ALGEMEEN NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR ZEEUWSCH-VLAANDEREN.
N.V. Stoomwasscherij TRIO
Vrij dag 10 Mei 1929
69' Jaargangr
TUj Is
No 837*2.
Eerste Blad.
Het probleem van het boek Job
HEEREN-BAAI
ABOMKEiENTSPRUS:
FEUILLETON.
BINNENLAND."
is toch goedkooper.
I I
©XX gDSIi
INGEZONDEN MEDEDEELINGEN.
INGEZONDEN MEDEDEELINGETSL
VLlSSiKGEM
D nr xt f 1 4ft Buiten Ter Neuzen fr per post f 1.80 per 3 maanden Bij vooruitbetaling fr. per post 6,60 per jaar
Voo^^dgie^p11 Amerika f 2 25, overiqe landen 12.60 per 3 maanden fr, per post - Abonnementen voor het buitenland alleen bij vooruitbetaling.
Dit blad verschijnt iederen Maandaq-, Woensdaq- en Vrijdaqavond.
Wanneer wij den titel zoo stellen noe-
men wij twee, of eigenlijk wel drie
Eroblemen. Daar is aan den eenen kant
et probleem, dat in het boek Job behan-
deld wordt, de groote vraag, die alle
eeuwen de menschen heeft bezig gehou-
den en nog bezig houdt: hoe het toch kan
bestaan, hoe God het toch kan toelaten,
dat, zooals de niet heel gelukkige berij-
ming van den 73sten Psalm het zegt:
,,de dwazen hier op rozen gaan, en dat
god'loozen in hun gangen al veeltijds rust
en vree erlangen", terwijl daartegenover
Gods kinderen vaak op het zwaarst wor-
den bedroefd en beproefd. Dat is het
eerste probleem, het groote vraagstuk;
een vraag, die ook de dichter van dit
boekje Job zich heeft gesteld, en waarop
hij een antwoord heeft verwacht en ook
getracht heeft te geven. Dan is daar de
tweede kant van het boek Job, ook een
kant, die een kwestie beteekent, maar die
voor ons geen belangrijke kwestie is, deze:
hebben wij hier te doen met een stukje
historie, of hebben wij hier voor ons ver-
dichting, poezie, inkleedina? Wij gaan
daar nu eenvoudig niet verder op in, ten
eerste niet, omdat dit voor ons geen vraag
cieer is, ten tweede niet, omdat het er
toch eigenlijk weinig toe doet. En dan is
daar de derde zijde van de kwestie, en dit
is een heel moeilijke vraag, die wij wel
even onder het oog willen zien; deze
■amelijk: of hier in het boekje Job op de
groote en zware vraag voor dat probleem
van het lijden een antwoord, een beslis-
aend antwoord wordt gegeven? Met
andere woorden: deze vraag, of wij, als
wij het boekje Job hebben gelezen, en als
wij dit alles goed hebben meegeleefd,
overdacht en geloovig beaamd, nu zouden
mogen verwachten en zelfs beleven, dat
voor ons het probleem is opgelost, zoodat
er dus een groot vraagteeken uit ons leven
zou verdwijnen, en wij in het vervolg al-
thans met deze kwestie geen moeite mee
zouden hebben.
In het boekje Job wordt ons verhaald
van twee opeenvolgende zware beproe-
vinqen of reeksen van beproevingen, die
in Jobs leven zijn gekomen, waarna hij in
twee alleenspraken zijn innig droeve en
opstandige stemming teekent. De eerste
alleenspraak wordt gevolgd door gesprek-
ken met eenige vrienden, tot wie hij dan
een laatste woord richt; de tweede alleen-
«praak wordt gevolgd door redenen van
een persoon, die tot nu toe nog niet op
het tooneel was getreden, en dan ook
door gesprekken tusschen Jehova zelf en
den lijder. En dan komt er nog een
ttukje proza, historie, geschiedenis ach-
teraan, dat het geheele verhaal besluit.
Voor ons wij voeren nu verder geen
bewijzen aan ter verdediging van deze
atelling voor ons is het boek Job beslist
een dichterlijke schepping. De klachten
en aanklachten, in dit boek ons mede-
gedeeld, zijn niet die van den schrijver,
maar zijn afkomstig van een gefingeerd
persoon. Met dat nieuwe moet ook bij
de dagteekeninq van het boekje Job reke-
aing worden gehouden.
Stouter kon het vraagstuk zeker niet
worden gesteld dan hier gebeurt: on-
schuld, lijdende in een door God bestuur-
de wereld. Tegenover het raadselachtig
tooneel in de aoddelijke hofhouding staat
indrukwekkend het langdurig sprakeloos
tafereel van menschelijke medegevoelen
aan het slot van de inleiding op dit
boekje. Jobs drie vrienden zijn gekomen
om hem te troosten. Zij zagen hem van
verre en zij herkenden hem niet! In zijn
tegenwoordigheid barsten zij in snikken
los. Nu zetten zij zich dagen en nachten
lang bij hem neer op den grond onder de
gebruikelijke teekenen van rouw, en nie
mand hunner spreekt een woord. Want
zij zagen, staat er, „dat de smart zeer
groot was". Eindelijk verbreekt Job zelf
het stilzwijgen om van den aanvang af in
de heftigste bewoordingen niet slechts
zijn persoonlijke vertwijfeling te uiten.
maar het menschelijk leven ook voor te
stellen als volkomen troosteloos. Hij ver-
vloekt den dag van zijn geboorte; in het
graf, meent hij, is alleen rust. Maar met
welk doel wordt den ellendigen, die
slechts kunnen hopen op het graf, dan
een leven aeschonken vol duisternis en
kwelling? Elifar beproeft te ontkennen,
dat het vraagstuk der lijdende onschuld
bestaat. Er is geen lijdende onschuld,
meent hij. Waar lijden is, daar is of was
steeds schuld. En dan zou dus ook Job
niet onschuldig zijn. Wij begrijpen, hoe
hard de gevolgtrekking moest zijn voor
dezen armen lijder.
Wij kunnen hier, in een artikel dat
spreekt vanzelf geen overzicht, zelfs
geen beknopt overzicht geven van den
rijken inhoud van dit grootsche werk.
Als al de vrienden gesproken hebben, elk
op zijn beurt, wenscht Job hen geluk met
deze redenaties. Zij zijn eerst nog ee^s
menschen, ze9t hij. Met hen sterft de
wijsheid uit! En dan wordt hij, de aan-
gevallene, op zijn beurt aanvaller. Hoe
veel er ook van beide kanten betoogd
wordt, zij verlaten echter geen van alien
het reeds ingenomen standpunt; het
eenige, wat de' dichter door zijn veelvul-
dige herhalingen bereikt, is dit, dat we
nog meer gaan meeleven in den gemoeds-
toestand van dezen lijder. Overal is het
duisternis, waar hij ook rond ziet. De
werkelijkheid is hard, en men kan op niets
en niemand aan. Wees en weduwe wor
den beroofd, armen worden verstooten,
overal heerscht en zegeviert het onrecht.
Alleen volgt dan op deze beschouwing
een nieuwe alleenspraak, die, gelijk reeds
te verwachten was, het volkomen onbe-
reikbare van de wijsheid verkondigt.
Edele metalen brengt de mensch voort uit
's aardrijks diepste diepten. Vernuft en
inspanning ontwringen ze aan de duistere
mijn. Maar de wijsheid is niet op te del-
ven. Zij onttrekt zich aan de oogen van
al wat leeft.
Wij voelen vrij spoedig, dat ook dit
geen oplossing van de moeilijkheid is.
Want de inrichting der wereld treft geen
doel en geeft niet de voldoeninq, die bil-
lijkerwijs mag worden verlangd. Job is
het levend en sprekend bewijs daarvan.
Zijn vroeger leven toch was een toonbeeld
van deugd en geluk. Oogen nog harts-
tochten liet hij den vrijen teugel. Hij was
veler steun, veler troost, hij was weldoe-
ner en raadgever, een leidsman voor zijn
omgeving. De slaaf was zijn broeder.
Men achtte hem hoog en zegende hem.
Maar ondanks dit alles week toch het ge
luk van hem en keerde het blad voor hem
om: nu lachen menschen over hem, wier
vaders hij nog niet bij de honden van zijn
kudden zou hebben aangesteld! En zoo
blijft den weeklacht van den lijder ook
aan het eind weer dezelfde als aan het
begin: een aanklacht tegen God, die nog
te scherper wordt naarmate hij van zijn
onschuld te vaster overtuigd blijft.
Dan is echter het groote debat zulke
proporties gaan aannemen, dat aan de
wanhoop niet meer het zwijgen kan wor
den opgelegd. Thans treedt in het ver
haal een persoon naar voren, Elihu ge-
heeten, wiens verschijning den uitleggers
niet weinig moeite heeft gebaard. In een
pas uitgekomen uitlegging van het boek
Job (van Prof. L. H. K. Bleeker) is in
den breede betoogd, dat heel ditstuk een
latere invoeging moet zijn, terwijl een
man als de bekende Dr. A. Pierson in
Elihu's optreden juist de voorbereiding
ziet van de ontknooping van het probleem
door het eigen optreden daarna van God
zelven. Elihu zou dan de man zijn ge-
weest, die den lijder had gezegd en ge-
leerd naar Gods stem te luisteren. Prof.
Bleeker in zijn mooie boekje (reeks Tekst
en Uitleg) heeft er op gewezen, dat bijna
alle nieuwere uitleggers de reden van
Elihu (hoofdst. 3237) voor een later
toevoegsel houden, en wel allereerst op
grond van hun gemis aan aansluiting.
Noch in den proloog van het boek Job
(hoofdst. 1 en 2), noch in het Naschrift
(hoofdst. 42) wordt Elihu vermeld. Job,
die geen tegenwerping van zijn drie vrien
den onbeantwoord laat, zwijgt op dat wat
Elihu in het midden brengt, en ook de
Heere zelf, ofschoon onmiddellijk na
hem het woord nemend, schenkt niet de
minste aandacht aan het door hem ge-
zegde, en houdt ook aan dit slot, hoewel
daar de vrienden alle afzonderlijk door
den Heer worden toegesproken, met
Elihu in het geheel geen rekening. De
oplossing komt dus blijkbaar pas goed in
Hfdst. 38 als er staat: „Toen antwoord-
de de Heer Job in een onweder".
Er zijn ontzaglijk veel uitleggingen van
het boek Job, niet alleen van de woorden
alle voor-zich maar ook en nog meer van
het boekje in zijn geheel. De nieuwste
uitlegging van de bedoeling van het
boekje is die van den reeds genoemden
Groningschen hoogleeraar, die daar Elihu
vrijwel heeft losgelaten, doch die daar-
naast ontzaglijk veel waarde toekent aan
de vragen, die Job door den Heer zelf zijn
gesteld, vragen als: „Wat weet gij?
i.Wat kunt gij?" Deze vragen zouden
namelijk Job er toe hebben gebracht, om,
waar hij vroeger Gods wezen, Gods
karakter en Gods wereldbeleid, ook Diens
voorzienigheid zoo fel had betwijfeld en
zoo schromelijk had aangerand, dat alles
ziende vanuit zijn eigen kleinmensche-
lijken gezichtshoek, en vanuit zijn
persoonlijk leed, nu voortaan meer
te zien op Gods majesteit. Neen, de
j mensch is waarlijk niet zoo het middel-
punt van Gods schepping, dat hij zich zou
mogen verbeelden te wezen no. 1hij mist
dus ook het recht om vanuit zijn eigen
kleine Ik, Gods ontzaglijk wereldbeleid
te beoordeelen en te veroordeelen. De
mensch zou middelpunt zijn van Gods
schepping? Welk een groot aantal in-
drukwekkende natuurverschijnselen zijn
m m m.
Uit het Enqelsch
door
E. PHILLIPS OPPENHEIM.
5) Vervolg.
De man grinnikte in-verlbaasd. ,,Nou
©ijnheer, op het oogenblik ben ik een en
dertig jaar oud en toen ik acht was begon
ik met werken. Eigenlijk heb ik nog nooit
een dag vacantie gehad. Ik geloof, dat
zoo'n rustjaartje me geen kwaad zou
doen."
„Toch geloof ik, dat het je op den duur
•iet zal bevallen," waarschuwde Bliss
tern. „Luister nu eens goed. Je hebt niets
te doen, totdat je beridnt van Mr. Craw
ley krijqt. Elken Zaterdag kun je naar
zijn kantoor gaan, om je loon te halen. Je
moet de banden van de auto afnemen en
ze optberqen. Als je in dien tijd liever er-
gens anders als chauffeur wilt gaan wer
ken, dan heb ik er niets op teqen. Dat
meet je nu heelemaal zelf weten."
Weer keek de man hem in-verbaasd
ean. ,,Als ik zoo vrij mag zijn, mijnheer".
begon hij.
„Als je een enkelc vraag durft te doen",
viei bliss nem in de rede, ,,dan krijg je
onmoddellijk van mij gedaan. Profiteer nu
maar, zooveel je kunt van dit jaar rust. Je
zult heusch genoeg te doen hebben, als
ik weer terug kom. Nu adieu, ik wensch
je een genoeglijk jaar toe."
Toen Bliss uit de auto stapte, liet hij
■den chauffeur achter met een bnefje van
vijf pond in zijn hand en een uitdrukkmg
op zijn gezicht alsof hij van het heele ge-
doe niets meer snapte.
Bliss stapte in de lift en nadat hij op de
derde verdieping was aangekomen, sloot
.hij de deur open van een reeks luxueus
ingerichte apartementen. Toen zijn be- i
diende hem hcorde, kwam hij snel naar de
voordeur toeloopen.
,,Wil je een heel eenvoudig donker-
blauw pak voor me klaar iegqen, Clo
wes?", zeide Bliss, „en een gewoon fla-
neiien overhemd. En dan wil je wel in een
Idem handkottertje wat ondergoed en
zakdoeken doen: denk er cm, qeen smo
king of rok of zoo, of dingen die daarbii
behooren.
Met .groote moeite wist de man zijn ge-
wone, expressielooze gelaatsuitdrukking
te bewaren.
,,Wilt u zich nu dadelijk verkleeden,
mijnlheer?" vroeg hij.
,,)a, zoo gauw mogelijk antwoordde
Bliss, ,,'t Beste is, als je me nu dadelijk
even helpt."
Voordat er een half uur verloopen was,
was de koffer gepakt en bekeek Bliss zich
in den Spiegel met een voldaan air. Voor
het eerst had hij de ondervinding opge-
daan, dat zelfs zijn gardercbe wel eens te
kort kon schieten. Alle soorten kleeren,
voor elke soort sport, voor elke sociale
functie, waren er in overvloed, maar aan
de buitensporige eischen, welke Bliss nu
plotseling stelde, kon zelfs deze garde
rcbe niet voldoen. Hij had zich zoo een
voudig mogelijk aangekleed. Zijn das was
van een niet opvallende kleur, zijn schoe-
nen waren van steviq zwaar leer; het fla-
ncllen sporthemd, dat hij droeg, was voor
hem ieis buite'ngewoons. Nog noo't had
hij zoo iets aangehad, als hij in stad was.
er, waarvan hij niets begrijpt, en die ook
geheel buiten hem omgaan, en die er niet-
temin toch zijn. De Heer laat zijn regen
neerstroomen daar, waar geen menschen-
voet ooit komt. Hij laat gras en bloemen
ontluiken ook daar, waar geen menschen-
kind toegang heeft. De mensch zou mid
delpunt zijn? Maar dan wijst de dichter
van het boekje Job er op. hoeveel schep-
selen God in het aanzien heeft geroepen,
die in meniae eigenschap den mensch
overtreffen, die ook buiten alle bereik en
macht van den mensch blijven, omdat de
Almachtige dit eenvoudig aldus heeft
verordend. Laat derhalve die nietige
mensch maar eerst eens beginnen om oog
en oor en hart te ontsluiten voor wat
Gods heerlijke schepping in al haar dee-
len hem predikt, dan zal het wel uit zijn
met al zijn aanmatiging, zijn voorbarig-
heid, zijn betweterij; dan aanschouwt hij
niet enkel macht, doch evenzeer en nog
meer wijsheid; en niet enkel macht en
wijsheid, maar wat meer is ook zorg
en goedheid. Die God, die het geroep
der jonge raven hoort, zal ook zeker niet
doof zijn voor de stem van het menschen-
kind. Het einde is dan ook, dat Job zelf
erkent: ,,Geredeneerd heb ik zonder
inzicht over dingen, mij te wonderbaar en
boven mijn begrip. Slechts van hooren
zeggen had ik van U vernomen, doch
thans heb ik U met eigen oogen gezien.
Daarom herroep ik (alles wat ik zei) en
doe boete in stof en asch". Zoo moet de
dichter zelf daarin d. w. z. in dit
slaan van een blik naar boven zijn
evenwicht en zijn rust hebben terugge-
vonden. Over Gods rechtvaardigheid is
hij niet volkomen tot klaarheid gekomen,
en zal zeker niemand onzer ooit tot klaar-
Maar het geikste was dat alles zoo weinig
ibi] .zijn qezicnt paste, dat hi) voaccmen den
indruk maakte van een ot ander lid van
een dnettanien-tooneeiqezelschap.
,,Eniin, daar is nu mets aan te doen
mompelde hij in zichzelt, toen hij zien van
den sp.eged atkeerde. ,,En dan wilde ik
nog zeggen, Clowes...
iDe beaienae was plotseling een en a!
attentie. Hij gevoeide zich met geheel en
al op zijn gomak. De plotselinqe type-
verandermg van zijn heer en meester en
zijn even p.iotsennge benoefte om zich zoo
eigenaardig te kieeden, vond hij, om met
te veel te zeggen, eigenaardig, en eigen-
aaroigiheid was nu eenmaal een eigen
schap,, waar Clowes niet van hield.
„Kan ik nog iets voor u doen, mijn
heer? vroeg hij beieefd. ,,Het is al over
eenen. Zal ik m.sscmen een aperitif voor
u kiaarmaken?"
,,)a, doe dat maar", antwoordde Bliss,
,,idan kun je onoertusschen naar mij luis
teren."
De bediende ging naar het buffet en
begon alieriei geneimzinnige handqrepen
te verrichten met verschiiiende tlesschen
en een ziiveren karaf. Bliss stak een siqa-
ret op en keek met een humoristischen
trek om den mond naar de manoeuvre bij
het buffet.
CI owes", zeide hij ten slotte, terwnl hi)
het gias aannam, ,,ik ben van plan van-
daag weg te gaan; maar er komt een
maar bij; terwijl ik weg ben, heb^ jij een
moeilijk karweitje op te knappen.
„Ja, mijnheer," zeide de man nieuws-
qieng. ,,Vviit u nog wat meer cognac er-
t»ij hebben?"
Bliss schudde van neen.
't is uitscekend zco", zeide hij. „Nu
moet je eens goed luisteren. De menschen
zeggen, dat het allermoe.lijikste werk, dat
je voor een man die aan hard werken ge-
heid komen, maar hij heeft nu althans dit
eene geleerd: daar boven uit te zien, hij
kan nu al het andere laten rusten. Het
is hetzelfde, wat een later dichter zoo
mooi heeft uitgedrukt, toen hij zei:
Die wolken, lucht en winden
wijst spoor en loop en baan,
zal ook wel wegen vinden,
Waarlangs uw voet kan gaan.
TWEEDE KAMER.
Vergadering van 8 Mei.
Na aanneming van een groot aantal kleine
ontwerpen en conclusies komt aan de orde het
ontwerp betreffende de conversie van een
leening ten laste van Indie, waarbij de heer
Cramer (s.d.) klaagt over het niet hooren
van den Volksraad.
De heer Bijleveld (a.-r.) 'ondersteunt dit
bezwaar.
Minister Koningsberger antwoordt, dat
Indie zich niet gepasseerd kan achten bij con-
versies in het belang van Indie en dat zulk
een ontwerp niet lang te voren gereed kan
zijn.
Het ontwerp wordt aangenomen z.h.s.
Hiema volgt de suppletoire Indische be-
grootirug.
De heer Van Boetzelaer van Dubbeldam
(c.-h.) verheugt zich over het feit, dat de
Minister aan de Nederlandsche industrie een
kans geeft bij den bouw van een zendinstal-
latie.
De begrooting wordt z.h.s. aangenomen.
Voorts is aan de orde het ontwerp tot het
aangaan van een overeenkomst met den heer
Hoogeniboezem inzake exploitatie van olie-
velden op Oost-Java.
De heer Cramer acht staatsexploitatie
wend is, kunt bedenken... nietsdoen is.
Dat zal dus je werk in de eerstvoiqende
maanden zijn. Ik ben van plan cm over
een puar minuten weg te gaan en twaalf
maanden weg te blijven."
De man keek alsof hij een klap in zijn
gezicht had gekregen. Met duideilijik zicht-
bare ontzett.ng keek hij naar den kotter
wefken hij zcoeven gepakt had.
„Muar u heeft heeiemaal geen kleeren
bij u, mijnheer," protesteerde hij. „Za\ ik
uw kotiers dan pakken, wanneer u weg
bent, en ze u dan nasturen?
,,ln dat koffertje zit alles, wat ik noo-
dig heb", zeide bliss op een toon, welke
geen tegenspraak toeliet. ,,lk zal je eens
precies zeggen, wat je te doen hebt. El
ken morgen breng je de brieven naar Mr.
Crawley, je zorgt dat de kamers goed ge-
kxht en geheel in orde zijn en verder
wordt je beieefd verzocht niets te vragen
en in geen geval welke vragen ook, te be-
antwoorden. Al wat betaald moet worden,
rekeningen enzoovoort, moet naar Mr.
Crawley doorgestuurd worden, verder
weet je niets en zeg je niets. Zoover jij
weet kan ik in Timbuctoo zijn of in de
straat hiernaast. Op het oogenblik is het
je werk om niets te weten en dus weet je
ook niets. Laat dat alsjeblieft goed tot je
doordringen."
,,Natuurlijk begrijp ik het heel qoed
mijnheer", antwoordde zijn bediende met
een gezicht, dat nog steeds onverholen
verbazing uitdrukte. ,.Maar neemt u mij
niet kwalijk, u bent toch eigenlijk niet ge
woon om zonder bediende te reizen. Ik
hoop werkelijk, dat u er nog eens over na
21 It der.ken, cf u mij maar niet mee zult
nemen."
,,U:tgcs!oten", zeide Bliss. ,,Stel dat
maar uit je kcofd. Ik zal heusch geen be
diende nocdig hebben. Je kunt mij den
grootsten dienst bewijzen, door kalm hier
ECHTE FRIESCHE
Jnplaah van jfcu/one laJta&J
beter en meent, dat dit ontwerp aanleiding
geeft tot concessiejagerij.
Minister Koningsberger antwoordt, dat de
tijd voor staatsexploitatie voorbij is, daar de
beste terreinen zijn uitgegeven.
Het ontwerp wordt aangenomen z.h.m.
Aan de orde komt de wijziging ran de
Ouderdomswet.
De heer Kuiper (r.-k.) vereenigt zich met
het ontwerp en deelt de bezwaren niet. Van
concurrentie met particuliere bedrijven is hier
geen sprake.
Mevr. Bakker-Nort (v.-d.) meent, dat aan-
vulling van de ouderdomsverzekering moet
plaats hebben met premievrij staatspensioen.
De heer Van Gijn (lib.) zegt, dat de vrij-
willige ouderdomsverzekering haar sociaal
karakter heeft verloren, doordat zij ook den
middenstand bestrijkt en zich zelfs wendt tot
kapitalisten.
GEMEENTEWET OVERTREDEN T
In de Maandag gehouden openbare raada-
vergadering te Sleen is aan het licht geko
men, dat een door een lid ingezonden schrfj-
ven, waarbij hij ontslag nam als raadslid.
door den burgemeester, Mr. Bontekoe, hem
terugbezorgd is en dat volgens de ronde
doende geruchten, dat lid na toezegglng en
beloften van den burgemeester zijn ontslag-
name heeft ingetrokken.
Een der raadsleden, tevens wethouder,
merkte op, dat de voorzitter art. 67 Gemeen-
tewet heeft overtreden. De voorzitter erkende
het schrijven te hebben teruggebracht, doch
ontkent beloften te hebben gedaan. De zaak
zal nader worden onderzocht.
(Art. 67 Gemeentewet bepaalt, dat de bur
gemeester alle aan den raad of aan B. en W
geriohte stukken ontvangt en opent. Hg
brengt die terstond ter tafel in de vergade
ring, waar zij behooren, tenzij die stukken,
volgens de order der vergadering, dadelijk
behooren te worden verzonden aan het lid of
de leden, meer in het bijzonder met de zaken,
waartoe de stukken betrekking hebben, be-
last.) (Tel.)
DE R. K. STAATSPARTIJ.
Volgens de officieuze uitslag van het refe
rendum, zal de candidatenlijst der R. K
Staatspartij voor den kieskring Den Bosch
Zeeland als volgt zijn samengesteld:
's HertogenboschZeeland: 1. A. N. Fles-
kens te Geldrop; 2. Mr. Dr. L. N. Deckers te
's Gravenhage; 3. E. Th. Lockefeer te Hulst;
4. Mr. F. G. C. J. M. Teulings te 's Hertogen
bosch; 5. F. Th. H. Uyen te Eindhoven; 6. J.
C. van Beek te Deume; 7. Th. F. M. Schaep-
man te 's Gravenhage; 8. J. A. M. Lamber-
mont te Middelburg: 9. M. Krijgsman te Den
Bosch; 10 K. L. H. v. d. Putt te Eindhoven.
Als no. 1 in de overige kieskringen zfjn
voorts gekozen: Jhr. Mr. Ch. J. B. Ruys de
Xecrelmatlge en franco afhallng en bezorging.
Netto hediening.
te blijven en goed op het boeltje te pas-
sen. ik geloof wel, dat je ten voile kan
vertrouwen. je zult je volie saians uitDe-
taald kri;qen en laten we hopen, dat je je
vrijen tijd zoo nuttiq mogehjik zal beste-
den. Zorg er voorai voor, dat je door al
dien vrgen tijd geen siedite qewoonten
gaat aannemen. En zorg dat je hier bent
om me op te wachten, als ik vandaag over
een jaar weer terug kom."
G-ciurenae een paar oogenbliikken was
de bed.ende niet in staat te antwoorden.
bl.ss was bezig ail zijn zakken te uispec-
teeren en het geld dat hij vond op een
hoo'pje voor zich op tafel te leqgen. Toen
hij ai zijn zakken nagevoeld had. was het
hcopje aangegroeid tot een flinke hoe-
veeineid banxpapier en goudstukiicen.
„Vier en dertig pond en wat klein
geld", zeide hij, toen hij het nageteld lhad.
,,Luister nu eens goed, Clowes, jij hebt
me gekleed, jij bent dus getuige dat ik
verder geen geld op zak heb.
,,Natuurlijik niet, mijnheer?" gaf de man
toe.
,,Neem dat bankibiljet van vijf pond
ging Bliss voort, „vouw het op en stop
het in mijn zak. Je bent dus nu overtuigd
dat ik geen ander geld op zalc heibt?"
De man keek hem bijna angstig aan
Zijn meester was qek geworden, geen an
dere verklaring was voor zulk een ge-
drag mogelijik!
,,)a, mijnheer, natuurlijik, dat bamkbiljer
van vijf pond is het eenige geld, dat u be
u heeft."
,.Goed", zeide Bliss toen. „De rest mag
jij hebben in plaats van de fooien waar-
aan je qewend bent. Wil je nu even mijn
koffertje naar beneden brenqen en het in
de taxi zetten?"
(Woiydt vervolg d.)