AL6EMEEN NIEUWS- EN ADVEBTENTIEBLAD VOOR ZEEUWSCH-VLAANDEREN.
5
KWATW
No 8349
Vrijdag 15 Maart 1929.
69e Jaargaog
Eerste Blad.
VITAMINEN
ABONNEMENTSPRIJS:
WETTEN.
FEUILLITOI.
De gezondheid in
eenKivatta-reep f
MAVIEREEP
B.
Binnen Ter Neuzen f 1 40 per 3 maanden - Buiten Ter Neuzen fr. per post f 1,80 per 3 maanden - Bij vooruitbetaling fr. per postf 6,60 per fear
Voor Belqie en Amerika f 2,25, overige landen 2,60 per 3 maanden fr. per post Abonnementen voor het buitenland alleen bij vooruitbetaling.
Dit blad verschijnt iederen Maandaq-, Woensdag- en Vrijdaqavond.
Iemand, die er wezen mocht, de beken-
de George Herbert, heeft den overganq
van het persoonlijke, individueele leven
naar het leven met den naaste, gekarakte-
riseerd door te zeqgen: ,,En dan leveren
ons de schoolmeesters over in de handen
van de wetten." Herbert had een beschrij-
ving gegeven van het schoolleven, en
daarna zou hij dan het over het nationale
leven hebben. Het schoolleven zaq hij als
een voorbereiding van dat nationale leven,
en als hij wilde spreken van en over den
mensch als behoorend tot een volk, dan
wilde en kon hij dat niet juister en beter
doen dan door te zeqgen, dat deze
mensch, die deel wenscht uit te maken
van een volksgeheel, staat onder wetten.
Wie tot een volk wil behooren. moet
bukken voor de wet, en ook omgekeerd:
wie onder een wet staat, behoort nood-
wendiq tot een volk.
Wij hebben in onze voorafgaande
alinea met opzet gesproken over een staan
onder wetten. En dat is juist het wonder-
lijke, waarover wij het nu willen hebben
en waarover wij goed hebben na te den
ken, Men kan allerlei mooie en zwaar-
wichtige redenaties opzetten over de
manier, waarop men wetten kan maken,
vormen, te niet doen of herstellen; men
kan er ook heel gewichtig over nadenken
en redeneeren, wie dit alles doen maQ
of moet; men kan ook uiteengaan bij de
beantwoording van de vraag, door welke
voorname machten de personen moeten
worden aangesteld, die deze wetten zullen
maken, tenietdoen, uitvoeren, enz., maar
dat alles is niets, vergeleken bij een an-
dere zaak, waarop wij nu den vollen na-
druk willen leggen, namelijk deze kwes-
tie: dat wij reeds onder wetten leven. W ij
vinden wetten bij onze komst in het leven
en in de wereld; de wet behandelt ons,
zonder verder om onze goedkeuring, in-
stemming of onderworpenheid te vragen.
eenvoudig als haar onderdanen; en wij
leeren het dus ook langzamerhand wel
inzien, dat wij werkelijk aan wetten on-
derworpen zijn. Niet zoo heel spoedig
komen wij tot deze gewichtige en belang-
rijke ontdekking, en gewoonlijk zijn wij,
menschen, wel een beetje traag in het er-
kennen van de voile kracht dezer waar-
heid. Hoe meer ik er mij echter van be-
wust geworden ben, des te beter zal ik
kunnen verstaan, dat ik een persoon ben,
die van anderen te onderscheiden is, en
voor zichzelf geheel verantwoordelijk is,
terwijl niet een ander voor mijn daden of
denken verantwoordelijk kan worden ge
steld.
Van dit alles zijn voor de wetten, die ik
reeds vond bij mijn komst in het leven, de
oorzaak. En juist die oorzaak is het, die
mi} machtigt om ze te verbinden met maat-
schappelijke zedelijkheid. Oppervlakkiq
redeneerend, zou iemand er misschien toe
komen om te meenen, dat zedelijkheid
niets te maken heeft met wetten, en dat
wet en zedelijkheid dus geen verband liou-
den met elkaar. Immers, de moralist heeft
zich in de eerste plaats bezig te houden
met een karakter en alleen met daden en
fceiten, voorzoover deze eenig karakter
vertoonen. En iedereen zal het ook wel
met ons eens zijn, als wij zeqgen, dat de
wet voornamelijk betrekking heeft op da
den, en dat zij zich niet tot doel en taak
stellen kan de karakters te vormen van
hen, die de daden verrichten. De wet
verbiedt moord en diefstal; indien zij ech
ter in goede gezindheid of liefdadigheid
of zelfs maar barmhartiqheid zou willen
aankweeken, zouden haar pogingen ver-
geefs zijn. ]a, wij durven nog wel verder
te gaan en durven wel beweren, dat, zoo
de wet eens probeerde ons rechtvaardig
te maken, ook dat tot niets zou leiden dan
tot mislukking en teleurstellinq. Het is j
waar dit dient erkend: rechtvaardig-
heid staat in nauwer verband met de wet- j
ten dan bijvoorbeeld liefdadigheid. Maar
evenals de liefdadigheid, is toch ook de j
rechtvaardigheid een geaardheid of hoo
ding, en dat zijn alles zaken, waarvan de
wet geen notitie neemt en geen notie
heeft. Een wetgever kan de bevinding
hebben opgedaan, dat goede geaardheden
hoogst gewenscht en zelfs alleszins nood-
zakelijk zijn, hij kan ook ernstig er naar
onderzoeken, hoe deze kunnen worden
gevormd, maar hij zal, wil hij eerlijk en
openhartig zijn, toch ook moeten erken-
nen, dat hij zelf, in zijn kwaliteit van wet
gever deze dingen niet kan vormen en er
zelfs geen invloed op kan of maq hebben.
Wij staan onder, wij bevinden ons on
der een wet. Maar wat is nu eigenlijk
een wet? Wij waren er als kinderen aan
gewend, dat onze vader ons zijn wil te
kennen gaf, hij leerde ons (als hij tenmin-
ste een goed en behoorlijk vader was, en
zulke vaders zijn er tegenwoordig maar
al te weinig), dat wij ons hadden te schik-
ken in het gezag, dat hij over ons uit-
oefende, en dat wij een onderseheid zou
den maken tusschen dit gezaq en bij voor-
beeld: dierlijk geweld. Poogde mijn vader
mij door zijn kracht te dwinqen, dan kon
ik wel eens tegenstreven. Maar zijn ge
zag was bijna altijd van veel teerder aard,
wij dachten zelden of nooit aan teqen-
stand. Hier op het terrein van de wet
ten is er echter geen vader. Hier
gaat een bevel uit, meestal zelf van
ik weet niet wien. Hij, die ons dit
bevel overbrengt, dwingt ons er aan
te gehoorzamen, en geeft ook geen
oogenblik zich er voor uit, alsof hij de uit-
vinder zoude zijn. Integendeel: hij is al
tijd volkomen bereid, mij te verzekeren,
dat hij niet de uitvinder of gezagsbron is,
ja, hij begint met aanstonds toe te geven
en met nadruk te verklaren (en soms ook
te bewijzen)dat hij zichzelf daaraan even
goed gebonden acht als bijvoorbeeld mij
of eenig ander. Wat beteekent dit nu?
Toen Bellario, de rechtsgeleerde van
Padva, zijn bekoorlijkeafgevaardigde naar
Venetie gezonden had om hem in het
merkwaardige proces van Shylock tegen
Antonio te vertegenwoordigen, zeide deze
nadat zij van de tevoren getroffen over-
eenkomst iets had gehoord: „Dan moet
de food barmhartiq zijn", maar een bar-
sche stem antwoordde onmiddellijk: ..Uit
welken aandrang moet ik Zeq mij dat!
En Portia stemde, na een schitterende
rede over het weren der barmhartigheid,
in haar karakter als rechtsgeleerde toe,
dat Antonio zich aan zijn boete eenvoudig
te onderwerpen had, omdat Venetie niet
meer veilig zou zijn. als de overeenkom-
sten anders dan letterlijk qehouden wer-
den. Dit is het ware geloof van een op
wetten gegrond gemeenebest. Er rust een
verplichting op ieder persoon in den staat,
er rust ook een verplichting op den staat
zelven. Niets kan deze verplichting ver-
breken, opschorten of ter zijde schuiveu.
Zelfs tegenover den meest geachten en
beminden burger moet deze verplichting
blijven gehandhaafd, al is het ook ten
gunste van den meest verachte.
Zeker is dit besef van deze macht, die
de wet bezit, iets heel geheimzinnigs. Het
geeft niets om een aanzienlijke geboorte
of om een voordeelige positie, en steekt
ook volkomen den draak met alle kwijt-
scheldingen van of door geestelijken, als
deze zich soms eens zouden willen beroe-
pen op een macht boven de wet, die zij
zouden bezitten. Hoe wijsgeerinq men ook
zou willen redeneeren, dit valt 3iet weg
te praten. Wij kunnen iedereen alleen
maar verzoeken om goed kennis te ne-
men van dit onomstootelijke feit. Hier is
geen plaats voor bespiegelen of droo-
men, neen, het staat eenvoudig vast: er is
een verbintenis, er is een overeenkomst.
Daarom heeft nu ook de wet, machtig
en geheimzinnig als zij is en werkt, hoe-
wel niet in staat om den geest of het ka
rakter van eenig individu te vormen, toch
de kracht om den mensch te laten gevoe-
len, dat hij verplichtingen heeft en gebon
den is, en dat er dus een juk op hem
drukt en rust, hoe zwaar dit ook moqe
zijn, waarnaar hij zich eenvoudig zal heb
ben te schikken. Er rust een verplichting
op ons, en er is geen ander woord, dat
den toestand beter uitdrukt. Als er eens
een willekeurige meerderheid kwame, die
onder elkander zou overeenstemmen om
zich van alle wetten te ontdoen. dan zou
er vooreerst anarchie zijn, en in de tweede
plaats zouden, indien er te midden van
die wetteloosheid slechts twee of drie
werden gevonden, die een beroep zouden
doen op de waardigheid van de wet, en
die zeggen zouden: ,,Wij tenminste wil
len haar gehoorzamen", die paar men
schen nog den Staat vormen, en zou de
willekeurige meerderheid, hoe groot en
sterk zij ook mooht wezen, in het geheel
geen staat zijn. En zeker, nu wordt er wel
eens, zelfs een beetje smalend, beweerd,
dat het de boete of de straf, die volgt op
het schenden van de wet, zouden zijn, die
er ons toe zouden brengen. die wet op te
volgen, maar dat is toch ook geen bewijs
van de onmacht of onwaardigheid dier
wet. Eindelijk, al-maar voort- en door
redeneerend, zal men toch moeten erken
nen, dat de Wet er is, zoowel de plicht
in ons, om haar te houden. als de gebon
denheid in het volksgeheel.
Beschouwt men nu de wet eenvoudig als
wet, dan is haar werking op de leden van
een volk aldus: De wet geeft een ieder te
kennen, dat hij een plicht heeft te vervul-
len; dat er grenzen bestaan, die hij qe
neigd is te overschrijden, hoewel hij dat
niet doen mag. De wet is het, die deze
overtuiging in ons als wakker roept. Bo-
vendien vindt die wet ons in een familie,
zij vindt ons b.v. als kind; zij, de wet,
voegt niets toe aan de genegenheid van
den zoon voor zijn vader, noch aan die
van den vader voor zijn zoon. Zij kan
qeen genegenheid wekken, waar deze niet
Destaat. Zij vindt eenvoudig de verhou-
ding en voegt aan die verhouding een
verplichting toe. Zoo als het kinderen en
ouders betreft, zoo bij echtelieden. De wet
neemt niet alleen mij en mijn naasten on
der haar hoede, maar ook al de omstan-
digheden, waaronder zij ons aantreft.
Het mooie bij deze dingen is nu vooral
dit, dat wij gevoelen en inzien, dat er niet
alleen wetten zijn voor ons, doch dat deze
wetten ook gelden voor onze naasten. De
relatie bestaat dus niet alleen voor ons
gezin, neen, zij geldt ook voor n inassa
andere gezinnen. En toch en dat is
misschien wel het merkwaardigste van
alles! toch heeft de wet een indivi-
dueel karakter. Zij heeft op ieder afzon-
derlijk vat, en een ieder gaat zij tegemoet
met een „gij". Zij bekommert zich niet om
voorgeslacht of omstandigheden.
En zoodra als nu de wet ons verheven
heeft tot een van anderen te onderschei
den persoon, wordt het ons duidelijk, dat
wij nog voor iets anders bescherming be-
hoeven dan alleen voor ons lichamelijk
leven. Wij bezitten b.v. een goeden naam,
en die zou kunnen worden benadeeld.
Ieder mensch geldt voor de wet als even
belangrijk. En dus, ook al ligt het niet op
den weg van de wet om een karakter te
vormen, zij kan en wil toch waken voor
onze eer.
Maar nog eens: de wet is niet in staat
en er ook niet op gericht ons zedelijk te
maken. De wet brengt echter wel ieder
onzer duidelijk aan het verstand wat
waarachtige individualiteit in heeft; zij
leert ons ook, dat er juist in die individua
liteit iets is, dat ons er maar al te gemak-
kelijk toe zou kunnen brengen om de wet
als wet te bestrijden en met de maat-
schappij overhoop te liggen. Dit is iets,
wat de wet eigenlijk vreeselijk voor ons
maakt; niet zoozeer de straf voor een of
andere overtreding, waaraan wij ons niet
behoeven bloot te stellen en die wij ge-
makkelijk zouden kunnen dragen, maar
de ontdekking, dat wij iets in ons omdra-
gen, dat een hopeloozen strijd blijkt te
voeren tegen de voorwaarden, waaronder
wij bestaan.
De zwaarste last, dien een mensch
heeft te dragen dit kan de wet ons
leeren is ons eigen ,,ik Dit is wel een
harde les, en het zou een te harde les zijn.
zoo er niet de belofte bij kwam, dat de
mogelijkheid bestaat om de wet te hou
den. Er zou geen onrecht bestaan, als er
niet tevens recht bestond. Van onrecht-
vaardigheid zou geen sprake zijn, als
rechtvaardigheid onmogelijk ware. De
-wet stelt en predikt zoo het ideaal. Dat cr
wetten zijn, is de eerste schrede op den
weg des behouds.
INGEZONDEN MEDEDEELIN GEN.
door
M. BOWER
44) Vervolg.
„Dat is goed", antwoordde Honey. ,,Je
bebt je den laatsten tijd zoo teruggetrok-
ken, dat ik dacht dat je niet goed bij je
zinnen was," zeide ze opgewekt, terwijl
ai) het hekje van de afgeschoten ruimte
openmaakte op hetzelfde oogenblik, dat
0*id over de toonbank sprong, wat haar
hartelijk deed lachen en hun gelegenheid
gaf tot een kleine stoeipartij. Bud gaf haar
een zoen, doch had dadelijk spijt over de-
ae liefkozing.
Jerry had hem gezegd, dat hij piano
moest spelen, maar Bud nam zijn mando
line en speelde, terwijl Honey de accoor-
den voor hem er bij bonkte. Zooals hij al
ball verwacht had, kwamen de meeste
mannen naar binnen slenteren en zetten
zich hier en daar neer om te luisteren,
alsof er geen heel buitengewone wedren
te bespreken was, voordat zij zouden gaan
slapen. Bud had inderdaad de jongens
van Little Lost" nog nooit zoo aandach-
tiq zien luisteren en deze stilte trof hem
als iets onheilspellends; zij deden hem
denken aan roofdieren. die hun prooi
voorzichtig besluipen.
Hij speelde twee walsen en toen,
midden in een geliefde two-step, sprong
er met een scherp geluid een snaar en
B«d vloekte, zoodanig, als een welopge-
voed man in tegenwoordigheid van een
dame durft te vloeken.
„Ik zal een nieuwe E-snaar moeten
gaan halen," zeide hij klagend. „Speel jij
zoolang de Blauwe Donau voor de jon
gens zooals ik je die geleerd heb
terwijl ik dit in orde maak. Ik heb nog
een snaar in mijn valies; het duurt geen
vijf minuten", Hij legde de mandoline op
zijn stoel neer, snelde de tochtdeur uit,
die hij met een slag achter zich toeklapte
om Jerry te laten weten, dat hij in aan-
tocht was, en liep eerst in de richting van
het nachtverblijf, toen veranderde hij van
koers en sloeg den hoek van de machine-
bergplaats om, en zette het op een loopen.
Jerry wachtte hem bij het oude afdak
en zonder een woord te spreken, geleidde
hij hem naar den anderen kant, waar
Sunfish gezadeld en getoomd stond.
,,Je moet nu gaan, Bud, je moet de ge
legenheid waarnemen. Als ik durfde, dan
ging ik met je mee", mompelde Jerry om-
Z'ichtig. ..Direct naar Crater, Bud, en zet
je geld daar in de Bank. Als je de renbaan
hier tot aan het einde afrijdt en dan het
pad volgt, kan je afsnijden, totdat je weer
op den postweg komt, waar die de Old-
man Creek kruist. Je kunt niet dwalen. er
is trouwens maar een weg. Ik heb dit
paard genomen, omdat het meer waard is
dan de andere twee en ook omdat hij har
der loopt. En, Bud, als iemand je achter
volgt, schiet dan. Bedenk je geen oogen
blik. En rijden moet je, zoo hard als je
kunt!"
...Best", fluistefcde Bud, ,,maar ik moet
eerst naar de wei gaan, om mijn geld te
halen. Ik heb daar mijn eigen privaatbank
en ik heb niet genoeg in mijn zak, zelfs om
maar een dag rond te komen."
„Alle duivels!" Jerry liet zijn hand op
Buds schouder neervallen en hield hem
een oogenblik stijf vast; „maar man, dat
TER NEUZEN, 15 MAART 1929.
GEMEENTEKAAD VAN TER NEUZEN.
In de Donderdag gehouden vergadering van
den gemeenteraad gaf tot een breedvoerige
bespreking aanleiding de mededeeling van het
besluit van Gedep. Staten van Zeeland, waarbij
alsnog goedkeuring was verleend aan de be-
grooting van het Burgerlijk Armbestuur voor
den dienst 1929, welke goedkeuring door den
raad was onthouden. De heeren Colsen en
Hamelink betreurden, dat Burg, en Weth. niet
wilden overleggen het in deze door hen aan
Gedep. Staten ingezonden advies, aangezien
dit den schijn kan wekken, dat er iets bijzon-
ders in staat, aangezien ook Burg, en Weth.
de minderheid vertegenwoordigen die oor-
spronkelijk aan de begrooting goedkeuring
heeft willen verleenen. De vraag om advies
had aan den raad, aan de meerderheid be
hooren te zijn gesteld, daar het dan vermoe-
delijk anders zou hebben geluid. Ofschoon
het nog mogelijk is vemietiging van het
besluit te vragen aan de Kroon zou de heer
Hamelink dit niet voorstellen. De voorzitter
antwoordde, dat Burg, en Weth. hun advies
aan Gedep. Staten om principieele reden niet
wenschen over te leggen. Overigens waren
door hen met een kort schrijven alleen over-
gelegd de notulen der raadszitting waarin
over de begrooting is gesproken, zij zijn in dit
opzicht natuurlijk objectief en als ze de
notulen niet zouden overleggen zouden Gedep.
Staten daamaar wel vragen.
Naar aanleiding van het schrijven der
Kamer van Koophandel en Fabrieken voor
Zeeuwsch-Vlaanderen over de waterleiding
stelde de heer Scheele de vraag of daarover
nu toch niet eindelijk eens ten finale zou kun
nen worden beslist, hetzij in den eenen of den
anderen zin. In de laatste vergadering van
aandeelhouders werd door den vooorzitter
meegedeeld, dat spoedig weer een vergadering
zou worden gehouden, doch dat is nu weer al
een week of 4 geleden en men hoort van niets.
Er behoort z.i. een eind aan te komen. De
voorzitter deelt mede de vorige week ten deze
den voorzitter persoonlijk een verzoek te heb
ben gedaan en dat deze heeft toegezegd, nu
spoedig een vergadering te zullen beleggeo.
Hij verwacht, dat dit volgen zal.
Aan J. H. Smolenaars te Axel werd voor
het verbouwen van een perceel te Sluiskil af-
wijking van art. 10 der Bouwverordening toe-
gestaan,' evenals aan I. M. van Driel voor het
bouwen van een woning aan den Baandijk.
Door den heer Colsen zijn vragen gesteld
aan Burg, en Weth. over het feit, dat voor
sneeuwruimen in de kom 50 cent per uur is
uitbetaald en voor Sluiskil 45 cent, hetgeen
hij meent, dat gelijk behoort te zijn. Uit de
besprekingen bleek, dat die handelwijze nog
berust op een oude regeling, doch dat meer-
dere leden aan een gelijke betaling de voor-
keur geven. De wethouder Geelhoedt gaf te
kennen dat, indien daarop eerder de aandacht
van Burg, en Weth. was gevestigd, wellioht
een andere regeling zou gevolgd zijn. De
voorzitter sprak de verwachting uit, dat de
wethouder alsnog wel zal willen zorgen, dat
dit in orde komt.
Een volgende zaak, het verzoek van een
groep Roomsch-Katholieken die te Sluiskil
een eigen begraafplaats voor de Katholieken
wenschen in te richten om daarvoor een per
ceel gemeentegrond, oorspronkelijk reeda be-
stemd voor begraafplaats te mogen aankoo-
pen, was ook aanleiding voor een ruime dis-
cussie. Burg, en Weth. stelden voor een
oppervlakte grond groot 3400 M2. te ver-
koopen a 30 cent per M2„ den prijs dien de
gemeente daarvoor indertijd zelf betaald
heeft.
De heer Colsen noemde dat een onbillgke
eisch tegenover de Katholieken te Sluiskil,
die daar al zooveel in het algemeen balang
hebben tot stand gebracht. De gemeente
heeft door het koopen van dat stuk grond
waarvan zij een deel hebben verpacht gedu-
rende 23 jaar al veel verdiend. Indien de
Katholieken een deel van de algemeene be
graafplaats vroegen om voor hen in te rich-
is juist in de richting van den weg naar
de Sinks". Hij beet op zijn linoen en dacht
ernstig na, terwijl hij nu en dan angstig
naar het huis keek, als er het een of an
der geluid vandaan kwam; zooals de wals,
die Honey speelde, of het dichtslaan van
de deur van het postkantoortje.
,,Zeg mij waar je het geld verborgen
hebt, Bud, en dan zal ik het halen. Je zult
mij moeten vertrouwen maar ik laat
jou in geen geval nu naar de wei gaan.
Waar is het?
,,'Kijk onder dien platten grooten steen
bij het hek, waar het latwerk den grond
raakt. Het is in een zakdoek gepakt,
brengt het mij zoo maar hier. Het was
heel gemakkelijk het daar onder dien
steen weg te stoppen, toen ik de boomen
moest sluiten. Ik zal hier op je wachten."
,,Dat is goed ik was lang zoo onge-
rust niet geweest als ik geweten had, dat
je al dat geld niet bij je hadt", waarop
jerry onhoorbaar verdween."
Bud stond bij Sunfish en vroeg zichzelf
af, of hij geen dwaas geweest was om
Jerry te vertrouwen. Volgens zijn eigen
verklaring was Jerry een vogelvrij ver-
klaarde en dit zou best een goed bedacht
plan kunnen zijn om hem te bestelen. Hij
keerde zich om en spande zijn oogen in
om door de duisternis heen te kunnen
zien, luisterde en probeerde eenig geluid
op te vangen om te weten te komen wel
ken kant Jerry was opgegaan. Hij was
juist van plan hem te volgen wantrou-
wen kreeg de overhand op zijn vertrou
wen toen Sunfish opeens zijn hoofd
opzij draaide en met zijn neus tegen Buds
hoofd aanbonsde. Op hetzelfde oogenblik
raakte een hand Buds arm aan.
,,Ik zag je van uit het keukenraam",
fluisterde Marianne. „Ik was bang dat je
mijn briefje niet gelezen hadt of dat je
er misschien geen acht op zoudt slaan. Ik
hoorde jou en Jerry natuurlijk durft hij
niet met je mee te gaan om je den kortsten
weg te wijzen, als hij dien tenminste weet.
Er is een veel kortere weg dan die door
de bedding. Ik heb Boise daar in de strui-
ken staan, met een zadel. Ik durfde niet
zoolang bij de schuur te blijven staan. tot
dat ik hem gezadeld had. Wil jij dat doen
hij staat daar achter dien grooten hoop
steenen, achter de kraien. Ik zal hier op
Jerry wachten." Zij gaf hem een duw en
Bud was zoo verbaasd, dat hij geen woord
antwoordde, maar precies deed wat hem
bevolen werd.
Boise stond echter n groote partij rots-
steenen en naast hem lag een cowboy-
zadel, dat veel van Mariannes krachten
moest gevergd hebben, toen zij dat droeg.
Bud vond zelfs, dat Marianne vleuqels
moest gehad hebben, om zooveel in zoo n
korten tijd te hebben kunnen doen; of
schoon hij, toen hij tlen tijd ging schatten,
uitmaakte, dat hij op zhn minst wel tien
minuten van huis moest zijn geweest. Als
Marianne hem zoo gauw gevolgd was,
dat zij hem achter de machine-schuur had
zien wegduiken om bij Jerry te komen,
kon zij ook achter de kraal omloopen en
Boise door de achterdeur van den stal
weghalen. Er was een pad dat daarheen
leidde. van de kraal gescheiden door een
rij heesters. Het werd hem opeens duide
lijk dat men onopgemerkt om heel „Little
Lost" kon heenrijden.
Hij liet juist den stijgbeugel van den
zadelknop naar beneden vallen, toen
Marianne verscheen met Jerry en Sun
fish vlak achter haar. Jerry gaf hem het
pakje over.
„Zij zegt, dat zij jou den korteren weg
zal wijzen", fluisterde hij. „Zij zegt dat ik
daar niets van afweet. Zij zal wel gelijk
hebben er is heel veel. dat ik niet weet.
Lewis is weg en zij zent, dat zij voor dag-
licht terug kan zijn. Als zij Boise missen,
zullen zij denken dat jij hem gestolen hebt.
Maar zij zullen het wel niet merken. Da
vid zal Boise 's nachts wel nooit gebrui-
ken hij is veel te veel op hem gesteld.
Nu snijd nu maar uit en ik wensch je
goede reis. Marianne, wees voorzichtig.
Rom langs dezen weg terug en als je een
zakdoek aan dezen struik hier, waar ik n-u
sta, ziet hangen, dan beteekent dat. dat
men je gemist heeft."
,,Dank je Jerry," fluisterde Marianne:
ik zal er op letten. Kom Bud rijd vlak
achter mij aan, en doe het zoo zacht mo
gelijk."
Bud wilde tegenwerpingen maken, maar
Marianne gunde hem geen tijd daarvoor.
Zij nam de teugels, greep den zadelknop.
stak de punt van haar voet in den stijg
beugel en was even gauw op Boise geste-
gen als Bud dat zelf had kunnen doen
ook even gemakkelijk, het verschil in
grootte in aanmerkinq aenomen. Bud be-
steeg Sunfish en volgde haar langs het
spoor, dat naar de renbaan leidde: maar
toen zij tusschen de struiken door waren
gegaan en boven zich het licht der ster-
ren zagen, maakte Marianne een scherpen
draai naar links, liet Boise zorgvuldig zijn
weg vinden "over een met groote steenen
bezaaide uitgestrektheid en verdween toen
weer in de struiken, zich ver voorover-
buigend opdat de bovenste takken niet
tegen haar aan zouden zwiepen of in heur
haar vast blijven zitten.
(Wordt vervolgd.