ALGEMEEN NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR ZEEUWSCH VLAANDEREN. No. 8410 Vrijdag 9 Augustus 1929. 69e Jaargang Eerste Blad. Mannelijk Christendom. ABONNEMENTSPRIJS: FEUILLETON. BINNENLAND. 1UITIILAID, 43) isl NEUZENSCHE COURANT Binnen Ter Neuzen 1,40 per 3 maanden Buiten Ter Neuzen fr. per post 1,80 per 3 maanden Bij vooruitbetaling fr. per post f 6,60 per jaar Voor Belgie en Amerika f 2,25, overige landen j 2,60 per 3 maanden fr. per post Abonnementen voor het buitenland alleen bij vooruitbetaling. Dit blad verschijnt iederen Maandag-, Woensdaq- en Vriidaqavond. Een \yoord, vooral voor jonqeren. Is Christendom mannelijk? Kan het, mag het mannelijk zijn? Of is het onzijdig? I. Onzijdig. Ik ga nu geen grammatische kwesties behandelen natuurlijk. Ik ga ook geen be- schouwingen houden over de beteekenis van de geslaohten in de taal. Zij zijn al genoegzaam belaehelijk gemaakt door menschen als Kollewijn c.s., die den drgak hebben gestoken en heusch niet geheel ten onrechte met het woord: wijfjes- olifant, dat mannelijk was, met den vrou- welijken tijger, enz, enz. Wanneer ik dus nu zeg, dat voor velen Christendom helaas onzijdig bleef, dan bedoel ik dat anders en dieper. Gij be- grijpt mij natuurlijk alien volkomen, als ik zeg: zij beschouwen Christendom nog steeds als iets onzijdigs, omdat zij er on zijdig tegenover bleven staan. En nu heeft dat ook wel iets voor. Wij moeten dit nog niet zoo dadelijk en ge heel op zij zetten. Ik zal u zeggen, wat ik daar voor nut in zie. Wanneer wij een leerboek ter hand nemen over de versohillende godsdien- sten, krijgen wij daar achtereenvolgens al die stelsels voor oogen. Dan wordt daar geteekend de ontwikkelingsgesehiedenis van zoo'n religie, dan worden ons de bronnen getoond, wij krijgen de geschie- denis van den stichter, en wij krijgen dan ook de voorgeschiedenis. Heel interes- sant is het dan om na te gaan op wat voor tijd en onder welke-omstandigheden zoo'n godsdienst is ontstaan, interessan- ter nog is het om na te speuren, hoe zich zoo'n godsdienst heeft ontwikkeld, en of en in welke mate de volgelingen van den stichter zich hebben gehouden aan het „voorbeeld der leer". Dan wordt het ons vervolgens geteekend, hoe later de volge lingen uiteen zijn gegaan, zich natuurlijk alien in meerder of mindere mate beroe- pend op het woord van den meester, den stichter. En is er dan eenerzijds splitsing en maar al te vaak ontwikkeling en uit- groeii'ng, wij zien daarnaast tevens en soms tegelijkertijd samengroeii'nq, samen- vloei'ing met andere godsdienststroomen uit heel andere religies. Dan zijn er. die voor een deel den nieuwen godsdienst hebben aangenomen, maar die toch voor een ander deel den ouden. vroegeren godsdienst nog niet geheel hebben kun- nen vaarwel zecjcjcn, en wordt er Qetracht den nieuwen wijn te gieten en te bewa- ren in ouden Iederen zakken, of een nieuwe lap te zetten op een oud kleed. zioh niet bekommerend om het dreigend gevaar, dat als de wijn werkeliik nieuw is, die oude zakken zullen bersten en de wijn zal worden verspild, of dat de nieuwe lap het oude kleed zal doen stukspringen en er een ergere scheur komt. Zoo bezien wij dan al die godsdiensten een voor een. Het is een heel interessant vak, en ik kan mij nooit begrijpen, dat er in allerlei kringen maar zoo weinig aan wordt gedaan, en dat wij maar al te vaak ons er mee tevreden stellen om of heel uit de hoogte al die andere zoekers en bid ders te veroordeelen en op zij te werpen of te schuiven, of wat evengoed voor- komt bij halve of kwart of achtstejsen- nisdeel vol reverentie buigingen en a'ller- lei plichtsplegingen maken, voor zulke an dere religies, tevreden, meer dan tevreden met het geven van eenige waardeering, maar overigens geen oogenblik wijdend aan n nadere betrachting. Alleen: nu zou ik willen, dat wij ook eens de moeite namen om onzen eigen godsdienst op dezelfde manier ik zeg niet uit-elkaar-te-rafelen, want dat woord is te oneerbiedig, maar wel: onzen eigen godsdienst als systeem en in zijn ontstaan en ontwikkeling eens vanaf eenigen af- stand gade te slaan, of eens n boek of boekje te lezen, waarin dan door iemand die er buiten stond, precies zooals wij nu buiten die andere godsdiensten staan, het Christendom, ook ons Christendom werd beschreven. Dat zou dan zijn een onzij dig Christendom, en ik denk, dat wij dan heel interessante perallellen zouden ont- dekken naast in het oog springend enorm verschil. Misschien zou dat een heel beste methode zijn om ons te laten ver- lossen van al die schijnvormen, die nu helaas maar al te vaak door velen en hoe dikwijls ook door ons worden aan- gezien voor kern en hoofdzaak, om ons dan daarna met te meer klem, kracht en vuur te concentreeren op het eigene, het particuliere, het volstrekt oorspronkelijke, dat daar is in ons Christendom. Misschien dat wij dan tegelijkertijd ruimer zouden komen staan en met meer barmhartigheid en echte zendingsliefde tegenover die an- deren, die dan toch maar zouden blijken veel meer gemeen te hebben met ons offi- cieele Christendom, dan wij zelf hadden vermoed of gehoopt. Ik kan Christendom nog op eenigszins andere wijze onzijdig nemen, en dat is dan een manier, die ook u niet volkomen onbekend zal zijn. Ik bedoel dit: dat wij er zelf nog onzijdig, vrij neutraal, tegen over staan. Zeker, wij werpen het niet weg, wij willen zelfs niet ontkennen: het zal wel waar en het zal wel goed, en het zal zelfs wel de waarheid zijn, maar wij staan er dan persoonlijik nog buiten, wij hebben er geen deel aan; wij zijn er niet in, wij werden er persoonlijk niet in be- trokken. Dit is de strijd van heel veel jonge menschen ik zal niet zeggen, dat oude of oudere menschen er geen strijd mee hebben, maar daar slijten deze dingen helaas maar al te vaak af. Neen, ik ge- loof jongere menschen hebben daar toch meer moeite meezij zijn er meer mee bezig; het is de groote overgang van de traditie tot de overtuiging van het ob- jectieve tot het subjectieve, en dan de doorgang via het subjectieve weer naar het opijectieve terug. Wij willen geen on- zijdigheid, wij willen voor of tegen. Wij willen geen lauwheid en laksheid, wij wil len ijveren, ijveren voor of tegen iets. en in dit geval: voor of tegen Christus. On zijdig Christendom is geen Christendom. Wie voor mij niet is, sprak de Heiland, die is tegen mij, en wie met mij niet ver- gadert, die verstrooit. II. Vrouwelijk. Als Christendom niet onzijdig is, en zelfs niet onzijdig mag zijn, is Christen dom dan misschien vrouwelijk Ik kan mij hierbij beroepen op eenige autoritei- ten. Mijn eerste autoriteit is een nieuwe schrijver, althans een nieuw boek Prac- i tische Sociologie door J. H. F. Kohl- brugge. In Deel V Sociale Nooden I (1928), waarin op zeldzaam origineele frissche wijze behandeld worden de vrouw, de hoogere standen, de degeneratie en het alcohol-vraagstuk, zegt de schrijver aan het eind van een hoofdstuk, waarin j hij schrijft over: ,,Man en Vrouw naar Uit het Engelsch door E. PHILLIPS OPPENHEIM. Vervolg.) ,,Je weet heel goed, dat je het niet kunt betalen, evenmin als ik. Zoolang je nog geen vaste betrekking hebt, moest je eigenlijk de helft van je salaris wegleggen, dan had je tenminste iets om op te teren, als je weer zonder betrekking komt. Laten we maar wat in het Park gaan zitten." Na lang zoeken vonden ze een beschut plekje, want al deed het jaargetijde anders verwachten het was nu bijna einde Mei er woei 'n pure Oostenwind. Van hun zitplaats hadden ze juist het gezicht op het kleine meertje, met zijn omlijsting van vroolijk gekleurde hyacinthenbedden, welke de geheele omgeving, ondanks het ongunstige koude weer, met hun door- dringenden ^oeten geur vervulden. Ver- derop langs den buitenkant van het hek liep Park Lane. Gedurende een paar oogenblikken kwamen Bliss versohillende interieurs uit die merkwaardig ongelijke verzameling van huizen voor den geest, zoodat hij, door allerlei herinneringen was. Hij had nu iets verkregen. dat iets nieuws, maar tegelijk iets blijvends was. Steelsgewijze, opdat niemand van de voorbijgangers iets zou zien, leqde hij zijn hand over die van Frances. Van heel uit de verte drong het eigenaardige, galmen- de gepraat van een naar opgewonden mannen tot hen door, die zichzelf de uit- verkorenen waanden om wereldoude doc trines als een pas qevonden waarheid aan hun bete toehoorders te verkondigen. Het breede grintpad, dat vlak langs hun bank liep, was vol wandelaars, bijna alien jonge menschen in dezelfde omstandig heden als zij beiden; dienstmeisjes en win- keljuffrouwen met hun uitverkorenen al ien behoorende tot een wereld, die Bliss een paar maanden geleden als iets, dat voor hem niet bestond, genegeerd zou hebben. Heel even keek hij naar het bleeke vermoeide gezicht en de veel ge- dragen kleeren van het meisje naast hem. In gedachten vergeleek hij haar eenvoudig uiterlijk met het chic tot in de puntjes ver- zorgde voorkomen van zijn vroegere thea- tervriendinnetjes, maar het contrast was zoo groot, dat alle vergelijking gewoon- weg onmogelijk was. En toch, dit merkte hij tot zijn groote voldoening telkensweer. Oostersch model en vrouwelijk oordeel" Zoo deze overgave Kohlbrugge be- doeltde overgave, de vrijwel absolute overgave op grond van vertrouwen, van een jonge vrouw aan een fermen man zoo deze overgave thans bij velen ont- breekt, dan hebben wij de schuld niet alleen bij de vrouw te zoeken. Men heeft ivel eens gezegd: ,,Er zijn geen mannen meer, en dus zijn er ook geen vrouwen meer". Dit is zegt Kohlbrugge zeer juist gevoeld; onze cultuur verzwakt ook het mannelijke in den man. Trou- wens, zegt hij, dit doet het Christendom sedert eeuwen. Te meer de man een navolger van Christus is. te verder ver- wijdert hij zich van het manlijke type en nadert hij het vrouwelijke type. Het Christendom is in zijn wezen meer vrou welijk dan mannelijk, daartegenover zijn Islam en Boeddhisme met de theosophie manlijk gedacht. Daarom Kohlbrugge is nog aan het woord wenden velen zich van het Christendom af. Daarom kiezen (zoover zij kiezen) zoo vele vrouwen in strijd met haar christelijke overtuiging, daar het manlijke (heidensche) in den man hen betoovert. Ik gaf een wat breed citaat, omdat het zoo merkwaardig is. Merkwaardig juist soms, en ijerkwaardig ON juist ook en vooral. En nu ik toch aan het citeeren ben, laat ik nu vlak hierop ook nog 'n an dere autoriteit noemen, 66k nieuw, en zeker iemand van niet minder gezag, ik bedoel Prof. M. vgn Rhijn, hoogleeraar namens de Ned. Herv. Kerk te Utrecht die in 1922 een prachtig retferaat heeft gehouden op de Utrechtsche predikanten- vergadering, waaruit ik straks nog wel iets hoop aan te halen, maar waarin ook dit staat te lezen: (bl. 8) „Voor het be- wustzijn van Schopenhauer, en straks ook van Richard Wagner; zijn de vrouwelijke deugden in het Christendom overheer- schend: het medelijden met de lijdenden, het liever onrecht dulden dan welbewust tegen onrecht opkomen". En iets verder: ,,Toen kwam Nietzsche". Meer dan iemand anders heeft hij zich verzet tegen de vrouwelijke trekken der Romantische en Pietistische religie, en in dit licht wor den ook zijn anti-feministische uitlatingen be^rijpelij'k. Nietzsche zocht het manne lijke in het brutale. Deze door en door vrouwelijke natuur begeerde voor een goed deel hartstochtelijk wat hem in geheel zijn gestel ontbrak: het sterke, voorname, gezonde, het manlijke". En nog een citaat het staat daar vlak in de buurt: ,.Men zou kunnen zeggen, dat men lang- zamerhand hoe langer hoe meer het tekort eener eenzijdige, innerlijke, vrouwelijke religie gevoeld heeft. De vraag naar de verhouding van het vrouwelijke en het manneliike, en de beteekenis van het man nelijke in het Christendom is op het einde der 19de eeuw met kracht ontwaakt (Wordt vervolgd.) HET NIEUWE K^BINET. Naar verluidt hebben de pogingen van jhr. mr. Ruys de Beerenbrouck tot vorming van een extra-parlementair kabinet een gunstigen uitkomst gehad. Naast jhr. mr. Ruys de Beerenbrouck, die nevens het voorzitterschap van den raad van ministers de portefeuille van Binnenlandsche Zaken en Landbouw op zich neemt, zal, naar wij vernemen, het kabinet bestaan uit: Jhr. mr. F. Beelaerts van Blokland, Minister van Buitenlandsche Zaken; Mr. dr. J. Donner, Minister van Justitie; Prof. dr. R. H. Woltjer, hoogleeraar aan de Vrije Universiteit te Amsterdam, onder-Voor- j overstelpt, even de oogen sloot. Daar zaten ze nu beiden op een bank, die niet bepaald gemakkelijk te noemen was, bei- den hadden ze het niet bepaald warm, terwijl hun omgeving niet bepaald inte- m ressant was. En toch, toen hij, geholpen om smioLm door zijn herinneringen, zijn vroegere 'mm,J leven met den toestand van nu vergeleek, voelde hij heel duidelijk, dat dit veel beter gaf de simpele aanraking van haar hand hem een geluksgevoel; dat hij nog nooit gekend had en dat door zijn alle-andere- qewaarwordingen-vgxdringende kracht hem een wonder toeleek. ,,'t Leven is toch iets eigenaardigs". zeide hij plotseling. ,,Eigenaardig 't Is iets wreeds," ant- woordde ze. ,,Waarom Omdat t zoo hopeloos is", zuchtte ze. ,,Toen ik naar Londen kwam, dacht ik, dat ik iets voor mijn zusters zou kunnen doen, maar daar is ook weer niets van ge- komen." ,,Vertel me eens wat van ze?" vroeg hij ernstig. „Ik heb je nog nooit over hen hooren spreken. Hoe heeten ze Toen ze begon te spreken, kregen haar oogen een droomerige uitdrukking. ,,'t Is me niet mogelijk om veel over ze te spreken", zeide ze. ,,'t Is eigenlijk zoo'n indroevige geschiedenis. Toen moeder stierf hielden we maar een pond per week inkomen over. Mijn jongste zuster, Ruth, heeft werkelijk een buitengewoon mooie stem, maar voor een zangopleiding heb ben we geen geld. Als het me maar mo gelijk was om haar voor een jaar naar Dresden te sturen zie je wel, nu begin ik er toch weer over en er is toch niets aan te doen. Zoo nu en dan zingt ze op een concert en dan geeft ze nog zangles- sen, maar je kunt wel begrijpen, dat ze daar niet veel mee verdient. Elsie, mijn andere zuster, is niet sterk, die moet zoo- veel mogelijk rust houden. Een tijd lang hebben we met ons drieen gewoond, maar ik kon daar buiten zoo weing beginnen, zitter van den Onderwijsraad, Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen; Jhr. mr.- D. J. de Geer, Minister van Finan- cien; Mr. dr. L. N. Deckers, lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, Minister van De- fensie; Mr. P. J. Reymer, oud-lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, burgemeester van Hilversum, Minister van Waterstaat; Mr. Tj. Verschuur, voorzitter van den Raad van Arbeid te Breda, Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid; S. de Graaf, Minister van Kolonien. De benoeming is eerstdaags te verwachten. Mr. P. J. Reymer, de nieuwe minister van Waterstaat is 47 jaar oud. Hij werd te Ren- kum geboren, doorliep het gymnasium te Kat- wijk aan den Rijn en studeerde in de rechten te Amsterdam. Hij vestigde zich na zijn pro- motie in de hoofdstad als advocaat en procu- reur, bracht in 1910 zijn woonplaats over naar Hilversum, werd daar tot raadslid en later tot wethouder gekozen en was sinds 8 Maart 1922 burgemeester van Hilversum. Van 1918 tot 1922 maakte hij deel uit van de Tweede Kamer in 1928 werd hij benoemd verklaard tot lid van de Eerste Kamer, in de vacature-Haazevoet. Mr. Reymer behoort tot de R. K. Staats- partij. Als burgemeester van Hilversum heeft hij zich doen kennen als een krachtige per- soonlijkheid. Minister Deckers werd 14 Februari 1883 te Heeze (N.-Br.) geboren. Hij studeerde aan de katholieke Universiteit te Leuven en promo- veerde daar 3 Mei 1912 op proefschrift: „De landbouwers van den Noord-Brabantschen zandgrond, een bijdrage tot de kennis d'er maatschappelijke en economische ontwikkeling van den Nederlandschen boerenstand in de 19e en 20e eeuw". In 1918 werd hij lid van de Tweede Kamer. De heer Deckers is oud-hoofd- directeur van de Cooperatieve Centrale Boe- renleenbank te Eindhoven. Tot 31 December 1927 was hij secretaris van den R. K. Nederl. Boeren- en Tuindersbond, waarna hij rechts- kundig adviseur werd van dien bond en in Juli 1928 voorzitter als opvolger van den heer Dekker. Voorts is de tegenwoordige minis ter secretaris-penningmeester van de Intern. Organisatie van Landbouwers, afdeeling Ne- derland. ALISTRIM. Het lid der Tweede Kamer, mevrouw De Vries-Bruins heeft tot den minister van Ar beid, Handel en Nijverheid de volgende vragen gericht: 1. iHeeft de minister kennis genomen van het voorkomen en de frequentie van alastrim te Rotterdam en tevens van het communique van den directeur van den geneeskundigen dienst aldaar, waarvan de slotzin luidt: „Hierbij wordt nog eens nadrukkelijk de aan- dacht er op gevestigd, dat vaccinatie en revac- cinatie noodig blijken"? 2. Is de minister bereid te laten onderzoe- ken, hoeveel van de patienten voor hun ziekte waren gevaccineerd en wanneer dit was ge- beurd 3. Wil de minister mededeeling doen van het resultaat van dit onderzoek? 4. Welke maatregelen denkt de minister te nemen, of heeft hij eventueel reeds genomen, om uitbreiding van de ziekte, zoowel te Rot terdam als elders, zooveel als mogelijk is te voorkomen ONTSLAG UIT DEN MILITAIREN DIENST WEGENS GEBREKEN. 1 In de eerstvolgende legerorder is opgenomen een ministerieele beschikking inzake ontslag uit den militairen dienst wegens gebreken. Het is eenige malen voorgekomen, dat vrij- willig dienende militairen, die reeds als dienst- plichtige zijn ingelijfd, en op wie derhalve te vens nog dienstplichten rusten, wegens gebre ken ongeschikt worden verklaard voor de ver- dere waarneming van den militairen dienst en bij hun ontslag als vrijwilliger gebracht wer den in de positie van gewoon dienstplich.tige. Dit is onjuist. Indien een vorenbedoelde vrij williger wordt afgekeurd, dan is hij, tenzij de inspecteur van den geneeskundigen dienst der landmacht anders mocht bepalen, ook onge schikt voor den dienst als dienstplichtige. Hij zal dus op denzelfden datum van zijn ontslag als vrijwilliger, tevens als dienstplichtige uit de sterkte moeten worden gebracht. dat ik maar liever naar Londen ben ge gaan, om te probeeren daar mijn eigen brood te verdienen; daardoor hebben zij voor hun tweeen meteen iets meer geld, 't Is altijd mijn illusie geweest om iets voor ze te kunnen doen, maar 't is onmo gelijk, 't geld, dat iik verdien, heb ik zelf noodig. Soms vind ik mezelf een dwaas, dat ik maar niet bij Mr. Masters gebleven ben". Kom, dat moet je niet denken." antwoordde hij opgewekt. ,,'t Was een beste kerel, maar geen oeschiikte man voor jou." Zij lachte eenigszins bitter. ,,Als jij 't zoo goed weet, zou je me meteen wel kunnen zeggen, welk soort man dan wel geschikt voor me is." ,,Ik natuurlijk", antwoordde hij kalmp- jes. „En in elk geval zal ik de eenige man zijn, met wien je ooit de proef zult nemen." Daarop wist Frances niets te antwoor- den. Gedurende een paar oogenblikken leek het wel, alsof de wind plotseling min der scherp geworden was, alsof de lucht om haar heen bezwangerd was met den geur van hyancinthen. Het straatrumoer drong, van heel uit de verte, als een een- tonig gegons tot hen door. Nu speelde er een gelukkige glimlach om haar lippen. Optimist," glimlachte ze. „Waarachtig niet," zeide hij beslist. ,,Je zult zien, dat we binnen het jaar ge- trouwd zijn en allerlei dingen voor je zus ters kunnen doen." ,,Fornuizen verkoopen of chauffeurtje spelen," plaagde ze hem. ..Waoht maar af." Neerslachtig haalde ze haar schouders Wordt een vrijwilliger echter voor den dienst als dienstplichtige nog geschikt geacht, dan doet de inspecteur van den geneeskundigen dienst der landmacht hiervan mededeeling in de aan het departement van Defensie toe te zenden geneeskund'ige rapporten en in de voor den commandant van het korps, waartoe de vrijwilliger behoort, bestemde kennisgeving van ongeschikt-verklaring. Betreft het een vrijwilliger van wien, inge- volge de bestaande bepalingen aan het departe ment van defensie geen geneeskundig rapport behoeft te worden ingezonden, dan doet voor- noemde inspecteur hiervan behalve aan den korpscommandant, ook mededeeling aan het depaitement van Defensie. EEN FIASCO VAN HET STAATS- SOCIALISME. Queensland in Noord-Oost-Australie is drie- maal zoo groot als Frankrijk en Belgie te samen en telt maar 900.000 inwoners. De weilandbodem is er rijk aan mineralen. De bevolking leeft van veeteelt, suiker- en ka- toembouw en verder worden er geproduceerd kolen, koper, goud, zilver, lood en tin. Sinds 1915 was Labour er, schrijft de VI. Crt., aan het bewind en dat bewind heeft zichzelf on- dergraven. De regeering-Ryan verhoogde in 1915 op een onlogische manier de loonen der spoorwegbeambten; andere vakvereenigingen kwamen aangesneld met hun eigen eischen en binnen een minimum van tijd werd de levens- standaard duurder. De regeering stichtte staatsondememingen en kocht door middel van schatkistbiljetten en obligaties een aan- tal veeboerderijen en trok verpachte bedrij- ven aan zich, zoodat zij 32 goederen verwierf en tusschen de 500 en 5000 vierkante mrjlen grond. In Brisbane werden vleeschhouwerijen, vischafslagen, conservenfabrieken, enz. alles van staatswege opgericht. De spoor- wegbuffetten werden staatsrestauraties en zelfs kwamen er staatshotels. Over al deze staatsinstellingen werd de organisator Austin tot hoofd aangesteld. Hij had een grooten naam als revisor van de rekenkamer, enz. Tot ieders verbazing boekten alle ondeme- mingen enorme verliezen, die nog veel groo- ter zouden zijn geweest, als Austin niet van meet af aan elke poging om van de nieuwe staatsondememingen een soort weldadig- heidsinstellingen voor vrienden en leden van de Labourpartij te maken, den kop had inge- drukt. Staatsvleeschwinkels verkochten tegen minder dan de partieulieren, maar het duurde niet lang, of de radicale afnemers klaagden steen en been over de buraucratische controle van Austin, hetgeen veel wrijving en onaan- genaamheden veroorzaakte. Een staatskolenmijn moest worden gesloten onder het voorwendsel, dat een dergelijk staatsbedrijf ,,geen landverhuizers-hotel" was; hierop begonnen de andere mijnen „uit solidariteit" nog meer te luieren, zoodat de productiekosten tot in het belachelijke oplie- pen en niets dan verliezen werden geboekt. Veertien jaren lang heeft Ryan gevochten met en tegen al dit gedoe. Toen trok hij zich uit de politiek terug als een voor zijn leven teleurgesteld man. Austin moest overal vernemen, dat buiten- en binnenlandsche ban- kiers geen vertrouwen hadden in de staats- concem en dat niemand, die geld had te be- leggen, geinteresseerd wenschte te worden bij een Labour-ondememing van Queensland. Telkens weer moest de een of andere stich- ting worden stilgelegd uit volslagen gebrek aan rentabiliteit. Toen nu de nieuwe verkiezingen kwamen, berekenden de leiders der oppositie, dat de schade door bovengenoemde staatsondeme mingen aan Queensland berokkend, onmete- lijke sommen beliepen. Labour werd ten val gebracht, niet alleen door de oppositie, maar hoofdzakelijk door haar eigen aanhang, die in eigen vergadering tot dd leuze kwam: „Wij willen weer brood en zekerheid". Op de spoorwegen en de staatsverzekerings- maatschappijen na zijn alle gesocialiseerde op, terwijl ze hem een beetje verdrietia toelachte. ,,Ja", zuchtte ze, ,,ik denk, dat dat wel mijn deel zal zijn. Als een echte domme vrouw zal ik waehten en nog eens wach- ten... totdat ik te oud en te moe ben ge worden, om nog ergens van te genieten." Toen het tijd werd om afscheid te ne men, verbrak Frances een stilte, die dreig- de te lang te worden. ,,Mr. Bliss," begon ze. Ernest, alsjeblieft," verbeterde hij haar. ,.Goed, Ernest dan. Ik wou je zeggen, dat ik mr. Montague beloofd heb, om aan- staanden Zondag met hem in zijn auto uit te gaan." Gedurende een paar oogenblikken gaf Bliss geen antwoord. ,,Gelukkig gaan we niet naar Brigh ton", ging ze door. ,Je kunt wel begrij pen, dat ik het afschuwelijk vind om met hem. waar dan ook. naar toe te gaan. Maar als ik niet een kleine concessie doe weet ik van te voren, wat er gebeuren zal. Natuurlijk krijg ik dan mijn ontslag. En dat mag ik op het oogenblik niet ris- keeren. Daarom heb ik gezegd, dat ik na de koffie weg wilde gaan en dat we dan ergens buiten thee konden drinken." ,,Enfin, daar is op 't oogenblik niets aan te doen, mopperde Bliss. ..Gelukkiq heb je mij om op je te passen. Maar", voeq- de hij er driftig aan toe, „a!s mr. Mon tague wat in zijn schild voert. krijgt hij met mij te doen." (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Ter Neuzensche Courant / Neuzensche Courant / (Algemeen) nieuws en advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen | 1929 | | pagina 1