AL6EMEEN NIEUWS- EN ADVEBTENTIEBLAD VOOR ZEEUWSCH-VLAANDEREN. 5 KWATW No 8349 Vrijdag 15 Maart 1929. 69e Jaargaog Eerste Blad. VITAMINEN ABONNEMENTSPRIJS: WETTEN. FEUILLITOI. De gezondheid in eenKivatta-reep f MAVIEREEP B. Binnen Ter Neuzen f 1 40 per 3 maanden - Buiten Ter Neuzen fr. per post f 1,80 per 3 maanden - Bij vooruitbetaling fr. per postf 6,60 per fear Voor Belqie en Amerika f 2,25, overige landen 2,60 per 3 maanden fr. per post Abonnementen voor het buitenland alleen bij vooruitbetaling. Dit blad verschijnt iederen Maandaq-, Woensdag- en Vrijdaqavond. Iemand, die er wezen mocht, de beken- de George Herbert, heeft den overganq van het persoonlijke, individueele leven naar het leven met den naaste, gekarakte- riseerd door te zeqgen: ,,En dan leveren ons de schoolmeesters over in de handen van de wetten." Herbert had een beschrij- ving gegeven van het schoolleven, en daarna zou hij dan het over het nationale leven hebben. Het schoolleven zaq hij als een voorbereiding van dat nationale leven, en als hij wilde spreken van en over den mensch als behoorend tot een volk, dan wilde en kon hij dat niet juister en beter doen dan door te zeqgen, dat deze mensch, die deel wenscht uit te maken van een volksgeheel, staat onder wetten. Wie tot een volk wil behooren. moet bukken voor de wet, en ook omgekeerd: wie onder een wet staat, behoort nood- wendiq tot een volk. Wij hebben in onze voorafgaande alinea met opzet gesproken over een staan onder wetten. En dat is juist het wonder- lijke, waarover wij het nu willen hebben en waarover wij goed hebben na te den ken, Men kan allerlei mooie en zwaar- wichtige redenaties opzetten over de manier, waarop men wetten kan maken, vormen, te niet doen of herstellen; men kan er ook heel gewichtig over nadenken en redeneeren, wie dit alles doen maQ of moet; men kan ook uiteengaan bij de beantwoording van de vraag, door welke voorname machten de personen moeten worden aangesteld, die deze wetten zullen maken, tenietdoen, uitvoeren, enz., maar dat alles is niets, vergeleken bij een an- dere zaak, waarop wij nu den vollen na- druk willen leggen, namelijk deze kwes- tie: dat wij reeds onder wetten leven. W ij vinden wetten bij onze komst in het leven en in de wereld; de wet behandelt ons, zonder verder om onze goedkeuring, in- stemming of onderworpenheid te vragen. eenvoudig als haar onderdanen; en wij leeren het dus ook langzamerhand wel inzien, dat wij werkelijk aan wetten on- derworpen zijn. Niet zoo heel spoedig komen wij tot deze gewichtige en belang- rijke ontdekking, en gewoonlijk zijn wij, menschen, wel een beetje traag in het er- kennen van de voile kracht dezer waar- heid. Hoe meer ik er mij echter van be- wust geworden ben, des te beter zal ik kunnen verstaan, dat ik een persoon ben, die van anderen te onderscheiden is, en voor zichzelf geheel verantwoordelijk is, terwijl niet een ander voor mijn daden of denken verantwoordelijk kan worden ge steld. Van dit alles zijn voor de wetten, die ik reeds vond bij mijn komst in het leven, de oorzaak. En juist die oorzaak is het, die mi} machtigt om ze te verbinden met maat- schappelijke zedelijkheid. Oppervlakkiq redeneerend, zou iemand er misschien toe komen om te meenen, dat zedelijkheid niets te maken heeft met wetten, en dat wet en zedelijkheid dus geen verband liou- den met elkaar. Immers, de moralist heeft zich in de eerste plaats bezig te houden met een karakter en alleen met daden en fceiten, voorzoover deze eenig karakter vertoonen. En iedereen zal het ook wel met ons eens zijn, als wij zeqgen, dat de wet voornamelijk betrekking heeft op da den, en dat zij zich niet tot doel en taak stellen kan de karakters te vormen van hen, die de daden verrichten. De wet verbiedt moord en diefstal; indien zij ech ter in goede gezindheid of liefdadigheid of zelfs maar barmhartiqheid zou willen aankweeken, zouden haar pogingen ver- geefs zijn. ]a, wij durven nog wel verder te gaan en durven wel beweren, dat, zoo de wet eens probeerde ons rechtvaardig te maken, ook dat tot niets zou leiden dan tot mislukking en teleurstellinq. Het is j waar dit dient erkend: rechtvaardig- heid staat in nauwer verband met de wet- j ten dan bijvoorbeeld liefdadigheid. Maar evenals de liefdadigheid, is toch ook de j rechtvaardigheid een geaardheid of hoo ding, en dat zijn alles zaken, waarvan de wet geen notitie neemt en geen notie heeft. Een wetgever kan de bevinding hebben opgedaan, dat goede geaardheden hoogst gewenscht en zelfs alleszins nood- zakelijk zijn, hij kan ook ernstig er naar onderzoeken, hoe deze kunnen worden gevormd, maar hij zal, wil hij eerlijk en openhartig zijn, toch ook moeten erken- nen, dat hij zelf, in zijn kwaliteit van wet gever deze dingen niet kan vormen en er zelfs geen invloed op kan of maq hebben. Wij staan onder, wij bevinden ons on der een wet. Maar wat is nu eigenlijk een wet? Wij waren er als kinderen aan gewend, dat onze vader ons zijn wil te kennen gaf, hij leerde ons (als hij tenmin- ste een goed en behoorlijk vader was, en zulke vaders zijn er tegenwoordig maar al te weinig), dat wij ons hadden te schik- ken in het gezag, dat hij over ons uit- oefende, en dat wij een onderseheid zou den maken tusschen dit gezaq en bij voor- beeld: dierlijk geweld. Poogde mijn vader mij door zijn kracht te dwinqen, dan kon ik wel eens tegenstreven. Maar zijn ge zag was bijna altijd van veel teerder aard, wij dachten zelden of nooit aan teqen- stand. Hier op het terrein van de wet ten is er echter geen vader. Hier gaat een bevel uit, meestal zelf van ik weet niet wien. Hij, die ons dit bevel overbrengt, dwingt ons er aan te gehoorzamen, en geeft ook geen oogenblik zich er voor uit, alsof hij de uit- vinder zoude zijn. Integendeel: hij is al tijd volkomen bereid, mij te verzekeren, dat hij niet de uitvinder of gezagsbron is, ja, hij begint met aanstonds toe te geven en met nadruk te verklaren (en soms ook te bewijzen)dat hij zichzelf daaraan even goed gebonden acht als bijvoorbeeld mij of eenig ander. Wat beteekent dit nu? Toen Bellario, de rechtsgeleerde van Padva, zijn bekoorlijkeafgevaardigde naar Venetie gezonden had om hem in het merkwaardige proces van Shylock tegen Antonio te vertegenwoordigen, zeide deze nadat zij van de tevoren getroffen over- eenkomst iets had gehoord: „Dan moet de food barmhartiq zijn", maar een bar- sche stem antwoordde onmiddellijk: ..Uit welken aandrang moet ik Zeq mij dat! En Portia stemde, na een schitterende rede over het weren der barmhartigheid, in haar karakter als rechtsgeleerde toe, dat Antonio zich aan zijn boete eenvoudig te onderwerpen had, omdat Venetie niet meer veilig zou zijn. als de overeenkom- sten anders dan letterlijk qehouden wer- den. Dit is het ware geloof van een op wetten gegrond gemeenebest. Er rust een verplichting op ieder persoon in den staat, er rust ook een verplichting op den staat zelven. Niets kan deze verplichting ver- breken, opschorten of ter zijde schuiveu. Zelfs tegenover den meest geachten en beminden burger moet deze verplichting blijven gehandhaafd, al is het ook ten gunste van den meest verachte. Zeker is dit besef van deze macht, die de wet bezit, iets heel geheimzinnigs. Het geeft niets om een aanzienlijke geboorte of om een voordeelige positie, en steekt ook volkomen den draak met alle kwijt- scheldingen van of door geestelijken, als deze zich soms eens zouden willen beroe- pen op een macht boven de wet, die zij zouden bezitten. Hoe wijsgeerinq men ook zou willen redeneeren, dit valt 3iet weg te praten. Wij kunnen iedereen alleen maar verzoeken om goed kennis te ne- men van dit onomstootelijke feit. Hier is geen plaats voor bespiegelen of droo- men, neen, het staat eenvoudig vast: er is een verbintenis, er is een overeenkomst. Daarom heeft nu ook de wet, machtig en geheimzinnig als zij is en werkt, hoe- wel niet in staat om den geest of het ka rakter van eenig individu te vormen, toch de kracht om den mensch te laten gevoe- len, dat hij verplichtingen heeft en gebon den is, en dat er dus een juk op hem drukt en rust, hoe zwaar dit ook moqe zijn, waarnaar hij zich eenvoudig zal heb ben te schikken. Er rust een verplichting op ons, en er is geen ander woord, dat den toestand beter uitdrukt. Als er eens een willekeurige meerderheid kwame, die onder elkander zou overeenstemmen om zich van alle wetten te ontdoen. dan zou er vooreerst anarchie zijn, en in de tweede plaats zouden, indien er te midden van die wetteloosheid slechts twee of drie werden gevonden, die een beroep zouden doen op de waardigheid van de wet, en die zeggen zouden: ,,Wij tenminste wil len haar gehoorzamen", die paar men schen nog den Staat vormen, en zou de willekeurige meerderheid, hoe groot en sterk zij ook mooht wezen, in het geheel geen staat zijn. En zeker, nu wordt er wel eens, zelfs een beetje smalend, beweerd, dat het de boete of de straf, die volgt op het schenden van de wet, zouden zijn, die er ons toe zouden brengen. die wet op te volgen, maar dat is toch ook geen bewijs van de onmacht of onwaardigheid dier wet. Eindelijk, al-maar voort- en door redeneerend, zal men toch moeten erken nen, dat de Wet er is, zoowel de plicht in ons, om haar te houden. als de gebon denheid in het volksgeheel. Beschouwt men nu de wet eenvoudig als wet, dan is haar werking op de leden van een volk aldus: De wet geeft een ieder te kennen, dat hij een plicht heeft te vervul- len; dat er grenzen bestaan, die hij qe neigd is te overschrijden, hoewel hij dat niet doen mag. De wet is het, die deze overtuiging in ons als wakker roept. Bo- vendien vindt die wet ons in een familie, zij vindt ons b.v. als kind; zij, de wet, voegt niets toe aan de genegenheid van den zoon voor zijn vader, noch aan die van den vader voor zijn zoon. Zij kan qeen genegenheid wekken, waar deze niet Destaat. Zij vindt eenvoudig de verhou- ding en voegt aan die verhouding een verplichting toe. Zoo als het kinderen en ouders betreft, zoo bij echtelieden. De wet neemt niet alleen mij en mijn naasten on der haar hoede, maar ook al de omstan- digheden, waaronder zij ons aantreft. Het mooie bij deze dingen is nu vooral dit, dat wij gevoelen en inzien, dat er niet alleen wetten zijn voor ons, doch dat deze wetten ook gelden voor onze naasten. De relatie bestaat dus niet alleen voor ons gezin, neen, zij geldt ook voor n inassa andere gezinnen. En toch en dat is misschien wel het merkwaardigste van alles! toch heeft de wet een indivi- dueel karakter. Zij heeft op ieder afzon- derlijk vat, en een ieder gaat zij tegemoet met een „gij". Zij bekommert zich niet om voorgeslacht of omstandigheden. En zoodra als nu de wet ons verheven heeft tot een van anderen te onderschei den persoon, wordt het ons duidelijk, dat wij nog voor iets anders bescherming be- hoeven dan alleen voor ons lichamelijk leven. Wij bezitten b.v. een goeden naam, en die zou kunnen worden benadeeld. Ieder mensch geldt voor de wet als even belangrijk. En dus, ook al ligt het niet op den weg van de wet om een karakter te vormen, zij kan en wil toch waken voor onze eer. Maar nog eens: de wet is niet in staat en er ook niet op gericht ons zedelijk te maken. De wet brengt echter wel ieder onzer duidelijk aan het verstand wat waarachtige individualiteit in heeft; zij leert ons ook, dat er juist in die individua liteit iets is, dat ons er maar al te gemak- kelijk toe zou kunnen brengen om de wet als wet te bestrijden en met de maat- schappij overhoop te liggen. Dit is iets, wat de wet eigenlijk vreeselijk voor ons maakt; niet zoozeer de straf voor een of andere overtreding, waaraan wij ons niet behoeven bloot te stellen en die wij ge- makkelijk zouden kunnen dragen, maar de ontdekking, dat wij iets in ons omdra- gen, dat een hopeloozen strijd blijkt te voeren tegen de voorwaarden, waaronder wij bestaan. De zwaarste last, dien een mensch heeft te dragen dit kan de wet ons leeren is ons eigen ,,ik Dit is wel een harde les, en het zou een te harde les zijn. zoo er niet de belofte bij kwam, dat de mogelijkheid bestaat om de wet te hou den. Er zou geen onrecht bestaan, als er niet tevens recht bestond. Van onrecht- vaardigheid zou geen sprake zijn, als rechtvaardigheid onmogelijk ware. De -wet stelt en predikt zoo het ideaal. Dat cr wetten zijn, is de eerste schrede op den weg des behouds. INGEZONDEN MEDEDEELIN GEN. door M. BOWER 44) Vervolg. „Dat is goed", antwoordde Honey. ,,Je bebt je den laatsten tijd zoo teruggetrok- ken, dat ik dacht dat je niet goed bij je zinnen was," zeide ze opgewekt, terwijl ai) het hekje van de afgeschoten ruimte openmaakte op hetzelfde oogenblik, dat 0*id over de toonbank sprong, wat haar hartelijk deed lachen en hun gelegenheid gaf tot een kleine stoeipartij. Bud gaf haar een zoen, doch had dadelijk spijt over de- ae liefkozing. Jerry had hem gezegd, dat hij piano moest spelen, maar Bud nam zijn mando line en speelde, terwijl Honey de accoor- den voor hem er bij bonkte. Zooals hij al ball verwacht had, kwamen de meeste mannen naar binnen slenteren en zetten zich hier en daar neer om te luisteren, alsof er geen heel buitengewone wedren te bespreken was, voordat zij zouden gaan slapen. Bud had inderdaad de jongens van Little Lost" nog nooit zoo aandach- tiq zien luisteren en deze stilte trof hem als iets onheilspellends; zij deden hem denken aan roofdieren. die hun prooi voorzichtig besluipen. Hij speelde twee walsen en toen, midden in een geliefde two-step, sprong er met een scherp geluid een snaar en B«d vloekte, zoodanig, als een welopge- voed man in tegenwoordigheid van een dame durft te vloeken. „Ik zal een nieuwe E-snaar moeten gaan halen," zeide hij klagend. „Speel jij zoolang de Blauwe Donau voor de jon gens zooals ik je die geleerd heb terwijl ik dit in orde maak. Ik heb nog een snaar in mijn valies; het duurt geen vijf minuten", Hij legde de mandoline op zijn stoel neer, snelde de tochtdeur uit, die hij met een slag achter zich toeklapte om Jerry te laten weten, dat hij in aan- tocht was, en liep eerst in de richting van het nachtverblijf, toen veranderde hij van koers en sloeg den hoek van de machine- bergplaats om, en zette het op een loopen. Jerry wachtte hem bij het oude afdak en zonder een woord te spreken, geleidde hij hem naar den anderen kant, waar Sunfish gezadeld en getoomd stond. ,,Je moet nu gaan, Bud, je moet de ge legenheid waarnemen. Als ik durfde, dan ging ik met je mee", mompelde Jerry om- Z'ichtig. ..Direct naar Crater, Bud, en zet je geld daar in de Bank. Als je de renbaan hier tot aan het einde afrijdt en dan het pad volgt, kan je afsnijden, totdat je weer op den postweg komt, waar die de Old- man Creek kruist. Je kunt niet dwalen. er is trouwens maar een weg. Ik heb dit paard genomen, omdat het meer waard is dan de andere twee en ook omdat hij har der loopt. En, Bud, als iemand je achter volgt, schiet dan. Bedenk je geen oogen blik. En rijden moet je, zoo hard als je kunt!" ...Best", fluistefcde Bud, ,,maar ik moet eerst naar de wei gaan, om mijn geld te halen. Ik heb daar mijn eigen privaatbank en ik heb niet genoeg in mijn zak, zelfs om maar een dag rond te komen." „Alle duivels!" Jerry liet zijn hand op Buds schouder neervallen en hield hem een oogenblik stijf vast; „maar man, dat TER NEUZEN, 15 MAART 1929. GEMEENTEKAAD VAN TER NEUZEN. In de Donderdag gehouden vergadering van den gemeenteraad gaf tot een breedvoerige bespreking aanleiding de mededeeling van het besluit van Gedep. Staten van Zeeland, waarbij alsnog goedkeuring was verleend aan de be- grooting van het Burgerlijk Armbestuur voor den dienst 1929, welke goedkeuring door den raad was onthouden. De heeren Colsen en Hamelink betreurden, dat Burg, en Weth. niet wilden overleggen het in deze door hen aan Gedep. Staten ingezonden advies, aangezien dit den schijn kan wekken, dat er iets bijzon- ders in staat, aangezien ook Burg, en Weth. de minderheid vertegenwoordigen die oor- spronkelijk aan de begrooting goedkeuring heeft willen verleenen. De vraag om advies had aan den raad, aan de meerderheid be hooren te zijn gesteld, daar het dan vermoe- delijk anders zou hebben geluid. Ofschoon het nog mogelijk is vemietiging van het besluit te vragen aan de Kroon zou de heer Hamelink dit niet voorstellen. De voorzitter antwoordde, dat Burg, en Weth. hun advies aan Gedep. Staten om principieele reden niet wenschen over te leggen. Overigens waren door hen met een kort schrijven alleen over- gelegd de notulen der raadszitting waarin over de begrooting is gesproken, zij zijn in dit opzicht natuurlijk objectief en als ze de notulen niet zouden overleggen zouden Gedep. Staten daamaar wel vragen. Naar aanleiding van het schrijven der Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Zeeuwsch-Vlaanderen over de waterleiding stelde de heer Scheele de vraag of daarover nu toch niet eindelijk eens ten finale zou kun nen worden beslist, hetzij in den eenen of den anderen zin. In de laatste vergadering van aandeelhouders werd door den vooorzitter meegedeeld, dat spoedig weer een vergadering zou worden gehouden, doch dat is nu weer al een week of 4 geleden en men hoort van niets. Er behoort z.i. een eind aan te komen. De voorzitter deelt mede de vorige week ten deze den voorzitter persoonlijk een verzoek te heb ben gedaan en dat deze heeft toegezegd, nu spoedig een vergadering te zullen beleggeo. Hij verwacht, dat dit volgen zal. Aan J. H. Smolenaars te Axel werd voor het verbouwen van een perceel te Sluiskil af- wijking van art. 10 der Bouwverordening toe- gestaan,' evenals aan I. M. van Driel voor het bouwen van een woning aan den Baandijk. Door den heer Colsen zijn vragen gesteld aan Burg, en Weth. over het feit, dat voor sneeuwruimen in de kom 50 cent per uur is uitbetaald en voor Sluiskil 45 cent, hetgeen hij meent, dat gelijk behoort te zijn. Uit de besprekingen bleek, dat die handelwijze nog berust op een oude regeling, doch dat meer- dere leden aan een gelijke betaling de voor- keur geven. De wethouder Geelhoedt gaf te kennen dat, indien daarop eerder de aandacht van Burg, en Weth. was gevestigd, wellioht een andere regeling zou gevolgd zijn. De voorzitter sprak de verwachting uit, dat de wethouder alsnog wel zal willen zorgen, dat dit in orde komt. Een volgende zaak, het verzoek van een groep Roomsch-Katholieken die te Sluiskil een eigen begraafplaats voor de Katholieken wenschen in te richten om daarvoor een per ceel gemeentegrond, oorspronkelijk reeda be- stemd voor begraafplaats te mogen aankoo- pen, was ook aanleiding voor een ruime dis- cussie. Burg, en Weth. stelden voor een oppervlakte grond groot 3400 M2. te ver- koopen a 30 cent per M2„ den prijs dien de gemeente daarvoor indertijd zelf betaald heeft. De heer Colsen noemde dat een onbillgke eisch tegenover de Katholieken te Sluiskil, die daar al zooveel in het algemeen balang hebben tot stand gebracht. De gemeente heeft door het koopen van dat stuk grond waarvan zij een deel hebben verpacht gedu- rende 23 jaar al veel verdiend. Indien de Katholieken een deel van de algemeene be graafplaats vroegen om voor hen in te rich- is juist in de richting van den weg naar de Sinks". Hij beet op zijn linoen en dacht ernstig na, terwijl hij nu en dan angstig naar het huis keek, als er het een of an der geluid vandaan kwam; zooals de wals, die Honey speelde, of het dichtslaan van de deur van het postkantoortje. ,,Zeg mij waar je het geld verborgen hebt, Bud, en dan zal ik het halen. Je zult mij moeten vertrouwen maar ik laat jou in geen geval nu naar de wei gaan. Waar is het? ,,'Kijk onder dien platten grooten steen bij het hek, waar het latwerk den grond raakt. Het is in een zakdoek gepakt, brengt het mij zoo maar hier. Het was heel gemakkelijk het daar onder dien steen weg te stoppen, toen ik de boomen moest sluiten. Ik zal hier op je wachten." ,,Dat is goed ik was lang zoo onge- rust niet geweest als ik geweten had, dat je al dat geld niet bij je hadt", waarop jerry onhoorbaar verdween." Bud stond bij Sunfish en vroeg zichzelf af, of hij geen dwaas geweest was om Jerry te vertrouwen. Volgens zijn eigen verklaring was Jerry een vogelvrij ver- klaarde en dit zou best een goed bedacht plan kunnen zijn om hem te bestelen. Hij keerde zich om en spande zijn oogen in om door de duisternis heen te kunnen zien, luisterde en probeerde eenig geluid op te vangen om te weten te komen wel ken kant Jerry was opgegaan. Hij was juist van plan hem te volgen wantrou- wen kreeg de overhand op zijn vertrou wen toen Sunfish opeens zijn hoofd opzij draaide en met zijn neus tegen Buds hoofd aanbonsde. Op hetzelfde oogenblik raakte een hand Buds arm aan. ,,Ik zag je van uit het keukenraam", fluisterde Marianne. „Ik was bang dat je mijn briefje niet gelezen hadt of dat je er misschien geen acht op zoudt slaan. Ik hoorde jou en Jerry natuurlijk durft hij niet met je mee te gaan om je den kortsten weg te wijzen, als hij dien tenminste weet. Er is een veel kortere weg dan die door de bedding. Ik heb Boise daar in de strui- ken staan, met een zadel. Ik durfde niet zoolang bij de schuur te blijven staan. tot dat ik hem gezadeld had. Wil jij dat doen hij staat daar achter dien grooten hoop steenen, achter de kraien. Ik zal hier op Jerry wachten." Zij gaf hem een duw en Bud was zoo verbaasd, dat hij geen woord antwoordde, maar precies deed wat hem bevolen werd. Boise stond echter n groote partij rots- steenen en naast hem lag een cowboy- zadel, dat veel van Mariannes krachten moest gevergd hebben, toen zij dat droeg. Bud vond zelfs, dat Marianne vleuqels moest gehad hebben, om zooveel in zoo n korten tijd te hebben kunnen doen; of schoon hij, toen hij tlen tijd ging schatten, uitmaakte, dat hij op zhn minst wel tien minuten van huis moest zijn geweest. Als Marianne hem zoo gauw gevolgd was, dat zij hem achter de machine-schuur had zien wegduiken om bij Jerry te komen, kon zij ook achter de kraal omloopen en Boise door de achterdeur van den stal weghalen. Er was een pad dat daarheen leidde. van de kraal gescheiden door een rij heesters. Het werd hem opeens duide lijk dat men onopgemerkt om heel „Little Lost" kon heenrijden. Hij liet juist den stijgbeugel van den zadelknop naar beneden vallen, toen Marianne verscheen met Jerry en Sun fish vlak achter haar. Jerry gaf hem het pakje over. „Zij zegt, dat zij jou den korteren weg zal wijzen", fluisterde hij. „Zij zegt dat ik daar niets van afweet. Zij zal wel gelijk hebben er is heel veel. dat ik niet weet. Lewis is weg en zij zent, dat zij voor dag- licht terug kan zijn. Als zij Boise missen, zullen zij denken dat jij hem gestolen hebt. Maar zij zullen het wel niet merken. Da vid zal Boise 's nachts wel nooit gebrui- ken hij is veel te veel op hem gesteld. Nu snijd nu maar uit en ik wensch je goede reis. Marianne, wees voorzichtig. Rom langs dezen weg terug en als je een zakdoek aan dezen struik hier, waar ik n-u sta, ziet hangen, dan beteekent dat. dat men je gemist heeft." ,,Dank je Jerry," fluisterde Marianne: ik zal er op letten. Kom Bud rijd vlak achter mij aan, en doe het zoo zacht mo gelijk." Bud wilde tegenwerpingen maken, maar Marianne gunde hem geen tijd daarvoor. Zij nam de teugels, greep den zadelknop. stak de punt van haar voet in den stijg beugel en was even gauw op Boise geste- gen als Bud dat zelf had kunnen doen ook even gemakkelijk, het verschil in grootte in aanmerkinq aenomen. Bud be- steeg Sunfish en volgde haar langs het spoor, dat naar de renbaan leidde: maar toen zij tusschen de struiken door waren gegaan en boven zich het licht der ster- ren zagen, maakte Marianne een scherpen draai naar links, liet Boise zorgvuldig zijn weg vinden "over een met groote steenen bezaaide uitgestrektheid en verdween toen weer in de struiken, zich ver voorover- buigend opdat de bovenste takken niet tegen haar aan zouden zwiepen of in heur haar vast blijven zitten. (Wordt vervolgd.

Krantenbank Zeeland

Ter Neuzensche Courant / Neuzensche Courant / (Algemeen) nieuws en advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen | 1929 | | pagina 1