ALGEMEEN NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR ZEEUWSCH-VLAANDEREN.
No. 8391
Woensdag 26 Juni 1929.
69e Jaargang
Tweede Blad.
ABONNEMENTSPRIJ S:
BINNENLA ND.
BUITENLAND.
[Het Witboek inzake de tusschen
Nederland en Belgie hangende
vraagstukken.
OUPW
NEUZENSCHE COURANT
Binnen Ter Neuzen f 1,40 per 3 maanden Buiten Ter Neuzen fr. per post 1.80 per 3 maanden Bij vooruitbetaling fr. per post J 6,60 per jaar
Voor Belgie en Amerika f 2,25, overige landen 2,60 per 3 maanden fr. per post Abonnementen voor het buitenland alleen bij vooruitbetaling.
Dit blad verschijnt iederen Maandaq-, Woensdag- en Vrijdagavond.
(Slot.)
Onderhoud en verbetering.
Het heeft bet Haagsch Kabdnet verheugd te
ontwaren, dat het Brusselsch Kabinet ver-
klaart de op dit punt en het schema, dat de
Nederlandische Regeering aan de Belgische
Regeering op 23 October jl. heeft doen over-
handdgen, gemaakte suggestie volstrekt niet
a priori te zullen afwijzen. De Nederlandsche
regeering had het trouiwens niet anders ver-
wacht, bedoelde suggestie beteekende een be-
langrijke concessie aan Belgie. Terwijl immers
thans de Nederlandsche Regeering niet bij-
draagt in d'e kosten van baggerwerken die door
de Belgische Regeering noodig worden geoor-
deeld heeft Nederland verklaard wat de kos
ten van ondenhoudis- en venbeteringswerken,
van verlichting en van bebakening en beton-
ning betreft, bereid te zijn de helft te beta-
len, tot een zeker overeen te komen maximum.
Het is duidelijk dat bet hed'rag van hetwelk
Nederland bereid zou zijn in de kosten van
onderhoud1 en verbetering van de Schelde bij
te dragen noodzakelijkerwijs moet afhangen
van de mate waarin Zr. Ms. regeering zich
bereid zal toonen om de Nederlandsche desi
derata in te willigen.
ib. Beheer. Het Schelderegime wordt thans
gekenmerkt door een gemeenschappelijk toe-
zicht op de vaargeulen. Dit gemeenschappeli.ik
toezicht is allerrrtinst een holle phrase.
De Belgische regeering verklaart echter in
haar memorandum van 12 Janiuari, dat dit ge
meenschappelijk toezicht onvoldoende is. Het
is Hr. Ms. regeering niet bekend, om welke
redenen de Belgische regeering deze ingabre-
kestelling uitspreekt, waarvoor zij geen en-
kele reden geeft. Ook heeft de Nederlandsche
regeering niet zonder leedwezen gerien, dat
Belgie de instelling vraagt van een gemeen
schappelijk en autonoom lichaam, dat bevoegd
zou zijn, te zongen voor de behoeften van het
normaal bestaan van den stroom. Een lichaam
met zoo uitgebreide autonome bevoegdheden
dat zelfs in het door Belgie aangenomen ver-
drag van 1925 niet was voorzien, zou door Ne
derland niet kunnen worden aanvaard.
Hr. Ms. regeering vraagt zich af, of wel-
licht de onvoldoendheid waarmede Zr. Ms. re
geering het huidige regime bestempelt ver-
oorzaakt wordt door het feit, dlat dit regime,
in geval van meenimgsverschil tusschen de
comimissarissen, niet medeibrengt beroep op,
c. Arbitrage. Indien dat het geval was, zou
de Nederlandsche regeering, zooals trouwens
blijkt udt het schema, dat zij op 23 October jl.
aan de Belgische regeering heeft doen over-
handigen, bereid zijn aan die regeering in de
ruimste mate voldoendng te geven. Legt n.l.
het Verdrag van 1839 aan Nederland geener-
lei verplichtdng op om geschillen, met betrek
king tot de Schelde aan arbitrage te onder-
wenpen, zoo is de Nederlandsche regeering
niettemin bereid om het beginsel van ver-
plichte arbitrage voor de bedoelde geschillen
te aanvaarden. Ook is zij bereid het beginsel
te aanvaarden van de oprichting van een per
manent college, geroepen om gevallen waarin
de dringende noodzakelijkheid wordt gevoeld
om een onvoorziene moeilijkheid tot oplossing
te brengen, te beslissen.
d. Betrokken belangen. Ook ten aanzien
van dit punt acht de Nederlandsche regeering
het mogelijk tot overeenstemming te komen.
Daar zij, gelijk wel vanzelf spreekt, geenszins
den wensch heeft de ontwikkeling van de
scheepvaart op Antwerpen te belemmeren, is
zij volstrekt met gexant tegen verbetering
van dte bevaarbaarhedd der Westerschelde.
Maar indien de Westerschelde voor Belgie van
groot belang is uit het oogpunt van de scheep
vaart, niet minder waar is daarom, dat die-
zelfde stroom van overwegend belang is voor
de veiligheid en het behoud van het zeewaar-
dig grondgabied. De Nederlandische regeering
wil volstrekt niet zeggen dat de belangen
van de scheepvaart en die der oevers in het
algemeen aan elkaar tegengesteld zouden zijn.
Maar dat neemt niet weg, dat werken in het
bed der rivier een werkelijk gevaar voor het
aanliggend land kunnen opleveren, en dat
werken op de oevers een verslechtering van de
vaargeulen tengevolge kunnen hebiben.
Daarom moeten in voorkomend geval de
belangen van de scheepvaart en die der oevers
met elkaar in overeenstemming worden ge
bracht.
IZeker zou het niet billijk zijn dat in elk ge
val de scheepvaartbelangen boven de andere
gesteld zouden moeten worden. De oeverbe-
langen moeten even goed' geeerbiedigd worden
als die van de scheepvaart. Het sbatuut van
Barcelona ibetreffende het regime der water
wegen van internationaal belang schijnt zelfs
in artikel 10 een zekeren voorrang toe te ken-
nen aan de belangen van het aangelegen land;
mien mag daarin een duidelijker aanwijzing
zien van de richting waarin het modeme vol-
kenrecht zich ten deze ontwikkelt, dan de re-
deneering van geheel algemeenen aard vermag
te geven die het Belgisch memorandum van
12 Januari op dit punt bevat. Hr. Ms. regee
ring, zich latende leiden door de hierboven
aangegeven practische overwegingen, zou be
reid zijn hare medeiwerking te verleenen, tot
bet in het leven roepen van een regime vol
gens hetwelk elk geval onverwijld zou kun
nen worden onderzocht, teneinde de betrok
ken landen miet elkaar te verzoenen.
e. Rechtstoestand der koopvaardijschepen op
de Westerschelde. De Nederlandsche regee
ring is het met die van Belgie eens, dat de
vrijheid van de koopvaardij op de Schelde in
den ruimsten zin moet worden opgevat en ge
waarfborgd. Maar hier zoowel als op ander ter
rein zou een ongebreidelde vrijheid niet kun
nen worden aanvaard, de scheepvaart op een
waterweg van internationaal belang kan geen
aanspraak mlaken op een algeheele onttrekking
aan het lamtegezag.
Het komt er op aan, de belangen van Ne
derland als mogendheid die de rechten en ver
plichtingen heeft welke de souvereioiteit over
de Benedenschelde meebrengt, te verzoenen
met de belangen van de scheepvaart op Ant
werpen. Indien Belgie de positie van Neder
land slechts wil erkennen, is het Haagsch Ka
binet ervan overtuigd dat voor 'beide partijen
aanneimelijke formules op dit punt gevonden
zullen kunnen worden, welk punt wegens de
verschillende zijden die het heeft (algemieene
verzoek om compensatie van de zijde van Bel
gie is dus niet gerechtvaardigd.
De Nederlandsche regeering is trouwens
overtuigd dat Belgie niet den indruk zal wil-
len wekken moeilijkheden te maken met be-
trekking tot verbetering van een waterweg van
internationaal belang als d'e Maas.
Zij stelt in het licht dat het daarbii vol
strekt niet gaat om de schepping van nieuwe
politie; douane; gezondheid'spolitie, beslag in j en zuiver kunstmatige waterwegen, maar om
burgerlijke- en handelszaken; strafrechterlijke
bevoegdheid enz.) betrekkelijk ingewikkeld is.
de verbetering
III. Andere punten.
(Waaronder de Nederlandsche desiderata.)
Het derde gedeelte van het Belgisch memo-
randum draagt het opschrift: „Onderzoek van
van een natuurlijken en be-
staanden vaarweg. Zij brengt ten slotte de
nieuwe Belgische stelling in herinnering, zon
der deze nochtans te onderschrijven, volgens
welke elke oeverstaat van een stroom die,
zooals de Maas, onder artikel 113 van de Al-
gemeene Acte van Weenen valt, gehouden is
daarvan niet alleen het onderhoud, doch ook
- dd verbeteringen, voor zij.n rekening te nemen.
de Nederlandsche desiderata In het begin indien de Belgisch regeering deze stelling in-
van dit Nederlandsche memorandum is de derdaad staande houdt, mag in herinnering
vraag reeds gesteld of alle de punten, die de worden gebracht, dat zij haar op de Maas niet
Belgische regeering heeft ondergebracht on- jn toepassing heeft gebracht.
der de rubriek ..Nederlandsche desiderata",
daaronder werkelijk behooren voor te komen.
Het feit, dat Zr. Ms. regeering daaronder" on-
derwerpen heeft opgenomen zooals de water-
afvoer van Vlaanderen, het loodswezen en het
kanaal van Ter Neuzen naar Gent, geeft op
die vraag een ontkennend antwoord; boven-
dien valt op te merken, dat andere door Ne
derland naar voren gebrachte punten (douane-
forraaliteiten; dubbele aanslagen yi directe be-
In elk geval is er, gelijk uit het voorgaande
blijkt, geen aanleiding om dte verbetering der
verbindingen tusschen Luik en Maastricht vast
te koppelen aan eenige andere kwestie.
Met betrekking tot vraagstukken die, schoon
vermeld in het derde hoofdstuk van het Bel-
i gisch memorandum, niet bijzonderlijk vermeld
zijn, bepaalt de Nederlandsche regeering zich
J er toe, acte nemende van de te dier zake door
de Belgische regeering afgelegde verklaringen
lastingen; vrije vaart en vrijdom van scheep- i 0p merken, dat zij volgaarne met de Bel-
vaartrechten op de Nederlandsche en Belgische
netten) voor de beide landen van geljjk belang
schijnen te zijn. Het zou meer in overeensteni
ming met de werkelijkheid zijn voorgekomen,
aan de onderhavige groep van kwesties een
opschrift te geven, waaruit zou blijken, dat zij
gische regeering besprekingen zal voeren ten
einde op die punten tot overeensteniming te
komen.
iDe Nederlandsche regeering veroorlooft
zich voorts te doen opmerken dat zij het tot
stand gekomen accoord aldus opvat, dat het
niet uitsluitend kwestaes omvat die alleen ZOowel de punten van economischen en juridi-
Nederlandsche belangen betrenen. i schen aard als de vraagstukken van politieken
Het heeft de Nederlandsche regeering ver- aar(j zou m0eten omvatten. De fe regelen pun-
heugd op te merken, dat op verscheidene van van economischen en juridischen aard zijn
deze punten (waterafvoer van Vlaanderen, aangegeven in het voorgaande en met name
d /mi n v\ nr WW n 1 i +-ait AVI. nn,r\hA.l A o QT1 C" I O fTOYl 1.T1 ill-...
douaneformaliteiten; dubbele aanslagen in di
recte belastingen; behandeling van Ter Neu
zen; overstrocmingen in Noord-Brabant) de
opvattingen der beide regeeringen een rege-
ling mogelijk maken.
'Op andtere punten heeft de Belgische re
geering opmerkingen gemaakt, die bij deze
gelegenheid van de zijde der Nederlandsche
regeering het volgende antwoord uitlokken:
m het schema, dat de Nederlandsche afge-
vaardigden op 28 October jl. te Brussel heb-
ben overhandigd. Dat schema gaf ook d'e
vraagstukken van politieken aard ten aanzien
waarvan zij Belgische desiderata kan inwilli-
gen: erkenning als vervallen van artikel VII
van het Verdrag van 1839 voor zoover het be
trekking heeft op de onzijdigheid van Belgie,
t - Ai-i./. alsook van artikel XIV van dat Verdrag be-
.Loodswezen op de Westemchelde. A is het i treffende het karakter
van de haven van Ant-
juast, dat het afstand doen van het stelsel van
vrije mededinging (stelsel voorzien in de ver-
dragen van 1839, waarvan de voorloopige wij-
zigingen het onderwerp hebben gevormd van
den bestaanden modus vivendi) voor de Ne
derlandsche regeering, zoowel als voor de Bel
gische, een zeker belang zou hebben, zoo is
Nederland toch slechts dan bereid in dien af
stand toe te stemfmen, indien Belgie zich zij-
nerzijds bereid toont een voor Nederland aan-
vaardibare uiteindelijke schikking aan te ne
men.
Met name komt het er op aan rekening te
houden met de verhouding tusschen de sedert
de inwerkingtreding van den bestaanden mo
dus vivendi voor elk der beide diensten be-
loodste schepen, eerder dan met de voor den
oorlog verkregen uitkomsten, zooals de Bel
gische regeering blijkt te wenschen.
Immers die uitkomsten zijn reeds meer dan
vijftien jaren geleden verkregen, onder een
stelsel, dat sindsdien is vervangen daar dat
van den modus vivendi, dien de beide partijen
reeds gedurende vijf jaren van kracht hebben
gelaten. Er zij eveneens aan herinnerd, dat Ne
derland in beginsel ten rrsinste een gelijk recht
als Belgie kan doen gelden op den lood'sdienst
op de Westerschelde, die voor het grootste
deel op Nederlandsch gebied is gelegen.
Wat de loodsgelden betreft, is het, met het
oog op het feit, dat de verbindingen van Ant
werpen met zijn achterland. korter zijn dan
die van de Nederlandische havens, voor Hr. ren verkeerd'en indruk, ten aanzien van zekere
werpen.
Ten slotte verklaart de Nederland'sche re
geering, dat het haar zou verheugen indien de
overweging van bovenstaande uiteenzetting de
Belgische regeering zou bevestigen in de ver-
zekerdheid van den levendigen en oprechten
wensch der Nederlandsche regeering om bin-
nenkort te geraken tot een volledige en uit
eindelijke regeling der reeds zoo lang tusschen
beide landen hangende vraagstukken.
Een Belgische nota van 28 Mei 1929.
In de zevende plaats bevat het Witboek een
nota van de Belgische regeering op 28 Mei
1929 aan Hr. Ms. Gezant te Brussel overhan
digd, waaraan het volgende wordt ontleend':
Bij de overhandiging van de Belgische re
geering van het Nederlandsch memorandum
van 7 Mei j.l. heeft de Nederlandsche minis
ter den Belgischen doen weten, dat de Neder
landsche regeering het oogerublik gekomen
acht om aan de Staten-Generaal mededeeling
te doen van de stukken gewisseld sindls de ver-
werping van het Verdrag van 1925.
De Belgische regeerihg maakt geenerlei be-
zwaar tegen deze mededeeling, die overeen-
komt met haar eigen verlangen en beoogt ha-
rerzijds een gelijktijdige pu'blicatie.
Zich voorbehoudende nader op de hoofd-
zaak terug te komen, acht zij het in-
tusschen onmisbaar, ter uitsluiting van iede-
Ms. Regeering niet mtogelijk afstand te doen
van de gedachte, die den grondslag vormt van
d'e huidige tarieven en in de verdragen is vast-
gelegd, volgens welke de voor het traject van
de voile zee naar Antwerpen geheiven loods
wezen niet hooger zullen zijn dan die welke
worden geheven voor bet traject tusschen de
voile zee en Rotterdam „naar evenredigheid
van die afstanden".
Vrijdom van scheepvaartrechten. De Neder
landsche Regeering neemt acte van de ver
klaringen van de Belgische Regeering over dit
onderwerp.
Waterwegen in Limburg. De positie zooals
de Nederlandsche regeering die opvat is de
volgende:
De totstandbrenging van goed'e waterver-
bindingen tusschen Luik en Maastricht is voor
Belgie van ten minste even aanzienlijk belang
als voor Nederland. Een voldoende verbetering
van de Maas of, in plaats daarvan, een vol
doende verruiming van het indertijd op wensch
van Belgie gegraven kanaal van Luik naar
Maastricht, zou aan het Luiksche nijverheids-
bekken den toegang geven tot het kolenbek-
ken van Nederlandsch Limburg waaraan die
nijverheid1 behoefte heeft. Datzelfde werk zou
Belgie er toe in staat stellen ten bahoeve van
Antwerpen met een minimum van kosten
voortreffelijke waterverbindingen tot stand
te brengen met de mijnen (zoowel in Belgisch
als in Nederlandsch Limburg) en met "het Lui-
kerland. Terzelfder tijd zou die weg aan de
Waalsche nijverheid' nieuwe uitwegen naar
het Noorden bieden en zelfs naar den Rijn.
Nederland zou aan betere verbindingen tus
schen Luik en Maastricht veel minder groote
voordeelen ontleenen. Hoewel het water van de
Maas zoowel als dat van de Moezel in Ne
derland in zee stroomt, zoodat als de natuur-
lijke havens van het Maas- en Moezelbekken
de Nederlandsch havens moeten worden be-
schouwd, is een blik op de kaart voldoende om
te ontwaren dat de vaart door de kanalen tus
schen Luik en Antwerpen steeds aanmerkelijk
minder lang zal zijn dan de vaart tusschen
Luik en de Nederlandsche havens. Per slot
van rekening zou een betere aansluiting van
Luik op de Nederlandsch grens een voordeel
voor Belgie beteekenen, gezien het belang dat
dit land bij dat werk heeft alsmed'e bet feit,
dat Nederland, zonder eenige kosten voor Bel
gie, uit eigen beweging in de omigeving van
Maastricht groote venbeteringswerken ter
hand heeft genomen, welke ontegenizeggelijk
verreweg het minst kostbare middel vormen
om goede waterverbindingen tot stand te
brengen tusschen Luik en Antwerpen. Een
feiten verbeteringen aan te brengen, die zij in
den te pufoliceeren bundel wenscht op te ne
men. Zij stelt zich ten slotte voor hierin bo-
vendien eenige stukken op te nemen, waarvan
een lijst hiemevens gaat.
De Nederlandsche Regeering verwijt aan de
Belgische Regeering, dat deze de oplossing
van de hangende kwesties vertraagt door het
debat op juridisch terrein te brengen en door
zich te beroepen op een nieuwe interpretatie
van Artikel 113 van de Algemeene Acte van
het Congres van Weenen. De Belgische Regee
ring heeft voldoening iwillen geven aan het door
de Nederlandsche Regeerinig geuit verlangen
om in het Verdrag het beginsel der wederkee-
righeid te zien toepassen. Daarom was zij er
op gesteld de concessie, die zij bereid is aan
de Nederlandsche Regeering te doen voor wat
betreft door deze te kennen gegeven eischen,
duidelijk te doen uitkomen. Om dezelfde re
den heeft zij er prijs op gesteld te toonen, dat
op het terrein van het Recht dezelfde tege-
moetkomende geest haar ibezielt. Zij toch zou
bereid zijn om ten aanzien van de ten laste
van Nederland vallende kosten uithoofde van
de in de Schelde uit te voeren werken, )een
regime te aanvaarden, dat voor Nederland gun>-
stiger zou zijn dian het welk de Verdragen
van 1839, naar zij meent, vaststellen.
De Nederlandsche Regeering meent welis-
waar een tegenstrijdigheid' te zien in het feit,
dat de Belgische Regeering op haar grondge-
bied, op de Schelde boven Antwerpen en op de
Maas, de beginselen die art. 113 volgens haar
bevat, niet zou toepassen. Deze tegenstrijdig
heid bestaat in werkelijkheid1 niet. De Schelde
op Belgisch grondgebied is altijd te juister tijd
verbeterd om aan de groeiende behoeften van
het verkeer te voldoen,
Anderzijds is de Maas op Belgisch grondge
bied gekanaliseerd van Givet af, en d'e kunst-
werken 'zijn verschillende malen vernieuwd' en
vergroot. Heden ten d'age nog zijn venbete
ringswerken in uitvoering in de streek van
Luik. De scheepvaart op de Belgische Maas
is beter dan op de daarop aansluitende water
wegen in de buurstaten.
Het is der Nederlandsche Regeering niet on-
ibekend, dat het gemeenschappelijk gedeelte
der rivier onderworpen is aan bijizond'ere bepa-
lingen.
De tusschen beide landen geopende onder-
handelingen om het ontwerp van de Neder-
landsch-Belgische Commissie, ingesteld tot on-
derzoek van de kanalisatie van de gemeen-
schappelijke Maas, te verwezenlijken, waren
niet beeindtigd', toen de Nederlandsche Regee
ring ibesloot tot een eemzijdige oplossing van
het vraagstuk en tusschen Maasbracht en
Maastricht een begin maakte met werken, die
de uitvoering van het in gemeen overleg be-
situdeerde plan niutteloos maken.
Belgie is dus noch op de Schelde, noch op
de Maas te kort geschoten in de vervulling zij-
ner internationale verplichtingen.
Hr. Ms. regeering foehoudt zich voor om,
voor het geval dat zich een juridisch debat
mocht ontspinnen, voor te stellen het te be
slissen door een beroep te doen, op den grond
slag van het Recht, op het Permanente Hof van
Internationale Justitie. Zij schijnt uit net
oog te verliezen, dat het onderwerp van het
geschil niet een quaestie is van interpretatie,
maar van herziendng van de verdragen „die
niet meer met de tegenwoordige toestanden
in overeenstemming zijn". De aanpassing van
deze overeenkomsten aan de eischen van den
tegerawoordigen tijd wordt niet alleen gebo-
den door rechts- en billljkheidsgronden, maar
door fedtelijke beweegredenen, voortvloeiend
uit den nieuwen politieken en economi
schen toestand. Door zekere elementen
van een vraagstuk, dat noodzakelijkerwijze
in zijn geheel onder de oogen moet worden
gezien, daarvan los te maken, met het doel deze
afzonderlijk te onderzoeken, zou men een op
lossing noch vergemakkelijken, noch verhaas-
ten, Voor het geval dat, tegen de verwachting
van de beide regeeringen, een vergelijk in der
minne beslist onmogelijk zou blijken, zou de
Belgische regeering overwegen of een uitweg
uit de moeilijkheden niet gezocht moet worden
in een internationale oplossing.
Er is een ander punt waar, naar de m|eening
van het kabinet van 's-Gravenhage, de Bel
gische regeering tevergeefs zal stuiten op wer-
kelijke „politieke onmogelijkheden" en waar
zij, door „hersenschimmen" na te jagen, de
regeling van de hangende vraagstukken ver
traagt; het is dat, het welk betrekking heeft
op de Belgische eischen strekkend tot een ver
betering van de verbindingen tusschen de
Schelde en den Rijn.
Hr. Ms. regeering betwist de emstige onge-
makken, die de tegenwoordige weg aan de
scheepvaart biedt, en de betreurenswaardige
gevolgen die daaruit voortvloeien voor het ver
keer van Belgie met den Rijn. Zij ontkent
de juistheid van de feiten in het Belgische
memorandum ite dezer zake aangevoerd. Tot
staving van hare meening haalt zij statistie-
ken aan, maar de meest beteekenisvolle cijfers
zijn aan haar opmerkzaamheid ontsnapt en zij
heeft nagelaten deze weer te geven. Zr. Ms.
Regeering heeft het dan ook noodig geoordeeld
de in het memorandum van het Kabinet van
's-Gravenhage naar voren gebrachte staten
aan te vullen en deze aldus verbeterd op te
nemen als bijlage van deze Nota. Zij stellen
op onbetwistbare wijize overeenkomstig de be-
merkingen van het Belgisch Memorandum van
12 Januari, de vermindering van het verkeer
van Belgie met den Rijn in zijn verhouding tot
het totale Rijnverkeer aan het licht, alsook de
toeneming van het normaal verschil tusschen
de vrachten Ruhrort naar Rotterdam en Ruh-
rort naar Antwerpen.
In een andere bijlage wordt een lijst gegeven
van rampen en ongelukken die voorzoover der
Belgische Regeering bekend is, plaats hebben
gevonden op de tussobenwateren tusschen de
Schelde en den Rijn van 16 November 1928 tot
9 Februari 1929.
Toch is Hr. Ms. Regeering bereid den aan-
leg te aanvaarden van een nieuwen weg tus
schen de ^Schelde en den Rijn, ingerioht naar
de moderne eischen van de scheepvaart. Zr.
Ms. Regeering verheugt zich hiervan acte te
nemien. Maar het Kabinet van 's-Gravenhage
stelt aan dezen nieuwen weg grenizen die hem
onuitvoerbaar maken en er schier elk nut aan
ontnemen, zonder overigens te trachten die
grenzen hetzij uit economisch-, hetzij uit tech-
niisch oogpunt te rechitvaardigen,
iQm voor Nederland aannemlelijTi: te zijn, zou
de nieuwe verbinding imoeten „volgen de be-
staande natuurlijke waterwegen of, zoo noodig,
die welke in 1839 bestaan hebben op het tijd-
stip der scheiding. Waarom deze beperkingen?
Het complex der. vraagstukken die het onder
werp moeten vormen van een regeling tusschen
Belgie en Nederland, zooals dat werd vastge-
steld in 1919 en waarbij Hr. Ms. regeering zich
aansloot, brengt die beperkingen geenszins
mede. Het wordt in wezen, zooals men hier
boven gezien heeft, de herziening der Verdra
gen van 1839 en deze moest „ten behoeve zoo
wel van Belgie als van den algemeenen vrede,
de gevaren en de verschillende bezwaren weg
nemen, die uit gezegde verdragen voort
vloeien".
Het Nederlandsche memorandum beperkt
zich tot de bewering dat het kanaal dat Bel
gie heeft gevraagd „de positie van de Nederl.
havens zou verzwakken" en zou vormen „een
gunst die nadeelig zou zijn voor de levensbe-
langen van de nafie". Het voert hiervoor geen
enkel bewijs aan.
Hr. Ms. regeering kan niet gelooven dat de
verbetering aan een internationalen verbin-
dingsweg, die voor alle volken openstaat, aan
een hunner nadeel kan berokkenen. Het is
waar dat het nieuwe kanaal waarvan zij den
aanleg vraagt, in het bijzonder voor de haven
van Antwerpen gunstig zou zijn. Maar zij is
overtuigd, dat de haven van Rotterdam er
eveneens voordeel van zou trekken, want de
ondervinding heeft het menigmaal geleerd
gemakkelijke verbindingen zouden het geheele
verkeer doen toenemen en deze haven zou daar
van onvermijdelijk voordeel ondervinden.
Een Nederlandsche nota van 8 Juni 1929.
Ten slotte is in het Wjtboek opgenomen een
nota door den zaakgelastigde der Nederlanden,
a. i. te Brussel op 8 Juni 1929 aan den Belgi
schen minister van buitenlandsche zaken over
handigd.
Daarin wordt gezegd' dat de Nederlandsche
regeering geen bezwaar maakt tegen de op-
neming van de toevoegingen, die de Belgische
regeerinig wenscht op te nemien in het door
haar uit te geven fooek.
Het schijnt nauwelijks noodig hieraan toe
te voegen, dat deze verklaring niet mag wor
den opgevat in den zin als zou de Nederland
sche regeering deze toevoegingen erkennen als
geheel of ten deele het Nederlandsche memo
randum van 7 Mei j.l. verbeterend. Verschei
dene van deze toevoegingen schijnen integen-
deel opmerkingen, van den kant van Hr. Ms.
regeering te ver eischen. Om niet van hare
zijde de door de beide regeeringen beoogd'e
openbaarmaking van stukken te vertragen, be
perkt het Kabdnet van 's-Gravenhage zich voor
het oogenblik tot de verklaring dat het rich
voorstelt zich voor zoover noodig over de ver
schillende punten in quaestie uit te spreken,
wanneer het de opmerkingen over de hoofd-
zaak onder de oogen zal hebben, welke Z. M.'s
regeering rich voorfoehouden heeft te maken
over het Nederlandsche memorandum van
7 Mei jl.
Er is echter een element in de nieuwe Bel
gische nota, dat reeds nu een rechtzetting
schijnt te vereischen. Zr. Ms. regeering schijnt
de meening te uiten, dat Hr. Ms. regeering min
of meer in het algemeen het beginsel van een
nieuwen waterweg tusschen de Schelde en den
Rijn zou hebben erkend. Deze meening is on-
juist. Uit het Nederlandsche Memorandum van
7 Mei j.l. blijkt duidelijk welke ten deze de
oplossing zou zijn, indien Belgie haar wenscht,
welke Nederland in overweging zou kunnen
nemeneen verbinding tusschen de Schelde en
den Rijn, verkregen door inrichting naar de
modeme eischen van de scheepvaart, hetzij
van d'e bestaande waterwegen, hetzij van die
welke hebben bestaan ten tij de van de schei
ding. Indien te dezer zake een beginsel door
Nederland is erkend, dan is het dus niet dat
van den aanleg van een willekeurigen, nieu
wen weg, maar dat van de verbetering, hoe
belangrijk dan ook, van vroegere of bestaande
waterwegen. Men zal erkennen, dat Nederland
door in deze voor Belgie voordeeligste verbete
ring toe te stemmen, op ruime wijze zijn inter
nationale verplichtingen nakomt.
Zr. Ms. regeering verklaart in hare nota
van 28 Mei, dat zij zich voorsitelt buiten de
bovenbedoelde toevoegingen in den uit te ge
ven bundel nog eenige stukken op te nemen,
aangegeven in bijlage 1 van gezegde nota.
Daar al deze stukken die ouder zijn dan de ver-
werping van het verdrag van 3 April 1925,
reeds openbaar gemaakt zijn, en behoudens
zeer enkele uitzonderingen, medegedeeld zijn
aan de Staten-Generaal, is het nauwelijks noo
dig, dat Hr. Ms. regeering verklaart geenerlei
bezwaar te zien tegen deze opneming.
VERNUFTIG TOESTEL VOOR
DOORVERBINDINGEN.
Een van de bezwaren, verbonden aan het
wonen in een plattelandsdorpje ver van de
bewoonde wereld, is, dat men op tijden, wan
neer het telefoonkantoor gesloten is, geen
communicatie met den omtrek heeft. Vooral
voor de politie, den dokter en andere dorps-
notabelen, die vaak op de meest ongelegen
momenten naar de telefoon grijpen of opge-
beld worden, is zulks een groot euvel. Bedrie-
gen de voorteekenen niet, dan zal, naar de
Tel. meldt, binnenkort een aanzienlijke ver
betering intreden. Bij de Rijkstelefoon is men
er, naar dat blad verneemit, in geslaagd een
vernuftig toestel te construeeren, waarmede
doorverbinding kan worden verkegen. Hoewel
deze toestellen nog niet in gebruik zijn geno
men, zijn wij toch in staat over de construc-
tie en de wijze van functionneeren eenige me-
dedeelingen te doen.
De lijn, waarover de abonne's worden door-
verlbonden, wordt uitgerust met z.g. duplex-
spoelen. Over het aldus gevormd' Simplex-
circuit wordt, door het indrukken van een der
vier speciale kiesknOppen het hier bespro-
ken toestel is er een voor 4 abonne's; aanslui-
tingen voor 10 abonne's zijn eveneens gecon-
strueerd lage of hooge en positieve of ne-
gatieve spanning naar het hulplkantoor ge-
voerd, waar met behulp van twee polaire en
een. marginaal relais de keuze van den ge-
wensehten abonne plaats vindt. De wekstroom
van het hoofdkantoor naar de abonne's ver-
loopt geheel dubibeldraads.
In omgekeerde richting komt het wekrelais
van den roependen abonne op en schakelt den
wekstroom door naar de duplex-spoel. Na te
zij.n overgedragen, verloopt ook nu de wek
stroom dubbeldraads em doet het oproepsig-
naal op het hoofdkantoor vallen. De telefoniste
probeert elk der vier kiesknoppen tot zij den
roependen abonne geVbnden heeft.
Het is niet noodig dat alle doorverbondenen
een locale aansluiting hebben ter plaatse waar
de inrichting is opgesteld; ook een interlocale
lijn met aan het einde daarvan een station-
houder of een abonne kan in sluitingstijd als
abonne worden opgeschakeld. De mogelijkheid
bestaat door parallelschakeling van abonne-
lijnen, het aantal op een inrichting doorverbon
denen grooter dan 4 te doen zijn. Voor d'e ge-
heimhouding kan bierbij de z.g. extra-wekker-
schakeling worden toegepast.
DE ONDERWERPING DER SENOESSI IN
ITALIAANSCH LIBYE.
Ruim anderhalf jaar geleden begonnen de
Italianen schrijft de N. R. Crt. een nieu
wen krachtdadigen veldtocht om den opstand
in Cirenai'ca (of Barka), het oostelijke ge
deelte van hun Tripolitanische kolonie, te on-
derdrukken. Dit was zeer noodig, want de
Senoessi, de voornaamste en krijgszuchtigste
van de oproerige stammen, waren zelfs tot de
kust doorgedrongen en stoorden het vreedzame
kolonisatiewerk.
Het fcwam er voor d'e Italianen op aan, dezen
opstand eerst de baas te worden, voor zij hun
heerschappij bezuiden den 28sten breedtegraad
die de grens van hun gezag vormt, konden uit-
breiden. Na menig bloedig gevecht, hebben
zij hun eerste doel bereikt, want den 13den
dezer onderwierpen zich de voornaamste aan-
voerd'ers van de Senoessi, met den ouden leider
Sidi Omar el Moektar aan het hoofd, aan
kolonel Siciliani, vice-gouverneur van Libye.
Woensdag heeft maarschalk Badoglio, onder
wiens gezag de Lihysche kolonien, Tripoli en
Cirenai'ca, vereenigti zijn, de betuigingen van
trouw en gehoorzaamheid der vroegere op-
standelingen-aanvoerders in ontvangst geno-
n^pn.
Het is een moeilijike guerrilla in het binnen-
land van Ciremaica geweest, want achter de
vruchtibare kuststreek ligt een bergachtige