ALGEMEEN NIEUWS- EN APVERTENTIEBLAD VOOR ZEEUWSCH-VLAANDEREN. Eerste Blad. HEER EN "BAA I 8525 V&IJDAG 9 1930 70s Jaarga. g Heerschen in het leven. FEUILLETOH, Vampier-Vleugel BINNENLAND. ■-lOM" 2) SAX ROHMER. ZOSOcLptrotu tUiKENVGEB OPGEFORT... Fa A. VAN OVERBEEKE-LEUNIS, ABONNEMENTSPRIJS: Binnen Ter Neuzen 1,40 per 3 maanden Buiten Ter Neuzen fr. per post /1,80 per 3 maanden Bij voor uitbetaling fr. per post /6,60 per jaar Voor Belgig en Amerika 2,25, overige lan den 2,60 per 3 maanden fr. per post Abonnementen voor het buitenland alleen brj vooruitbetaling. Oltgeefster: Flrma P. J. VAN DE SANDE- GIBO 38150 TELKFOON No. 25. ADVERTENTI8N: Van 1 tot 4 regels 0,80 Voor elken regel meer /0,2G. Grootere letters en cliches worden naar plaatsruimte berekend. Handelsadvertentien brj regelabonnement te gen verminderd tarief, betwelk op aanvraag verftrijgbaar is. tnzending van advertentien liefst een dag voor de uitgave. 'k DIT BLAD VERSCHIJNT IEDEBEN MAA NDAG-, WOENSDAG- en VBIJDAGAVOND. Als wij eens met een paar woorden moesten teekenen het leven van de meeste menschen om ons heen (en ook wel van onszelf), zouden wij waarschijnlijk er al heel weinig ver-af zijn, indien wij beweer- den, dat hun leven kan worden genoemd: een overheerscht leven. De meeste men schen zijn niet zelf heer en meester in hun leven, maar zij worden beheerseht en zij zijn overmeesterd. Zij zijn geknecht, en niet zij heerschen in het leven, maar het leven beheerseht, overheerscht hen. Dit is toch eigenlijk een mensch-onwaardig be- staan. Wij hooren deze uitdrukking vaak gebruiken, maar dan meestentijds in be- trekking tot andere omstandigheden. Dan wordt ons geteekend een sleurleven of een leven in (meer ouderwetsche of meer mo- derne) slavernij, en als men ons dan zoo'n leven heeft geteekend en er niet zelden de kleuren wat heel dik heeft opgelegd, dan wordt er soms met eenigszins ge- maakte verontwaardiging en ook wel eens met gefingeerde sentimentaliteit gevraagd: ,,moet een leven, zooals wij het u hier tee- kenden, nu genoemd worden: een mensch- waardig bestaan En dan wacht men niet eens op ons antwoord, neen, men is er tevoren reeds absoluut zeker van, dat niemand het meer zal of kan opnemen tot verdediging van zoo n bestaan, en dat in- tegendeel iedereen dadelijk zal toegeven: dat ons geteekende leven kon zeker niet menschwaardig worden genoemd. Maar wanneer wij die zelfde uitdruk king thans hier gebruiken, en dus ook spreken van een ,,niet menschwaardig be staan", dan kan het zeer wel zijn, dat onze qualificatie een leven betreft, dat aan den buitenkant en dus voor het oog heel mooi en weelderig en gemakkelijk schijnt, maar waar wij dus'een langeren tijd rustig van moeten kennis nemen, voordat wij met onze slotsom voor den dag kunnen komen. Het kan alles zoo prachtig lijken; zoo iemand kan zich baden in luxe, zoo iemand kan rustig en kalm zijn jaren doorleven, zonder dat bijzondere zorgen of moeielijk- heden zijn leven verbitteren of vergallen, en dan kan het toch zeer wel zijn, dat wij bij langduriger beschouwing moeten komen tot de conclusie, dat zoo'n leven toch gaat en staat, reilt en zeilt beneden peil. En waren dergelijke levens nu maar zeldzaam kwamen zij maar weinig voor. Ook dan nog zou het de moeite kunnen loonen om te trachten hier verbetering te brengen, maar neen, dergelijke levens zijn heelemaal niet zeldzaam, integendeel, van der meeste menschen levens moet worden getuigd, dat hun leven blijft beneden dat- gene wat het zijn kon en moest. Zij leven niet, zij worden geleefd, zij heerschen niet in het leven, maar hun leven beheerseht en overheerscht hen. En wij woelen dat door Vervolg. ,,Mr. Harley", begon hij met een eigen- aardige hooge stem de zooveelste tegenstrijdigheid bij een type als het zijne ,,ik voel me bepaald bezwaard dat ik... hoe zeg je dat in t Engelsch... dat ik be- slag leg op uw ongetwijfeld kostbaren tijd, zonder zeker te zijn, dat, wat ik te ver- tellen heb, het rechtvaardigt". Hij sprak vloeiend, lichtelijk rhetorisch Engelsch. Zijn zinnen waren wel wat schools geconstrueerd, maar behalve dat, een licht accent en het feit, dat. hij telkens zijn beweringen onderbrak met ,,hoe zeg je dat in 't Engelsch?" wat meer een nerveuze gewoonte dan een nood- zakelijk zich-bedenken was, zou men ae- dacht hebben, dat men in hem een £n- gelschman voor had, die jaren buitens- Fands geweest was, Ik kreeg den indruk, dat hij in zijn jeugd en misschien nu ook nog, veel Engelsch gelezen had en dat bleek naderhand ook het geval te zijn. „Neemt u plaats, Kolonel Menendez", noodde Harley hem met vriendelijke voor- komendheid uit. „Mijn werkdag is offi- cieel afgeloopen, maar als u geen bezwaar heeft tegen de aanwezigheid van mijn vriend, Nlr. Knox, wil ik u met het meeste genoegen te woord staan". Bij die woorden alimlachte hij op de beminnelijke manier, hem eigen. Tenzij de zaak, die u hierheen voert, uitsluitend een professioneele quaestie is", ging hij voort, ,,want dan moet ik u vragen, veertien dagen geduld als een jammeren toestand, wij zien daarin iets, dat anders kon en moest zijn. Wat jagen zij door het leven heen, en hoe leven zij niet op buitenissigheden: wat genieten zij weinig van het leven, echt en volop! Ik heb eens een oudere dame, die toch werkelijk geen gemakkelijk leven had, hooren betuigen, dat zij was van leer, dat een mensch in zijn leven moest genieten wat er te genieten was. Dat klonk wat vreemd, aat klonk misschien zelfs wat in den toon van het Epicurei- sche: ,,Laat ons eten en drinken, en vroo- lijk zijn, want morgen sterven wij", maar dat was toch in werkelijkheid niet zoo bedoeld, neen, het was veeleer mij een bewijs van gezonden zin en van het ver- heugend feit, dat deze persoon, ondanks al de verdrietelijkheden, beslommerinaen en teleurstellingen, die ook haar niet oe- spaard waren gebleven, toch wist te heer schen in het leven. Maar van de meeste aardbewoners kan iets dergelijks zeker niet worden beweerd! En dan verschuilen wij ons misschien ook nog achter allerlei bekende woorden, of zelfs achter teksten: Dan komen wij misschien aan met uitdrukkingen, die Roiheinsche schrijvers gebruikten, als het veel-gebruikte „ik zie het betere en ik keur het goed, maar toch volg ik het slechtere na, of denken wij niemand minder dan Paulus op onze hand te hebben, die ge- schreven heeft ,,ik weet dat in mij, dat is in mijn vleesch, geen goed woont of het nog meer bekende: ,,het goede dat ik wil, dat doe ik niet; maar het kwade, dat ik niet wil, dat doe ik", terwijl wij dan daarbij maar heelemaal ter zijde laten de allerbelangrijkste kwestie, of die apostel werkelijk, toen hij dat woord gebruikte en neerschreef, bedoeld heeft om te zeggen, dat dit op dat moment nog zijn ervaring en dus de constateerina was van zijn toenmaligen leVenstbestand. Allereerst stellen wij dus dit voorop en vast: der meeste menschen leven is nog zeer van een heerschen af. Moet ik nog wijzen op allerlei grootere en kleinere bijzonderheden? Zal ik nog er aan her- inneren, hoe weinig wij ons weten te verheffen boven de kleine dingen, hoe weinig en zelden wij werkelijk los zijn van het aardsche en vergankelijke, hoe slecht wij het kunnen hebben vaak, dat anderen onze meening niet in alien deele zijn toe- gedaan; en zal ik dan nog iets zeggen van ons humeur, van onze buien, of over al die dreigende onweertjes? Moet ik er nog aan her'inneren, hoe weinig echt vertrou- wen er vaak is in onze ziel, hoe vaak wij wankelmoedig zijn en ongeduldig, hoe jaloersch wij dikwijls zijn op anderer (soms alleen nog maar schijnbaren) voor- spoed! En nu zijn er drie mogelijkheden. Twee noem ik nu aanstonds, en de derde moge- lijkheid noem ik straks aan het slot van mijn artikel. De twee mogelijkheden, die ik thans noem, zijn deze: vooreerst dit, dat wij dan toch maar de allures gaan aannemen, alsof wij in het leven zouden heerschen. Maar wij voelen alien oogen- blikkelijk, dat dit onwaarachtig is. De j tweede mogelijkheid is, dat wij ons bij dit j overheerscht word'-n" eenvoudig gaan neerleggen, en du.f den strijd maar op- geven. Maar dit is den mensch onwaar- dig. Van Boeddha wordt verhaalt, dat hij als kind was groot geworden in een soort Paradijs-tuin, waar heel de gebroken werkelijkheid van het leven ver buiten zijn aanschouwing en denken was gelaten. Maar toen ontsnapte hij, en kwam hij achtereenvolgens in aanraking met al de ellenden van het echte leven. Hij ont- moette eerst een oude van dagen, vervol- gens een zieke, en eindeliik zag hij een lijk. Toen besloot Boeddha monnik te worden. Zullen wij dit misschien ook maar doen? Is dit wellicht voor ons de derde mogelijkheid? Neen, een Christen weet en heeft iets beters. Een Christen is een, die Christus ontmoet heeft, den Levensvorst, Hem, Die al de smarten en verdrietelijkheden op zich heeft laten aan- komen en Die dat alles heeft overwonnen. Die heerschte in het leven. Wij zullen nu zeker niet beproeven om psychologisch te doorgronden of uiteen te rafelen het zieleleven van den Levens vorst. Het zij ons genoeg er een ding van te zeggen: Hij heerschte, maar niet met geweld. Heerschen heeft in onze ooren altijd een naren bijklank. Als wij van heerschen hooren. denken wij bijna oogenblikkelijk aan iets hards of aan een soort dwingelandij. Zoo krijgt heerschen al gouw een onzedelijke bijbeteekenis. Bij Jezus zien wij heerschen op zijn best en op het edelst. Hij heerschte door te dienen. Hij ging niet luid of luider roepen om anderen te overstemmen, Hij ging niet druk doen of reclame maken. Toch heerschte Hij. Welk een majesteit lag er ten alien tijde £ver dat leven! Het "was bij Jezus geen „aggressieve ongeweld- dadigheid", maar onaewelddadige agre- sieviteit". Hij heerschte den heelen tijd en overal. Hij beheerschte wii noemen nu maar enkele punten. Hij beheerschte Zijn eigen tereohtzitting en Zijn eigen terechtstelling. Hij besliste ook Zijn eigen ter-dood-veroordeeling, want indien Jezus het niet gewild had, zou Hij niet ter dood zijn gebracht. Hij verlost zichzelf niet, maar Hij verloste anderen te meer. Hij betrouwde op God tot het einde toe, en zoo ging Hij den dood in, heerschend over het leven tot in den dood. schen in het leven. Kan en zal nu ons leven anders en beter kunnen worden? Als het kan, zal dat alleen gebeuren in gemeenschap met Christus. Dat is nu ook juist het Christendom. Christendom is meer dan het accepteeren van een bepaalde levens- en wereldbe- scjiouwing. Christendom is meer dan het geloovig aannemen van een of meer leer- stellingen. Christendom is leven het leven van Christus. Christendom is een-zijn met Hem den Levensvorst. Christen zijn is een gaan heerschen in het leven. Niet slechts na het leven doch reeds in het letten. En wie n\i met Christus een wordt door het geloof, die ontvangt iets van Zijn kracht. Jezus Zelf heeft gezegd: „Die in,Mij blijft en Ik in hem, die draagt veel vrucht". Dan gaat het. Dan wordt het goed. Laten wij diet Christelijk leven vooral niet te laag aanslaan. Het Chris telijk leven is heerschen. Heerschen door te dienen. Heerschen door de minste te willen zijn. Maar daarom is het juist zoo heerlijk. En daar heeft de wereld behoefte aan. De menschen, die zeggen, dat het Chris tendom hen niet voldoet, en die misschien wel durven beweren, dat het Christendom heeft afgedaan hebben maar al te veel reden om hun opinie met feiten te staven. Zij kunnen met succes (of met wat zij ddn succes noemen) wijzen op al dat minder krachtige en minderwaardige, dat onder ons openbaar wordt. Zijn deze menschen nog terug te winnen? Ik voor mij geloof, dat er daartoe slechts een mid- del is, en dat is dit: dat zij gaan inzien, dat ons leven werkelijk door ons geloof is gekomen op een hooger peil. Daarom mogen de Christenen tot welke formatie of richting zij overigens ook mogen behooren, ten deze wel zeer actief en waakzaam zijn. Telkens weer is er een kans. Wordt die verzuimd, dan raken wij weer een eind verder achterop. Maar als wij werkelijk door Christus in het leven heerschen, dan verheerlijken wij Zijn naam, en komt Zijn Rijk, en zal groot worden het getal van hen, die het be- wijzen, dat de Levensvorst niet alleen Zijn zaak tot een goed einde heeft gebracht, ntaar dat Hij, die onze zaak tot Zijn zaak heeft willen maken, ook Zijn overwinning tot de onze maakt. Er is een mooie uitdrukking, die wel eens van andere of gene gebruikt wordt, en die ten deze alles zegt, indien er van iemand wordt beweerd, dat hij of zij was „een beheerseht persoon". Alleen een beheerschte kan heerschen. En zoo was Jezus, Hij vooral, Hij alleen. Het is dan ook waarlijk geen wonder, dat Hij niet bleef in het graf. De Levensvorst kon van den dood niet gehouden worden. En nu wij. Wij hebben eerst gezien, hoe der meeste menschen leven is een overheerscht leven. Wij hebben daarna gezien, hoe Jezus' leven was een heer- te hebben. Ik sta namelijk juist op het punt, om met mijn vriend hier, op reis te gaan." „0, ja zei de Kolonel, terwijl hii zijn hoed en stok op een klein tafeltje legde en, wat vermoeid, neerzonk in den leeren club-fauteuil, dien Harley naar het bureau getrokken had. ,,Het spijt me, als ik on- gelegen kom. Maar mijn zaak gedoogt geen uitstel en dat ik mij tot u wend, ge- schiedt op aanraden van mijn vriend, Senor Don Merry del Val, den Spaan- schen gezant." Bij d ie woorden keek hij met een bijna hulpbehoevende uitdrukking in zijn oogen naar Harley op. Ik stond op, om weg te gaan. „Blijf zitten, Knox", verzocht Harley kortaf; meteen daarop keerde hij zich weer naar zijn bezoeker: ,,Gaat u voort zei hij. „Mr. Knox heeft me versdieidene malen geassisteerdjuist bij gevallen waar het op voorzichtigheid en tact aan- kwam, en ik kan u de verzekering geven, dat u op zijn discretie evenzeer rekenen kunt als op de mijne. Hij schoof een kistje sigaren naar zijn bezoeker toe: „Wilt u rooken?" ,,Neen. dank u," was het antwoord. ,,Ik rook wel, maar uitsluitend mijn ei^en een bijzonder soort sigaretten. Meteen ihaalde hij een klein pakje rijst- papier te voorschijn en scheurde er een blaadje uit. Daarna stak hij twee lange, geelbruine vingers in zijn vestzakje, legde het plukje tabak op het stukje papier en rolde in een ommezien een keurige sigaret. Twee tellen daarna had hij haar al opge- stoken ook. Zijn vingervlugheid was be-i wonderenswaardig, ongelooflijk Hij zag mijn verbazing, want nij trok zijn zware donkere wenkorauwen op en zei: ..Oefening baart kunst, nietwaar zei hij, liet met een licht schouderophalen den smeulenden lucifer in een aschbakje val- len, sloeg zijn eene been over het andere en begon nerveus-vlug te rooken. Ik be- keek hem belangstellend. De man voelde zich niet op zijn gemak, zag ik; er was iets dat hem hinderde... iets werkelijks of iets imaginairsMisschien dat...... ,,Goed", zei hij opeens. ,,Dan zal ik maar beginnen. Maar ik verwaoht niet anders, IVlr. Harley, dan dat u hetgeen ik u vertellen ga, eerder als een gevolg van wat men gewoonlijk zenuwen noemt, dan als bewijs van de werkzaamheden van 'n macht, die tegen me gekeerd is, opvatten zult". Paul Harley keek den spreker opmerk- zaam aan. Dan: ,,Wilt u daarmee zeggen dat u iemand serieus van kwaadwillige bedoelingen ten opzichte van u verdenkt Kolonel Menendez knikte langzaam. „Ja, dat wil ik ermee zeggen." „Ten opzichte van uw lichaam of op een andere manier „Ten opzichte van mijn lichaam... zeer gedecideerd ten opzichte van mijn lichaam." „Hm zei Harley. Hij reikte naar het kastje naast zich. greep een blikje tabak, dat op het bovenblad stond eraf en begon langzaam zijn pijp te stoppen. „U heeft waarschijnlijk gegronde rede- nen voor die verdenking ,,Als ik geen gegronde redenen had. Mr. Harley, zou ik'u met dit geval niet zijn komen lastig vallen. Maar nu ik hier zit,... nu ik gehoorzaamd heb aan den dwang, mezelf opgelegd, om naar u toe te gaan, vind ik het heel moeilijk, om niet te zeggen ondoenlijk, om u die gegronde redenen uit te leggen. De waardige uitdrukking van het ge- bruinde gezicht werd verdrongen door een zekere verlegenheid en het was duidelijk te zien, dat Kolonel Menendez naar de juiste woorden zocht, om zijn uitlegging te beginnen. Harley zette het blikje weer op het ECHTE FRIESCHB (Ingez. Med.) gegeven antwoord op zijn schriftelijke vragen. Over dit verzoek zou Donderdag worden be- slist. Zonder beraadslaging of stemming wordt aangenomen een aantal conclusies van Kamer- commissies. Hiema is aan de orde het ontwerp tot wijziging van de Gemeentewet. Dr. Vos (lib.) noemt als voordeelen van de huidige Gemeentewet de autonomie, de ver- antwoordelijkheid en de controle op uitvoerende organen. De ontwikkeling van vele gemeen- ten is dan ook te danken aan den inhoud der huidige Gemeentewet. Daarom acht spreker het juist, dat in deze wijziging de grondslagen der oude wet zijn behouden. De verantwoordelijkheid voor sa- menwerking tusischen gemeenten dient te blrj- ven bij burgemeester en wethouders. Spreker juicht het toe, dat de Minister terugnam de bepaling, die den burgemeester interpellabel maakte in politie-zaken, doch be- treurt, dat de bepaling werd teruggenomen, die de vrouw benoembaar verklaarde tot bur gemeester en secretaris. De regeering schijnt gebukt te zijn voor zekere politieke elementen: Ook meeht spre ker, dat het initiatief tot samenwerking van gemeenten moet blijven bij gedeputeerde sta- ten. DE WERKELOOSHEID IN HET VISSCHERIJBEDRIJF TE IJMUIDEN. De werkloosheid in het visscherijbedrijf te IJmuiden blijft nog steeds van grooten om- vang. En nu de zomer in aantocht is, be- staat er geen vooruitzicht, dat het beter zal worden. Alleen zal de haringvisscherij aan verschillenden werk geven. TWEEDE KAMER. Vergadering van Woensdag. De voorzitter deelt mede, dat de afdeelingen hebben benoemd tot voorzitters de heeren Marchant, Heemskerk, Schokking, Nolens en Coign. De conclusie-Hulsbos, waarover Dinsdag is beraadslaagd, wordt verworpen met 58 tegen 26 stemmen. De heer De Visser (comm.) vraagt verlof tot het houden van een interpellatie over de actie tegen de z.g. geloofsvervolging in Rus- land, naar aanleiding van het aan sprekei MET kastje en streek een lucifer aan. Hij stak zijn pijp op en knikte een paar maal ge- moedelijk, alsof hij wilde zeggen: „Ik begrijp het volkomen." In werkelijkheid begreep hij er waarschijnlijk evenveel of beter, even weinig van als ik en be- schouwde hij het, ook even als ik, als een van de veel-voorkomende gevallen, waar- bij een man van onbesproken levenswan- del plotseling overvallen wordt door een obsessie, de absolute overtuiging, dat hij door een of ander mysterieus, niet te de- finieeren gevaar bedreigd wordt. Onze bezoeker inhaleerde diep; dan: ,Nu zit u natuurlijk op feiten te wachten, ging hij voort op een manier, die het be wijs was van een ernstige poging om zijn gedachten zuiver onder woorden te bren gen. ,,En die zijn zoo schaarsch en zoo hoe zeg je dat in 't Engelsch, zoo vaag, zoo schimmig, dat u, als ik ze u verteld heb, me stellig als het slachtoffer van een idee fixe zult beschouwen. Om te begin nen geloof ik heb ik redenen te geloo- ven, dat iemand me, van mijn huis hier heen, nagegaan heeft." ,,Zoo 1 zei Paul Harley deelnemend; dit antwoord had hij, evenals ik, verwacht en dat bevestigde de obsessie-theorie. ,,Een lid van uw huishouding ,Nee... zeer zeker niet!" Heeft u dengeen, die u nagegaan heeft aezien ,,Maar m'n waarde heer riep Kolonel Menendez uit de verbazing maakte zijn accent sterker hoorbaar „als ik hem... of haar gezien had, zou zoo veel me dui delijk geworden zijn... zoo veel! Ik heb hem nog nooit gezienalleen gehoord of gevoeld zijn tegenwoordigheid ge- voeld. bedoel ik." ,,Op wat voor manier vroeg Harley, terwijl hij achterover leunde en het leven- dige gezicht voor hem aandachtig bestu- deerde. Twee of drie keer, als ik het licht in Alvorens elders te koopen, vrage men eerst prijs bij TER NEUZEN. (Ingez. Med.) mijn slaapkamer uitgedaan had en ik keek over het grasveld, dat onder het raam van mijn kamer ligt, heb ik de schaduw van iemand gezien, die hoe zeg je dat in het Engelsch? voortsloop, langs de struiken van de border voortsloop ,,Een schaduw ,,Ja, een schaduw. Degeen, van wien de schaduw afkomstig was, kreeg ik niet te zienAls hij zich bewoog zag je de schaduw op het gras". ,,Is het geen gezichtsbedrog geweest... een tak, die heen en weer waaide bijvoor- beeld „Nee, zeer zeker niet. Ik spreek over ervaringen tijdens bladstille nachten, als de maan helaer scheen". Misschien was het de schaduw van een landlooper of zoo," opperde Harley. ,,U heeft het toch over een huis buiten, is 't niet ,,'t Was geen landlooper, verklaarde Kolonel Menendez met nadruk. ,,'t was geen landlooper. Ik wou, dat ik kon ge- looven, dat het zoo iemand geweest was... En dan hebben we de poging van een maand geleden, om bij me in te breken. De houding van Paul Harley wees op een ontwakende belangstelling. Hij had bemerkt, evenals ik, dat het optreden en de manier van spreken van onzen bezoe ker een groot verschil vertoonde met de houding "en het spreken van iemand, die aan een dwangidee lijdt, het slag patien- ten, waarmee nij, door zijn werk, veel in aanraking was gekomen. „Heeft u bewijzen voor die bewering vroeg hij belangstellend. „Ik heb zijn voetstappen gehoord...... ik had last van insomnia slapeloosheid ja, ik was bang, dat wil ik eerlijk be- kennen cn daardoor kon ik niet slapen." (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Ter Neuzensche Courant / Neuzensche Courant / (Algemeen) nieuws en advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen | 1930 | | pagina 1