ALGEMEEN NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR ZEEUWSCH-VLAANDEREN. N.V. Stoomwasscherij TRIO Vrij dag 10 Mei 1929 69' Jaargangr TUj Is No 837*2. Eerste Blad. Het probleem van het boek Job HEEREN-BAAI ABOMKEiENTSPRUS: FEUILLETON. BINNENLAND." is toch goedkooper. I I ©XX gDSIi INGEZONDEN MEDEDEELINGEN. INGEZONDEN MEDEDEELINGETSL VLlSSiKGEM D nr xt f 1 4ft Buiten Ter Neuzen fr per post f 1.80 per 3 maanden Bij vooruitbetaling fr. per post 6,60 per jaar Voo^^dgie^p11 Amerika f 2 25, overiqe landen 12.60 per 3 maanden fr, per post - Abonnementen voor het buitenland alleen bij vooruitbetaling. Dit blad verschijnt iederen Maandaq-, Woensdaq- en Vrijdaqavond. Wanneer wij den titel zoo stellen noe- men wij twee, of eigenlijk wel drie Eroblemen. Daar is aan den eenen kant et probleem, dat in het boek Job behan- deld wordt, de groote vraag, die alle eeuwen de menschen heeft bezig gehou- den en nog bezig houdt: hoe het toch kan bestaan, hoe God het toch kan toelaten, dat, zooals de niet heel gelukkige berij- ming van den 73sten Psalm het zegt: ,,de dwazen hier op rozen gaan, en dat god'loozen in hun gangen al veeltijds rust en vree erlangen", terwijl daartegenover Gods kinderen vaak op het zwaarst wor- den bedroefd en beproefd. Dat is het eerste probleem, het groote vraagstuk; een vraag, die ook de dichter van dit boekje Job zich heeft gesteld, en waarop hij een antwoord heeft verwacht en ook getracht heeft te geven. Dan is daar de tweede kant van het boek Job, ook een kant, die een kwestie beteekent, maar die voor ons geen belangrijke kwestie is, deze: hebben wij hier te doen met een stukje historie, of hebben wij hier voor ons ver- dichting, poezie, inkleedina? Wij gaan daar nu eenvoudig niet verder op in, ten eerste niet, omdat dit voor ons geen vraag cieer is, ten tweede niet, omdat het er toch eigenlijk weinig toe doet. En dan is daar de derde zijde van de kwestie, en dit is een heel moeilijke vraag, die wij wel even onder het oog willen zien; deze ■amelijk: of hier in het boekje Job op de groote en zware vraag voor dat probleem van het lijden een antwoord, een beslis- aend antwoord wordt gegeven? Met andere woorden: deze vraag, of wij, als wij het boekje Job hebben gelezen, en als wij dit alles goed hebben meegeleefd, overdacht en geloovig beaamd, nu zouden mogen verwachten en zelfs beleven, dat voor ons het probleem is opgelost, zoodat er dus een groot vraagteeken uit ons leven zou verdwijnen, en wij in het vervolg al- thans met deze kwestie geen moeite mee zouden hebben. In het boekje Job wordt ons verhaald van twee opeenvolgende zware beproe- vinqen of reeksen van beproevingen, die in Jobs leven zijn gekomen, waarna hij in twee alleenspraken zijn innig droeve en opstandige stemming teekent. De eerste alleenspraak wordt gevolgd door gesprek- ken met eenige vrienden, tot wie hij dan een laatste woord richt; de tweede alleen- «praak wordt gevolgd door redenen van een persoon, die tot nu toe nog niet op het tooneel was getreden, en dan ook door gesprekken tusschen Jehova zelf en den lijder. En dan komt er nog een ttukje proza, historie, geschiedenis ach- teraan, dat het geheele verhaal besluit. Voor ons wij voeren nu verder geen bewijzen aan ter verdediging van deze atelling voor ons is het boek Job beslist een dichterlijke schepping. De klachten en aanklachten, in dit boek ons mede- gedeeld, zijn niet die van den schrijver, maar zijn afkomstig van een gefingeerd persoon. Met dat nieuwe moet ook bij de dagteekeninq van het boekje Job reke- aing worden gehouden. Stouter kon het vraagstuk zeker niet worden gesteld dan hier gebeurt: on- schuld, lijdende in een door God bestuur- de wereld. Tegenover het raadselachtig tooneel in de aoddelijke hofhouding staat indrukwekkend het langdurig sprakeloos tafereel van menschelijke medegevoelen aan het slot van de inleiding op dit boekje. Jobs drie vrienden zijn gekomen om hem te troosten. Zij zagen hem van verre en zij herkenden hem niet! In zijn tegenwoordigheid barsten zij in snikken los. Nu zetten zij zich dagen en nachten lang bij hem neer op den grond onder de gebruikelijke teekenen van rouw, en nie mand hunner spreekt een woord. Want zij zagen, staat er, „dat de smart zeer groot was". Eindelijk verbreekt Job zelf het stilzwijgen om van den aanvang af in de heftigste bewoordingen niet slechts zijn persoonlijke vertwijfeling te uiten. maar het menschelijk leven ook voor te stellen als volkomen troosteloos. Hij ver- vloekt den dag van zijn geboorte; in het graf, meent hij, is alleen rust. Maar met welk doel wordt den ellendigen, die slechts kunnen hopen op het graf, dan een leven aeschonken vol duisternis en kwelling? Elifar beproeft te ontkennen, dat het vraagstuk der lijdende onschuld bestaat. Er is geen lijdende onschuld, meent hij. Waar lijden is, daar is of was steeds schuld. En dan zou dus ook Job niet onschuldig zijn. Wij begrijpen, hoe hard de gevolgtrekking moest zijn voor dezen armen lijder. Wij kunnen hier, in een artikel dat spreekt vanzelf geen overzicht, zelfs geen beknopt overzicht geven van den rijken inhoud van dit grootsche werk. Als al de vrienden gesproken hebben, elk op zijn beurt, wenscht Job hen geluk met deze redenaties. Zij zijn eerst nog ee^s menschen, ze9t hij. Met hen sterft de wijsheid uit! En dan wordt hij, de aan- gevallene, op zijn beurt aanvaller. Hoe veel er ook van beide kanten betoogd wordt, zij verlaten echter geen van alien het reeds ingenomen standpunt; het eenige, wat de' dichter door zijn veelvul- dige herhalingen bereikt, is dit, dat we nog meer gaan meeleven in den gemoeds- toestand van dezen lijder. Overal is het duisternis, waar hij ook rond ziet. De werkelijkheid is hard, en men kan op niets en niemand aan. Wees en weduwe wor den beroofd, armen worden verstooten, overal heerscht en zegeviert het onrecht. Alleen volgt dan op deze beschouwing een nieuwe alleenspraak, die, gelijk reeds te verwachten was, het volkomen onbe- reikbare van de wijsheid verkondigt. Edele metalen brengt de mensch voort uit 's aardrijks diepste diepten. Vernuft en inspanning ontwringen ze aan de duistere mijn. Maar de wijsheid is niet op te del- ven. Zij onttrekt zich aan de oogen van al wat leeft. Wij voelen vrij spoedig, dat ook dit geen oplossing van de moeilijkheid is. Want de inrichting der wereld treft geen doel en geeft niet de voldoeninq, die bil- lijkerwijs mag worden verlangd. Job is het levend en sprekend bewijs daarvan. Zijn vroeger leven toch was een toonbeeld van deugd en geluk. Oogen nog harts- tochten liet hij den vrijen teugel. Hij was veler steun, veler troost, hij was weldoe- ner en raadgever, een leidsman voor zijn omgeving. De slaaf was zijn broeder. Men achtte hem hoog en zegende hem. Maar ondanks dit alles week toch het ge luk van hem en keerde het blad voor hem om: nu lachen menschen over hem, wier vaders hij nog niet bij de honden van zijn kudden zou hebben aangesteld! En zoo blijft den weeklacht van den lijder ook aan het eind weer dezelfde als aan het begin: een aanklacht tegen God, die nog te scherper wordt naarmate hij van zijn onschuld te vaster overtuigd blijft. Dan is echter het groote debat zulke proporties gaan aannemen, dat aan de wanhoop niet meer het zwijgen kan wor den opgelegd. Thans treedt in het ver haal een persoon naar voren, Elihu ge- heeten, wiens verschijning den uitleggers niet weinig moeite heeft gebaard. In een pas uitgekomen uitlegging van het boek Job (van Prof. L. H. K. Bleeker) is in den breede betoogd, dat heel ditstuk een latere invoeging moet zijn, terwijl een man als de bekende Dr. A. Pierson in Elihu's optreden juist de voorbereiding ziet van de ontknooping van het probleem door het eigen optreden daarna van God zelven. Elihu zou dan de man zijn ge- weest, die den lijder had gezegd en ge- leerd naar Gods stem te luisteren. Prof. Bleeker in zijn mooie boekje (reeks Tekst en Uitleg) heeft er op gewezen, dat bijna alle nieuwere uitleggers de reden van Elihu (hoofdst. 3237) voor een later toevoegsel houden, en wel allereerst op grond van hun gemis aan aansluiting. Noch in den proloog van het boek Job (hoofdst. 1 en 2), noch in het Naschrift (hoofdst. 42) wordt Elihu vermeld. Job, die geen tegenwerping van zijn drie vrien den onbeantwoord laat, zwijgt op dat wat Elihu in het midden brengt, en ook de Heere zelf, ofschoon onmiddellijk na hem het woord nemend, schenkt niet de minste aandacht aan het door hem ge- zegde, en houdt ook aan dit slot, hoewel daar de vrienden alle afzonderlijk door den Heer worden toegesproken, met Elihu in het geheel geen rekening. De oplossing komt dus blijkbaar pas goed in Hfdst. 38 als er staat: „Toen antwoord- de de Heer Job in een onweder". Er zijn ontzaglijk veel uitleggingen van het boek Job, niet alleen van de woorden alle voor-zich maar ook en nog meer van het boekje in zijn geheel. De nieuwste uitlegging van de bedoeling van het boekje is die van den reeds genoemden Groningschen hoogleeraar, die daar Elihu vrijwel heeft losgelaten, doch die daar- naast ontzaglijk veel waarde toekent aan de vragen, die Job door den Heer zelf zijn gesteld, vragen als: „Wat weet gij? i.Wat kunt gij?" Deze vragen zouden namelijk Job er toe hebben gebracht, om, waar hij vroeger Gods wezen, Gods karakter en Gods wereldbeleid, ook Diens voorzienigheid zoo fel had betwijfeld en zoo schromelijk had aangerand, dat alles ziende vanuit zijn eigen kleinmensche- lijken gezichtshoek, en vanuit zijn persoonlijk leed, nu voortaan meer te zien op Gods majesteit. Neen, de j mensch is waarlijk niet zoo het middel- punt van Gods schepping, dat hij zich zou mogen verbeelden te wezen no. 1hij mist dus ook het recht om vanuit zijn eigen kleine Ik, Gods ontzaglijk wereldbeleid te beoordeelen en te veroordeelen. De mensch zou middelpunt zijn van Gods schepping? Welk een groot aantal in- drukwekkende natuurverschijnselen zijn m m m. Uit het Enqelsch door E. PHILLIPS OPPENHEIM. 5) Vervolg. De man grinnikte in-verlbaasd. ,,Nou ©ijnheer, op het oogenblik ben ik een en dertig jaar oud en toen ik acht was begon ik met werken. Eigenlijk heb ik nog nooit een dag vacantie gehad. Ik geloof, dat zoo'n rustjaartje me geen kwaad zou doen." „Toch geloof ik, dat het je op den duur •iet zal bevallen," waarschuwde Bliss tern. „Luister nu eens goed. Je hebt niets te doen, totdat je beridnt van Mr. Craw ley krijqt. Elken Zaterdag kun je naar zijn kantoor gaan, om je loon te halen. Je moet de banden van de auto afnemen en ze optberqen. Als je in dien tijd liever er- gens anders als chauffeur wilt gaan wer ken, dan heb ik er niets op teqen. Dat meet je nu heelemaal zelf weten." Weer keek de man hem in-verbaasd ean. ,,Als ik zoo vrij mag zijn, mijnheer". begon hij. „Als je een enkelc vraag durft te doen", viei bliss nem in de rede, ,,dan krijg je onmoddellijk van mij gedaan. Profiteer nu maar, zooveel je kunt van dit jaar rust. Je zult heusch genoeg te doen hebben, als ik weer terug kom. Nu adieu, ik wensch je een genoeglijk jaar toe." Toen Bliss uit de auto stapte, liet hij ■den chauffeur achter met een bnefje van vijf pond in zijn hand en een uitdrukkmg op zijn gezicht alsof hij van het heele ge- doe niets meer snapte. Bliss stapte in de lift en nadat hij op de derde verdieping was aangekomen, sloot .hij de deur open van een reeks luxueus ingerichte apartementen. Toen zijn be- i diende hem hcorde, kwam hij snel naar de voordeur toeloopen. ,,Wil je een heel eenvoudig donker- blauw pak voor me klaar iegqen, Clo wes?", zeide Bliss, „en een gewoon fla- neiien overhemd. En dan wil je wel in een Idem handkottertje wat ondergoed en zakdoeken doen: denk er cm, qeen smo king of rok of zoo, of dingen die daarbii behooren. Met .groote moeite wist de man zijn ge- wone, expressielooze gelaatsuitdrukking te bewaren. ,,Wilt u zich nu dadelijk verkleeden, mijnlheer?" vroeg hij. ,,)a, zoo gauw mogelijk antwoordde Bliss, ,,'t Beste is, als je me nu dadelijk even helpt." Voordat er een half uur verloopen was, was de koffer gepakt en bekeek Bliss zich in den Spiegel met een voldaan air. Voor het eerst had hij de ondervinding opge- daan, dat zelfs zijn gardercbe wel eens te kort kon schieten. Alle soorten kleeren, voor elke soort sport, voor elke sociale functie, waren er in overvloed, maar aan de buitensporige eischen, welke Bliss nu plotseling stelde, kon zelfs deze garde rcbe niet voldoen. Hij had zich zoo een voudig mogelijk aangekleed. Zijn das was van een niet opvallende kleur, zijn schoe- nen waren van steviq zwaar leer; het fla- ncllen sporthemd, dat hij droeg, was voor hem ieis buite'ngewoons. Nog noo't had hij zoo iets aangehad, als hij in stad was. er, waarvan hij niets begrijpt, en die ook geheel buiten hem omgaan, en die er niet- temin toch zijn. De Heer laat zijn regen neerstroomen daar, waar geen menschen- voet ooit komt. Hij laat gras en bloemen ontluiken ook daar, waar geen menschen- kind toegang heeft. De mensch zou mid delpunt zijn? Maar dan wijst de dichter van het boekje Job er op. hoeveel schep- selen God in het aanzien heeft geroepen, die in meniae eigenschap den mensch overtreffen, die ook buiten alle bereik en macht van den mensch blijven, omdat de Almachtige dit eenvoudig aldus heeft verordend. Laat derhalve die nietige mensch maar eerst eens beginnen om oog en oor en hart te ontsluiten voor wat Gods heerlijke schepping in al haar dee- len hem predikt, dan zal het wel uit zijn met al zijn aanmatiging, zijn voorbarig- heid, zijn betweterij; dan aanschouwt hij niet enkel macht, doch evenzeer en nog meer wijsheid; en niet enkel macht en wijsheid, maar wat meer is ook zorg en goedheid. Die God, die het geroep der jonge raven hoort, zal ook zeker niet doof zijn voor de stem van het menschen- kind. Het einde is dan ook, dat Job zelf erkent: ,,Geredeneerd heb ik zonder inzicht over dingen, mij te wonderbaar en boven mijn begrip. Slechts van hooren zeggen had ik van U vernomen, doch thans heb ik U met eigen oogen gezien. Daarom herroep ik (alles wat ik zei) en doe boete in stof en asch". Zoo moet de dichter zelf daarin d. w. z. in dit slaan van een blik naar boven zijn evenwicht en zijn rust hebben terugge- vonden. Over Gods rechtvaardigheid is hij niet volkomen tot klaarheid gekomen, en zal zeker niemand onzer ooit tot klaar- Maar het geikste was dat alles zoo weinig ibi] .zijn qezicnt paste, dat hi) voaccmen den indruk maakte van een ot ander lid van een dnettanien-tooneeiqezelschap. ,,Eniin, daar is nu mets aan te doen mompelde hij in zichzelt, toen hij zien van den sp.eged atkeerde. ,,En dan wilde ik nog zeggen, Clowes... iDe beaienae was plotseling een en a! attentie. Hij gevoeide zich met geheel en al op zijn gomak. De plotselinqe type- verandermg van zijn heer en meester en zijn even p.iotsennge benoefte om zich zoo eigenaardig te kieeden, vond hij, om met te veel te zeggen, eigenaardig, en eigen- aaroigiheid was nu eenmaal een eigen schap,, waar Clowes niet van hield. „Kan ik nog iets voor u doen, mijn heer? vroeg hij beieefd. ,,Het is al over eenen. Zal ik m.sscmen een aperitif voor u kiaarmaken?" ,,)a, doe dat maar", antwoordde Bliss, ,,idan kun je onoertusschen naar mij luis teren." De bediende ging naar het buffet en begon alieriei geneimzinnige handqrepen te verrichten met verschiiiende tlesschen en een ziiveren karaf. Bliss stak een siqa- ret op en keek met een humoristischen trek om den mond naar de manoeuvre bij het buffet. CI owes", zeide hij ten slotte, terwnl hi) het gias aannam, ,,ik ben van plan van- daag weg te gaan; maar er komt een maar bij; terwijl ik weg ben, heb^ jij een moeilijk karweitje op te knappen. „Ja, mijnheer," zeide de man nieuws- qieng. ,,Vviit u nog wat meer cognac er- t»ij hebben?" Bliss schudde van neen. 't is uitscekend zco", zeide hij. „Nu moet je eens goed luisteren. De menschen zeggen, dat het allermoe.lijikste werk, dat je voor een man die aan hard werken ge- heid komen, maar hij heeft nu althans dit eene geleerd: daar boven uit te zien, hij kan nu al het andere laten rusten. Het is hetzelfde, wat een later dichter zoo mooi heeft uitgedrukt, toen hij zei: Die wolken, lucht en winden wijst spoor en loop en baan, zal ook wel wegen vinden, Waarlangs uw voet kan gaan. TWEEDE KAMER. Vergadering van 8 Mei. Na aanneming van een groot aantal kleine ontwerpen en conclusies komt aan de orde het ontwerp betreffende de conversie van een leening ten laste van Indie, waarbij de heer Cramer (s.d.) klaagt over het niet hooren van den Volksraad. De heer Bijleveld (a.-r.) 'ondersteunt dit bezwaar. Minister Koningsberger antwoordt, dat Indie zich niet gepasseerd kan achten bij con- versies in het belang van Indie en dat zulk een ontwerp niet lang te voren gereed kan zijn. Het ontwerp wordt aangenomen z.h.s. Hiema volgt de suppletoire Indische be- grootirug. De heer Van Boetzelaer van Dubbeldam (c.-h.) verheugt zich over het feit, dat de Minister aan de Nederlandsche industrie een kans geeft bij den bouw van een zendinstal- latie. De begrooting wordt z.h.s. aangenomen. Voorts is aan de orde het ontwerp tot het aangaan van een overeenkomst met den heer Hoogeniboezem inzake exploitatie van olie- velden op Oost-Java. De heer Cramer acht staatsexploitatie wend is, kunt bedenken... nietsdoen is. Dat zal dus je werk in de eerstvoiqende maanden zijn. Ik ben van plan cm over een puar minuten weg te gaan en twaalf maanden weg te blijven." De man keek alsof hij een klap in zijn gezicht had gekregen. Met duideilijik zicht- bare ontzett.ng keek hij naar den kotter wefken hij zcoeven gepakt had. „Muar u heeft heeiemaal geen kleeren bij u, mijnheer," protesteerde hij. „Za\ ik uw kotiers dan pakken, wanneer u weg bent, en ze u dan nasturen? ,,ln dat koffertje zit alles, wat ik noo- dig heb", zeide bliss op een toon, welke geen tegenspraak toeliet. ,,lk zal je eens precies zeggen, wat je te doen hebt. El ken morgen breng je de brieven naar Mr. Crawley, je zorgt dat de kamers goed ge- kxht en geheel in orde zijn en verder wordt je beieefd verzocht niets te vragen en in geen geval welke vragen ook, te be- antwoorden. Al wat betaald moet worden, rekeningen enzoovoort, moet naar Mr. Crawley doorgestuurd worden, verder weet je niets en zeg je niets. Zoover jij weet kan ik in Timbuctoo zijn of in de straat hiernaast. Op het oogenblik is het je werk om niets te weten en dus weet je ook niets. Laat dat alsjeblieft goed tot je doordringen." ,,Natuurlijk begrijp ik het heel qoed mijnheer", antwoordde zijn bediende met een gezicht, dat nog steeds onverholen verbazing uitdrukte. ,.Maar neemt u mij niet kwalijk, u bent toch eigenlijk niet ge woon om zonder bediende te reizen. Ik hoop werkelijk, dat u er nog eens over na 21 It der.ken, cf u mij maar niet mee zult nemen." ,,U:tgcs!oten", zeide Bliss. ,,Stel dat maar uit je kcofd. Ik zal heusch geen be diende nocdig hebben. Je kunt mij den grootsten dienst bewijzen, door kalm hier ECHTE FRIESCHE Jnplaah van jfcu/one laJta&J beter en meent, dat dit ontwerp aanleiding geeft tot concessiejagerij. Minister Koningsberger antwoordt, dat de tijd voor staatsexploitatie voorbij is, daar de beste terreinen zijn uitgegeven. Het ontwerp wordt aangenomen z.h.m. Aan de orde komt de wijziging ran de Ouderdomswet. De heer Kuiper (r.-k.) vereenigt zich met het ontwerp en deelt de bezwaren niet. Van concurrentie met particuliere bedrijven is hier geen sprake. Mevr. Bakker-Nort (v.-d.) meent, dat aan- vulling van de ouderdomsverzekering moet plaats hebben met premievrij staatspensioen. De heer Van Gijn (lib.) zegt, dat de vrij- willige ouderdomsverzekering haar sociaal karakter heeft verloren, doordat zij ook den middenstand bestrijkt en zich zelfs wendt tot kapitalisten. GEMEENTEWET OVERTREDEN T In de Maandag gehouden openbare raada- vergadering te Sleen is aan het licht geko men, dat een door een lid ingezonden schrfj- ven, waarbij hij ontslag nam als raadslid. door den burgemeester, Mr. Bontekoe, hem terugbezorgd is en dat volgens de ronde doende geruchten, dat lid na toezegglng en beloften van den burgemeester zijn ontslag- name heeft ingetrokken. Een der raadsleden, tevens wethouder, merkte op, dat de voorzitter art. 67 Gemeen- tewet heeft overtreden. De voorzitter erkende het schrijven te hebben teruggebracht, doch ontkent beloften te hebben gedaan. De zaak zal nader worden onderzocht. (Art. 67 Gemeentewet bepaalt, dat de bur gemeester alle aan den raad of aan B. en W geriohte stukken ontvangt en opent. Hg brengt die terstond ter tafel in de vergade ring, waar zij behooren, tenzij die stukken, volgens de order der vergadering, dadelijk behooren te worden verzonden aan het lid of de leden, meer in het bijzonder met de zaken, waartoe de stukken betrekking hebben, be- last.) (Tel.) DE R. K. STAATSPARTIJ. Volgens de officieuze uitslag van het refe rendum, zal de candidatenlijst der R. K Staatspartij voor den kieskring Den Bosch Zeeland als volgt zijn samengesteld: 's HertogenboschZeeland: 1. A. N. Fles- kens te Geldrop; 2. Mr. Dr. L. N. Deckers te 's Gravenhage; 3. E. Th. Lockefeer te Hulst; 4. Mr. F. G. C. J. M. Teulings te 's Hertogen bosch; 5. F. Th. H. Uyen te Eindhoven; 6. J. C. van Beek te Deume; 7. Th. F. M. Schaep- man te 's Gravenhage; 8. J. A. M. Lamber- mont te Middelburg: 9. M. Krijgsman te Den Bosch; 10 K. L. H. v. d. Putt te Eindhoven. Als no. 1 in de overige kieskringen zfjn voorts gekozen: Jhr. Mr. Ch. J. B. Ruys de Xecrelmatlge en franco afhallng en bezorging. Netto hediening. te blijven en goed op het boeltje te pas- sen. ik geloof wel, dat je ten voile kan vertrouwen. je zult je volie saians uitDe- taald kri;qen en laten we hopen, dat je je vrijen tijd zoo nuttiq mogehjik zal beste- den. Zorg er voorai voor, dat je door al dien vrgen tijd geen siedite qewoonten gaat aannemen. En zorg dat je hier bent om me op te wachten, als ik vandaag over een jaar weer terug kom." G-ciurenae een paar oogenbliikken was de bed.ende niet in staat te antwoorden. bl.ss was bezig ail zijn zakken te uispec- teeren en het geld dat hij vond op een hoo'pje voor zich op tafel te leqgen. Toen hij ai zijn zakken nagevoeld had. was het hcopje aangegroeid tot een flinke hoe- veeineid banxpapier en goudstukiicen. „Vier en dertig pond en wat klein geld", zeide hij, toen hij het nageteld lhad. ,,Luister nu eens goed, Clowes, jij hebt me gekleed, jij bent dus getuige dat ik verder geen geld op zak heb. ,,Natuurlijik niet, mijnheer?" gaf de man toe. ,,Neem dat bankibiljet van vijf pond ging Bliss voort, „vouw het op en stop het in mijn zak. Je bent dus nu overtuigd dat ik geen ander geld op zalc heibt?" De man keek hem bijna angstig aan Zijn meester was qek geworden, geen an dere verklaring was voor zulk een ge- drag mogelijik! ,,)a, mijnheer, natuurlijik, dat bamkbiljer van vijf pond is het eenige geld, dat u be u heeft." ,.Goed", zeide Bliss toen. „De rest mag jij hebben in plaats van de fooien waar- aan je qewend bent. Wil je nu even mijn koffertje naar beneden brenqen en het in de taxi zetten?" (Woiydt vervolg d.)

Krantenbank Zeeland

Ter Neuzensche Courant / Neuzensche Courant / (Algemeen) nieuws en advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen | 1929 | | pagina 1