ALGEMEEN NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR ZEEUWSCH VLAANDEREN.
No. 8410
Vrijdag 9 Augustus 1929.
69e Jaargang
Eerste Blad.
Mannelijk Christendom.
ABONNEMENTSPRIJS:
FEUILLETON.
BINNENLAND.
1UITIILAID,
43)
isl
NEUZENSCHE COURANT
Binnen Ter Neuzen 1,40 per 3 maanden Buiten Ter Neuzen fr. per post 1,80 per 3 maanden Bij vooruitbetaling fr. per post f 6,60 per jaar
Voor Belgie en Amerika f 2,25, overige landen j 2,60 per 3 maanden fr. per post Abonnementen voor het buitenland alleen bij vooruitbetaling.
Dit blad verschijnt iederen Maandag-, Woensdaq- en Vriidaqavond.
Een \yoord, vooral voor jonqeren.
Is Christendom mannelijk? Kan het,
mag het mannelijk zijn? Of is het onzijdig?
I.
Onzijdig.
Ik ga nu geen grammatische kwesties
behandelen natuurlijk. Ik ga ook geen be-
schouwingen houden over de beteekenis
van de geslaohten in de taal. Zij zijn al
genoegzaam belaehelijk gemaakt door
menschen als Kollewijn c.s., die den drgak
hebben gestoken en heusch niet geheel
ten onrechte met het woord: wijfjes-
olifant, dat mannelijk was, met den vrou-
welijken tijger, enz, enz.
Wanneer ik dus nu zeg, dat voor velen
Christendom helaas onzijdig bleef, dan
bedoel ik dat anders en dieper. Gij be-
grijpt mij natuurlijk alien volkomen, als
ik zeg: zij beschouwen Christendom nog
steeds als iets onzijdigs, omdat zij er on
zijdig tegenover bleven staan.
En nu heeft dat ook wel iets voor. Wij
moeten dit nog niet zoo dadelijk en ge
heel op zij zetten. Ik zal u zeggen, wat ik
daar voor nut in zie.
Wanneer wij een leerboek ter hand
nemen over de versohillende godsdien-
sten, krijgen wij daar achtereenvolgens al
die stelsels voor oogen. Dan wordt daar
geteekend de ontwikkelingsgesehiedenis
van zoo'n religie, dan worden ons de
bronnen getoond, wij krijgen de geschie-
denis van den stichter, en wij krijgen dan
ook de voorgeschiedenis. Heel interes-
sant is het dan om na te gaan op wat
voor tijd en onder welke-omstandigheden
zoo'n godsdienst is ontstaan, interessan-
ter nog is het om na te speuren, hoe zich
zoo'n godsdienst heeft ontwikkeld, en of
en in welke mate de volgelingen van den
stichter zich hebben gehouden aan het
„voorbeeld der leer". Dan wordt het ons
vervolgens geteekend, hoe later de volge
lingen uiteen zijn gegaan, zich natuurlijk
alien in meerder of mindere mate beroe-
pend op het woord van den meester, den
stichter. En is er dan eenerzijds splitsing
en maar al te vaak ontwikkeling en uit-
groeii'ng, wij zien daarnaast tevens en
soms tegelijkertijd samengroeii'nq, samen-
vloei'ing met andere godsdienststroomen
uit heel andere religies. Dan zijn er. die
voor een deel den nieuwen godsdienst
hebben aangenomen, maar die toch voor
een ander deel den ouden. vroegeren
godsdienst nog niet geheel hebben kun-
nen vaarwel zecjcjcn, en wordt er Qetracht
den nieuwen wijn te gieten en te bewa-
ren in ouden Iederen zakken, of een
nieuwe lap te zetten op een oud kleed.
zioh niet bekommerend om het dreigend
gevaar, dat als de wijn werkeliik nieuw
is, die oude zakken zullen bersten en de
wijn zal worden verspild, of dat de nieuwe
lap het oude kleed zal doen stukspringen
en er een ergere scheur komt.
Zoo bezien wij dan al die godsdiensten
een voor een. Het is een heel interessant
vak, en ik kan mij nooit begrijpen, dat er
in allerlei kringen maar zoo weinig aan
wordt gedaan, en dat wij maar al te vaak
ons er mee tevreden stellen om of heel
uit de hoogte al die andere zoekers en bid
ders te veroordeelen en op zij te werpen
of te schuiven, of wat evengoed voor-
komt bij halve of kwart of achtstejsen-
nisdeel vol reverentie buigingen en a'ller-
lei plichtsplegingen maken, voor zulke an
dere religies, tevreden, meer dan tevreden
met het geven van eenige waardeering,
maar overigens geen oogenblik wijdend
aan n nadere betrachting.
Alleen: nu zou ik willen, dat wij ook
eens de moeite namen om onzen eigen
godsdienst op dezelfde manier ik zeg
niet uit-elkaar-te-rafelen, want dat woord
is te oneerbiedig, maar wel: onzen eigen
godsdienst als systeem en in zijn ontstaan
en ontwikkeling eens vanaf eenigen af-
stand gade te slaan, of eens n boek of
boekje te lezen, waarin dan door iemand
die er buiten stond, precies zooals wij nu
buiten die andere godsdiensten staan, het
Christendom, ook ons Christendom werd
beschreven. Dat zou dan zijn een onzij
dig Christendom, en ik denk, dat wij dan
heel interessante perallellen zouden ont-
dekken naast in het oog springend enorm
verschil. Misschien zou dat een heel
beste methode zijn om ons te laten ver-
lossen van al die schijnvormen, die nu
helaas maar al te vaak door velen en
hoe dikwijls ook door ons worden aan-
gezien voor kern en hoofdzaak, om ons
dan daarna met te meer klem, kracht en
vuur te concentreeren op het eigene, het
particuliere, het volstrekt oorspronkelijke,
dat daar is in ons Christendom. Misschien
dat wij dan tegelijkertijd ruimer zouden
komen staan en met meer barmhartigheid
en echte zendingsliefde tegenover die an-
deren, die dan toch maar zouden blijken
veel meer gemeen te hebben met ons offi-
cieele Christendom, dan wij zelf hadden
vermoed of gehoopt.
Ik kan Christendom nog op eenigszins
andere wijze onzijdig nemen, en dat is
dan een manier, die ook u niet volkomen
onbekend zal zijn. Ik bedoel dit: dat wij
er zelf nog onzijdig, vrij neutraal, tegen
over staan. Zeker, wij werpen het niet
weg, wij willen zelfs niet ontkennen: het
zal wel waar en het zal wel goed, en het
zal zelfs wel de waarheid zijn, maar wij
staan er dan persoonlijik nog buiten, wij
hebben er geen deel aan; wij zijn er niet
in, wij werden er persoonlijk niet in be-
trokken. Dit is de strijd van heel veel
jonge menschen ik zal niet zeggen, dat
oude of oudere menschen er geen strijd
mee hebben, maar daar slijten deze dingen
helaas maar al te vaak af. Neen, ik ge-
loof jongere menschen hebben daar toch
meer moeite meezij zijn er meer mee
bezig; het is de groote overgang van de
traditie tot de overtuiging van het ob-
jectieve tot het subjectieve, en dan de
doorgang via het subjectieve weer naar
het opijectieve terug. Wij willen geen on-
zijdigheid, wij willen voor of tegen. Wij
willen geen lauwheid en laksheid, wij wil
len ijveren, ijveren voor of tegen iets. en
in dit geval: voor of tegen Christus. On
zijdig Christendom is geen Christendom.
Wie voor mij niet is, sprak de Heiland,
die is tegen mij, en wie met mij niet ver-
gadert, die verstrooit.
II.
Vrouwelijk.
Als Christendom niet onzijdig is, en
zelfs niet onzijdig mag zijn, is Christen
dom dan misschien vrouwelijk Ik kan
mij hierbij beroepen op eenige autoritei-
ten. Mijn eerste autoriteit is een nieuwe
schrijver, althans een nieuw boek Prac-
i tische Sociologie door J. H. F. Kohl-
brugge. In Deel V Sociale Nooden I
(1928), waarin op zeldzaam origineele
frissche wijze behandeld worden de
vrouw, de hoogere standen, de degeneratie
en het alcohol-vraagstuk, zegt de schrijver
aan het eind van een hoofdstuk, waarin
j hij schrijft over: ,,Man en Vrouw naar
Uit het Engelsch
door
E. PHILLIPS OPPENHEIM.
Vervolg.)
,,Je weet heel goed, dat je het niet kunt
betalen, evenmin als ik. Zoolang je nog
geen vaste betrekking hebt, moest je
eigenlijk de helft van je salaris wegleggen,
dan had je tenminste iets om op te teren,
als je weer zonder betrekking komt. Laten
we maar wat in het Park gaan zitten."
Na lang zoeken vonden ze een beschut
plekje, want al deed het jaargetijde anders
verwachten het was nu bijna einde Mei
er woei 'n pure Oostenwind. Van hun
zitplaats hadden ze juist het gezicht op
het kleine meertje, met zijn omlijsting van
vroolijk gekleurde hyacinthenbedden,
welke de geheele omgeving, ondanks het
ongunstige koude weer, met hun door-
dringenden ^oeten geur vervulden. Ver-
derop langs den buitenkant van het hek
liep Park Lane. Gedurende een paar
oogenblikken kwamen Bliss versohillende
interieurs uit die merkwaardig ongelijke
verzameling van huizen voor den geest,
zoodat hij, door allerlei herinneringen
was.
Hij had nu iets verkregen. dat iets
nieuws, maar tegelijk iets blijvends was.
Steelsgewijze, opdat niemand van de
voorbijgangers iets zou zien, leqde hij zijn
hand over die van Frances. Van heel uit
de verte drong het eigenaardige, galmen-
de gepraat van een naar opgewonden
mannen tot hen door, die zichzelf de uit-
verkorenen waanden om wereldoude doc
trines als een pas qevonden waarheid
aan hun bete toehoorders te verkondigen.
Het breede grintpad, dat vlak langs hun
bank liep, was vol wandelaars, bijna alien
jonge menschen in dezelfde omstandig
heden als zij beiden; dienstmeisjes en win-
keljuffrouwen met hun uitverkorenen al
ien behoorende tot een wereld, die Bliss
een paar maanden geleden als iets, dat
voor hem niet bestond, genegeerd zou
hebben. Heel even keek hij naar het
bleeke vermoeide gezicht en de veel ge-
dragen kleeren van het meisje naast hem.
In gedachten vergeleek hij haar eenvoudig
uiterlijk met het chic tot in de puntjes ver-
zorgde voorkomen van zijn vroegere thea-
tervriendinnetjes, maar het contrast was
zoo groot, dat alle vergelijking gewoon-
weg onmogelijk was. En toch, dit merkte
hij tot zijn groote voldoening telkensweer.
Oostersch model en vrouwelijk oordeel"
Zoo deze overgave Kohlbrugge be-
doeltde overgave, de vrijwel absolute
overgave op grond van vertrouwen, van
een jonge vrouw aan een fermen man
zoo deze overgave thans bij velen ont-
breekt, dan hebben wij de schuld niet
alleen bij de vrouw te zoeken. Men heeft
ivel eens gezegd: ,,Er zijn geen mannen
meer, en dus zijn er ook geen vrouwen
meer". Dit is zegt Kohlbrugge
zeer juist gevoeld; onze cultuur verzwakt
ook het mannelijke in den man. Trou-
wens, zegt hij, dit doet het Christendom
sedert eeuwen. Te meer de man een
navolger van Christus is. te verder ver-
wijdert hij zich van het manlijke type en
nadert hij het vrouwelijke type. Het
Christendom is in zijn wezen meer vrou
welijk dan mannelijk, daartegenover zijn
Islam en Boeddhisme met de theosophie
manlijk gedacht. Daarom Kohlbrugge is
nog aan het woord wenden velen zich
van het Christendom af. Daarom kiezen
(zoover zij kiezen) zoo vele vrouwen in
strijd met haar christelijke overtuiging,
daar het manlijke (heidensche) in den
man hen betoovert.
Ik gaf een wat breed citaat, omdat het
zoo merkwaardig is. Merkwaardig juist
soms, en ijerkwaardig ON juist ook en
vooral. En nu ik toch aan het citeeren
ben, laat ik nu vlak hierop ook nog 'n an
dere autoriteit noemen, 66k nieuw, en
zeker iemand van niet minder gezag, ik
bedoel Prof. M. vgn Rhijn, hoogleeraar
namens de Ned. Herv. Kerk te Utrecht
die in 1922 een prachtig retferaat heeft
gehouden op de Utrechtsche predikanten-
vergadering, waaruit ik straks nog wel
iets hoop aan te halen, maar waarin ook
dit staat te lezen: (bl. 8) „Voor het be-
wustzijn van Schopenhauer, en straks ook
van Richard Wagner; zijn de vrouwelijke
deugden in het Christendom overheer-
schend: het medelijden met de lijdenden,
het liever onrecht dulden dan welbewust
tegen onrecht opkomen". En iets verder:
,,Toen kwam Nietzsche". Meer dan
iemand anders heeft hij zich verzet tegen
de vrouwelijke trekken der Romantische
en Pietistische religie, en in dit licht wor
den ook zijn anti-feministische uitlatingen
be^rijpelij'k. Nietzsche zocht het manne
lijke in het brutale. Deze door en door
vrouwelijke natuur begeerde voor een
goed deel hartstochtelijk wat hem in geheel
zijn gestel ontbrak: het sterke, voorname,
gezonde, het manlijke". En nog een
citaat het staat daar vlak in de buurt:
,.Men zou kunnen zeggen, dat men lang-
zamerhand hoe langer hoe meer het tekort
eener eenzijdige, innerlijke, vrouwelijke
religie gevoeld heeft. De vraag naar de
verhouding van het vrouwelijke en het
manneliike, en de beteekenis van het man
nelijke in het Christendom is op het einde
der 19de eeuw met kracht ontwaakt
(Wordt vervolgd.)
HET NIEUWE K^BINET.
Naar verluidt hebben de pogingen van jhr.
mr. Ruys de Beerenbrouck tot vorming van
een extra-parlementair kabinet een gunstigen
uitkomst gehad.
Naast jhr. mr. Ruys de Beerenbrouck, die
nevens het voorzitterschap van den raad van
ministers de portefeuille van Binnenlandsche
Zaken en Landbouw op zich neemt, zal, naar
wij vernemen, het kabinet bestaan uit:
Jhr. mr. F. Beelaerts van Blokland, Minister
van Buitenlandsche Zaken;
Mr. dr. J. Donner, Minister van Justitie;
Prof. dr. R. H. Woltjer, hoogleeraar aan de
Vrije Universiteit te Amsterdam, onder-Voor-
j overstelpt, even de oogen sloot. Daar
zaten ze nu beiden op een bank, die niet
bepaald gemakkelijk te noemen was, bei-
den hadden ze het niet bepaald warm,
terwijl hun omgeving niet bepaald inte-
m ressant was. En toch, toen hij, geholpen
om smioLm door zijn herinneringen, zijn vroegere
'mm,J leven met den toestand van nu vergeleek,
voelde hij heel duidelijk, dat dit veel beter
gaf de simpele aanraking van haar hand
hem een geluksgevoel; dat hij nog nooit
gekend had en dat door zijn alle-andere-
qewaarwordingen-vgxdringende kracht
hem een wonder toeleek.
,,'t Leven is toch iets eigenaardigs".
zeide hij plotseling.
,,Eigenaardig 't Is iets wreeds," ant-
woordde ze.
,,Waarom
Omdat t zoo hopeloos is", zuchtte ze.
,,Toen ik naar Londen kwam, dacht ik,
dat ik iets voor mijn zusters zou kunnen
doen, maar daar is ook weer niets van ge-
komen."
,,Vertel me eens wat van ze?" vroeg
hij ernstig. „Ik heb je nog nooit over hen
hooren spreken. Hoe heeten ze
Toen ze begon te spreken, kregen haar
oogen een droomerige uitdrukking.
,,'t Is me niet mogelijk om veel over ze
te spreken", zeide ze. ,,'t Is eigenlijk zoo'n
indroevige geschiedenis. Toen moeder
stierf hielden we maar een pond per week
inkomen over. Mijn jongste zuster, Ruth,
heeft werkelijk een buitengewoon mooie
stem, maar voor een zangopleiding heb
ben we geen geld. Als het me maar mo
gelijk was om haar voor een jaar naar
Dresden te sturen zie je wel, nu begin
ik er toch weer over en er is toch niets
aan te doen. Zoo nu en dan zingt ze op
een concert en dan geeft ze nog zangles-
sen, maar je kunt wel begrijpen, dat ze
daar niet veel mee verdient. Elsie, mijn
andere zuster, is niet sterk, die moet zoo-
veel mogelijk rust houden. Een tijd lang
hebben we met ons drieen gewoond, maar
ik kon daar buiten zoo weing beginnen,
zitter van den Onderwijsraad, Minister van
Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen;
Jhr. mr.- D. J. de Geer, Minister van Finan-
cien;
Mr. dr. L. N. Deckers, lid van de Tweede
Kamer der Staten-Generaal, Minister van De-
fensie;
Mr. P. J. Reymer, oud-lid van de Eerste
Kamer der Staten-Generaal, burgemeester van
Hilversum, Minister van Waterstaat;
Mr. Tj. Verschuur, voorzitter van den Raad
van Arbeid te Breda, Minister van Arbeid,
Handel en Nijverheid;
S. de Graaf, Minister van Kolonien.
De benoeming is eerstdaags te verwachten.
Mr. P. J. Reymer, de nieuwe minister van
Waterstaat is 47 jaar oud. Hij werd te Ren-
kum geboren, doorliep het gymnasium te Kat-
wijk aan den Rijn en studeerde in de rechten
te Amsterdam. Hij vestigde zich na zijn pro-
motie in de hoofdstad als advocaat en procu-
reur, bracht in 1910 zijn woonplaats over naar
Hilversum, werd daar tot raadslid en later tot
wethouder gekozen en was sinds 8 Maart 1922
burgemeester van Hilversum. Van 1918 tot
1922 maakte hij deel uit van de Tweede Kamer
in 1928 werd hij benoemd verklaard tot lid van
de Eerste Kamer, in de vacature-Haazevoet.
Mr. Reymer behoort tot de R. K. Staats-
partij. Als burgemeester van Hilversum heeft
hij zich doen kennen als een krachtige per-
soonlijkheid.
Minister Deckers werd 14 Februari 1883 te
Heeze (N.-Br.) geboren. Hij studeerde aan de
katholieke Universiteit te Leuven en promo-
veerde daar 3 Mei 1912 op proefschrift: „De
landbouwers van den Noord-Brabantschen
zandgrond, een bijdrage tot de kennis d'er
maatschappelijke en economische ontwikkeling
van den Nederlandschen boerenstand in de 19e
en 20e eeuw". In 1918 werd hij lid van de
Tweede Kamer. De heer Deckers is oud-hoofd-
directeur van de Cooperatieve Centrale Boe-
renleenbank te Eindhoven. Tot 31 December
1927 was hij secretaris van den R. K. Nederl.
Boeren- en Tuindersbond, waarna hij rechts-
kundig adviseur werd van dien bond en in
Juli 1928 voorzitter als opvolger van den heer
Dekker. Voorts is de tegenwoordige minis
ter secretaris-penningmeester van de Intern.
Organisatie van Landbouwers, afdeeling Ne-
derland.
ALISTRIM.
Het lid der Tweede Kamer, mevrouw De
Vries-Bruins heeft tot den minister van Ar
beid, Handel en Nijverheid de volgende vragen
gericht:
1. iHeeft de minister kennis genomen van
het voorkomen en de frequentie van alastrim
te Rotterdam en tevens van het communique
van den directeur van den geneeskundigen
dienst aldaar, waarvan de slotzin luidt:
„Hierbij wordt nog eens nadrukkelijk de aan-
dacht er op gevestigd, dat vaccinatie en revac-
cinatie noodig blijken"?
2. Is de minister bereid te laten onderzoe-
ken, hoeveel van de patienten voor hun ziekte
waren gevaccineerd en wanneer dit was ge-
beurd
3. Wil de minister mededeeling doen van
het resultaat van dit onderzoek?
4. Welke maatregelen denkt de minister te
nemen, of heeft hij eventueel reeds genomen,
om uitbreiding van de ziekte, zoowel te Rot
terdam als elders, zooveel als mogelijk is te
voorkomen
ONTSLAG UIT DEN MILITAIREN
DIENST WEGENS GEBREKEN. 1
In de eerstvolgende legerorder is opgenomen
een ministerieele beschikking inzake ontslag
uit den militairen dienst wegens gebreken.
Het is eenige malen voorgekomen, dat vrij-
willig dienende militairen, die reeds als dienst-
plichtige zijn ingelijfd, en op wie derhalve te
vens nog dienstplichten rusten, wegens gebre
ken ongeschikt worden verklaard voor de ver-
dere waarneming van den militairen dienst en
bij hun ontslag als vrijwilliger gebracht wer
den in de positie van gewoon dienstplich.tige.
Dit is onjuist. Indien een vorenbedoelde vrij
williger wordt afgekeurd, dan is hij, tenzij de
inspecteur van den geneeskundigen dienst der
landmacht anders mocht bepalen, ook onge
schikt voor den dienst als dienstplichtige. Hij
zal dus op denzelfden datum van zijn ontslag
als vrijwilliger, tevens als dienstplichtige uit
de sterkte moeten worden gebracht.
dat ik maar liever naar Londen ben ge
gaan, om te probeeren daar mijn eigen
brood te verdienen; daardoor hebben zij
voor hun tweeen meteen iets meer geld,
't Is altijd mijn illusie geweest om iets
voor ze te kunnen doen, maar 't is onmo
gelijk, 't geld, dat iik verdien, heb ik zelf
noodig. Soms vind ik mezelf een dwaas,
dat ik maar niet bij Mr. Masters gebleven
ben". Kom, dat moet je niet denken."
antwoordde hij opgewekt. ,,'t Was een
beste kerel, maar geen oeschiikte man voor
jou."
Zij lachte eenigszins bitter.
,,Als jij 't zoo goed weet, zou je me
meteen wel kunnen zeggen, welk soort
man dan wel geschikt voor me is."
,,Ik natuurlijk", antwoordde hij kalmp-
jes. „En in elk geval zal ik de eenige
man zijn, met wien je ooit de proef zult
nemen."
Daarop wist Frances niets te antwoor-
den. Gedurende een paar oogenblikken
leek het wel, alsof de wind plotseling min
der scherp geworden was, alsof de lucht
om haar heen bezwangerd was met den
geur van hyancinthen. Het straatrumoer
drong, van heel uit de verte, als een een-
tonig gegons tot hen door. Nu speelde
er een gelukkige glimlach om haar lippen.
Optimist," glimlachte ze.
„Waarachtig niet," zeide hij beslist.
,,Je zult zien, dat we binnen het jaar ge-
trouwd zijn en allerlei dingen voor je zus
ters kunnen doen."
,,Fornuizen verkoopen of chauffeurtje
spelen," plaagde ze hem.
..Waoht maar af."
Neerslachtig haalde ze haar schouders
Wordt een vrijwilliger echter voor den dienst
als dienstplichtige nog geschikt geacht, dan
doet de inspecteur van den geneeskundigen
dienst der landmacht hiervan mededeeling in
de aan het departement van Defensie toe te
zenden geneeskund'ige rapporten en in de voor
den commandant van het korps, waartoe de
vrijwilliger behoort, bestemde kennisgeving van
ongeschikt-verklaring.
Betreft het een vrijwilliger van wien, inge-
volge de bestaande bepalingen aan het departe
ment van defensie geen geneeskundig rapport
behoeft te worden ingezonden, dan doet voor-
noemde inspecteur hiervan behalve aan den
korpscommandant, ook mededeeling aan het
depaitement van Defensie.
EEN FIASCO VAN HET STAATS-
SOCIALISME.
Queensland in Noord-Oost-Australie is drie-
maal zoo groot als Frankrijk en Belgie
te samen en telt maar 900.000 inwoners. De
weilandbodem is er rijk aan mineralen. De
bevolking leeft van veeteelt, suiker- en ka-
toembouw en verder worden er geproduceerd
kolen, koper, goud, zilver, lood en tin. Sinds
1915 was Labour er, schrijft de VI. Crt., aan
het bewind en dat bewind heeft zichzelf on-
dergraven. De regeering-Ryan verhoogde in
1915 op een onlogische manier de loonen der
spoorwegbeambten; andere vakvereenigingen
kwamen aangesneld met hun eigen eischen en
binnen een minimum van tijd werd de levens-
standaard duurder. De regeering stichtte
staatsondememingen en kocht door middel
van schatkistbiljetten en obligaties een aan-
tal veeboerderijen en trok verpachte bedrij-
ven aan zich, zoodat zij 32 goederen verwierf
en tusschen de 500 en 5000 vierkante mrjlen
grond.
In Brisbane werden vleeschhouwerijen,
vischafslagen, conservenfabrieken, enz.
alles van staatswege opgericht. De spoor-
wegbuffetten werden staatsrestauraties en
zelfs kwamen er staatshotels. Over al deze
staatsinstellingen werd de organisator Austin
tot hoofd aangesteld. Hij had een grooten
naam als revisor van de rekenkamer, enz.
Tot ieders verbazing boekten alle ondeme-
mingen enorme verliezen, die nog veel groo-
ter zouden zijn geweest, als Austin niet van
meet af aan elke poging om van de nieuwe
staatsondememingen een soort weldadig-
heidsinstellingen voor vrienden en leden van
de Labourpartij te maken, den kop had inge-
drukt. Staatsvleeschwinkels verkochten tegen
minder dan de partieulieren, maar het duurde
niet lang, of de radicale afnemers klaagden
steen en been over de buraucratische controle
van Austin, hetgeen veel wrijving en onaan-
genaamheden veroorzaakte.
Een staatskolenmijn moest worden gesloten
onder het voorwendsel, dat een dergelijk
staatsbedrijf ,,geen landverhuizers-hotel"
was; hierop begonnen de andere mijnen „uit
solidariteit" nog meer te luieren, zoodat de
productiekosten tot in het belachelijke oplie-
pen en niets dan verliezen werden geboekt.
Veertien jaren lang heeft Ryan gevochten
met en tegen al dit gedoe. Toen trok hij zich
uit de politiek terug als een voor zijn leven
teleurgesteld man. Austin moest overal
vernemen, dat buiten- en binnenlandsche ban-
kiers geen vertrouwen hadden in de staats-
concem en dat niemand, die geld had te be-
leggen, geinteresseerd wenschte te worden
bij een Labour-ondememing van Queensland.
Telkens weer moest de een of andere stich-
ting worden stilgelegd uit volslagen gebrek
aan rentabiliteit.
Toen nu de nieuwe verkiezingen kwamen,
berekenden de leiders der oppositie, dat de
schade door bovengenoemde staatsondeme
mingen aan Queensland berokkend, onmete-
lijke sommen beliepen. Labour werd ten val
gebracht, niet alleen door de oppositie, maar
hoofdzakelijk door haar eigen aanhang, die
in eigen vergadering tot dd leuze kwam:
„Wij willen weer brood en zekerheid". Op
de spoorwegen en de staatsverzekerings-
maatschappijen na zijn alle gesocialiseerde
op, terwijl ze hem een beetje verdrietia
toelachte.
,,Ja", zuchtte ze, ,,ik denk, dat dat wel
mijn deel zal zijn. Als een echte domme
vrouw zal ik waehten en nog eens wach-
ten... totdat ik te oud en te moe ben ge
worden, om nog ergens van te genieten."
Toen het tijd werd om afscheid te ne
men, verbrak Frances een stilte, die dreig-
de te lang te worden.
,,Mr. Bliss," begon ze.
Ernest, alsjeblieft," verbeterde hij
haar.
,.Goed, Ernest dan. Ik wou je zeggen,
dat ik mr. Montague beloofd heb, om aan-
staanden Zondag met hem in zijn auto
uit te gaan."
Gedurende een paar oogenblikken gaf
Bliss geen antwoord.
,,Gelukkig gaan we niet naar Brigh
ton", ging ze door. ,Je kunt wel begrij
pen, dat ik het afschuwelijk vind om met
hem. waar dan ook. naar toe te gaan.
Maar als ik niet een kleine concessie doe
weet ik van te voren, wat er gebeuren
zal. Natuurlijk krijg ik dan mijn ontslag.
En dat mag ik op het oogenblik niet ris-
keeren. Daarom heb ik gezegd, dat ik
na de koffie weg wilde gaan en dat we
dan ergens buiten thee konden drinken."
,,Enfin, daar is op 't oogenblik niets aan
te doen, mopperde Bliss. ..Gelukkiq heb
je mij om op je te passen. Maar", voeq-
de hij er driftig aan toe, „a!s mr. Mon
tague wat in zijn schild voert. krijgt hij
met mij te doen."
(Wordt vervolgd.)