dat men in diens woord vertrouwen moet heb ben. En waar de heer Krul in een nader schrijven hieromtrent schrijft over een moge- lqke verhooging der tarieven met 10 of 12% blijkt toch, dat spreker met zrjn voor- stel niet zoover de plank mis is. Door den heer 't Gilde is weer gesproken over de berekening der lekverliezen. Spreker kan niet begrijpen, dat deze heer, na de in- lichtingen die hij daarover te 's Gravenhage op het waterleidingbureau ontvangen heeft, daarop nog terugkomt. De 30 die op Zuid- Beveland wegens lekverliezen worden geboekt, spruiten niet voort uit slechte buizen, doch komen voort uit het geringe aldaar toegestane verbruik, hetwelk wordt overschreden. Dit zal zich hier niet voordoen, omdat de als ge- bruik toegestane hoeveelheid veel grooter is. Dat is aan de heeren toegelicht en vermeld in de van die bespreking gehouden notulen, die ook door de heeren 't Gilde en Claessens zijn onderteekend. Het moet verwondering baren, dat dit argument nu toch nog gebruikt wordt voor bestrijding van de waterleiding. De heer CLAESSENS merkt op, dat blij- kens het laatste rapport der Zuid-Beveland- sche waterleiding over 1927 de lekverliezen nog op 28 worden vermeld. Hij vraagt voorts waar het aan toe te schrijven is, dat daarvoor in Limburg Iblijkens een rapport 20 wordt genoteerd. Hij acht de grootte van het lekverlies wel degelijk van grooten invloed op de capaciteit der waterwinplaats. De heer OGGEL wijst er op, dat, als er een groot verbruik wordt toegestaan, de kans groot is, dat de toegestane hoeveelheid niet gebruikt wordt, en er alsnog een overschot blijft, terwijl bij een laag toegestaan verbruik meer gebruikt wordt, en men dus een tekort krijgt, dat ten name van het lekverlies wordt geboekt. De heer CLAESSENS wijst er op, dat de uit Limburg verkregen cijfers van lekverlies toch ook vrij hoog zijn. De heer OGGEL: Om die goed te kunnen beoordeelen, zou men daarvan ook de cijfers omtrent toegestaan gebruik enz. moeten heb- ben. De heer CLAESSENS verwacht, dat er voor §<§n tot anderhalf millioen meer zal moe ten worden besteed voor terreinaankoop, aan- gezien men meer zal moeten koopen dan de geraamde 200 Hectaren. De directeur beweert wel dat het terrein waaruit het water gewon- nen wordt niet wordt drooggelegd, maar in Noord-Holland gaan de kweekersbonden toch een proces beginnen in verband met het ont- trekken van water aan de duinen en aan den bodem. De VOORZITTER wijst er, naar aanleiding van dit bezwaar van zuiver technischen aard op, dat men de vraag moet stellen: zijn wrj deskundig. Zijn we dat niet, dan kunnen we die zijde van het vraagstuk niet tbespreken, noch in den eenen, noch in den anderen zin. De heer CLAESSENS is van oordeel, dat men, afgaande op hetgeen van elders gemeld wordt, toch rekening moet houden met be- zwaren tegen droogtrekking van het terrein. Uit de door spreker en den heer 't Gilde ge- stelde vragen bleek, dat dit toch niet was onderzocht en al zeggen de heeren dat daarvoor geen vrees behoeft te bestaan, zoo bleek toch uit de mededeeling van den heer Carri£re in de te Ter Neuzen gehouden pers- conferentie, dat men er toch niet zoo geheel zeker van was, aangezien toch een post op de begrooting is geraamd voor eventueele schadevergoeding. Als het later verkeerd loopt, zitten de gemeenten met de gebakken peren. De VOORZITTER blijft er <b\j, dat de raad op technisch terrein onbevoegd is, dat men da&rvoor zijn deskundigen heeft, die voor de door hen gegeven adviezen ook de verant- woordelijkheid hebben te dragen. De heer CLAESSENS deelt mede, den heer Krul omtrent de prise d'eau vragen te hebben gesteld, waaromtrent deze ook niet kon zeg gen, hoe het dan w61 was. Stel dat blijkt, dat het terrein wel drooggetrokken wordt en men grond bij moet koopen, heeft men een strop van een tot anderhalf millioen. De heer OGGEL vraagt, of dat dan niet door de Commissie onderzocht is; daar was die opmerking op z'n plaats geweest. De heer CLAESSENS antwoordt, dat daar- naar in de commissie niet gevraagd werd. Hij noemt dat onderzoek kwajongenswerk. Men wilde ook niet alle stukken overleggen. Spre ker en de heer 't Gilde hebben er naar ge vraagd, maar konden die niet krijgen. De heer OGGEL wijst er op, dat die vroe- ger ook reeds uitgesproken beschuldiging in de vergadering van aandeelhouders met com- missarissen en de drie raadsleden ook is foe- sproken en dat daaruit bleek, dat de heer Claessens niet, zooals hij wilde, die stukken kon thuis krijgen, doch dat de secretaris der commissie hem bericht had, dat hij ze ten zijnent ten alien tijde kon komen inzien. Het is volkomen begrijpelijk, dat die secretaris de archiefstukken, voor welker ontvangst hij zelf regu had moeten teekenen, niet uit handen gaf. De heer CLAESSENS meent, dat die stuk ken niet alleen voor hem en den heer 't Gilde, doch voor alle leden der commissie van be- lang waren en dat die in de vergadering moes- ten ter tafel gebracht worden. Nu heeft spre ker zich beholpen met het dossier van den heer Van Reekum. Toen spreker dat ter tafel bracht, zaten de heeren perplex. Maar daar in de commissie was geen vruchtbaar werk te leveren. De heer OGGEL meent, dat men in het werk dezer commissie, van alzijdige samen- stelling, vertrouwen behoort te hebben. De heer 't GILDE verklaart dat hij de laatste zou zijn, om de commissie van onder zoek onbetrouwbaar te noemen, maar wijst er op, dat in de eerste plaats het waterleiding- bestuur zelf met de commissie in strijd komt, aangezien de commissarissen weigeren om overeenkomstig de uitspraak der commissie hunne mandaten beschikbaar te stellen. De VOORZITTER: U moet njet generali- seeren, niet alle commissarissen weigeren. Uit het schrijven dat door commissarissen naar aanleiding van het rapport der commis sie is gezonden blijkt, dat een gedeelte der commissarissen aan den uitgedrukten wensch wil voldoen. De heer VAN DIXHOORN meent, dat het toch eigenlijk niet gaat over de werkwijze der commissie van onderzoek, en dit gevoeglijk buiten de discussie moet bljjven. De VOORZITTER merkt op, dat het rap port aan de orde is, de bespreking gaf aan leiding tot deze afwijking. De heer 't GILDE geeft te kennen, dat, wat over het watergebruik en de rentabili- teit wordt beweerd, theorie is en veel te mooi en te rooskleurig wordt voorgesteld. Hij wijst ook op de cijfers van het lekverlies en wijst er op, dat die overal, in Limburg, Noord-Brabant, Noord-Holland en Zuid-Beve- land veel hooger zijn, dan hier wordt aange- geven. Hoe moet dat dan hier gaan, met een waterleiding van beperkte capaciteit? Hij kan onmogelijk vertrouwen hebben in de ad viezen van den ingenieur van het waterlei dingbureau den heer Carrifere, die 's morgens op de Thoolsche waterleiding als een goed voorfbeeld wijst, terwijl des avonds in de cou- rant te lezen was, dat deze over 1927 een ver- lies had van 12.000 en over 1928 van 20.000. Kan men aan de hand van zulke feiten vertrouwen hebben in hetgeen de hee ren zeggen? De VOORZITTER merkt op, dat de Thool sche kwestie nog niets ten nadeele bewijst. Deze is in 1926 aangevangen, dat weten de heeren zelf ook, evengoed als het hun be- kend is, dat zoo'n ondememing als regel in de eerste jaren geen winst maakt. Door deze gemeente is een gasleiding aangelegd naar Ter Neuzen en daarop zal men in de eerste jaren ook tekorten hebben, dat kan niet anders. De heer CLAESSENS beweert, dat de af- schrijvingspolitiek heelemaal niet deugt. Dit blijkt uit een voordracht door den heer Krul gehouden in de vereeniging van gemeente- accountants, waaruit blijkt,dat de balansen van dergelijke ondememingen niet de werke- lijke waarde der bedrijfsobjecten weergeven. Die berekeningen berusten zonder meer op het beginsel, dat, als zoo'n waterleiding er eenmaal ligt, deze blijft draaien en de ge meenten er dan niet meer uitscheiden. De heer OGGEL merkt op, dat de bereke ning toch ook onder andere oogen komen, o.m. van de Rijkscojnmissie van Advies, waar- van ook de heer Van Oldenborgh, de vroegere directeur, deel maakt. Die hebben de bereke ning toch ook goedgekeurd. De heer CLAESSENS wijst er op, dat dit waterleidingplan bij den heer Van Olden- borgh niet zoo hoog staat aangeschreven. Deze heeft daaromtrent na de laatste onder- zoekingen aan iemand nog een brief geschre- ven, waaruit blijkt, dat hij in de waterwin plaats te St. Jansteen geen vertrouwen heeft. En op die waterwinplaats is het geheele plan gebaseerd. Als naar dien brief geinformeerd wordt krijgt men er niets van te weten en van den heer Van Oldenborgh wordt gezegd, dat die te hoog staat om daarop in te gaan. De VOORZITTER geeft te kennen, nu de heer Claessens hier over een brief van den heer Van Oldenborgh spreekt, in de gelegen- heid te zijn mededeeling te doen van een brief, die de heer Van Oldenborgh naar aanleiding van een over dien brief bij hem ingestelde in- formatie schreef, d.d. 4 Mei 1929, welke luidt als volgt: „In antwoord op uw schrijven van 23 April „j.l. deel ik u mede, dat ik even nieuwsgierig "ben als u naar den datum en de bestemming van den bewusten brief en een en ander dus „gaame van den betrokken ,,Zeeuw" zal ver- „nemen! Een Zeeuw is immers altijd „rond" "en deze zal dus wel geen bezwaar hebben „den datum en den geadresseerde bekend te maken! Het origineele door den heer Van Oldenborgh onderteekende schrijven, heeft spreker ter tafel. De heer VAN DIXHOORN heeft van dat schrijven reeds kennis genomen uit de Ter Neuzensche Courant van gisteravond. De heer \t GILDE: We zullen dan den heer Van Oldenborgh het adres van dien brief laten weten. De heer KRUIJSSE wijst er op, dat de op posite tegen de waterleiding eenigen tijd ge- leden grooter was dan op 't oogenblik. Toen de gemeenteraad het besluit nam om te stem- men v66r liquidate, stemde spreker daar- tegen, omdat hij voldoende vertrouwen in de zaak had. Toen is besloten een commissie in te stellen, om een en ander nauwkeuriger te bezien. Spreker had die commissie niet meer noodig, daar de zaak zijn vertrouwen reeds had, maar nu de zaak door een kleine 50 per- sonen van alle rangen en standen uit Zeeuwseh-Vlaanderen die een zeer serieus on derzoek hebben ingesteld, nog eens zeer nauwkeurig is nagegaan, wil het er bij spre ker niet in, dat, na kennisneming van de slot- beschouwingen der commissie de gemeente raad niet tot de conclusie zou kunnen komen, dat de opzet der ondememing zoo rendabel mogelijk is. Van die 50 menschen stemden er maar drie tegen, maar zijn dan nu juist die drie de menschen die het weten? Spreker meent, dat men aan de meerderheid der com missie zijn vertrouwen behoort te schenken, aangezien onder die commissieleden zoowel voor- als tegenstanders waren. Spreker zal daarom met vertrouwen zijn stem uitbren- gen v66r de waterleiding. De heer CLAESSENS wil onder het oog brengen, dat men blijkens ervaringen toch niet alles kan aannemen wat de deskundigen gelieven te zeggen. Men heeft het kunnen nagaan met de adviezen van de deskundigen die de P. Z. E. M. in elkaar hebben gezet en men zou het ook ondervonden hebben als de gemeenteraad destijds met het plan tot elec- trificatie der gemeente van den heer Van der Hegge Zijnen in zee was gegaan. Men moet tooh niet alles slikken wat deskundigen zeg gen. Spreker weet toch, dat er deskundigen zijn die over dit plan ook anders denken en menschen die met regeeringsopdrachten naar West-Indie worden uitgezonden zijn toch ook de eerste de beste niet. De VOORZITTER: Als u geen vertrouwen heibt in de deskundigen van het Rijksdrink- waterleidingbureau en de door de daarbij be trokken ambtenaren gegeven adviezen, leg uw bezwaren dan aan den Minister voor, dan krijgt u misschien een resultaat, maar op deze manier komen we nooit verder. De heer CLAESSENS heeft ook als be zwaar dat door dit waterleidingplan, waarbij het Westen is inbegrepen, Oostelijk Zeeuwseh- Vlaanderen extra belast wordt. Hij kent nog het voorbeeld van een gemeen te in een andere provincie, waarvoor een plan gemaakt was dat 150.000 kostte, terwijl de kosten bij aansluiting aan de provinciale wa terleiding 625.000 moest kosten. Ook voor deze streek is hem door een ingenieur een beperkter plan uiteengezet, dat veel goed- kooper kwam dan de 4 ton die Axel in de Zeeuwsch-Vlaamsche Waterleiding moet deel- nemen. En in dit bezwaar staat spreker toch niet alleen. Wijlen de heer Collot d'Escury was er ook tegen, dat het Westen werd aan- gesloten, omdat hij dit veel te duur achtte. En naar hij in verschillende couranten las, werd deze heer toch beschouwd als een groot en kundig staatsburger. De VOORZITTER vraagt dan dat goedkoo- per plan eens te laten zien. De heer Krul heeft den heer Claessens te 's Gravenhage reeds gezegd, dat hij dat plan gaame wil be- kijken. Maar toen bleek, dat het niet bestaat, dat dit niets anders is dan een slag in de lucht. De heer CLAESSENS geeft te kennen, dat de ingenieur die hem dat plan uiteenzette, weigerde dat af te staan. Hij had bezwaar in te gaan tegen de plannen van het Rijks- bureau, omdat dit tengevolge kon hebben, dat hij voor dit bureau nooit meer een werk zou mogen uitvoeren. Spreker en de heer 't Gilde hebben echter gevraagd een crediet te hunner beschikking te stellen voor het hunnerzijds aanstellen van een deskundige, opdat de plan nen onpartijdig konden worden besproken en beoordeeld. Dat is zoowel mondeling als schriftelijk gevraagd, maar daarop krijgen zij geen antwoord meer. De VOORZITTER is van oordeel dat, in- dien de heer Claessens in het openbaar te kennen geeft, dat er zoo'n goedkooper plan bestaat, hij dat dan ook behoort te bewijzen, maar als hij daartoe wordt uitgenoodigd blijkt, dat er heelemaal geen dergelijk plan bestaat. De heer CLAESSENS meent, dat men geen plan noodig heeft, maar dat alleen het ge- zond verstand ons al zegt, dat een water leiding voor het Oostelijk deel goedkooper moet uitkomen dan voor het Westen er bij, omdat men daarbij lange buisleidingen krrjgt waarop geen aansluitingen komen. De VOORZITTER wijst er op, dat hetgeen de heer Claessens beoogt, toch niet te berei- ken valt. Er werd onlangs gemeld van een waterleidingplan voor Hulst alleen. Men moet echter niet denken dat dit door Gedeputeerde Staten zal worden toegestaan, aangezien dat in strijd is met de provinciale verordening. De heer CLAESSENS heeft lak aan de provinciale verordening. De heer VAN DIXHOORN vraagt, of niet tot stemming kan worden overgegaan. Hij meent, dat deze discussie weinig vrucht kan afwerpen, en de leden wel een gevestigde meening hebben. Het gaat toch over de vraag: is een drinkwaterleiding noodzakelijk en wenschelijk. Hij is als zoodanig van het nut en de noodzakelijkheid overtuigd. Dat er fouten kleven bij het be- stuur, misschien ook bij de commissie van onderzoek, is mogelijk, maar hij kan niet aan nemen, dat deze van zoodanigen aard zijn dat men daarvoor de waterleiding moet verwer- pen. Hij acht een groote fout bij de tegen standers, dat ze de geheele zaak willen weg- werken. De VOORZITTER wil thans laten stemmen over de vraag, of de raad het rapport der commissie wil aanvaarden. De heer OGGEL: Met de ristrictie van het vervallen der verplichte aansluiting en een hooger tarief? De heer VAN DE BILT vraagt opheldering. Bedoelt de voorzitter dat men, het rapport aanvaardend ook voor de waterleiding is? Dan moet hij bezwaar maken. Hij is vol komen overtuigd van de goede trouw der menschen die dat rapport hebben samenge- steld, maar daarom kan hij nog niet stem- men vo6r de waterleiding. Het kan ook blij- ken dat ze zich hebben vergist en dan is dat nog geen gemis aan goede trouw. De heer CLAESSENS meent, dat over het rapport heelemaal geen stemming noodig is. Het gaat alleen over de vraag of de gemeente Axel bij de waterleiding wil blijven of er uit- treden. Als het laatste wordt aangenomen wat heeft de raad dan nog met het rapport en eigenlijk met heel de zaak te maken? De heer OGGEL is van oordeel dat niet over het rapport, doch over het prae-advies van Burgemeester en Wethouders moet wor den gestemd. De VOORZITTER dacht, dat het voor den afgevaardigde der gemeente van belang was te weten hoe de raad over het rapport denkt. De heer CLAESSENS wijst er op, dat ver schillende gemeenteraden reeds het besluit genomen hebben om over te gaan tot ontbin- ding der waterleiding en alle stukken die zij daaromtrent ontvangen zonder meer voor kennisgeving aan te nemen. Dan behoeven zij er niet meer over te praten. De heer OGGEL merkt op, dat dit niet gaat, men moet toch fatsoenlijk blijven. De heer CLAESSENS acht het anders on- zin om, indien men er van af wil, dan in de aandeelhoudersvergadering nog mee te gaan praten over het rapport. De heer P. DE FEIJTER geeft te kennen, dat er in het rapport dingen staan waarmede hij zich kan vereenigen en andere waarmede hij zich niet kan vereenigen. Hij was van meening dat het rapport den raad alleen is toegezomden om te dienen als leiddraad voor de beoordeeling van het waterleidingplan. De heer OGGEL verzoekt, als er bezwaren zijn, deze naar voren te brengen, dan zal hij zooveel mogelijk trachten daaromtrent in- lichtingen te geven. De heer VAN DE BILT zou, als het over de waterleiding gaat, zijn stem willen moti- veeren. De heer DIELEMAN bepleit, dat deze zaak kalm en zonder overhaasting zal worden be- handeld en de raadsleden niet als stemvee zullen worden gebruikt. Hij wil iets opmer- ken, naar aanleiding van hetgeen de heer Kruijsse zeide over het rapport. Deze wees er op, dat er aan het eind van het werk der com missie slechts 3 leden bezwaar maakten het rapport te onderteekenen, en voegde daar- aan toe: zouden nu juist die drie het weten? In die toevoeging zat het verkeerde der op merking. Spreker behoorde tot die tegen- stemmers, maar wil volstrekt niet op den voorgrond stellen dat hij het weet. Hij wil volkomen erkennen, dat hij van de waterlei ding technisch zoo goed als niets afweet. Maar daarom kan er voor hem toch wel aan leiding zijn er tegen te stemmen, hij behoeft nog geen vertrouwen te hebben in de advie zen der deskundigen, aan den heer Carriere b.v. kan hij geen vertrouwen meer schenken, aangezien deze spot met beginselen die ons heilig zijn. Iemand die zich omtrent die be- heilig zijn. Iemand die zegt: „dat degenen die uit beginsel tegenstander zijn van de ver plichte aansluiting maar een kastje om hun wiaterleidingkraan moeten doen, dan kunnen ze dat duivelschewater niet zien" De heer 't GILDE en CLAESSENS: Dat is historiseh! De heer DIELEMAN: Kan ik geen ver trouwen meer schenken. Van den heer Krul kan ik niets ten nadeele zeggen, deze heeft altijd eerlijk gezegd waar het op staat. Ik prijs het ook in een voorstander, dat deze voor zijn meening uitkomt. Het argument dat de heer Van Dixhoom gebruikte, dat de opposanten de waterleiding geheel zouden willen wegwerken, raakt nog minder kant of wal. Al kan spreker niet in- stemmen met de wijze waarop men hier de aanhangige waterleiding wil brengen, daarom wil hij nog geen waterleiding in Zeeuwseh- Vlaanderen wegwerken. Hij wil die in deze streek ook wel degelijk hebben, mits dat kan geschieden onder de regeling zooals die ook op Zuid-Beveland bestaat, d.w.z. zonder dat de burgerij tot aansluiting wordt verplicht. En dat zou ook hier mogelijk zijn, indien men in Den Haag maar wat dieper in den zak tastte in het belang van Zeeuwseh-Vlaande ren, maar ze praten het van die zijde wel mooi voor, doch doen er zelf niet aan mee. En al is het ook, dat spreker niet alles kan weerleggen, wat in het belang van deze wa terleiding wordt aangevoerd, zoo kan hij daar- aan toch zijn stem niet geven. Een tweede punt, dat de commissie van onderzoek behandelde, was de waterwin plaats. Ze zegt daaromtrent, dat de water winplaats te St. Jansteen geen aanleiding geeft tot ongerustheid en aanbeveling ver- dient boven andere oplossingen. Zeker, spre ker weet wel, dat de berekeningen kloppen. Die kunnen de schooljongens tegenwoordig ook maken. Maar toch is het de vraag of het zal uitkomen en in elk geval hangt het zin- kerplan er naast. En als er water van de overzijde moet gehaald worden met een zin- ker, volstaan we er niet met 1, doch hebben er dan ook een als reserve noodig. Dat heb ben we kunnen vememen van den voorzitter der commissie, den heer Van Niftrik, want er zou eens een boot op of bij den zinker kun nen ankeren en deze beschadigen of de zinker kan door de werking van den bodem der Schelde zijn steunpunt kwijt geraken. Nu kost een zinker volgens de raming 2.400.000, zoodat er dan voor 2 zinkers 5 millioen noo dig is. Met de 5 millioen die het plan al kost wordt dat er dan 10. Spreker kan niet be- wrjzen dat het zoo komen zal, maar hij meent dat dit vooruitzicht toch niet geheel denk- beeldig is. Men zou er toch niet buiten kun nen, indien zou blrjken dat men door het water van St. Jansteen te willen halen bin- nen een half jaar reeds zonder water zou zit ten. En er wordt in deze dagen gewezen op gebrek aan water. Maar daartegen geeft "een waterleiding ook geen absoluten waarborg. Dat heeft men in Amhem ondervonden, waar men tijdens de vorstperiode zonder leiding- water zat. Indien zou blrjken dat er in Zeeuwseh-Vlaanderen geen water genoeg zat, zal men naar Noord-Brabant aan de andere zijde der Schelde moeten terecht komen. Hij weet niet of dat zal komen, maar het is toch iets waar hij zijn hart voor vasthoudt. Als vierde punt zegt de commissie dat een laag tarief, zooals door haar wordt voorge steld, aan de bezwaren tegen de verplichte aansluiting grootendeels tegemoet komt. Spreker kan zich daarmede niet vereenigen. Hij is tegen verplichte aansluiting, omdat dit de autonomie der gezinnen niet eerbiedigt, terwijl men de gemeenten die niet willen mee- doen vrijlaat en ook de perceelen die op meer dan 40 meters van de buizenleiding staan. Voor degenen die daar wonen komt het er zeker niet op aan, of die gezonder zullen wor den, dan wel dat ze ziek zijn. In punt 6 wordt gezegd, dat verplichte aan sluiting niet zonder belang is voor de volks- gezondheid. Maar dat hebben verschillende menschen nog niet kunnen bewijzen. De ge- zondheidstoestand verkeert hier in deze streek op een hooger peil dan elders. Dokter Mazzola, lid der commissie, die deelmaakte van sprekers sectie, een degelijk voorstander £ler waterleiding, had, toen de voorzitter, de heer Van Niftrik dit ter sprake bracht, den moed dit tegenover dezen uit te spreken, en de voorzitter, die er slag van bleek te heb ben leiding te geven, ging daar toen verder maar niet op in. Men kan dus niet bewijzen, dat de gezondheid der ingezetenen alhier ach- terstaat bij die van de plaatsen waar men over een waterleiding beschikt. Het bezwaar van spreker tegen de verplich- ting spruit daaruit voort, dat men de auto nomie der gemeenten, om al of niet aan te siuiten, niet aantast, doch dat men in de ge meenten die wel aansluiten, dus daAr waar men door een gemeentelijke verordening de gezinnen onder zijn handen kan krijgen, deze tot aansluiting verplichten wil. Daar doet spreker, als Christen, niet aan mee. Ook heeft het kamer-tarief niet zijn be- wondering. Daar zijn kleine gezinnen die, omdat ze een groot huis bewonen, veel zullen moeten betalen, terwijl de groote gezinnen, die een kleiner huis bewonen, meer water zullen gebruiken en minder moeten betalen. Hij zou het meter-tarief, waarbij ieder be- taalt naar hetgeen hij gebruikt, het beste vinden. Mogelijk is het echter, dat daar tegen overwegend bezwaar bestaat. De commissie van onderzoek heeft ook hare aandacht gewijd aan de handelingen van het bestuur en de bestuursleden. Spreker is van oordeel, dat er aan hetge'en daarover in het rapport is geschreven wel een en ander ont- brak. Hij hoopt thans die dingen niet naar vor%n te brengen. Maar hij wijst er op, dat de commissie vrij eenparig als hare meening heeft uitgedrukt, dat, zal er ooit iets van de waterleiding tot stand komen de com missarissen hunne zetels ter beschikking zul len moeten stellen. Als die menschen nu hun persoonlijk belang gaan stellen boven het streekbelang, kunnen zij onmogelijk het vertrouwen meer hebben. Spreker is overtuigd, dat we een waterlei ding dienen te krijgen. Hij wil zelfs stellen, dat het hard noodig is, al is hij daarvan nog niet zoo overtuigd. Die moet er echter komen met een flinke subsidie van het rijk, vrij van verplichting en zoo goedkoop mogelijk. Aan deze waterleiding, die ons alien reeds zoo geruimen tijd heeft bezig gehouden en die de burgers wil gaan dwingen tot aansluiting en betaling, al kan men hen niet dwingen het water ook te nemen, kan spreker niet mee- werken. De VOORZITTER kan wel verklaren dat, indien bereikbaar was hetgeen de heer Diele- man als wenschelijk uitspreekt, zich tal van menschen aan zijn zijde zouden kunnen scha- ren. Een flinke, degelijke waterleiding, die niet veel kost, met een ruime subsidie van den Staat. Wie zou daar niet v6or zijn. Maar de heer Dieleman weet ook wel, dat dit niet bereikbaar is. De heer DIELEMAN: Neen, dan zouden eerst de Belgen weer eens moeten komen om ons te annexeeren! De VOORZITTER betoogt, dat men in de waterwinplaats vertrouwen kan hebben; dit is door de deskundigen serieus onderzocht. De waterwinplaats is voldoende voor het leveren van de hoeveelheid die men berekent dat in verband met aanwas der bevolking en uitbreiding der industrie na 30 jaar noodig zal zijn en kan die hoeveelheid blijvend leve ren. Alleen voor hetgeen dan m6er noodig zou zijn, zou naar uitbreiding moeten worden uitgezien. Het zinkerplan zit nog in geen geval vastgekoppeld aan dit plan. Dat de heer Dieleman het water liever over den meter zou geleverd zien dan de bereke ning volgens het kamer-tarief verwondert spreker dezen ten zeerste, aangezien de heer Dieleman in sociaal opzicht toch meestal andere stellingen verkondigd. Het kamer- tarief komt juist, omdat het progressief is, de minst gesitueerden ten goede. En deze hebben een waterleiding het hardst noodig, omdat zij over het algemeen het eerst behoef- te aan water hebben en de beter gesitueerden zich meestal wel op andere wijze weten te helpen. Het kamer-tarief is juist een weldaad voor de arbeiders, die beschikking krijgen over een flink kwantum water en slechts van 1 tot f 15 per jaar hebben te betalen. Zeker, het kan voorkomen, dat 'n klein gezin woont in een groote woning waarvoor f 52 verschul- digd is, maar die bewoner is dan ook als beter gesitueerd te beschouwen en het is geheel in overeenstemming met den geest des tijds, dat de beter gesitueerden meer betalen ten behoeve der minder gegoeden. De heer DIELEMAN wil nog niet bestrij- den, dat het kamer-tarief niet in het belang der arbeiders zou zijn, maar meent, dat men in het algemeen verder zou komen met een subsidie van een tot anderhalf millioen, voor deze te dure waterleiding. Nu zou Zeeuwseh- Vlaanderen die er zelf op moeten toeleggen. Ook merkt hij nog op, dat het niet alien beter gesitueerden zijn, die in groote huizen wonen. Er zijn er ook wel die noodgedrongen in een groot huis moeten wonen, doch bij wie het er niet aanzit. Volgens hem zijn er weinig arbeiders die in een Senkamerwoning wonen, en er met 7 zullen afkomen, al zijn er vol gens het rapport 81 op de 1000. Hij zou toch liever zien, dat ieder betaalde hetgeen hij zelf gebruikt. De heer CLAESSENS geeft te kennen, dat de Staat zich nooit of nimmer financieel bij de waterleiding zal interesseeren, door een aandeel of een gift. En dan zou naar zijn meening de verplichting nog niet kunnen vervallen, daar anders de gemeente te zwaar belast zou worden. Hij kan aan deze water leiding niet meewerken omdat hij een ander, een beperkter plan wenscht, waarbij de ge meente wel een paar ton goedkooper dan het kapitaal van ruim 4 ton, dat zij nu foumee- ren moet klaar kan komen. De raad zit hier als vertegenwoordiger van de ingezetenen van Axel en hij meent, dat men maar niet spelen kan met een paar tonnen van de gemeente. Die kunnen dan beter anders aangewend wor den en indien het later mis mocht loopen heeft men bij zoo'n groot kapitaal ook groo ter aanspraken. Het Westen zou er af moe ten, dat meende ook de heer Collot d'Escury. Dit nog afgedacht van de bewaren die bij spreker bestaan tegen de waterwinplaats. De VOORZITTER: Maar waar zoudt u dan voor uw klein object het water vandaan moeten halen? De heer CLAESSENS: Ja, dat zou nog moeten worden onderzocht. De heer 't GILDE geeft te kennen, dat, on- danks al hetgeen door de deskundigen om trent de waterwinplaats wordt gezegd, zijn twijfel aan de capaciteit daarvan blijft be staan en wel op grond van tegenstrijdige uitspraken van de deskundigen zelf. In 1925 schrijft de heer Krul in een tijdschrift een artikel over de waterwinplaats en deelt daar- in mede, dat van den regenval slechts een klein gedeelte in den bodem opgevangen wordt, doch dat het overgroote deel boven- grondsch afstroomt naar beekjes of water- verzamelplaatsen. Maar dan moet men toch wel in twijfel geraken als men dan, op het Rijksbureau in Den Haag komende dezen zelfden heer hoort zeggen, dat voor de water winplaats wel 50 a 60 van den regenval voor het beoogde doeleinde kan worden aan gewend. Wat de commissie betreft, deze be- stond uit ondeskundige personen en daarom kan hij in dat opzicht aan hare uitspraak of conclusie geen waarde hechten. Dat het gaan naar Ossendrecht door de Schelde niet geheel los van dit plan staat, blijkt wel uit een schrijven van den heer Mr. Dieleman, de voorzitter van het bestuur, aan het Rijksbureau, over de Bonna-buizen, die hij prachtbuizen noemde en misschien eventueel juist bijzonder geschikt om onder de Schelde naar Ossendrecht te gaan. Dat zou men toch niet schrijven als men niet voorzag dat dit aan de orde zou komen. En verder wijst spreker ook op de wijziging der notulen die wordt aangevraagd en waarbij sprake is van het maken eener nieuwe puttenbatterij te St. Jansteen, om nog eens een nauwkeuriger on derzoek in te stellen, teneinde meer gegevens te verzamelen dan in 1919 zijn verkregen. De heer VAN DIXHOORN zegt de heeren dank, dat zij hebben voldaan aan zijn verzoek om dit punt eerst te behandelen, al is het, dat dit door de breedsprakigheid geen resultaat heeft gehad, aangezien hij thans de vergade ring moet verlaten en dus aan de beslissing niet kan meewerken. Dit spijt hem ten zeerste. De heer 't GILDE oppert voorts ook nog financieele bezwaren. Er zijn voor de renta- biliteit verschillende ongunstige factoren en de opzet mag daarom wel overwogen wor den. In het tijdschrift Financieel Overheids- beheer is te lezen in een voordracht van den heer Krul voor de Vereeniging van Gemeente- accountants gehouden over de financieele kwesties bij opzet en exploitatie: „De uitge- „strektheid van het verzorgingsgebied en de geringe bevolkingsdichtheid daarvan zijn ,,voor de rentabiliteit van een streekwater- „leiding natuurlijk uiterst ongunstige facto- ren. En alleen door een wvel overwogen o°m. ,|structie, zoowel wat het technische als wat ",het financieele aangaat, is men er in ge- „slaagd, plattelandswaterleidingen te stich- ",ten, welke zonder aan de eischen van "hygiene en techniek tekort te doen, geexploi- ,,teerd kunnen worden zonder nadeeligen in vloed op de financien der deelnemende ge meenten, bij dragelijke tarieven. Het spreekt van zelf, dat die tarieven in het algemeen hooger zijn dan in de steden en dat van „winst maken geen sprake is". De VOORZITTER meent, dat, al zou men een geheelen dag praten, het op deze wijze niet mogelijk is tegenstanders te overtuigen. De heer VAN DE BILT geeft te kennen, dat, als de waterleiding er komt, hij direct aansluit, doch dat bij hem ook financieel be zwaar bestaat. De heer DIELEMAN meent, dat nu alleen gestemd moet worden over het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Wordt dat verworpen, dan is de waterleiding hier van de baan. En anders zullen we verder moeten gaan. De VOORZITTER merkt op, dat bij den raad is ingekomen het rapport der commissie en dat dit nu in behandeling is. De heer OGGEL wijst er, met betrekking tot de opmerkingen over het zinkerplan op, dat dit alleen as een veiligheidsklep is te beschouwen. Er zijn aanvankelijk 3 plan nen voor watervoorziening besproken, n.l. een zinker onder de Schelde, water winnen te St. Jansteen of water betrekken uit Belgie. De zinker zit niet aan dit plan vast. Van het zinkerplan is afgezien, omdat dit het meest riskant was, door het veranderen van den bodem der Schelde, het onklaar worden door het ankeren van schepen. Water betrekken uit de Ardennen bleek ook niet mogelijk en toen heeft men zich gehouden aan het plan- St. Jansteen. De heer DIELEMAN: Zeker, maar als na een jaar of 5, 6, blijkt, dat daar geen water I genoeg is, dan ligt de zinker er naast. De heer OGGEL merkt op, dat er dan nog andere mogelijkheden zijn. De heer CLAESSENS merkt op, dat er in 1927 nog gesproken is over het instellen van een nauwkeuriger onderzoek in Belgie, dat is wel onder de aandacht gebracht, maar niet gebeurd. Hij stelt geen vertrouwen in de geprojecteerde waterwinplaats en zou zich alleen met het plan kunnen vereenigen, als de Staat de risico daarvoor op zich nam. De VOORZITTER opent thans de gelegen- heid tot het bespreken van de onder b en c vermelde adressen. De heer DIELEMAN wijst er op, dat het adres de raadsleden al eens ter sprake ge weest is, en hij dit dus kan voorbijgaan. De twee volgende, in de eerste plaats het adres met de 1696 handteekeningen van kiezers en kiezeressen, daaromtrent kan worden meege- deeld, dat lang niet alle ingezetenen zijn be- zocht, en dat verschillende hoofden van ge zinnen slechts alleen geteekend hebben, doch dat anders het aantal onderteekeningen best tot 20000 was op te voeren geweest. Dit is een adres, dat voor zichzelf spreekt, en hij gelooft, dat dit ook wel wat te zeggen heeft tot den raad. Men moet het kopstuk er van goed lezen, dat het gaat tegen deze water leiding, omdat daaraan de verplichting vast- zit, en zij te duur uitkomt. De verplichting speelt een zeer groote rol en spreker vraagt zich af, of, indien er een besluit zou vallen om opnieuw toe te treden, Burgemeester en Wethouders het zouden aandurven om een groot deel van onze rustige burgerrj te gaan dwingen aan te siuiten, terwijl velen zelf heb ben gezorgd, dat zij zijn voorzien van het noodige drink- en spoelwater. Er is in deze dagen wegens de langdurige droogte wel be-

Krantenbank Zeeland

Ter Neuzensche Courant / Neuzensche Courant / (Algemeen) nieuws en advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen | 1929 | | pagina 3