soort Paradijs-tuin, waar heel de gebroken
werkelijkheid van het leven ver buiten zijn
aanschouwing en denken was gelaten.
Maar toen ontsnapte hij, en kwam hij
achtereenvolgens in aanraking met al de
ellenden van het echte leven. Hij ont-
moette eerst een oude van dagen, vervol-
gens een zieke, en eindeliik zag hij een
lijk. Toen besloot Boeddha monnik te
worden. Zullen wij dit misschien ook
maar doen? Is dit wellicht voor ons de
derde mogelijkheid? Neen, een Christen
weet en heeft iets beters. Een Christen
is een, die Christus ontmoet heeft, den
Levensvorst, Hem, Die al de smarten en
verdrietelijkheden op zich heeft laten aan-
komen en Die dat alles heeft overwonnen.
Die heerschte in het leven.
Wij zullen nu zeker niet beproeven om
psychologisch te doorgronden of uiteen te
rafelen het zieleleven van den Levens
vorst. Het zij ons genoeg er een ding van
te zeggen: Hij heerschte, maar niet
met geweld. Heerschen heeft in onze
ooren altijd een naren bijklank. Als wij
van heerschen hooren. denken wij bijna
oogenblikkelijk aan iets hards of aan een
soort dwingelandij. Zoo krijgt heerschen
al gouw een onzedelijke bijbeteekenis. Bij
Jezus zien wij heerschen op zijn best en
op het edelst. Hij heerschte door te
dienen. Hij ging niet luid of luider
roepen om anderen te overstemmen, Hij
ging niet druk doen of reclame maken.
Toch heerschte Hij. Welk een majesteit
lag er ten alien tijde £ver dat leven! Het
"was bij Jezus geen „aggressieve ongeweld-
dadigheid", maar onaewelddadige agre-
sieviteit". Hij heerschte den heelen tijd
en overal. Hij beheerschte wii noemen
nu maar enkele punten. Hij beheerschte
Zijn eigen tereohtzitting en Zijn eigen
terechtstelling. Hij besliste ook Zijn eigen
ter-dood-veroordeeling, want indien Jezus
het niet gewild had, zou Hij niet ter dood
zijn gebracht. Hij verlost zichzelf niet,
maar Hij verloste anderen te meer. Hij
betrouwde op God tot het einde toe, en
zoo ging Hij den dood in, heerschend over
het leven tot in den dood.
schen in het leven. Kan en zal nu ons
leven anders en beter kunnen worden?
Als het kan, zal dat alleen gebeuren in
gemeenschap met Christus.
Dat is nu ook juist het Christendom.
Christendom is meer dan het accepteeren
van een bepaalde levens- en wereldbe-
scjiouwing. Christendom is meer dan het
geloovig aannemen van een of meer leer-
stellingen. Christendom is leven het leven
van Christus. Christendom is een-zijn
met Hem den Levensvorst. Christen zijn
is een gaan heerschen in het leven. Niet
slechts na het leven doch reeds in het
letten. En wie n\i met Christus een wordt
door het geloof, die ontvangt iets van Zijn
kracht. Jezus Zelf heeft gezegd: „Die
in,Mij blijft en Ik in hem, die draagt veel
vrucht". Dan gaat het. Dan wordt het
goed. Laten wij diet Christelijk leven
vooral niet te laag aanslaan. Het Chris
telijk leven is heerschen. Heerschen door
te dienen. Heerschen door de minste te
willen zijn. Maar daarom is het juist zoo
heerlijk.
En daar heeft de wereld behoefte aan.
De menschen, die zeggen, dat het Chris
tendom hen niet voldoet, en die misschien
wel durven beweren, dat het Christendom
heeft afgedaan hebben maar al te veel
reden om hun opinie met feiten te staven.
Zij kunnen met succes (of met wat zij
ddn succes noemen) wijzen op al dat
minder krachtige en minderwaardige,
dat onder ons openbaar wordt. Zijn deze
menschen nog terug te winnen? Ik voor
mij geloof, dat er daartoe slechts een mid-
del is, en dat is dit: dat zij gaan inzien,
dat ons leven werkelijk door ons geloof is
gekomen op een hooger peil.
Daarom mogen de Christenen tot welke
formatie of richting zij overigens ook
mogen behooren, ten deze wel zeer actief
en waakzaam zijn. Telkens weer is er
een kans. Wordt die verzuimd, dan raken
wij weer een eind verder achterop. Maar
als wij werkelijk door Christus in het
leven heerschen, dan verheerlijken wij
Zijn naam, en komt Zijn Rijk, en zal groot
worden het getal van hen, die het be-
wijzen, dat de Levensvorst niet alleen Zijn
zaak tot een goed einde heeft gebracht,
ntaar dat Hij, die onze zaak tot Zijn zaak
heeft willen maken, ook Zijn overwinning
tot de onze maakt.
Er is een mooie uitdrukking, die wel
eens van andere of gene gebruikt wordt,
en die ten deze alles zegt, indien er van
iemand wordt beweerd, dat hij of zij was
„een beheerseht persoon". Alleen een
beheerschte kan heerschen. En zoo was
Jezus, Hij vooral, Hij alleen. Het is dan
ook waarlijk geen wonder, dat Hij niet
bleef in het graf. De Levensvorst kon
van den dood niet gehouden worden.
En nu wij. Wij hebben eerst gezien,
hoe der meeste menschen leven is een
overheerscht leven. Wij hebben daarna
gezien, hoe Jezus' leven was een heer-
te hebben. Ik sta namelijk juist op het
punt, om met mijn vriend hier, op reis te
gaan."
„0, ja zei de Kolonel, terwijl hii zijn
hoed en stok op een klein tafeltje legde
en, wat vermoeid, neerzonk in den leeren
club-fauteuil, dien Harley naar het bureau
getrokken had. ,,Het spijt me, als ik on-
gelegen kom. Maar mijn zaak gedoogt
geen uitstel en dat ik mij tot u wend, ge-
schiedt op aanraden van mijn vriend,
Senor Don Merry del Val, den Spaan-
schen gezant."
Bij d ie woorden keek hij met een bijna
hulpbehoevende uitdrukking in zijn oogen
naar Harley op. Ik stond op, om weg te
gaan.
„Blijf zitten, Knox", verzocht Harley
kortaf; meteen daarop keerde hij zich
weer naar zijn bezoeker: ,,Gaat u voort
zei hij. „Mr. Knox heeft me versdieidene
malen geassisteerdjuist bij gevallen
waar het op voorzichtigheid en tact aan-
kwam, en ik kan u de verzekering geven,
dat u op zijn discretie evenzeer rekenen
kunt als op de mijne. Hij schoof een
kistje sigaren naar zijn bezoeker toe:
„Wilt u rooken?"
,,Neen. dank u," was het antwoord. ,,Ik
rook wel, maar uitsluitend mijn ei^en
een bijzonder soort sigaretten.
Meteen ihaalde hij een klein pakje rijst-
papier te voorschijn en scheurde er een
blaadje uit. Daarna stak hij twee lange,
geelbruine vingers in zijn vestzakje, legde
het plukje tabak op het stukje papier en
rolde in een ommezien een keurige sigaret.
Twee tellen daarna had hij haar al opge-
stoken ook. Zijn vingervlugheid was be-i
wonderenswaardig, ongelooflijk Hij zag
mijn verbazing, want nij trok zijn zware
donkere wenkorauwen op en zei:
..Oefening baart kunst, nietwaar zei
hij, liet met een licht schouderophalen den
smeulenden lucifer in een aschbakje val-
len, sloeg zijn eene been over het andere
en begon nerveus-vlug te rooken. Ik be-
keek hem belangstellend. De man voelde
zich niet op zijn gemak, zag ik; er was iets
dat hem hinderde... iets werkelijks of iets
imaginairsMisschien dat......
,,Goed", zei hij opeens. ,,Dan zal ik
maar beginnen. Maar ik verwaoht niet
anders, IVlr. Harley, dan dat u hetgeen ik
u vertellen ga, eerder als een gevolg van
wat men gewoonlijk zenuwen noemt, dan
als bewijs van de werkzaamheden van 'n
macht, die tegen me gekeerd is, opvatten
zult".
Paul Harley keek den spreker opmerk-
zaam aan. Dan:
,,Wilt u daarmee zeggen dat u iemand
serieus van kwaadwillige bedoelingen ten
opzichte van u verdenkt
Kolonel Menendez knikte langzaam.
„Ja, dat wil ik ermee zeggen."
„Ten opzichte van uw lichaam of op
een andere manier
„Ten opzichte van mijn lichaam... zeer
gedecideerd ten opzichte van mijn
lichaam."
„Hm zei Harley. Hij reikte naar het
kastje naast zich. greep een blikje tabak,
dat op het bovenblad stond eraf en begon
langzaam zijn pijp te stoppen.
„U heeft waarschijnlijk gegronde rede-
nen voor die verdenking
,,Als ik geen gegronde redenen had.
Mr. Harley, zou ik'u met dit geval niet
zijn komen lastig vallen. Maar nu ik hier
zit,... nu ik gehoorzaamd heb aan den
dwang, mezelf opgelegd, om naar u toe te
gaan, vind ik het heel moeilijk, om niet te
zeggen ondoenlijk, om u die gegronde
redenen uit te leggen.
De waardige uitdrukking van het ge-
bruinde gezicht werd verdrongen door een
zekere verlegenheid en het was duidelijk
te zien, dat Kolonel Menendez naar de
juiste woorden zocht, om zijn uitlegging
te beginnen.
Harley zette het blikje weer op het
ECHTE FRIESCHB
(Ingez. Med.)
gegeven antwoord op zijn schriftelijke vragen.
Over dit verzoek zou Donderdag worden be-
slist.
Zonder beraadslaging of stemming wordt
aangenomen een aantal conclusies van Kamer-
commissies.
Hiema is aan de orde het ontwerp tot
wijziging van de Gemeentewet.
Dr. Vos (lib.) noemt als voordeelen van de
huidige Gemeentewet de autonomie, de ver-
antwoordelijkheid en de controle op uitvoerende
organen. De ontwikkeling van vele gemeen-
ten is dan ook te danken aan den inhoud der
huidige Gemeentewet.
Daarom acht spreker het juist, dat in deze
wijziging de grondslagen der oude wet zijn
behouden. De verantwoordelijkheid voor sa-
menwerking tusischen gemeenten dient te blrj-
ven bij burgemeester en wethouders.
Spreker juicht het toe, dat de Minister
terugnam de bepaling, die den burgemeester
interpellabel maakte in politie-zaken, doch be-
treurt, dat de bepaling werd teruggenomen,
die de vrouw benoembaar verklaarde tot bur
gemeester en secretaris.
De regeering schijnt gebukt te zijn voor
zekere politieke elementen: Ook meeht spre
ker, dat het initiatief tot samenwerking van
gemeenten moet blijven bij gedeputeerde sta-
ten.
DE WERKELOOSHEID IN HET
VISSCHERIJBEDRIJF TE IJMUIDEN.
De werkloosheid in het visscherijbedrijf te
IJmuiden blijft nog steeds van grooten om-
vang. En nu de zomer in aantocht is, be-
staat er geen vooruitzicht, dat het beter zal
worden. Alleen zal de haringvisscherij aan
verschillenden werk geven.
TWEEDE KAMER.
Vergadering van Woensdag.
De voorzitter deelt mede, dat de afdeelingen
hebben benoemd tot voorzitters de heeren
Marchant, Heemskerk, Schokking, Nolens en
Coign.
De conclusie-Hulsbos, waarover Dinsdag is
beraadslaagd, wordt verworpen met 58 tegen
26 stemmen.
De heer De Visser (comm.) vraagt verlof
tot het houden van een interpellatie over de
actie tegen de z.g. geloofsvervolging in Rus-
land, naar aanleiding van het aan sprekei
MET
kastje en streek een lucifer aan. Hij stak
zijn pijp op en knikte een paar maal ge-
moedelijk, alsof hij wilde zeggen: „Ik
begrijp het volkomen." In werkelijkheid
begreep hij er waarschijnlijk evenveel of
beter, even weinig van als ik en be-
schouwde hij het, ook even als ik, als een
van de veel-voorkomende gevallen, waar-
bij een man van onbesproken levenswan-
del plotseling overvallen wordt door een
obsessie, de absolute overtuiging, dat hij
door een of ander mysterieus, niet te de-
finieeren gevaar bedreigd wordt.
Onze bezoeker inhaleerde diep; dan:
,Nu zit u natuurlijk op feiten te wachten,
ging hij voort op een manier, die het be
wijs was van een ernstige poging om zijn
gedachten zuiver onder woorden te bren
gen. ,,En die zijn zoo schaarsch en zoo
hoe zeg je dat in 't Engelsch, zoo vaag,
zoo schimmig, dat u, als ik ze u verteld
heb, me stellig als het slachtoffer van een
idee fixe zult beschouwen. Om te begin
nen geloof ik heb ik redenen te geloo-
ven, dat iemand me, van mijn huis hier
heen, nagegaan heeft."
,,Zoo 1 zei Paul Harley deelnemend;
dit antwoord had hij, evenals ik, verwacht
en dat bevestigde de obsessie-theorie.
,,Een lid van uw huishouding
,Nee... zeer zeker niet!"
Heeft u dengeen, die u nagegaan heeft
aezien
,,Maar m'n waarde heer riep Kolonel
Menendez uit de verbazing maakte zijn
accent sterker hoorbaar „als ik hem...
of haar gezien had, zou zoo veel me dui
delijk geworden zijn... zoo veel! Ik heb
hem nog nooit gezienalleen gehoord
of gevoeld zijn tegenwoordigheid ge-
voeld. bedoel ik."
,,Op wat voor manier vroeg Harley,
terwijl hij achterover leunde en het leven-
dige gezicht voor hem aandachtig bestu-
deerde.
Twee of drie keer, als ik het licht in
Alvorens elders te koopen, vrage men
eerst prijs bij
TER NEUZEN.
(Ingez. Med.)
mijn slaapkamer uitgedaan had en ik keek
over het grasveld, dat onder het raam van
mijn kamer ligt, heb ik de schaduw van
iemand gezien, die hoe zeg je dat in
het Engelsch? voortsloop, langs de
struiken van de border voortsloop
,,Een schaduw
,,Ja, een schaduw. Degeen, van wien
de schaduw afkomstig was, kreeg ik niet
te zienAls hij zich bewoog zag je
de schaduw op het gras".
,,Is het geen gezichtsbedrog geweest...
een tak, die heen en weer waaide bijvoor-
beeld
„Nee, zeer zeker niet. Ik spreek over
ervaringen tijdens bladstille nachten, als
de maan helaer scheen".
Misschien was het de schaduw van
een landlooper of zoo," opperde Harley.
,,U heeft het toch over een huis buiten, is
't niet
,,'t Was geen landlooper, verklaarde
Kolonel Menendez met nadruk. ,,'t was
geen landlooper. Ik wou, dat ik kon ge-
looven, dat het zoo iemand geweest was...
En dan hebben we de poging van een
maand geleden, om bij me in te breken.
De houding van Paul Harley wees op
een ontwakende belangstelling. Hij had
bemerkt, evenals ik, dat het optreden en
de manier van spreken van onzen bezoe
ker een groot verschil vertoonde met de
houding "en het spreken van iemand, die
aan een dwangidee lijdt, het slag patien-
ten, waarmee nij, door zijn werk, veel in
aanraking was gekomen.
„Heeft u bewijzen voor die bewering
vroeg hij belangstellend.
„Ik heb zijn voetstappen gehoord......
ik had last van insomnia slapeloosheid
ja, ik was bang, dat wil ik eerlijk be-
kennen cn daardoor kon ik niet
slapen."
(Wordt vervolgd.)