ei evenwel nog niet. Misschien was het nu
maar het beste niet langer te wachten en de
verordening te herzien, op den basis, dat het
schoolgeld voor meerdere kinderen uit hetzelf-
de gezin vermindert. Hij zal hierover nader
b\i Burgemeester en Wethouders spreken.
De heer 't GILDE geeft te kennen, ver-
rast te zijn geweest, door hetgeen hij ge-
hoord of gelezen heeft met betrekking tot de
invordering van schoolgeld. Hij heeft daar-
omtrent inlichtingen ingewonnen bij den ge
meente-ontvanger, doch zou gaarne ook een en
ander vememen over het standpunt dat Bur
gemeester en Wethouders deswege innemen.
De VOORZITTER had wel verwacht, dat
die kwestie ter sprake zou komen en men zich
daarvan op de hoogte zou hebben gesteld.
Krachtens de verordening berust de vast-
stelling der kohieren van het schoolgeld en de
executieverklaring bij Burgemeester en Wet
houders.
Deze hebben 25 September 1.1. de kohieren
der schoolgelden L. O. voor den dienst 1928/
1929 vastgesteld en deze invorderbaar ver-
klaard.
Op het moment, dat de biljetten gedeeltelijk
uitgezonden waren, op 5 October, is op de
secretarie ontdekt, dat bij het opmaken van
het kohier een fout was gemaakt. De ambte-
naar Van Duijn had daarbij geen rekening ge-
houden met de kinderaftrek, terwijl het school
geld wordit geregeld naar het belastbaar in-
komen.
Hij heeft er toen met den ontvanger over
gesproken en getracht de biljetten te doen in-
houden, en voor te stellen om een tweede
kohier vast te stellen. De ontvanger was
echter van meening, dat dit niet kon, op grond
dat de gemeenteraad ontheffing van te hooge
aanslagen moet verleenen, en deze achtte het
noodig, dat ook in dit geval de raad van de
te hooge aanslagen ontheffing verleenen zou.
Spreker was ook van meening, dat de meest
verkieslijke weg was het eerste kohier in te
trekken en een tweede vast te stellen en
executoir te verklaren. Dit hebben Burge
meester en Wethouders dan ook 9 October
gedaan.
Zij hebben dit den ontvanger toegezonden,
met de mededeeling, dat de betrokken ambte-
naar die de fout gemaakt had zou zorgen voor
het schrijven der nieuwe biljetten, zoodat de
ontvanger er niet meer werk door zou hebben.
Tevens werd hem verzocht het eerste kohier
terug te zenden. Dit schrijven is verzonden
17 October.
Den dag daama werd van den ontvanger
een schrijven ontvangen, waarin deze ver-
klaarde van meening te zijn, dat Burgemees
ter en Wethouders niet bevoegd waren het
eerst vastgestelde en invorderbaar verklaarde
kohier in te trekken. Hij gaf in overweging
het tweede kohier terug te vragen, aangezien
bti anders verplicht zou zijn en het eerste, 6n
het tweede in te vorderen, en dan het eerste
kohier te laten doorgaan.
Burgemeester en Wethouders wenschen het
echter de menschen gemakkelijk te maken en
meenen dit te kunnen doen door handhaving
van het tweede kohier, met uitreiking van bil
jetten waarop de juiste bedragen voorkomen,
waiarop ze dan betalen kunnen. Ze hebben
dus bjj schrijven van 23 October last gegeven
het tweede kohier uit te voeren.
Op 24 October antwoordde de ontvanger bij
zijn meening te blijven, en zich verplicht te
achten beide kohieren te innen, 29 October is
hem geschreven, dat de kohieren, waarvan 9
October de intrekking werd bericht v66r 6
November 1928 worden terugverwacht en hij
d&arop geen gelden mag innen.
Hedemmiddag is nog een briefje ingekomen
van den ontvanger waarin deze meedeelt bij
zijne meening te blijven, dat Burgemeester en
Wethouders incompetent zijn om uitvoerbaar
verklaarde kohieren in te trekken.
Het standpunt van Burgemeester en Wet
houders is dat, hoe dit ook zou mogen zijn,
zulks niet aan den gemeenteontvanger ter be-
oordeeling staat.
Burgemeester en Wethouders hebben de be-
volking ter wille willen zijn.
De heer 't GILDE wil zich in de allereerste
plaats maken tot een tolk van al de veront-
waardigde burgers, schoolgeldbetalers, wan-
neer hij deze zaak verder bespreekt. Ieder
heeft zoowat verstomd gestaan van deze enor-
miteit eenig in den lande en voor zoover hij
de zaak onder de knie heeft, leeft bij hem
sterk den indruk, dat Burgemeester en Wet
houders hier in de rechten van den Raad zijn
getreden en afgezien welke gevolgen deze
bespreking hier door een eventueele beslissing
zou hebben, hij zal zich het recht voorbe-
houden zich nader te beraden wat hun te doen
staat door zich tot hooger autoriteiten te
wenden Het resume van de Voorzitter is
ongeveer gelijk aan datgene wat hij j.l. Vrij-
dag ongeveer 9 uur bij het inzien der stuk-
ken van den Secretaris heeft ontvangen.
Naar aanleiding van de toen gevraagde in
lichtingen heeft hij toen de vraag tot den
Secretaris gericht of deze van meening was
of Burgemeester en Wethouders door te doen
als zij gedaan hadden, geen informeele han-
deling gepleegd en zij daartoe het recht had
den, welke vraag de secretaris bevestigend
beantwoordde. Door hem werd hierop ge-
antwoord, dat dit aan zeer gerechten twijfel
onderhevig was, waama hij zich tot den
gemeenteontvanger heeft gewend, welke hem
zeer welwillend heeft ingelicht. Uit deze
inlichtingen is hem met geen enkel woord ge-
bleken, dat bij den gemeenteontvanger zou
voorzitten een doel, om de schoolgeldplich-
tigen te dupeeren, zooals de Voorzitter naar
het schijnt wil doen voorkomen.
De VOORZITTER: Daarvan heb ik niets
gezegd; dat heb ik geheel buiten spel gelaten.
De heer 't GILDE merkt op, dat de Voor
zitter dan niet had moeten zeggen, dat Bur
gemeester en Wethouders de bevolking ter
wille wilden zijn, want daaruit kan men dan
toch de bedoeling concludeeren, dat de andere
partij dat niet wenscht te doen. De kwestie
is, dat Burgemeester en Wethouders geen on-
gelijk hebben willen erkennen.
Het relaas van den gemeenteontvanger
luidde als volgt:
Op 25 Sept. j.l. ontving de gemeenteontvan
ger de door Burgemeester en Wethouders
uitvoerbaar verklaarde kohieren voor het
Lager Onderwijs voor den loopenden dienst.
Op 3 Oct. had uitreiking der biljetten plaats.
Den 5den Oct. vernam de gemeenteontvanger
van den heer Van Duijn, dat ten onrechte
geen rekening was gehouden met den kinder
aftrek, welke zaak, zich niet leenende voor
een telefonisch gesprek, hij dezen verzocht
ten zijnen kantore te komen bespreken, waar-
aan door den heer Van Duijn werd voldaan,
Uit de verordening bleek inderdaad niet met
zooveel woorden, dat kinderaftrek moet plaats
hebben, doch ingesteld onderzoek bewees, dat
dit toch 's Raads bedoeling is. De gemeente
ontvanger deelde het volgende als zijn mee
ning mede aan den heer Van Duijn: „De ko
hieren zijn wettig opgemaakt en moeten dus
blijven bestaan. De biljetten zijn voor het
grootste gedeelte reeds in handen van de be-
lastingplichtigen, zoodat reeds de eerstvolgen-
de betaaldag betalingen kunnen geschieden.
U maakt echter een ljjst op, waarin alle
aangeslagenen voorkomen en waaruit dan zal
moeten blijken voor welk bedrag de belasting-
plichtigen te hoog zijn aangeslagen. Voor
deze laastgenoemde bedragen zal de Raad
ontheffing moeten verleenen, hetgeen dan op
grond van art. 6 der verordening zou moeten
geschieden, waama de zaak in orde is. U
geeft mij een afschrift van die lijst, zoodat ik
de menschen slechts zooveel laat betalen, als
werkelijk verschuldigd is, zoodat niemand te
veel hoeft te betalen."
Dit leek den ontvanger de eenige oplossing,
waardoor niemand de schuld voor de begane
fout zou krijgen, hetgeen wij thans weer zien
gebeuren daar Burgemeester en Wethouders
zich hier in den Raad achter de heer Van
Duijn verschuilen. Zijns inziens berust de
verantwoordelijkheid voor de geheele zaak bij
Burgemeester en Wethouders en hun houding
in dit opzicht is klein! De meening van den
ontvanger toch, was terecht, dat bij de belas-
tingplichtigen allicht de meening zou post-
vatten, dat de fout lag bij dengene wiens
naam op de biljetten voorkomt, in dit geval:
„de ontvanger".
De heer Van Duijn bleek prijs te stellen op
goede samenwerking zonder voor elkaar de
kastanjes uit het vuur te moeten halen.
De ontvanger stond op het standpunt dat
intrekking der kohieren niet mogelijk was,
want al waren de bedragen niet juist bere-
kend, de kohieren waren niettemin wettig
Werden de kohieren ingetrokken, zoo zou-
den bovendien de oude biljetten tegen nieuwe
moeten worden verwisseld, terwijl verder bij
hen die belastingvrij werden, de oude biljetten
moeten worden teruggehaald. Zijns inziens
zou dat alles tengevolge hebben, dat er een
absoluut ongewenscht waas van geheimzinnig-
heid om de zaak werd gelegd, hetgeen te meer
ongewenscht leek, omdat over de kwestie in
de gemeente zooveel gesproken en gegist
werd. Voorts zouden de reeds in het register
voorkomende betaalde bedragen voorkomen
op een datum waarop het nieuw kohier nog
niet eens was opgemaakt, terwijl teruggave
van te veel betaalde bedragen zouden moeten
plaats hebben van een niet bestaand kohier.
Controle zou daardoor onmogelijk worden ge
maakt.
Elk voelt de juistheid van deze argumenten
van iemand die op goede administratie blijkt
prijs te stellen.
Vervolgens is op den avond van denzelfden
dag den heer Van Duijn andermaal bij den
ontvanger gekomen met de mededeeling, dat
de Burgemeester zijn meening niet deelde,
doch van oordeel was, dat de bestaande ko
hieren zouden moeten worden ingetrokken en
nieuwe kohieren opgemaakt, terwijl hij (de
Burgemeester n.l.) voorts heel duidelijk uit de
verordening kon lezen, dat de aftrek bedoeld
in art. 38 der Inkomstenbelasting 1924 moest
plaats hebben.
Naar aanleiding hiervan is de gemeente
ontvanger zoo vrij geweest zijn bewondering
uit te drukken over de kundige wijze waarop
de Burgemeester de verordening blijkt te
lezen, in tegenstelling zulks met Gedeputeerde
Staten van Zeeland, die bij schrijven d.d. 25
Januari 1924, behandeld in de raadszitting
van 15 Febr. daaropvolgende juist hierop de
aandacht vestigden en daarom onmogelijk te
kunnen meewerken aan het intrekken door het
college van Burgemeester en Wethouders uit
voerbaar verklaarde kohieren. De redenen
daarvoor zijn door het vorengaande maar al
te duidelijk en begrijpt ieder.
Toen op 8 Oct. de secretaris van yerlof
terugkwam werd begrijpelijkerwijze deze
kwestie denzelfden middag ter secretarie
besproken, waarbij deze de meening van den
Burgemeester als de juiste beschouwde, ter
wijl 's anderendaags de zaak in de vergade-
ring van Burgemeester en Wethouders is be
handeld.
Na deze vergadering werd op 10 October
terloops de zaak met den secretaris besproken
hetgeen niet in bepaald goede harmonie ge-
beurde, aangezien deze aan den heer Van
Duijn had gevraagd of deze niet eens gemoe-
delijk met den gemeenteontvanger had ge-
praat, terwijl hij voorts een opmerking maakte
luidende: Waarom heb je 't met den ontvan
ger besproken, je weet toch, hoe de verhou-
ding is?" Blijkbaar werd door den secretaris
bedoeld de verhouding tusschen gemeente
ontvanger en Burgemeester welke hier toch
niet in het geding was. De vraag omtrent
het „gemoedelijk" praten heeft de Secretaris
erkend en de bedoeling daarvan was blijkbaar,
den gemeenteontvanger over te halen tot het
plegen van een informeele handeling, n.l. het
teruggeven der bewuste kohieren. Het laatste
evenwel ontkent de Secretaris te hebben ge
zegd, wel dat hij gezegd heeft: Waarom heb
je niet gewacht, tot ik thuis was!" Het had
naar de Secretaris mededeelde in zijn bedoe
ling gelegen deze zaak tusschen hem, den heer
Van Duijn en den ontvanger te bespreken.
Op de vraag van den ontvanger, waarom hij
dan geen gevolg gegeven had aan deze be
doeling, waar hij toch reeds des Maandags
was thuisgekomen, antwoordde hij te druk be-
zet te zijn geweest in verband met de verga
dering van Burgemeester en Wethouders. De
gemeenteontvanger gaf als zijn meening te
kennen, dat hij dan toch in de eerste plaats
hem had moeten spreken, daar de onderhavige
kwestie juist de belangrijkste scheen voor de
bewuste vergadering. De Secretaris erkende
dit, en herhaalde dit later eigener beweging
opnieuw. Burgemeester en Wethouders hadden
intusschen besloten de bestaande kohieren
in te trekken en nieuwe te doen opmaken. De
ontvanger deelde den Secretaris mede, dat
hij aan alle door Burgemeester en Wethouders
uitvoerbaar verklaarde kohieren wettig of
onwettig zeker gevolg zou geven, doch dat
van teruggave van eenmaal uitvoerbaar ver
klaarde kohieren geen sprake kon zijn.
In den middag van dien dag had nog een
samenkomst plaats met den ontvanger, den
Secretaris en den heer Van Duijn over de zoo-
even genoemde gezegden van den Secretaris,
welke eerstgenoemde opgehelderd wilde zien
daar het al of niet voortduren van de persoon-
lijke vriendschap tusschen Secretaris en ont
vanger (voor ieder begrijpelijk), hiervan af-
hing. De samenkomst had een onbevredigend
resultant. Ook de onderhavige kwestie kwam
daarbij nog te berde, waarbij de Secretaris
volhield, dat Burgemeester en Wethouders het
recht hadden de kohieren in te trekken. Op
een vraag van den ontvanger op welken grond
deze meening berustte antwoordde hij: „Op
de verordening".
De ontvanger wees hem toen opnieuw op
het onhoudbare van zijn meening en wel om
dat, wanneer een aangeslagene te veel betaalt
de Raad ontheffing of vermindering moet
verleenen, het ondenkbaar is, dat Burgemees
ter en Wethouders dit over drie- of vierhon-
derd personen zou kunnen doen.
De ontvanger had gemeend te mogen ver-
wachten, dat Burgemeester en Wethouders
de zaak nog eens terdege hadden overwogen,
althans Burgemeester en Secretaris, hij twij-
felde niet of men zou dan de door hem voor-
gestelde verbetering der kohieren als de meest
juiste en eenvoudige oplossing hebben aan-
vaard.
Het gevolg daarvan zou zijn geweest, dat in
een volgende vergadering van het college van
Burgemeester en Wethouders besloten was het
op 9 October genomen besluit In te trekken
en een nieuw besluit te nemen, houdende een
voorstel aan den Raad tot ontheffing van die
bedragen welke volgens het oorspronkelijk
opgemaakte kohier meer verschuldigd waren
dan volgens het tarief vorderbaar was.
Dit heeft echter niet zoo mogen z\jn. Bur
gemeester en Secretaris blijken van meening
j te zijn gedekt te zijn door het besluit van het
college, zonder zich overigens om moreele
verantwoordelijkheid te bekommeren.
Op 18 October ontving de ontvanger een
schrijven, gedagteekend 9 October, luidende
als volgt:
„Het is ons gebleken, dat door den ambte-
naar, belast met het opmaaen van de kohieren
der schoolgelden voor het Lager Onderwijs in
deze gemeente voor den dienst 1928/1929 een
fout is gemaakt door de kinderaftrek van de
gegevens der Rijksinkomstenbelasting niet toe
te passen alvorens den aanslag in de school-
geldbelasting te bepalen, waardoor deze aan
slagen niet zijn gegrond op de ter dezer zake
betrekking hebbende verordening."
,,Het logisch gevolg is, dat bijna alle belas-
tingplichtigen een te hooge aanslag hebben
ontvangen."
,,Teneinde dit misverstand uit den weg te
ruimen hebben wij in onze vergadering van
heden de op 25 September vastgestelde kohie
ren ingetrokken en nieuwe kohieren vastge
steld en deze tegelijkertijd uitvoerbaar ver-
klaard, welke U hierbij gelieft aan te treffen."
Aangezien deze herziening voor U buiten
Uwe schuld meerder werk zou meebrengen,
hebben wij dien ambtenaar opgedragen de
nieuwe biljetten op gekleurd papier ingevuld
bij de kohieren te zenden, waardoor de door
U reeds uitgereikte witte biljetten komen te
vervallen."
,,De vervallen kohieren ontvangen wij gaar
ne spoedig terug."
De ontvanger antwoordde hierop 18 October
met den volgenden brief:
,,In antwoord op Uwe nevensvermelde mis-
,,sive welke mij eerst heden bereikte, deel ik
,,U bij dezen beleefd mede, van oordeel te zijn,
„dat Uw college niet bevoegd is, uitvoerbaar
„verklaarde kohieren in te trekken. Waar
„aan die van 25 September 1.1. bovendien reeds
gevolg is gegeven, moet ik U tot mijn spijt
„berichten, die niet terug te kunnen zenden.
„De inning der daarop voorkomende bedragen
„behoort thans volledig te geschieden, tenzij
„Uw college aan den Raad een voorstel zou
„doen tot ambtshalve ontheffing van het be-
„drag, dat voor iederen belastingplichtige hoo-
„ger is, dan volgens het tarief der verorde-
,,ning verschuldigd. Mijn meening hieromtrent
„zal U bekend zijn, althans ze was reeds voor
„Uwe vergadering van 9 October 1.1. bekend
„bij den Burgemeester en den Secretaris. Ik
,,kan niet aannemen, dat in die vergadering
„du,arvan geen mededeeling zou zijn geschied.
„Ten opzichte van de op 9 October 1.1. uit
voerbaar verklaarde kohieren moge ik U
,,mededeelen, dat ik oorspronkelijk van plan
,,was, ook hiervoor de biljetten uit te reiken,
,,om hiermede helder te doen uitkomen, het
„gevolg van Uw besluit van 9 October 1.1.
Daardoor toch zouden de meeste belasting-
„plichtigen ruim tweemaal het werkelijk ver-
,,schuldigde bedrag moeten betalen alles be-
,,houdens ontheffing door den Raad. Waar ik
„echter voorzie, dat Uw college de risee van
„het geheele land zou worden immers een
,,dergelijke enormiteit zou niet stil blijven,
„dooh een groote kans beloopen, in de dagbla-
,,den te worden opgenomen meende ik Uw
..college alsnog in de gelegenheid te moeten
stellen, terugzending van deze kohieren te
.moeten verzoeken.
„Aan deze laatste kohieren toch is nog
„geenerlei uitvoering gegeven, zoodat ik tegen
„terugzending daarvan geen bezwaar heb.
„Deze kohieren zijn, naar mijn meening, wel
,,niet wettig, doch in de beoordeeling daarvan
,,heb ik niet te treden. Waar ze mij ter uit
voering zijn toegezonden, ben ik verplicht
„ook daaraan gevolg te geven, tenzij, als ge-
„zegd Uw college die alsnog terugwenscht.
,,Waar volgens de verordening, de uitreiking
„der biljetten zoo spoedig mogelijk moet ge-
„schieden, zal ik, om met deze bepaling niet
„in conflict te komen, gaarne ook spoedig uw
„antwoord ontvangen."
De ontvanger was bovendien ook gedekt
door een schrijven van den griffier der Staten,
wiens advies hij had gevraagd, en die in ver
band met den inhoud der invorderingsveror-
dening ook van oordeel was, dat de door hem
aangegeven oplossing in dit geval moest ge-
volgd worden, n.l. den gemeenteraad voor de
te hooge aanslagen ontheffing laten verleenen.
Hieruit blijkt dus voldoende, dat de tactiek
van Burgemeester en Wethouders fatale ge
volgen na zich heeft gesleept en men het hier
niet op de koppigheid van den ontvanger
moet steken. Deze heeft slechts gedaan wat
zijn formeele plicht was en kon geen chaos
gaan scheppen op verlangen van Burgemees
ter en Wethouders.
Nogmaals dient er met nadruk op te worden
gewezen, dat het te gek zou zijn de belasting-
plichtigen finantieele schade te doen lijden
door een absurditeit als deze, die nog nim-
mer in ons land heeft plaats gehad. Als van
meet af't juiste standpunt van den gemeente
ontvanger was ingenomen was alles uit de
wereld geweest. Thans zal ik met een beslis
sing met de naar jnijn inzien juiste opvattin-
gen van den ontvanger strijdig geen genoegen
nemen en mij beraden wat mij nader te doen
staat. De zaak lijkt mij heelemaal niet dubieus
en alleen het feit, dat hier is tekort gedaan
aan de autoriteit van den Raad is voor mij de
aanleiding deze zaak ter sprake te brengen.
Dergelijke enormiteiten dienen in de toekomst
vermeden te worden.
De VOORZITTER kom er tegen op, dat de
heer't Gilde hem in de schoenen wil schuiven,
dat hij zich zou verschuilen achter den ambte
naar ter secretarie, den heer Van Duijn. Deze
heeft het kohier toch opgemaakt.
De heer 't GILDE: Hem treft geen schuld,
doch wel de leiding.
De VOORZITTER: Hij had juist de leiding
ter secretarie, als waamemend secretaris.
Spreker geeft voorts te kennen, geen be-
hoefte te gevoelem om alles te weerleggen
wat de heer 't Gilde, op grond van inlichtingen
van den gemeenteontvanger naar voren ge-
bracht heeft.
Wel wil hij zeggen, dat Burgemeester en
Wethouders, alvorens zij tot intrekking van
het eerst vastgestelde kohier zijn overgegaan,
niet over ijs van edn nacht zijn gegaan, doch
ook wel degelijk inlichtingen hebben ingewon
nen, in de eerste plaats bij de Vereeniging van
Nederlandsche Gemeenten en in de tweede
plaats bij het Centraal Adviesbureau voor
publiek recht en administratie te 's Graven-
hage.
De Vereeniging van Nederlandsche Gemeen
ten sdhrijft d.d. 16 October:
De executoirverklaring van de schoolgeld-
kohieren en de uitreiking van de aanslagbil-
jetten heeft o.i. ten opzichte van de belasting-
pliehtigen het ook bij andere belastingen aan-
genomen gevolg, dat de aanslagen alleen op
bij de wet of verordening voorgeschreven wijze
veranderd of vemietigd kunnen worden.
Zoo wordt b.v. door den inspecteur der direc-
te belastingen, krachtens diens instructie tot
uitvoering der wet op de Rijksinkomstenbelas
ting, waar zoo vaak overtuigend aan den dag
komt, dat bij tijdige indiening van een be
zwaar- of verzoekschrift een gunstige beschik-
king zou zijn gevolgd, een aanslag ambtshalve
Iverminderd of vemietigd; tenzij er reden is om
aan te nemen, dat de termijnen van beroep
enz. willens en wetens niet in acht zijn ge
nomen.
Wanneer de onjuistheid bestaat in het feit,
dat een aanslag te laag is, vindt geen vemie-
tiging met opleg van een hoogeren aanslag
plaats, maar wordt het middel van vemieti-
ging toegepast.
Artikel 67 van de Lager Onderwijswet 1920,
in zijn tweede lid bepalende, dat de school-
geldkohieren worden opgemaakt en executoir
verklaard door Burgemeester en Wethouders,
heeft de mogelijkheid van verandering van
aanslagen door bezwaarschriften van belang-
hebbenden geheel ter regeling overgelaten in
de betrekkelijke invorderingsverordening. Ook
de mogelijkheid van navordering bij het op-
leggen van een verkeerde aanslag of om an
dere redenen zou in de invorderingsverorde
ning geregeld moeten zijn.
Wij beschikken niet over de verordening op
invordering van schoolgelden in Uwe gemeen
te, maar nemen aan dat daarin bepalingen
over navordering ontbreken.
Voor de beoordeeling van het ons door U
voorgelegde geval, zal de al of niet mogelijk
heid van navordering buiten beschouwing
kunnen blijven, omdat de gemaakte fouit, het
niet verminderen van het zuiver inkomen met
het bedrag voor kinderaftrek, alleen te hooge
aanslagen tengevolge heeft.
Laat de invorderingsverordening alleen
ambtshalve vermindering door den gemeente
raad toe het door den gemeente-ontvanger
ingenomen standpunt doet ons dat vermoe-
den - dan zullen Burgemeester en Wethou
ders daartoe het voorstel moeten doen.
Spreekt de verordening daarvan niet, dan ach
ten wij Burgemeester en Wethouders daartoe
bevoegd.
Brengt de ambtshalve vermindering terug-
gaaf van reeds betaald schoolgeld mede, ook
dan zullen o.i. Burgemeester en Wethouders
daartoe kunnen overgaan, tenzij de invorde
ringsverordening den raad ook daarin moeit.
Intrekking van vastgestelde en executoir
verklaarde kohieren en vaststelling van nieuwe
kohieren door Burgemeester en Wethouders
zouden wij alleen mogelijk achiten, wanneer
de invorderingsverordening zulks toeliet.
Het schrijven van het Centraal Advies
bureau luidt als volgt:
In uw nevenaangehaalt schrijven, wordt de
vraag gesteld of eenmaal vastgestelde en
uitvoerbaar verklaarde kohieren-schoolgeld
kunnen worden ingetrokken, nadat zij ter in
vordering aan den gemeente-ontvanger zijn
ter hand gesteld en de aanslagbiljetten zijn
uitgereikt.
Deze vraag wordt door geen wettelijke be
paling beantwoord. De oplossing zal dus uit
algemeene beginselen van ons administratief
recht moeten worden afgeleid.
Nu is in het algemeen zulk een besluit
voor intrekking vatbaar; slechts zal rekening
moeten worden gehouden met de inmiddels
ingetreden rechtsgevolgen, die intrekking
practisch onmogelijk of onraadzaam kunnen
maken.
Voorts verdient het de aandacht, dat hier
niet sprake is van eenige onherroepelijk ge-
worden rechterlijke uitspraak, waaraan in het
algemeen niet meer valt te tomen.
Nu komt het mij voor, dat zich in het door
U mede gedeelde geval niets tegen intrekking
verzet. Mocht inmiddels iemand reeds op het
aanslagbiljet betaald hebben, dan kan dit
later als op het nieuwe biljet voldaan worden
besohouwd. Ik zou dan ook aan intrekking
verre de voorkeur geven boven den weg van
reclame etc. welke voor de belasting-plichti-
gen en de administratie meer moeite mede-
brengt.
Wanneer Burgemeester en Wethouders den
ontvanger met de intrekking der foutieve ko
hieren in kennis stellen, zal hij m.i. de nieuwe
kohieren niet kunnen weigeren in ontvangst
te nemen.
In ieder geval zou ik adviseeren het be
sluit tot intrekking zoo spoedig mogelijk te
nemen.
De gemeente-ontvanger heeft daarop bij
schrijven van 22 October 1.1. medegedeeld ook
de meening van den Griffier der Staten te
hebben gevraagd, en dat deze daarop ten ant
woord gaf: „De meest juiste oplossing is, dat
ieder belastingplichtige een bezwaarschrift
„indient.
„Dit is echter practisch onuitvoerbaar, en
,,dan is het naar mijn meening het beste, den
,,raad ambtshalve ontheffing te laten verlee-
,,nen op grond van art. 6 der verordening,
,,waar dit recht niet met zooveel woorden te
„lezen staat, doch waaruit het kan worden
afgeleid.
,,'t Lijkt mij het beste en 't eenvoudigste,
„dat 't tweede kohier wordt ingetrokken".
Toen heeft spreker zich ook met den grif
fier der Staten in verbinding gesteld, en hem
de meening van Burgemeester en Wethouders
meegedeeld, waarop deze zijn meening wij-
zigde en te kennen gaf, dat het hem bij nader
inzicht het meest practisch voorkwam het
eerste kohier in te trekken en het tweede
executoir te verklaren. Daarop werd besloten
dat spreker er nog eens voor naar Mid-
delburg zou gaan om er met den griffier over
te spreken, waarop deze te kennen gaf, dat de
weg die Burgemeester en Wethouders meen-
den te moeten inslaan de meest practdsche
was en dat, naar het hem voorkwam, de zaak
dan wel in orde zou zijn.
Daarop is aan den ontvanger geschreven,
dat het besluit van Burgemeester en Wethou
ders d.d. 9 October, in zake intrekking van
de sohoolgeldkohieren L. O. werd gehand-
haafd en de bedragen door hem niet meer
mogen worden ingevorderd, terwijl hem werd
opgedragen te zorgen, dat de aanslagbiljetten
van de schoolgeldbelasting voor het L. O.
dienst 1928/29, betrekking hebbende op de ko
hieren van 9 October 1928, zoo spoedig moge
lijk zouden worden uitgereikt. Ten slotte werd
te kennen gegeven dat de door Burgemeester
en Wethouders bij schrijven van 9 October
1928 gevraagde kohieren zoo spoedig moge
lijk in hun bezit werden verwacht.
Het in antwoord hierop heden ontvangen
schrijven van den ontvanger luidt:
„Als gevolg van uw nevenvermeld schrijven
,,deel ik u beleefd mede, te mogen veronder-
stellen, dat uw college, na de gehouden brief-
„wisseling, mijn standpunt kent.
,,Ik herhaal, dat naar mijn meening:
,,1. Uw college incompetent is, om uitvoer-
,,baar verklaarde kohieren in te trekken.
,,2. Uw oollege niet de minste zegging-
,,schap heeft over het innen der daarop voor-
„komende bedragen.
,,Wat het laatste gedeelte van uw schrijven
,,betreft, als dit een dreigement moet bevat-
„ten, dan bericht ik u, dat dit volkomen langs
,,mij heen gaat".
Van de Vereeniging van Nederlandsche ge
meenten is nog een schrijven ontvangen dd. 3
Nov. 1.1., luidende als volgt:
De in Uw bovenaangehaalden brief ons
voorgelegde vragen beantwoorden wij in de
volgorde, waarin U ze stelt.
A. De gemeente-ontvanger kan niet door
gaan met de inning van de aanslagen van ko
hieren, die door U zijn ingetrokken en niet
meer bestaan. Of de intrekking al of niet ge-
oorloofd was staat niet aan hem ter beoordee
ling.
B. Ter terugverkrijging van de kohieren
lijkt ons de beste weg den ontvanger ingevol-
ge artikel 4 zijner instructie uit te noodigen
met bedoelde kohieren in een door U te beleg-
gen vergadering te komen. Gelukt het niet
hem daar van de noodzakelijkheid van terug-
gaaf der kohieren te overtuigen, dan zou of
op die kohieren door Burgemeester en Wet
houders de verklaring gesteld kunnen worden
van de intrekking, of de ontvanger zou inge-
volge artikel 8 zijner instructie gelast kunnen
worden de kohieren op een door U aange-
wezen plaats te bewaren, waaruit hij die ko
hieren niet zonder Uw medewerking kan ver-
wijderen.
C. De positie van den gemeente-ontvanger
is stellig die van aan U ondergeschikt amb
tenaar, maar bij de bevelen of opdrachten, die
van U tot hem uibgaan kunnen alleen de wet-
ten of de hem rakende verordeningen U tot
uitgangspunt dienen. Nu geeft noch de ge-
meentewet, noch de instructie o.i. U het recht
hem te bevelen de kohieren terug te geven.
Het niet voldoan aan Uw bevel zou hem dus
niet in strijd doen handelen met wet of in
structie. Een straf, b.v. schorsing zou dus
o.i. op hem niet kunnen worden toegepast.
Te overwegen zou zijn, aanvulling van de
instructie met een desbetreffend voorschrift.
Bij de mededeeling van dat voorschrift aan
Gedeputeerde Staten kunnen deze dan uit-
maken of hem den plicht tot terugzending
van door U ingetrokken kohieren opgelegd
kan worden.
De vraag waarom deze kohieren door Bur
gemeester en Wethouders, en niet door den
gemeenteraad zijn of worden ingetrokken,
vindt zijn oorzaak, dat deze belasting inge-
volge een bijzondere wet wordt geheven (art.
240 Gemeentewet)
Art. 67 L. O. Wet 1920 gebiedt deze belas
ting en geeft de artikelen aan, waarmede re
kening moec worden gehouden.
Deze verordening noemt en beperkt de
werkzaamheden van den gemeenteraad en
voor het overige, wat de heffing betreft en
wat daarmede samenhangt en daaruit voort-
vloeiit is aan Burgemeester en Wethouders.
Zooals de heeren hebben vemomen, zijn
Burgemeester en Wethouders niet over ijs van
<5en nacht gegaan, alvorens zij hun besluit
namen. De houding van den gemeente-ont
vanger bespreekt spreker niet. Het gaat over
de zaak zelf, alleen wil hij te kennen geven,
dat naar de meening van Burgemeester en
Wethouders de gemeente-ontvanger over de
al of niet wettigheid van hun besluit geen
oordeel heeft uit te spreken, dat dit buiten
zijn bevoegdheid ligt.
De heer DIELEMAN verklaart dat het hem
toch spijt, dat door Burgemeester en Wethou
ders in het geding is gebracht den persoon
van den griffier der Staten. Die had men
beter kunnen uitschakelen. Die heeft een ant
woord gegeven aan Burgemeester en Wet
houders, maar ook aan den ontvanger. Deze
was aanvankelijk toch van meening, dat de
zienswijze van den ontvanger formeel de juiste
was en de raad ambtshalve ontheffing zou
moeten verleenen. Die weg leek hem ook de
eenvoudigste en hij had dit liever maar niet
ter sprake gebracht. Het is toch ook iemand
die op de hoogte is of althans dient te zijn.
De VOORZITTER geeft te kennen, dat hij
den raad alles heeft willen geven wat dezen
met betrekking tot deze kwestie toekomt.
De heer OGGEL begrijpt niet, welk bezwaar
er tegen kan zijn, dat van wege Burgemeester
en Wethouders de meening van den griffier
der Staten wordt meegedeeld, waar de ontvan
ger zich daar ook op beroepen had. Het
tweede advies is gekomen, nadat hij beter was
ingelicht. Als men over een kwestie van
beide zijden wordt ingelicht, zal men wel een
beter oordeel over een zaak krijgen.
De VOORZITTER: De personen schakel
je uit.
De heer't GILDE betoogt, dat het gaat om
de alzijdigheid der zaak. De griffier is van
meening veranderd. Spreker houdt zich aan
den wettelijken uitleg van den ontvanger en
met de opvatting van de Vereeniging van
Nederlandsche gemeenten gaat spreker niet
accoord.
De heer KRUIJSSE: Natuurlijk, die men
schen weten daar niets van. Hadden we ons
aan het advies van den ontvanger willen
houden, dan hadden we al de menschen re-
kwesten moeten laten teekenen om verminde
ring. We hebben hiier den meest practischen
weg gekozen, waardoor ook het publiek de
minste moeite ondervindt.
De heer 't GILDE acht het niet 't een
voudigste
De heer KRUIJSSE vraagt, of hij het dan
niets noemt, dat de betrokken aangeslagenen
alien een verzoek zouden hebben moeten doen.
De heer OGGEL betoogt, dat het niet zou
kunnen geregeld worden zooals de ontvanger
zegt. Er zou van de betrokkenen eerst een
verzoek moeten inkomen. Spreker heeft daar
om ook gezegd, dat de thans door Burgemees
ter en Wethouders gevolgde weg de beste was,
ter voorkoming vhn moeite voor de aangesla
genen. Indien de ontvanger bang was, dat hij
gevaar zou loopen door het niet innen van het
hem eerst gezonden kohier, staat daar toch
tegenover, dat hij volledig gedekt was door
de brieven die hij hierover van Burgemeester
en Wethouders ontving. Dit was de eenvou
digste oplossing. Er is een fout gemaakt, in
de eerste plaats door den ambtenaar Van
Duijn, die het kohier opmaakte en in de
tweede plaats door Burgemeester en Wethou
ders, die het, alvorens het vast te stellen niet
hebben nagerekend, doch wat dit laatste be
treft meent spreker, dat toch ook niet gevergd
kan worden, dat de Burgemeester en Wet
houders alle dergelijke stukken nog eens gaan
narekenen. Die stukken worden door de lei
ding ter secretarie voorbereid; die leiding be
rustte bij den heer Van Duijn en dat is dus
de hoofdschuldige.
De heer VAN DIXHOORN merkt op, dat de
heer Dieleman er aanmerking op maakt, dat
Burgemeester en Wethouders den griffier der
Staten in het geding brengen, maar dat is toch
allereerst gedaan door den gemeenteontvan
ger, de heer Boggende?
De heer DIELEMANMaar niet in een
openbare vergadering.
De heer OGGEL: Maar dat deed de heer
't Gilde toch?
De heer VAN DIXHOORN ziet hierin niets
anders dan een groote onwil van de zijde van
den gemeenteontvanger.
De heer 't GILDE: Daar protesteer ik tegen!
De VOORZITTER: Maar u kunt toch niet
spreken van medewerking!
De heer 't GILDE: Burgemeester en Wet
houders hadden hun besluit van 9 October niet
moeten nemen en den raad hebben gevolgd
van den gemeenteontvanger. Nu is de ellende
niet te overzien.
Hij zou gaarne zien, dat de ontvanger werd
uitgenoodigd zich hier te verantwoorden.
De heer KRUIJSSE ziet niet in waarvoor
dat dienen kan; de ontvanger moet beginnen
de hem gegeven opdrachten uit te voeren.
Indien hij het daarmede niet eens is, kan hij
er later tegen protesteeren.
De heer DIELEMAN vraagt, of hij niet ge
zegd heeft een lijst te zullen aanleggen, waar
op dan alle bedragen zouden worden ge-
plaatst, om die tegelijk af te voeren of te ver
minderen.
De VOORZITTER merkt op, dat verschil-
lende oplossingen mogelijk zijn Er is nu een
maal een fout gemaakt. De heer Dieleman
zal toch wel willen gelooven, dat er meer fou-
ten worden gemaakt. Trouwens, wie maakt