dat men in diens woord vertrouwen moet heb
ben. En waar de heer Krul in een nader
schrijven hieromtrent schrijft over een moge-
lqke verhooging der tarieven met 10 of
12% blijkt toch, dat spreker met zrjn voor-
stel niet zoover de plank mis is.
Door den heer 't Gilde is weer gesproken
over de berekening der lekverliezen. Spreker
kan niet begrijpen, dat deze heer, na de in-
lichtingen die hij daarover te 's Gravenhage
op het waterleidingbureau ontvangen heeft,
daarop nog terugkomt. De 30 die op Zuid-
Beveland wegens lekverliezen worden geboekt,
spruiten niet voort uit slechte buizen, doch
komen voort uit het geringe aldaar toegestane
verbruik, hetwelk wordt overschreden. Dit
zal zich hier niet voordoen, omdat de als ge-
bruik toegestane hoeveelheid veel grooter is.
Dat is aan de heeren toegelicht en vermeld in
de van die bespreking gehouden notulen, die
ook door de heeren 't Gilde en Claessens zijn
onderteekend. Het moet verwondering baren,
dat dit argument nu toch nog gebruikt wordt
voor bestrijding van de waterleiding.
De heer CLAESSENS merkt op, dat blij-
kens het laatste rapport der Zuid-Beveland-
sche waterleiding over 1927 de lekverliezen
nog op 28 worden vermeld. Hij vraagt
voorts waar het aan toe te schrijven is, dat
daarvoor in Limburg Iblijkens een rapport
20 wordt genoteerd. Hij acht de grootte
van het lekverlies wel degelijk van grooten
invloed op de capaciteit der waterwinplaats.
De heer OGGEL wijst er op, dat, als er een
groot verbruik wordt toegestaan, de kans
groot is, dat de toegestane hoeveelheid niet
gebruikt wordt, en er alsnog een overschot
blijft, terwijl bij een laag toegestaan verbruik
meer gebruikt wordt, en men dus een tekort
krijgt, dat ten name van het lekverlies wordt
geboekt.
De heer CLAESSENS wijst er op, dat de
uit Limburg verkregen cijfers van lekverlies
toch ook vrij hoog zijn.
De heer OGGEL: Om die goed te kunnen
beoordeelen, zou men daarvan ook de cijfers
omtrent toegestaan gebruik enz. moeten heb-
ben.
De heer CLAESSENS verwacht, dat er
voor §<§n tot anderhalf millioen meer zal moe
ten worden besteed voor terreinaankoop, aan-
gezien men meer zal moeten koopen dan de
geraamde 200 Hectaren. De directeur beweert
wel dat het terrein waaruit het water gewon-
nen wordt niet wordt drooggelegd, maar in
Noord-Holland gaan de kweekersbonden toch
een proces beginnen in verband met het ont-
trekken van water aan de duinen en aan den
bodem.
De VOORZITTER wijst er, naar aanleiding
van dit bezwaar van zuiver technischen aard
op, dat men de vraag moet stellen: zijn wrj
deskundig. Zijn we dat niet, dan kunnen we
die zijde van het vraagstuk niet tbespreken,
noch in den eenen, noch in den anderen zin.
De heer CLAESSENS is van oordeel, dat
men, afgaande op hetgeen van elders gemeld
wordt, toch rekening moet houden met be-
zwaren tegen droogtrekking van het terrein.
Uit de door spreker en den heer 't Gilde ge-
stelde vragen bleek, dat dit toch niet
was onderzocht en al zeggen de heeren dat
daarvoor geen vrees behoeft te bestaan, zoo
bleek toch uit de mededeeling van den heer
Carri£re in de te Ter Neuzen gehouden pers-
conferentie, dat men er toch niet zoo geheel
zeker van was, aangezien toch een post op
de begrooting is geraamd voor eventueele
schadevergoeding. Als het later verkeerd
loopt, zitten de gemeenten met de gebakken
peren.
De VOORZITTER blijft er <b\j, dat de raad
op technisch terrein onbevoegd is, dat men
da&rvoor zijn deskundigen heeft, die voor de
door hen gegeven adviezen ook de verant-
woordelijkheid hebben te dragen.
De heer CLAESSENS deelt mede, den heer
Krul omtrent de prise d'eau vragen te hebben
gesteld, waaromtrent deze ook niet kon zeg
gen, hoe het dan w61 was. Stel dat blijkt, dat
het terrein wel drooggetrokken wordt en men
grond bij moet koopen, heeft men een strop
van een tot anderhalf millioen.
De heer OGGEL vraagt, of dat dan niet
door de Commissie onderzocht is; daar was
die opmerking op z'n plaats geweest.
De heer CLAESSENS antwoordt, dat daar-
naar in de commissie niet gevraagd werd. Hij
noemt dat onderzoek kwajongenswerk. Men
wilde ook niet alle stukken overleggen. Spre
ker en de heer 't Gilde hebben er naar ge
vraagd, maar konden die niet krijgen.
De heer OGGEL wijst er op, dat die vroe-
ger ook reeds uitgesproken beschuldiging in
de vergadering van aandeelhouders met com-
missarissen en de drie raadsleden ook is foe-
sproken en dat daaruit bleek, dat de heer
Claessens niet, zooals hij wilde, die stukken
kon thuis krijgen, doch dat de secretaris der
commissie hem bericht had, dat hij ze ten
zijnent ten alien tijde kon komen inzien. Het
is volkomen begrijpelijk, dat die secretaris de
archiefstukken, voor welker ontvangst hij zelf
regu had moeten teekenen, niet uit handen
gaf.
De heer CLAESSENS meent, dat die stuk
ken niet alleen voor hem en den heer 't Gilde,
doch voor alle leden der commissie van be-
lang waren en dat die in de vergadering moes-
ten ter tafel gebracht worden. Nu heeft spre
ker zich beholpen met het dossier van den
heer Van Reekum. Toen spreker dat ter tafel
bracht, zaten de heeren perplex. Maar daar
in de commissie was geen vruchtbaar werk
te leveren.
De heer OGGEL meent, dat men in het
werk dezer commissie, van alzijdige samen-
stelling, vertrouwen behoort te hebben.
De heer 't GILDE verklaart dat hij de
laatste zou zijn, om de commissie van onder
zoek onbetrouwbaar te noemen, maar wijst er
op, dat in de eerste plaats het waterleiding-
bestuur zelf met de commissie in strijd komt,
aangezien de commissarissen weigeren om
overeenkomstig de uitspraak der commissie
hunne mandaten beschikbaar te stellen.
De VOORZITTER: U moet njet generali-
seeren, niet alle commissarissen weigeren.
Uit het schrijven dat door commissarissen
naar aanleiding van het rapport der commis
sie is gezonden blijkt, dat een gedeelte der
commissarissen aan den uitgedrukten wensch
wil voldoen.
De heer VAN DIXHOORN meent, dat het
toch eigenlijk niet gaat over de werkwijze der
commissie van onderzoek, en dit gevoeglijk
buiten de discussie moet bljjven.
De VOORZITTER merkt op, dat het rap
port aan de orde is, de bespreking gaf aan
leiding tot deze afwijking.
De heer 't GILDE geeft te kennen, dat,
wat over het watergebruik en de rentabili-
teit wordt beweerd, theorie is en veel te mooi
en te rooskleurig wordt voorgesteld. Hij
wijst ook op de cijfers van het lekverlies en
wijst er op, dat die overal, in Limburg,
Noord-Brabant, Noord-Holland en Zuid-Beve-
land veel hooger zijn, dan hier wordt aange-
geven. Hoe moet dat dan hier gaan, met een
waterleiding van beperkte capaciteit? Hij
kan onmogelijk vertrouwen hebben in de ad
viezen van den ingenieur van het waterlei
dingbureau den heer Carrifere, die 's morgens
op de Thoolsche waterleiding als een goed
voorfbeeld wijst, terwijl des avonds in de cou-
rant te lezen was, dat deze over 1927 een ver-
lies had van 12.000 en over 1928 van
20.000. Kan men aan de hand van zulke
feiten vertrouwen hebben in hetgeen de hee
ren zeggen?
De VOORZITTER merkt op, dat de Thool
sche kwestie nog niets ten nadeele bewijst.
Deze is in 1926 aangevangen, dat weten de
heeren zelf ook, evengoed als het hun be-
kend is, dat zoo'n ondememing als regel in
de eerste jaren geen winst maakt. Door deze
gemeente is een gasleiding aangelegd naar
Ter Neuzen en daarop zal men in de eerste
jaren ook tekorten hebben, dat kan niet
anders.
De heer CLAESSENS beweert, dat de af-
schrijvingspolitiek heelemaal niet deugt. Dit
blijkt uit een voordracht door den heer Krul
gehouden in de vereeniging van gemeente-
accountants, waaruit blijkt,dat de balansen
van dergelijke ondememingen niet de werke-
lijke waarde der bedrijfsobjecten weergeven.
Die berekeningen berusten zonder meer op
het beginsel, dat, als zoo'n waterleiding er
eenmaal ligt, deze blijft draaien en de ge
meenten er dan niet meer uitscheiden.
De heer OGGEL merkt op, dat de bereke
ning toch ook onder andere oogen komen,
o.m. van de Rijkscojnmissie van Advies, waar-
van ook de heer Van Oldenborgh, de vroegere
directeur, deel maakt. Die hebben de bereke
ning toch ook goedgekeurd.
De heer CLAESSENS wijst er op, dat dit
waterleidingplan bij den heer Van Olden-
borgh niet zoo hoog staat aangeschreven.
Deze heeft daaromtrent na de laatste onder-
zoekingen aan iemand nog een brief geschre-
ven, waaruit blijkt, dat hij in de waterwin
plaats te St. Jansteen geen vertrouwen heeft.
En op die waterwinplaats is het geheele plan
gebaseerd. Als naar dien brief geinformeerd
wordt krijgt men er niets van te weten en
van den heer Van Oldenborgh wordt gezegd,
dat die te hoog staat om daarop in te gaan.
De VOORZITTER geeft te kennen, nu de
heer Claessens hier over een brief van den
heer Van Oldenborgh spreekt, in de gelegen-
heid te zijn mededeeling te doen van een brief,
die de heer Van Oldenborgh naar aanleiding
van een over dien brief bij hem ingestelde in-
formatie schreef, d.d. 4 Mei 1929, welke luidt
als volgt:
„In antwoord op uw schrijven van 23 April
„j.l. deel ik u mede, dat ik even nieuwsgierig
"ben als u naar den datum en de bestemming
van den bewusten brief en een en ander dus
„gaame van den betrokken ,,Zeeuw" zal ver-
„nemen! Een Zeeuw is immers altijd „rond"
"en deze zal dus wel geen bezwaar hebben
„den datum en den geadresseerde bekend te
maken! Het origineele door den heer Van
Oldenborgh onderteekende schrijven, heeft
spreker ter tafel.
De heer VAN DIXHOORN heeft van dat
schrijven reeds kennis genomen uit de Ter
Neuzensche Courant van gisteravond.
De heer \t GILDE: We zullen dan den
heer Van Oldenborgh het adres van dien brief
laten weten.
De heer KRUIJSSE wijst er op, dat de op
posite tegen de waterleiding eenigen tijd ge-
leden grooter was dan op 't oogenblik. Toen
de gemeenteraad het besluit nam om te stem-
men v66r liquidate, stemde spreker daar-
tegen, omdat hij voldoende vertrouwen in de
zaak had. Toen is besloten een commissie in
te stellen, om een en ander nauwkeuriger te
bezien. Spreker had die commissie niet meer
noodig, daar de zaak zijn vertrouwen reeds
had, maar nu de zaak door een kleine 50 per-
sonen van alle rangen en standen uit
Zeeuwseh-Vlaanderen die een zeer serieus on
derzoek hebben ingesteld, nog eens zeer
nauwkeurig is nagegaan, wil het er bij spre
ker niet in, dat, na kennisneming van de slot-
beschouwingen der commissie de gemeente
raad niet tot de conclusie zou kunnen komen,
dat de opzet der ondememing zoo rendabel
mogelijk is. Van die 50 menschen stemden er
maar drie tegen, maar zijn dan nu juist die
drie de menschen die het weten? Spreker
meent, dat men aan de meerderheid der com
missie zijn vertrouwen behoort te schenken,
aangezien onder die commissieleden zoowel
voor- als tegenstanders waren. Spreker zal
daarom met vertrouwen zijn stem uitbren-
gen v66r de waterleiding.
De heer CLAESSENS wil onder het oog
brengen, dat men blijkens ervaringen toch
niet alles kan aannemen wat de deskundigen
gelieven te zeggen. Men heeft het kunnen
nagaan met de adviezen van de deskundigen
die de P. Z. E. M. in elkaar hebben gezet en
men zou het ook ondervonden hebben als de
gemeenteraad destijds met het plan tot elec-
trificatie der gemeente van den heer Van der
Hegge Zijnen in zee was gegaan. Men moet
tooh niet alles slikken wat deskundigen zeg
gen. Spreker weet toch, dat er deskundigen
zijn die over dit plan ook anders denken en
menschen die met regeeringsopdrachten naar
West-Indie worden uitgezonden zijn toch ook
de eerste de beste niet.
De VOORZITTER: Als u geen vertrouwen
heibt in de deskundigen van het Rijksdrink-
waterleidingbureau en de door de daarbij be
trokken ambtenaren gegeven adviezen, leg
uw bezwaren dan aan den Minister voor, dan
krijgt u misschien een resultaat, maar op
deze manier komen we nooit verder.
De heer CLAESSENS heeft ook als be
zwaar dat door dit waterleidingplan, waarbij
het Westen is inbegrepen, Oostelijk Zeeuwseh-
Vlaanderen extra belast wordt.
Hij kent nog het voorbeeld van een gemeen
te in een andere provincie, waarvoor een plan
gemaakt was dat 150.000 kostte, terwijl de
kosten bij aansluiting aan de provinciale wa
terleiding 625.000 moest kosten. Ook voor
deze streek is hem door een ingenieur een
beperkter plan uiteengezet, dat veel goed-
kooper kwam dan de 4 ton die Axel in de
Zeeuwsch-Vlaamsche Waterleiding moet deel-
nemen. En in dit bezwaar staat spreker toch
niet alleen. Wijlen de heer Collot d'Escury
was er ook tegen, dat het Westen werd aan-
gesloten, omdat hij dit veel te duur achtte.
En naar hij in verschillende couranten las,
werd deze heer toch beschouwd als een groot
en kundig staatsburger.
De VOORZITTER vraagt dan dat goedkoo-
per plan eens te laten zien. De heer Krul
heeft den heer Claessens te 's Gravenhage
reeds gezegd, dat hij dat plan gaame wil be-
kijken. Maar toen bleek, dat het niet bestaat,
dat dit niets anders is dan een slag in de
lucht.
De heer CLAESSENS geeft te kennen, dat
de ingenieur die hem dat plan uiteenzette,
weigerde dat af te staan. Hij had bezwaar in
te gaan tegen de plannen van het Rijks-
bureau, omdat dit tengevolge kon hebben, dat
hij voor dit bureau nooit meer een werk zou
mogen uitvoeren. Spreker en de heer 't Gilde
hebben echter gevraagd een crediet te hunner
beschikking te stellen voor het hunnerzijds
aanstellen van een deskundige, opdat de plan
nen onpartijdig konden worden besproken en
beoordeeld. Dat is zoowel mondeling als
schriftelijk gevraagd, maar daarop krijgen zij
geen antwoord meer.
De VOORZITTER is van oordeel dat, in-
dien de heer Claessens in het openbaar te
kennen geeft, dat er zoo'n goedkooper plan
bestaat, hij dat dan ook behoort te bewijzen,
maar als hij daartoe wordt uitgenoodigd
blijkt, dat er heelemaal geen dergelijk plan
bestaat.
De heer CLAESSENS meent, dat men geen
plan noodig heeft, maar dat alleen het ge-
zond verstand ons al zegt, dat een water
leiding voor het Oostelijk deel goedkooper
moet uitkomen dan voor het Westen er bij,
omdat men daarbij lange buisleidingen krrjgt
waarop geen aansluitingen komen.
De VOORZITTER wijst er op, dat hetgeen
de heer Claessens beoogt, toch niet te berei-
ken valt. Er werd onlangs gemeld van een
waterleidingplan voor Hulst alleen. Men moet
echter niet denken dat dit door Gedeputeerde
Staten zal worden toegestaan, aangezien dat
in strijd is met de provinciale verordening.
De heer CLAESSENS heeft lak aan de
provinciale verordening.
De heer VAN DIXHOORN vraagt, of niet
tot stemming kan worden overgegaan. Hij
meent, dat deze discussie weinig vrucht kan
afwerpen, en de leden wel een gevestigde
meening hebben. Het gaat toch over de
vraag: is een drinkwaterleiding noodzakelijk
en wenschelijk. Hij is als zoodanig van het
nut en de noodzakelijkheid overtuigd.
Dat er fouten kleven bij het be-
stuur, misschien ook bij de commissie van
onderzoek, is mogelijk, maar hij kan niet aan
nemen, dat deze van zoodanigen aard zijn dat
men daarvoor de waterleiding moet verwer-
pen. Hij acht een groote fout bij de tegen
standers, dat ze de geheele zaak willen weg-
werken.
De VOORZITTER wil thans laten stemmen
over de vraag, of de raad het rapport der
commissie wil aanvaarden.
De heer OGGEL: Met de ristrictie van het
vervallen der verplichte aansluiting en een
hooger tarief?
De heer VAN DE BILT vraagt opheldering.
Bedoelt de voorzitter dat men, het rapport
aanvaardend ook voor de waterleiding is?
Dan moet hij bezwaar maken. Hij is vol
komen overtuigd van de goede trouw der
menschen die dat rapport hebben samenge-
steld, maar daarom kan hij nog niet stem-
men vo6r de waterleiding. Het kan ook blij-
ken dat ze zich hebben vergist en dan is dat
nog geen gemis aan goede trouw.
De heer CLAESSENS meent, dat over het
rapport heelemaal geen stemming noodig is.
Het gaat alleen over de vraag of de gemeente
Axel bij de waterleiding wil blijven of er uit-
treden. Als het laatste wordt aangenomen
wat heeft de raad dan nog met het rapport
en eigenlijk met heel de zaak te maken?
De heer OGGEL is van oordeel dat niet
over het rapport, doch over het prae-advies
van Burgemeester en Wethouders moet wor
den gestemd.
De VOORZITTER dacht, dat het voor den
afgevaardigde der gemeente van belang was
te weten hoe de raad over het rapport denkt.
De heer CLAESSENS wijst er op, dat ver
schillende gemeenteraden reeds het besluit
genomen hebben om over te gaan tot ontbin-
ding der waterleiding en alle stukken die zij
daaromtrent ontvangen zonder meer voor
kennisgeving aan te nemen. Dan behoeven
zij er niet meer over te praten.
De heer OGGEL merkt op, dat dit niet
gaat, men moet toch fatsoenlijk blijven.
De heer CLAESSENS acht het anders on-
zin om, indien men er van af wil, dan in de
aandeelhoudersvergadering nog mee te gaan
praten over het rapport.
De heer P. DE FEIJTER geeft te kennen,
dat er in het rapport dingen staan waarmede
hij zich kan vereenigen en andere waarmede
hij zich niet kan vereenigen. Hij was van
meening dat het rapport den raad alleen is
toegezomden om te dienen als leiddraad voor
de beoordeeling van het waterleidingplan.
De heer OGGEL verzoekt, als er bezwaren
zijn, deze naar voren te brengen, dan zal hij
zooveel mogelijk trachten daaromtrent in-
lichtingen te geven.
De heer VAN DE BILT zou, als het over
de waterleiding gaat, zijn stem willen moti-
veeren.
De heer DIELEMAN bepleit, dat deze zaak
kalm en zonder overhaasting zal worden be-
handeld en de raadsleden niet als stemvee
zullen worden gebruikt. Hij wil iets opmer-
ken, naar aanleiding van hetgeen de heer
Kruijsse zeide over het rapport. Deze wees er
op, dat er aan het eind van het werk der com
missie slechts 3 leden bezwaar maakten het
rapport te onderteekenen, en voegde daar-
aan toe: zouden nu juist die drie het weten?
In die toevoeging zat het verkeerde der op
merking. Spreker behoorde tot die tegen-
stemmers, maar wil volstrekt niet op den
voorgrond stellen dat hij het weet. Hij wil
volkomen erkennen, dat hij van de waterlei
ding technisch zoo goed als niets afweet.
Maar daarom kan er voor hem toch wel aan
leiding zijn er tegen te stemmen, hij behoeft
nog geen vertrouwen te hebben in de advie
zen der deskundigen, aan den heer Carriere
b.v. kan hij geen vertrouwen meer schenken,
aangezien deze spot met beginselen die ons
heilig zijn. Iemand die zich omtrent die be-
heilig zijn. Iemand die zegt: „dat degenen die
uit beginsel tegenstander zijn van de ver
plichte aansluiting maar een kastje om hun
wiaterleidingkraan moeten doen, dan kunnen
ze dat duivelschewater niet zien"
De heer 't GILDE en CLAESSENS: Dat
is historiseh!
De heer DIELEMAN: Kan ik geen ver
trouwen meer schenken. Van den heer Krul
kan ik niets ten nadeele zeggen, deze heeft
altijd eerlijk gezegd waar het op staat. Ik
prijs het ook in een voorstander, dat deze
voor zijn meening uitkomt.
Het argument dat de heer Van Dixhoom
gebruikte, dat de opposanten de waterleiding
geheel zouden willen wegwerken, raakt nog
minder kant of wal. Al kan spreker niet in-
stemmen met de wijze waarop men hier de
aanhangige waterleiding wil brengen, daarom
wil hij nog geen waterleiding in Zeeuwseh-
Vlaanderen wegwerken. Hij wil die in deze
streek ook wel degelijk hebben, mits dat kan
geschieden onder de regeling zooals die ook
op Zuid-Beveland bestaat, d.w.z. zonder dat
de burgerij tot aansluiting wordt verplicht.
En dat zou ook hier mogelijk zijn, indien men
in Den Haag maar wat dieper in den zak
tastte in het belang van Zeeuwseh-Vlaande
ren, maar ze praten het van die zijde wel
mooi voor, doch doen er zelf niet aan mee.
En al is het ook, dat spreker niet alles kan
weerleggen, wat in het belang van deze wa
terleiding wordt aangevoerd, zoo kan hij daar-
aan toch zijn stem niet geven.
Een tweede punt, dat de commissie van
onderzoek behandelde, was de waterwin
plaats. Ze zegt daaromtrent, dat de water
winplaats te St. Jansteen geen aanleiding
geeft tot ongerustheid en aanbeveling ver-
dient boven andere oplossingen. Zeker, spre
ker weet wel, dat de berekeningen kloppen.
Die kunnen de schooljongens tegenwoordig
ook maken. Maar toch is het de vraag of het
zal uitkomen en in elk geval hangt het zin-
kerplan er naast. En als er water van de
overzijde moet gehaald worden met een zin-
ker, volstaan we er niet met 1, doch hebben
er dan ook een als reserve noodig. Dat heb
ben we kunnen vememen van den voorzitter
der commissie, den heer Van Niftrik, want er
zou eens een boot op of bij den zinker kun
nen ankeren en deze beschadigen of de zinker
kan door de werking van den bodem der
Schelde zijn steunpunt kwijt geraken. Nu
kost een zinker volgens de raming 2.400.000,
zoodat er dan voor 2 zinkers 5 millioen noo
dig is. Met de 5 millioen die het plan al kost
wordt dat er dan 10. Spreker kan niet be-
wrjzen dat het zoo komen zal, maar hij meent
dat dit vooruitzicht toch niet geheel denk-
beeldig is. Men zou er toch niet buiten kun
nen, indien zou blrjken dat men door het
water van St. Jansteen te willen halen bin-
nen een half jaar reeds zonder water zou zit
ten. En er wordt in deze dagen gewezen op
gebrek aan water. Maar daartegen geeft "een
waterleiding ook geen absoluten waarborg.
Dat heeft men in Amhem ondervonden, waar
men tijdens de vorstperiode zonder leiding-
water zat. Indien zou blrjken dat er in
Zeeuwseh-Vlaanderen geen water genoeg zat,
zal men naar Noord-Brabant aan de andere
zijde der Schelde moeten terecht komen. Hij
weet niet of dat zal komen, maar het is toch
iets waar hij zijn hart voor vasthoudt.
Als vierde punt zegt de commissie dat een
laag tarief, zooals door haar wordt voorge
steld, aan de bezwaren tegen de verplichte
aansluiting grootendeels tegemoet komt.
Spreker kan zich daarmede niet vereenigen.
Hij is tegen verplichte aansluiting, omdat dit
de autonomie der gezinnen niet eerbiedigt,
terwijl men de gemeenten die niet willen mee-
doen vrijlaat en ook de perceelen die op meer
dan 40 meters van de buizenleiding staan.
Voor degenen die daar wonen komt het er
zeker niet op aan, of die gezonder zullen wor
den, dan wel dat ze ziek zijn.
In punt 6 wordt gezegd, dat verplichte aan
sluiting niet zonder belang is voor de volks-
gezondheid. Maar dat hebben verschillende
menschen nog niet kunnen bewijzen. De ge-
zondheidstoestand verkeert hier in deze
streek op een hooger peil dan elders. Dokter
Mazzola, lid der commissie, die deelmaakte
van sprekers sectie, een degelijk voorstander
£ler waterleiding, had, toen de voorzitter, de
heer Van Niftrik dit ter sprake bracht, den
moed dit tegenover dezen uit te spreken, en
de voorzitter, die er slag van bleek te heb
ben leiding te geven, ging daar toen verder
maar niet op in. Men kan dus niet bewijzen,
dat de gezondheid der ingezetenen alhier ach-
terstaat bij die van de plaatsen waar men
over een waterleiding beschikt.
Het bezwaar van spreker tegen de verplich-
ting spruit daaruit voort, dat men de auto
nomie der gemeenten, om al of niet aan te
siuiten, niet aantast, doch dat men in de ge
meenten die wel aansluiten, dus daAr waar
men door een gemeentelijke verordening de
gezinnen onder zijn handen kan krijgen, deze
tot aansluiting verplichten wil. Daar doet
spreker, als Christen, niet aan mee.
Ook heeft het kamer-tarief niet zijn be-
wondering. Daar zijn kleine gezinnen die,
omdat ze een groot huis bewonen, veel zullen
moeten betalen, terwijl de groote gezinnen,
die een kleiner huis bewonen, meer water
zullen gebruiken en minder moeten betalen.
Hij zou het meter-tarief, waarbij ieder be-
taalt naar hetgeen hij gebruikt, het beste
vinden. Mogelijk is het echter, dat daar
tegen overwegend bezwaar bestaat.
De commissie van onderzoek heeft ook hare
aandacht gewijd aan de handelingen van het
bestuur en de bestuursleden. Spreker is van
oordeel, dat er aan hetge'en daarover in het
rapport is geschreven wel een en ander ont-
brak. Hij hoopt thans die dingen niet naar
vor%n te brengen. Maar hij wijst er op, dat
de commissie vrij eenparig als hare meening
heeft uitgedrukt, dat, zal er ooit iets van
de waterleiding tot stand komen de com
missarissen hunne zetels ter beschikking zul
len moeten stellen.
Als die menschen nu hun persoonlijk belang
gaan stellen boven het streekbelang, kunnen
zij onmogelijk het vertrouwen meer hebben.
Spreker is overtuigd, dat we een waterlei
ding dienen te krijgen. Hij wil zelfs stellen,
dat het hard noodig is, al is hij daarvan nog
niet zoo overtuigd. Die moet er echter komen
met een flinke subsidie van het rijk, vrij van
verplichting en zoo goedkoop mogelijk.
Aan deze waterleiding, die ons alien reeds
zoo geruimen tijd heeft bezig gehouden en die
de burgers wil gaan dwingen tot aansluiting
en betaling, al kan men hen niet dwingen het
water ook te nemen, kan spreker niet mee-
werken.
De VOORZITTER kan wel verklaren dat,
indien bereikbaar was hetgeen de heer Diele-
man als wenschelijk uitspreekt, zich tal van
menschen aan zijn zijde zouden kunnen scha-
ren. Een flinke, degelijke waterleiding, die
niet veel kost, met een ruime subsidie van
den Staat. Wie zou daar niet v6or zijn. Maar
de heer Dieleman weet ook wel, dat dit niet
bereikbaar is.
De heer DIELEMAN: Neen, dan zouden
eerst de Belgen weer eens moeten komen om
ons te annexeeren!
De VOORZITTER betoogt, dat men in de
waterwinplaats vertrouwen kan hebben; dit
is door de deskundigen serieus onderzocht.
De waterwinplaats is voldoende voor het
leveren van de hoeveelheid die men berekent
dat in verband met aanwas der bevolking en
uitbreiding der industrie na 30 jaar noodig
zal zijn en kan die hoeveelheid blijvend leve
ren. Alleen voor hetgeen dan m6er noodig
zou zijn, zou naar uitbreiding moeten worden
uitgezien. Het zinkerplan zit nog in geen
geval vastgekoppeld aan dit plan.
Dat de heer Dieleman het water liever over
den meter zou geleverd zien dan de bereke
ning volgens het kamer-tarief verwondert
spreker dezen ten zeerste, aangezien de heer
Dieleman in sociaal opzicht toch meestal
andere stellingen verkondigd. Het kamer-
tarief komt juist, omdat het progressief is,
de minst gesitueerden ten goede. En deze
hebben een waterleiding het hardst noodig,
omdat zij over het algemeen het eerst behoef-
te aan water hebben en de beter gesitueerden
zich meestal wel op andere wijze weten te
helpen. Het kamer-tarief is juist een weldaad
voor de arbeiders, die beschikking krijgen
over een flink kwantum water en slechts van
1 tot f 15 per jaar hebben te betalen. Zeker,
het kan voorkomen, dat 'n klein gezin woont
in een groote woning waarvoor f 52 verschul-
digd is, maar die bewoner is dan ook als beter
gesitueerd te beschouwen en het is geheel
in overeenstemming met den geest des tijds,
dat de beter gesitueerden meer betalen ten
behoeve der minder gegoeden.
De heer DIELEMAN wil nog niet bestrij-
den, dat het kamer-tarief niet in het belang
der arbeiders zou zijn, maar meent, dat men
in het algemeen verder zou komen met een
subsidie van een tot anderhalf millioen, voor
deze te dure waterleiding. Nu zou Zeeuwseh-
Vlaanderen die er zelf op moeten toeleggen.
Ook merkt hij nog op, dat het niet alien
beter gesitueerden zijn, die in groote huizen
wonen. Er zijn er ook wel die noodgedrongen
in een groot huis moeten wonen, doch bij wie
het er niet aanzit. Volgens hem zijn er weinig
arbeiders die in een Senkamerwoning wonen,
en er met 7 zullen afkomen, al zijn er vol
gens het rapport 81 op de 1000. Hij zou toch
liever zien, dat ieder betaalde hetgeen hij zelf
gebruikt.
De heer CLAESSENS geeft te kennen, dat
de Staat zich nooit of nimmer financieel bij
de waterleiding zal interesseeren, door een
aandeel of een gift. En dan zou naar zijn
meening de verplichting nog niet kunnen
vervallen, daar anders de gemeente te zwaar
belast zou worden. Hij kan aan deze water
leiding niet meewerken omdat hij een ander,
een beperkter plan wenscht, waarbij de ge
meente wel een paar ton goedkooper dan het
kapitaal van ruim 4 ton, dat zij nu foumee-
ren moet klaar kan komen. De raad zit hier
als vertegenwoordiger van de ingezetenen van
Axel en hij meent, dat men maar niet spelen
kan met een paar tonnen van de gemeente.
Die kunnen dan beter anders aangewend wor
den en indien het later mis mocht loopen
heeft men bij zoo'n groot kapitaal ook groo
ter aanspraken. Het Westen zou er af moe
ten, dat meende ook de heer Collot d'Escury.
Dit nog afgedacht van de bewaren die bij
spreker bestaan tegen de waterwinplaats.
De VOORZITTER: Maar waar zoudt u
dan voor uw klein object het water vandaan
moeten halen?
De heer CLAESSENS: Ja, dat zou nog
moeten worden onderzocht.
De heer 't GILDE geeft te kennen, dat, on-
danks al hetgeen door de deskundigen om
trent de waterwinplaats wordt gezegd, zijn
twijfel aan de capaciteit daarvan blijft be
staan en wel op grond van tegenstrijdige
uitspraken van de deskundigen zelf. In 1925
schrijft de heer Krul in een tijdschrift een
artikel over de waterwinplaats en deelt daar-
in mede, dat van den regenval slechts een
klein gedeelte in den bodem opgevangen
wordt, doch dat het overgroote deel boven-
grondsch afstroomt naar beekjes of water-
verzamelplaatsen. Maar dan moet men toch
wel in twijfel geraken als men dan, op het
Rijksbureau in Den Haag komende dezen
zelfden heer hoort zeggen, dat voor de water
winplaats wel 50 a 60 van den regenval
voor het beoogde doeleinde kan worden aan
gewend. Wat de commissie betreft, deze be-
stond uit ondeskundige personen en daarom
kan hij in dat opzicht aan hare uitspraak of
conclusie geen waarde hechten.
Dat het gaan naar Ossendrecht door de
Schelde niet geheel los van dit plan staat,
blijkt wel uit een schrijven van den heer Mr.
Dieleman, de voorzitter van het bestuur, aan
het Rijksbureau, over de Bonna-buizen, die hij
prachtbuizen noemde en misschien eventueel
juist bijzonder geschikt om onder de Schelde
naar Ossendrecht te gaan. Dat zou men toch
niet schrijven als men niet voorzag dat dit
aan de orde zou komen. En verder wijst
spreker ook op de wijziging der notulen die
wordt aangevraagd en waarbij sprake is van
het maken eener nieuwe puttenbatterij te St.
Jansteen, om nog eens een nauwkeuriger on
derzoek in te stellen, teneinde meer gegevens
te verzamelen dan in 1919 zijn verkregen.
De heer VAN DIXHOORN zegt de heeren
dank, dat zij hebben voldaan aan zijn verzoek
om dit punt eerst te behandelen, al is het, dat
dit door de breedsprakigheid geen resultaat
heeft gehad, aangezien hij thans de vergade
ring moet verlaten en dus aan de beslissing
niet kan meewerken. Dit spijt hem ten
zeerste.
De heer 't GILDE oppert voorts ook nog
financieele bezwaren. Er zijn voor de renta-
biliteit verschillende ongunstige factoren en
de opzet mag daarom wel overwogen wor
den. In het tijdschrift Financieel Overheids-
beheer is te lezen in een voordracht van den
heer Krul voor de Vereeniging van Gemeente-
accountants gehouden over de financieele
kwesties bij opzet en exploitatie: „De uitge-
„strektheid van het verzorgingsgebied en de
geringe bevolkingsdichtheid daarvan zijn
,,voor de rentabiliteit van een streekwater-
„leiding natuurlijk uiterst ongunstige facto-
ren. En alleen door een wvel overwogen o°m.
,|structie, zoowel wat het technische als wat
",het financieele aangaat, is men er in ge-
„slaagd, plattelandswaterleidingen te stich-
",ten, welke zonder aan de eischen van
"hygiene en techniek tekort te doen, geexploi-
,,teerd kunnen worden zonder nadeeligen in
vloed op de financien der deelnemende ge
meenten, bij dragelijke tarieven. Het spreekt
van zelf, dat die tarieven in het algemeen
hooger zijn dan in de steden en dat van
„winst maken geen sprake is".
De VOORZITTER meent, dat, al zou men
een geheelen dag praten, het op deze wijze
niet mogelijk is tegenstanders te overtuigen.
De heer VAN DE BILT geeft te kennen,
dat, als de waterleiding er komt, hij direct
aansluit, doch dat bij hem ook financieel be
zwaar bestaat.
De heer DIELEMAN meent, dat nu alleen
gestemd moet worden over het voorstel van
Burgemeester en Wethouders. Wordt dat
verworpen, dan is de waterleiding hier van
de baan. En anders zullen we verder moeten
gaan.
De VOORZITTER merkt op, dat bij den
raad is ingekomen het rapport der commissie
en dat dit nu in behandeling is.
De heer OGGEL wijst er, met betrekking
tot de opmerkingen over het zinkerplan op,
dat dit alleen as een veiligheidsklep is te
beschouwen. Er zijn aanvankelijk 3 plan
nen voor watervoorziening besproken, n.l.
een zinker onder de Schelde, water winnen te
St. Jansteen of water betrekken uit Belgie.
De zinker zit niet aan dit plan vast. Van het
zinkerplan is afgezien, omdat dit het meest
riskant was, door het veranderen van den
bodem der Schelde, het onklaar worden door
het ankeren van schepen. Water betrekken
uit de Ardennen bleek ook niet mogelijk en
toen heeft men zich gehouden aan het plan-
St. Jansteen.
De heer DIELEMAN: Zeker, maar als na
een jaar of 5, 6, blijkt, dat daar geen water
I genoeg is, dan ligt de zinker er naast.
De heer OGGEL merkt op, dat er dan nog
andere mogelijkheden zijn.
De heer CLAESSENS merkt op, dat er in
1927 nog gesproken is over het instellen van
een nauwkeuriger onderzoek in Belgie, dat is
wel onder de aandacht gebracht, maar niet
gebeurd. Hij stelt geen vertrouwen in de
geprojecteerde waterwinplaats en zou zich
alleen met het plan kunnen vereenigen, als de
Staat de risico daarvoor op zich nam.
De VOORZITTER opent thans de gelegen-
heid tot het bespreken van de onder b en c
vermelde adressen.
De heer DIELEMAN wijst er op, dat het
adres de raadsleden al eens ter sprake ge
weest is, en hij dit dus kan voorbijgaan. De
twee volgende, in de eerste plaats het adres
met de 1696 handteekeningen van kiezers en
kiezeressen, daaromtrent kan worden meege-
deeld, dat lang niet alle ingezetenen zijn be-
zocht, en dat verschillende hoofden van ge
zinnen slechts alleen geteekend hebben, doch
dat anders het aantal onderteekeningen best
tot 20000 was op te voeren geweest. Dit is
een adres, dat voor zichzelf spreekt, en hij
gelooft, dat dit ook wel wat te zeggen heeft
tot den raad. Men moet het kopstuk er van
goed lezen, dat het gaat tegen deze water
leiding, omdat daaraan de verplichting vast-
zit, en zij te duur uitkomt. De verplichting
speelt een zeer groote rol en spreker vraagt
zich af, of, indien er een besluit zou vallen
om opnieuw toe te treden, Burgemeester en
Wethouders het zouden aandurven om een
groot deel van onze rustige burgerrj te gaan
dwingen aan te siuiten, terwijl velen zelf heb
ben gezorgd, dat zij zijn voorzien van het
noodige drink- en spoelwater. Er is in deze
dagen wegens de langdurige droogte wel be-