-wan wijziging van meeningen, Dat kan zich
toch meer voordoen?
Burgemeester en wethouders meenden bij
bet opmaken van de begrooting, dat de jaar-
wedde voor den tijdelijken klerk bij de ar-
beidsbeurs niet meer op de begrooting moest
worden gebracht. Nu stellen zij dien post,
onder zekeren aandrang toch voor. Zij doep
dit dan toch ook in de meening, dat in dit op
zicht tegenstanders in voorstanders kunnen
veranderd zijn, aangezien hun eerste hande-
jing was gebaseerd op de uitspraak van den
raad bij de vorige begrooting.
Sprekers' fractie heeft het in 1926 een fout
gevonden, dat de werkloozen naar het bur
gerlijk armbestuur zijn verwezen. Dit is niet
a)!een tegen het belang der werkloozen, maar
het besluit heeft ook aan de gemeente zelf
schade berokkend, aangezien men voor steun
aan werkloozen om hulp had kunnen aanklop-
pen bij de regeering, hetgeen niet kan ge-
daan worden voor een toeslag aan het bur
gerlijk armbestuur. En nu is het voorstel van
sprekers' fractie het vorig jaar verworpen
met de kleinst mogelijke meerderheid, er bo-
vendien weifelaars en de gemeenteraad is ook
in zijn samenstelling eenigszins veranderd,
misschien is het nieuwe lid een warme voor-
stander aan sprekers zijde Misschien
vergist hjj zich ook!
De heer BEDET: Dat is mogelijk!
De heer HAMEINK: Een der argumenten
om de steunregeling terug te krijgen, was het
vorig jaar een antipathie tegen den voorzitter
van het burgerlijk armbestuur. Dat argu
ment is nu vervallen, want die voorzitter is
gedegradeerd.
De heer BEDET: Met zijn eigen wil!
De heer HAMELINK: Toen wij in 1926
tegenover het voorstel van burgemeester en
wetihouders voorstelden om de steunregeling
te behouden, heeft de heer Geelhoedt in de
vergadering van 22 April 1926 gezegd: „dat
,,oaar zijn meening het oogenblik gekomen
..was, een en ander eens onder de oogen te
.aen. Indien het voorstel van den heer Ha-
,.jnelink zou worden afgestemd zou hij niet
,,aeglgen: de steunregeling moet weg, doch hij
„zou wenschen dat die op een andere basis
,,werd ingericht en zou dan burgemeester en
..wethouders willen verzoeken een regeling
„te willen ontwerpen op een anderen basis: de
„transportarbeiders van 1914, want dat zijn
„de crisiswerkloozen."
Hij sprak zich dus niet pertinent uit tegen
een steunregeling, en het vorig jaar, bij de
behandeling der begrooting van 1928, toen het
voorstel van spreker aan de orde was om
weer een steunregeling in te voeren, zeide de
heer Geelhoedt: „de voorstellen om tot een
andere (dan de tegenwoordige) regeling te
komen, voor dit oogenblik niet te kunnen on-
derschrijven". Daaruit bleek toch geen vast-
staande meening.
Wat de heer Verlinde betreft, deze voelde
zich het vorig jaar niet gerechtigd om voor
een steunregeling te stemmen om financieele
reden. Mogelijk zou deze toch ook veranderd
kunnen zijn. Hij was er alleen tegen, omdat
hij meende geen steunbedragen te kunnen
voorstellen waarvan de menschen zouden i
kunnen leven en die toch al te hooge eischen
aan de gemeentefinancien zouden stellen, ter
wijl hij de stelling huldigde, dat het burgerlijk
armbestuur ten slotte toch moet geven het
geen de menschen noodig hebben, waarom
hij het voorloopig maar door wilde laten gaan
zooals het was.
Spreker meende in verband met deze zeer
weifelende houding der heeren volkomen ge
rechtigd te zijn met het voorstel opnieuw
naar voren te komen, en te onderzoeken of
het wel juist is, dat de werkloozen bij het
armbestuur terecht moeten komen.
In 1925 is het door den heer Scheele uitge-
sproken, dat de verwijziging naar het burger
lijk armbestuur geen verslechtering mocht be-
teekenen, maar dat men de personen indivi-
dueel zou moeten beoordeelen. Maar, is daar-
van iets terecht gekomen? Er is geen kwes-
tie van een beoordeelen van elk geval op zich-
aelf, het burgerlijk armbestuur heeft niets
anders gedaan dan een verslechterde steun
regeling ingevoerd, men stelt er alleen vast
welk bedrag van het gezinsinkomen niet in
rekening zal worden gebracht. Er is alleen
ingetreden een belangrijke verslechtering,
aangezien de normen met 3 per week voor
een gezin van 2 personen werd verlaagd. Het
burgerlijk armbestuur voldoet met betrekking
tot deze hulp in geen enkel opzicht aan de
ljjnen die aan het werk van dit college mogen
worden gesteld. Het eenige verschil met de
vroegere steunregeling bestaat daarin, dat ze
een verslechterde steunregeling hebben in
gevoerd, met cijfers die, indien deze in open-
bare vergadering moesten worden vastgesteld
geen enkel raadslid en ook wel geen lid van
bet burgerlijk armbestuur voor zijn rekening
zou durven nemen.
Toen in 1926 dit besluit was genomen, ge-
sehiedde dit naar gezegd werd op aandrang
van gedeputeerde staten, doch spreker heeft
den indruk behouden, dat dit een voor ver-
schillende heeren welkome aanleiding was om
de steunregeling van de baan te krijgen. Men
had zich toen niet aan dien aandrang van ge
deputeerde staten moeten storen, men had
desnoods bij de Kroon in beroep moeten gaan,
deze heeft ten opzichte van andere gemeenten
over de steunregeling wel gunstig beschikt.
Er is wel gebleken, dat in zake steunverlee-
ning of maatschappelijk hulpbetoon de Kroon
een ander standpunt inneemt dan gedepu
teerde staten. De raad van Opsterland heeft
in 1927 een steunverleening ingevoerd, en
daarop is in verschillende instanties beslist.
Gedeputeerde staten meenden hunne goed-
keuring aan de desbetreffende begrootings-
wijziging, welke wijziging noodig was om de
steunregeling toe te passen, te moeten ont-
houden,
„uit overweging dat steun aan werkloozen,
,,voor zoover die niet berust op, de door de
,,wet en koninklijk besluit geregelde werk-
..loozenzorg, valt onder de bepalingen der
,,Armenwet, welke behoudens nader te maken
,,of gemaakte wettelijke regelingen het ge-
..heele terrein der verleening van onderstand
..door de Overheid aan hulpbehoevenden be-
..strijkt en derhalve moet geschieden met in-
..aehtneming van die bepalingen met name
„van individueel onderzoek en van de tus-
sohenkomst van het burgerlijk armbestuur
„dat de wet niet kent een onderscheid in den
..bijstand aan hulpbehoevenden, naar gelang
,,Z(j in den toestand van hulpbehoevendheid
.,zrjn gekomen door werkloosheid of uit an-
..dere oorzaak en een dergelijk onderscheid
..daarom niet toelaatbaar is; dat Gedepu-
,,teerde Staten dan ook elke steunverleening
r ,.aan in werkelgkheid behoeftigen, niet ge-
„grond is op het werkloosheidsbesluit of de
..Werkloosheidsverzekeringsnoodwet, die met
..bepalingen der Armenwet geen rekening
houdt".
De Raad van State gaf o.m. als zijn oor
deel te kennen:
dat weliswaar een tijdelijke steunverleening
,,niet in strijd moet worden geacht met de
„Armenwet, maar dat dit alleen juist is in-
..dlen met gedeputeerde staten wordt aange-
,,nomen, dat het tijdelijk karakter der steun
verleening niet voortvloeit uit individueele
„behoeften der genottrekkende personen,
maar uit een risico van algemeenen aard,
zooals rampen of economische crisis waar-
„uit volgt, dat de steunverleening moet op-
„houden zoodra de buitengewone omstandig-
„heden een einde hebben genomen."
De Minister van Binnenlandsche zaken en
Landbouw schrijft in zijn advies aan de
Kroon
„Ik was met den Raad van State van oor-
„deel, dat het beroep ongegrond diende te
worden verklaard; met zijn overweging
,,echter, dat van crisiswerkloosheid in de ge-
"meente Opsterland niet kan worden gespro-
„ken, kon ik mij niet vereenigen, weshalve
,,ik in overleg met den Raad van State ben
,,getreden, daarbij opmerkende, dat vroeger
,,groote groepen van arbeiders uit Opsterland
,,geruimen tijd werk in Duitschland vonden,
,,doch deze werkgelegenheid reeds gedurende
„een aantal jaren door omstandigheden, die
,,een gevolg waren van den economischen
crisis, tot een minimum beperkt was, wes-
halve het mij dan ook voor bestrijding vat-
,,baar voorkwam, dat onder de arbeiders in
„de gemeente Opsterland geen crisiswerk-
,,loosheid meer zou heerschen.
„Voorts merkte ik op, dat de vorm, waarin
„de hulp aan de betrokkenen ingevolge het
..Raadsbesluit zou worden verleend, n.l. het
„verleenen van steun in geld, mij niet aan-
,,vaardbaar voorkwam, waar in het onder-
,,havige geval het verschaffen van werk,
„zulks met subsidie vanwege mijn Departe-
,,ment mogelijk was, en ook reeds geruimen
„tijd had plaats gehad en nog steeds plaats
,,vond.
„Dit overleg heeft er echter niet toe kun-
„nen leiden, dat de Raad van State zich met
,,mijn zienswijze vereenigde."
In hare beslissing gaf de Kroon te kennen:
,,Overwegende, dat de motiveering der be-
,,slissing van gedeputeerde staten met name
„de overweging, dat steun aan werkloozen,
,,voor zoover die niet berust op de door de
„wet en Koninklijk besluit geregelde werk-
,,loozenzorg, valt onder de bepalingen der
Armenwet, in hare algemeenheid niet kan
worden aanvaard, aangezien geldelijke
steunverleening, wanneer zij van tijdelijken
,,aard is, in bijzondere gevallen als bij crisis-
werkloosheid, niet als armenzorg kan wor-
„den beschouwd;
„overwegende, dat het geenszins vaststaat,
„dat in de gemeente Opsterland crisiswerk-
,,loosheid niet meer zou voorkomen en dat
derhalve moet worden toegegeven, dat er
aanleiding kan zijn om van gemeentewege
„aan de betrokken werkloozen bijzondere
,,hulp te verleenen."
Enkel en alleen dus, omdat er een gesub-
sidieerde werkverschaffing was, motiveert de
Kroon de vernietiging van het raadsbesluit
tot invoering eener steunverleening, maar
geeft tevens te kennen, dat de stelling van
gedeputeerde staten, dat de steun aan werk
loozen valt onder de Armenwet in haar alge
meenheid niet kan worden aanvaard. Daaruit
vloeit dus voort, dat de Kroon de mogelijk-
heid erkent, dat er bijzondere aanleiding kan
zijn voor het invoeren eener steunregeling.
En indien zou ontkend worden, dat hier
een bijzondere toestand bestaat, indien men
zou ontkennen dat hier geen crisiswerkloos
heid heerscht, dan hebben burgemeester en
wethouders niet het recht om bij de regee
ring aan te dringen op het nemen van bijzon
dere maatregelen met betrekking tot onze
haven, zooals thans ook hunnentwege ge-
schiedt.
De Staatscommissie vopr de Werkloosheid,
in 1909 ingesteld, schrijft in haar omstreeks
1914 vlak vodr den oorlog verschenen rap
port:
„Aan arbeiders wier inkomen door het ont- f
„breken van werk ophoudt, zal een geldelijke
„steun te geven zijn om het hun mogelijk te
„maken door den moeilijken tijd onverzwakt,
„d.i. met behoud van hun werkkracht, be-
„kwaamheid en zelfstandigheid door te
„komen. Daartoe is het wenschelijk zooals in
„Hoofdstuk I der eerste afdeeling wordt uit-
„eengezet, den steun zoodanig te verleenen,
„dat de onvrijwillige, in hun vak bekwame J
„werkloozen, niet gelijk gesteld worden met
„de armen in het algemeen".
Spreker heeft er hiervoren reeds op ge-
wezen, dat er hier nog crisiswerkloosheid be
staat en de door hem gedane aanhalingen
toonen voldoende aan, dat het niet de mee
ning is alleen van heetgebakerde socialisten,
dat de crisiswerkloozen niet aan de zorg van
het burgerlijk armbestuur moeten worden
overgegeven, en dat de meening van burge
meester en wethouders in deze onjuist is.
Dat college durft neerschrijven ,,dat die
„steun terecht is ondergebracht bij het bur-
,,gerlijk armbestuur en van hen geen mede-
„werking is te wachten om weer een nieuw
„lichaam in het leven te roepen met een
„nasleep van ambtenaren en salarissen".
Dat is dus het bezwaar van burgemeester en
wethouders, dat ze geen nieuw lichaam in het
leven wenschen te roepen met daaraan ver-
bonden salarissen voor ambtenaren.
Maar zij hebben dan toch reeds het tegen-
deel gedaan, zij besteden thans reeds geld
voor het doen van uitkeeringen aan crisis
werkloozen, door het verleenen eener gratifi-
catie van f 250 aan den voorzitter van het
burgerlijk armbestuur, juist met het oog op
het werk aan die uitkeeringen verbonden.
Daar is echter voor den voorzitter geen bij-
zonder werk aan die uitkeeringen verbonden,
want de controle geschiedt op de Arbeids-
beurs en daar vraagt het burgerlijk armbe
stuur een afschrift van de lijst. Er blijkt dan
ook uit, dat het niet gaat over die kosten,
maar dat het er burgemeester en wethouders
alleen om te doen is de menschen bij het bur
gerlijk armbestuur te houden omdat dat de
goedkoopste wijze is waarop van de menschen
kan afkomen.
De heer BEDET merkt op, dat het geheele
betoog van den heer Hamelink hierop neer-
komt, dat hij de 13.000 door het burgerlijk
armbestuur geraamd voor ondersteuning van
werkloozen wil overbrengen naar Maatschap
pelijk Hulpbetoon.
De heer HAMELINK: Een steunregeling is
mij ook goed!
De heer BEDET zal niet het voorbeeld vol-
gen van den heer Hamelink, om met citaten
te werken, die meestal uit elkaar gerukt en
in een ander verband gebruikt, iets anders
zeggen, dan oorspronkelijk werd bedoeld. Hq
zal ook niet spreken over het overbrengen
van de steunregeling, aangezien door den
raad is beslist, dat de uitkeeringen aan werk
loozen van het steuncomitd (dat de heer
Hamelink nu terug wenscht of een inrichting
voor Maatschappelijk Hulpbetoon) moesten
worden overgebracht naar het burgerlijk
armbestuur. Daarover behoeft spreker zich
dus niet meer uit te spreken, dat is beslist.
En indien dit nu toch naar een commissie
zou moeten verwezen, kan het evengoed bij
het burgerlijk armbestuur blijven, en boven-
dien weet spreker ook niet of dat geen ver-
deren nasleep zou hebben, en het is de vraag
of de daarbij te benoemen voorzitter het wel
voor zoo'n klein beetje zou doen.
De heer HAMELINK: Wel, wel, wel!
De heer BEDET gaat voort, dat de heer
Hamelink heeft beweerd, dat het burgerlijk
armbestuur nog van het gezinsinkomen heeft
afgetrokken, zeker, dat heeft het gedaan naar
het voorbeeld van de werkloozenkassen zelf.
En wat de verantwoordeljjkheid voor de nor
men betreft, die volgens hem geen der leden
voor zijn rekening zou durven nemen indien
ze in publieke vergadering werden vastge
steld, dat is nog al gemakkelijk, want die nor
men zgn met algemeene stemmen vastgesteld
en ieder lid van het burgerlijk armbestuur
is daarvoor dus mede verantwoordelijk. De
heer Hamelink vergist zich daarin dus, het
geheele college is daarin homogeen.
Naar sprekers meening is daarin geen ver-
andering te verwachten, niet omdat daarvoor
geen reden zijn, maar omdat dit ook wordt
beheerscht door een inzicht.
De heer Hamelink stelt zich op het stand
punt, dat onze welvaart van dien aard is, dat
de uitkeeringen er niet op trekken en de uit
keeringen hooger moeten zijn. Spreker daar-
entegen staat op een ander standpunt; hij is
van oordeel, dat we reden hebben om tevre-
den te zijn, dat Ter Neuzen er welvarend uit
ziet. Men moet echter eens zien wat er al
achter ligt.
We hebben in de eerste plaats de woningen.
Wat is er in dit opzicht niet gedaan voor
stichting van arbeiderswoningen. Ieder zal
toch moeten toegeven, dat in dat opzicht
veel verbeterd is.
Indien er in Ter Neuzen sprake van zou
kunnen zrjn om verhooging van normen in
overweging te nemen, maar dan zouden van
wege de betrokken kringen toch wat minder
on-noodzakelijke uitgaven behooren te wor
den gedaan.
Dan zou de heer Hamelink bij zijn
organisatie de menschen eens wat meer in
die richting moeten ontwikkelen. Dan zou
men aan Ter Neuzen een voorbeeld kunnen
nemen. Maar nu blijkt juist uit zekere
weelde-uitingen niet, dat verhooging der nor
men noodig is. Het burgerlijk armbestuur
neemt voor hare uitkeeringen de verantwoor-
delijkheid op zich. Maar om het nu zo6 voor
te stellen, alsof deze van de baan moet wor
den geschoven, daar moet spreker tegen pro-
testeeren en hij kwalificeerd de rede van den
heer Hamelink als mank gaande aan groote
eenzijdigheid, waarbij hij voorstelt alsof de
middenstand niet verantwoordelijk zou zijn
voor de belastingen waaruit dat alles moet
komen.
Spreker zou den heer Hamelink hetzelfde
willen toevoegen wat de profeet Hosea in het
achtste hoofdstuk den stam van Ephralm
toevoegde, toen hij hun eenzijdigheid verweet
en hem een aangebrande koek poemde. Z66
is het ook met den heer Hamelink.
De heer SCHEELE merkt op, dat deze
kwestie den raad al dikwrjls bezig heeft ge-
houden. Toen de steunregeling is opgeheven
en overgebracht naar het burgerlijk armbe
stuur heeft bij spreker op den voorgrond ge-
staan de overweging, dat men nu een betere
regeling zou krijgen, omdat de gevallen indi
vidueel zouden worden behandeld. Dat dit
niet is geschied. is ook aan spreker wel
tegengevallen. Hij heeft dit met een der
menschen van het burgerlijk armbestuur be-
sproken, doch deze gaf te kennen, dat geen
andere dan de tegenwoordige werkwijze mo
gelijk was, want dat al die gevallen niet wa
ren te overzien en het dan niet af te werken
zou zijn. Het is best mogelijk dat dit zoo is.
Doch spreker had tegen de steunregeling
juist bezwaar omdat die was geregeld volgens
een vasten norm, en alien over 66n kam ge-
schoren worden, terwijl er toch dikwijls zoo'n
groot verschil is tusschen de menschen. Zfln
doel was, om de menschen die van goeden
wil zijn, die ook hun best doen om te sparen
tegen de kwade dagen in tegenspoed op
sterkte te houden. Als bij het toekennen der
uitkeeringen het individueele meer op den
voorgrond had kunnen treden, was men mis
schien ook meer op het terrein kunnen komen
om het misbruik, dat in deze gemaakt wordt
wat tegen te gaan. Het heeft spreker groo-
telijks verwonderd, dat, toen er in verband
met de staking te Antwerpen hier geduren
de eenige weken druk werk en goede ver-
diensten waren er zoo gedronken en gebrast
werd door personen die wegens hun werke-
loosheid op andere tijdstippen voortdurend
ondersteund moeten worden, door zulke men
schen, die moeten leven uit de beurzen van
anderen, van de middenstanders, waarvan
zoovelen zelf moeten sukkelen om rond te
komen. Indien bij het verleenen van de on
dersteuning een persoonlijk onderzoek werd
ingesteld, dan zou toch naar voren treden of
men met oppassende menschen te doen heeft.
Spreker acht het een groot onrecht, tegen de
gezinnen die het hoog noodig hebben, dat
zulke menschen, die, wanneer ze over geld
beschikken het verbrassen, voor de uitkee
ringen gelijk worden gesteld met die anderen.
Aldus doende verricht het burgerlijk armbe
stuur zrjn taak niet op de wijze zooals hij dat
had verwacht en hij moet zijn diep leedwezen
over zulke toestanden uitspreken, dat de
middenstanders bij al hunne zorgen voor het
instandhouden van hun eigen gezin, daarbij
ook nog den last krijgen te dragen van het
onderhouden der gezinnen van hen die het
geld, als ze het hebben, vermorsen.
De heer HAMELINK geeft te kennen, dat
het moeilijk is, in te gaan op de woorden van
den heer Bedet. Het schijnt, dat deze hem
niet heeft begrepen. Hij heeft gezegd, dat
het burgerlijk armbestuur met betrekking tot
de gezinsinkomsten precies hetzelfde zou doen
als de vakvereeniging. Maar d&Ar ging het
niet over. Spreker heeft er op gewezen, dat
het burgerlijk armbestuur heeft gekort op de
uitkeeringen zooals die vroeger gedaan wer
den door de steunregeling. D&Ar werd voor
de gezinsinkomsten niet zooveel afgetrokken.
De heer BEDET: Ik heb gezegd, dat het
burgerlijk armbestuur in deze net heeft ge-
handeld als de werkloozenkassen.
De heer HAMELINK: U weet er geen kaas
van. Het blijkt dat u spreekt over iets, waar
u niets van begrijpt
En wat uw verwijt betreft, dat wij zouden
moeten beginnen onze menschen meer op te
voeden, wil ik wijzen op de opvoedkundige
kracht die van ons werken is uitgegaan, in
de geschriften van gezaghebbende menschen
is erkend, dat onze beweging tengevolge heeft
gehad, dat de menschen in hun levensopvat-
tingen betpr zijn geworden.
Maar voor wij er waren, waren er toch
liberalen en antirevolutionairen!
En wat hebt gij voor de opvoeding der ar-
beidende klasse gedaan?
Wij hebben ze getrokken uit het slijk en
onzen invloed aangewend om ze van de drink-
gewoonte af te brengen, in welk opzicht toch
heel wat bereikt is, doch dat wij niet tneer
hebben kunnen werken vindt zijn oorzaak in
de omstandigheid, dat gij ons steeds tegen-
gewerkt hebt en hebt getracht ons zoo zwak
mogelijk te houden.
Door den heer Scheele is zijn verontwaardi-
ging uitgesproken, dat verschillende men
schen zich tijdens de drukke weken aan
drankmisbruik schuldig maakten, dat wordt
door onze tegenstanders zoo lichtvaardig
aangehaald, want er is toch eigenlijk nog
niet vastgesteld, dat zij, die dat deden, be
hooren tot hen die op andere tijdstippen om
ondersteuning komen. En als het zou zijn,
dat er onder hen enkelen voorkomen, indien
enkelen hunner die fout begingen, dan mag
men dat toch aan alien niet voor de voeten
werpen.
Overigens is door de woorden van den heer
Scheele bevestigd hetgeen door mij naar
voren gebracht is, dat de werkloozenonder-
steuning, zooals hij die zich indertijd heeft
gedacht, bij het burgerlijk armbestuur niet
tot zijn recht komt.
Wij hebben wel het gevoel, dat de steun
verleening, zooals die vroeger was geregeld
nog het beste was, en de voorkeur verdient
boven die bij het burgerlijk armbestuur, welke
regeling feitelijk op hetzelfde neerkomt, als
alleen, dat het bij dit college geschiedt door
uitkeeringen goedgekeurd door den heer
Bedet, maar die nog niet voldoen aan de
eerste eischen van armenzorg, aangezien voor
den norm, vastgesteld voor twee menschen,
het allernoodigste nog niet kan worden be-
taald. Het gaat daarom niet op, om te zeg
gen, dat hetgeen wij hier zitten te vertellen,
niet door den beugel kan.
Mij is het niet "bekend, wat in een zeker
hoofdstuk in den bijbel staat, maar ik weet
wel een en ander dat er in staat, o.m. staat
er naar ik meen in: ,,laat uwen linkerhand
niet weten, wat uwe rechterhand doet". De
heer Bedet brengt dit allerminst van toepas-
sing, want, gaat hij er niet prat op, om voort
durend in het publiek te vertellen wat gij
voor de menschen doet? Indien gij echter de
menschen in hun binnenkamer bezocht en hen
daar eens wees op de minder goede gewoon-
ten en gebruiken, die hen naar beneden halen,
dan zou dat misschien ook wel gevolgen ten
goede hebben.
Ook moreel heeft het verkeerd gewerkt,
dat de steunregeling bij het armbestuur is
ondergebracht. Indien de menschen nu ver
keerd handelen, hoe wilt ge hen dan straffen
Helpen moet u ze toch. Vroeger, bij de steun
regeling, of indien er een instelling voor
Maatschappelijk Hulpbetoon zou zijn, had
men als een stok achter de deur, dat de
menschen bjj overtredingen konden verwezen
worden naar het armbestuur, hetgeen inder-
daad een straf voor hen beteekende. Dat
wapen mist men, nu ze toch reeds bij het
burgerlijk armbestuur ondergebracht zijn.
Het motief dat tegen Maatschappelijk
Hulbetoon wordt ingebracht, als zou dit een
instelling moeten worden met gesalarieerde
bestuurders, is onjuist. Het is zeer goed
mogelijk daarvoor krachten te vinden die dat
werk belangeloos zullen verrichten.
Ik herinner mij nog den tijd, dat ik deelnam
aan de uitkeeringen van de organisatie en ik
heb toen ook gestreden tegen verschillende
misbruiken, terwijl steeds getracht is een
scherpe controle uit te oefenen. Maar wan
neer u de normen z6o laag stelt, dat de men
schen er niet van kunnen rond komen, is het
zeer menschelijk, dat ze trachten iets meer
te bereiken. En is het onder zulke omstan
digheden z6o erg, dat ze eens iets achterwege
houden? De lage uitkeeringen zijn aanlei
ding tot ontduiking en als de menschen van
hun inkomsten iets meer mochten overhou-
den, zou dat een prikkel te meer zijn, om
werk te zoeken, al was het dan van korten
duur.
Ik wil ook den heer Bedet nog eens onder
het oog brengen wat er in ons land reeds in
het jaar 1908 plaats vond met betrekking tot
de overheidsbemoeiing.
„De armenzorg sinds 1800 weer van
,,plaatselijk karakter beleefde moeilijke
„tijden. In Haarlem werden omstreeks 1807
„vier op elke tien inwoners bedeeld, in Delft
,,4097 van de 137.37, d.i. een derde deel der
,,bevolking; in Leiden 7835 van de 30.955 in-
„woners, d.i. een vierde deel; in Hoorn even-
„eens een vierde deel. Noch de gemeenten,
„noch de kerken wisten hoe zich de middelen
„te verschaffen tot leniging der nooden van
„zulke massa's behoeftigen. Het voorloopig
„bewind werd overstroomd met verzoekschrif-
,,ten tot hulp. De Gereformeerde, Luthersche
„en Katholieke „armbesturen" adresseerden
,,het voorloopig bestuur van Amsterdam met
„een verzoek om hulp. Hen ontbraken de
middelen tot ondersteuning van 36.000 per
sonen. Van de 200.000 inwoners van Am
sterdam waren 108.324 armlastig, waaronder
,,60.000 valide personen. Het Aalmoezeniers-
,,huis verpleegde 2490 kinderen, terwijl er
plaats was voor 800.
,,Een privilegie van 11 September 1804
,,meldt, dat de gestichten gevuld waren met
,,landloopers, bedelaars en andere slechte lie-
„den, die, in plaats van te werken, waartoe
„zij meestal volkomen in staat waren, liever
„in schandelijke luiheid ledig gaan".
Een studie-commissie, Algemeene Ar-
mencommissie" genaamd, in 1804 van regee-
ringswege ingesteld, gaf in haar Handelingen
van 18041807 een treurig beeld van de alge
meene verwording, en schreef o.m.: „De ar-
,,moede en zedenverwildering der ouders gaat
,,over op de kinderen, en wel zoodanig, dat er
,,ondersteunden zijn die er zich op beroemen,
„dat hun ouders en voorouders ook reeds hulp
„van de Huiszitten genoten hebben; er wordt
,,een geslacht, een beroep van ondersteunden
„geboren, die zeker in deze tijden van werk
loosheid niet zonder bezorgdheid in de bur-
,,gerlijke maatschappij kan worden geduld".
Uit dit laatste blijkt, waartoe naar men
reeds meer dan een eeuw geleden armoede
leidt. En dat het niet alleen sociaal-demo-
craten zijn, welke meenen, dat de overheid
hier een taak heeft te vervullen om de men
schen voor ondergang te behoeden blijkt ook
wel uit de woorden van niemand minder dan
Dr. De Visser, een partijgenoot van den heer
Bedet, uitgesproken in zijn rede in de eerste
vergadering der Vereeniging voor Armenzorg
en Weldadigheid (16 November 1908) te
Amsterdam
,,De wet toont haar groote, misschien te
groote waardeering voor de kerkelijke en
„particuliere liefdadigheid. Wie breekt er
,,nog een lans voor de volstrekte onvermijde-
,,lijkheid? Wie wenscht overheidszorg nog
.langer te beperken tot politiezorg?Wie
,,moet niet toestemmen, dat de Kerkelijke
Armenzorg, en ik zeg dit vooral met smart,
Steeds minder beantwoordt aan haar
„ideaal"
Zie, dat zijn woorden van Dr. De Visser,
een voorman der christelijk-historische partij,
alzoo dus, naar ik vermoed, die van den heer
Bedet, al wil hij dit niet ruiterlijk erkennen...
De heer BEDET: Houdt het er dan maar
voor!
De heer HAMELINK: Ik zou meer be-
schouwingen kunnen citeeren, over de gevol
gen van armoede, welke leidt tot verwilde-
ring. En wanneer men altijd en altijd in ar
moede zit, dan kan spreker het zich wel in-
denken, dat men eens uit den band springt,
als men over iets ruimer middelen beschikt.
Maar voor die toestanden moogt u de
sociaal-democraten, niet verantwoordelijk
stellen, omdat gij door uwe maatschappelijke
positie onzen groei steeds hebt tegen gehou-
den, waardoor het geruimen tijd duurde. eer
wij onze kracht ten voile konden ontplooien.
Gij hebt u nooit iets van de opvoeding der
arbeiders aangetrokken en moogt ons dus
hunne geringe ontwikkeling niet in de schoe-
nen schuiven.
De VOORZITTER verklaart met belang-
stelling de rede van den heer Hamelink te
hebben aangehoord. Deze zal deze echter
niet kunnen handhaven, waar hij beweert, dat
burgemeester en wethouders de begrooting
van het burgerlijk armbestuur zouden hebben
aangetast. Burgemeester en wethouders
hebben alleen beschikt over een deel van den
op de gemeentebegrooting uitgetrokken post.
De heer HAMELINK: Is dat dan niet het
zelfde
De VOORZITTER betoogt, dat dit niet
hetzelfde is; de begrooting van het burgerlijk
armbestuur is daarbrj ongerept gebleven. Hij
verklaart voorts, dat burgemeester en wet
houders zich door hun antwoord en beroep
op hetgeen het vorig jaar geschreven was,
niet van het voorstel van den heer Hamelink
hebben willen afmaken. Het was ook niet
om hem onaangenaam te zijn, dat ze zich
aan hun meening van het vorig jaar vast-
klampten of uit onbeleefdheid. Spreker had
er dan ook geen bezwaar in om de verschil
lende punten welke het hier betreft afzon-
derlijk te laten behandelen, n.l. die der uit-
keering aan werkloozen en de salarieering
van den secretaris, om straks de stemming
zuiver te houden. Die salarieering is ook een
ander geval, aangezien dit een post is, waar
op de raad invloed kan uitoefenen. Wan
neer de raad daarmede niet accoord zou
gaan, moet de begrooting met de daaromtrent
gemaakte opmerking worden teruggezonden.
De andere posten ontgaan echter aan de con
trole van den gemeenteraad.
Burgemeester en wethouders meenen in
hun antwoord te hebben duideltjk gemaakt,
dat de toestand in deze gemeente nog niet is
wat deze wezen moet.
Spreker stemt toe, dat er verandering van
denkbeeld zou kunnen zijn. Dat komt in het
leven meer voor. Spreker kan het zich in-
denken, dat de heer Hamelink heeft over-
wogen, dat de beslissing over zijn voorstel
het vorig jaar meer stond in het teeken der
politiek. De houding kan nu zuiverder zjjn.
Het verwondert spreker dus niet, dat de heer
Hamelink er mede teruggekomen is, maar hij
had het anders moeten aanleggen dan tot
nu toe.
Hij meent, dat de heeren het in hun alge
meene opvatting vrijwel eens kunnen zjjn
over den te verleenen steun. Deze crjfers
wijken niet zooveel af van die der steunrege
ling, ze zijn slechts eenigszins gewijzigd, iets
teruggegaan.
De heer HAMELINK: Ja, van f 10 tot /7,
dat is een teruggang van bijna 50 van het
bedrag.
De VOORZITTER betoogt, dat men in de
tweede plaats de zaak van een ander stand
punt kan bezien, doch dat ook de heer Hame
link de zaak te veel is blijven bezien uit het
oogpunt van steunverleening en hij meent,
dat deze niet kan zijn een onderdeel van het
burgerlijk armbestuur. In het jaar 1925
waren daaromtrent nog geen blijken van ver
andering, doch in het jaar 1926 heeft de raad
gemeend de steunverleening bij het burgerlijk
armbestuur te moeten overbrengen. Het be-
ginsel waarop die steun moest gebaseerd zijn
was echter vastgelegd en door het bedrag, dat
voor de uitkeering werd toegestaan, kon op
denzelfden weg worden voortgegaan. Dat
gaat dus ten slotte over de bedragen die
worden toegekend.
Maar er is ook een derde gezichtspunt, en
wel dat men de steunuitkeering moet be-
schouwen uit een oogpunt van gemeente-
belang, in verband met de welvaarts-
politiek
De heer HAMELINK: Maar da&rover hebt
u niet gesproken.
De VOORZITTER achtte dat ook niet noo
dig, omdat dit niet aan de orde kwam doch
is van meening dat in dat licht bezien het
beter geweest was die steunuitkeering eens
te behandelen los van de begrooting. Alleen
in het laatste oogenblik, toen de heer Hame
link de vraag stelde hoe burgemeester en
wethouders dachten over het standpunt
„crisis-werkloosheid" kwam hij er eenigszins
tegen aan.
Burgemeester en wethouders hebben zich
op het standpunt gesteld, dat de thans ge-
volgde regeling nog bestendigd behoort te
blijven, er is in hun gedragslijn geen ver
andering gekomen, er is voor hen geen reden
daarvan af te wijken, en daarom konden ze
schrijven zooals ze gedaan hebben.
Wat de welvaartspolitiek betreft, welke nu
even in het geding is gebracht, die hangt
voor deze gemeente geheel af van de speciale
spoorwegtarieven. Zoolang we die niet heb
ben, komt er nog niets van terecht. We wil
len nu helpen met hetgeen er is. En u kunt
nu wel een betoog houden, maar dat brengt
toch ook geen brood in den mond.
Spreker geeft te kennen, met betrekking
tot de begrooting van het burgerlijk arm
bestuur 3 stemmingen te zullen laten houden.
Het voorstel betreffende de f 13.000 er af
te nemen acht hij thans voldoende besproken.
De heer HAMELINK wil thans bespreken
de gratificatie die het burgerlijk armbestuur
toekent aan zijn voorzitter. Aangezien dit
een telken jare terugkeerende post is, meent
hij, dat daarbij niet meer van een gratificatie
kan worden gesproken, doch die betaling als
een jaarwedde moet worden beschouwd. Een
gratificatie wordt verleend wegens buitenge
wone diensten. Op een reeds door spreker
gestelde vraag, waarin die buitengewone dien
sten van den voorzitter bestaan, is van wege
burgemeester en wethouders niet geantwoord.
Men zal zeggen: door de steunuitkeering aan
werkloozen, dat is althans het motief ge
weest, waarop die gratificatie indertijd is in
gevoerd. Maar wat heeft die voorzitter daar
per slot van rekening aan te doen? De con
trole over de loonen en de werkloozen wordt
gehouden door de gemeentelrjke arbeidsbeurs.
Het eenige wat de voorzitter te doen heeft is,
dat hij bij de uitbetaling op Woensdag tegen-
woordig is en daarvoor krijgt hij een vergoe-
ding die maar f 2 lager is dan de norm die
voor man en vrouw wordt uitgekeerd. Spre
ker noemt die f 5 per week daarvoor een ab-
normaal hooge betaling, te meer waar men
dan nog wel een week of 10 per jaar moet
aftrekken, waarin geen steun behoeft te wor
den uitgekeerd. Hij komt daar dan ook sterk
tegen op.
In de tweede plaats heeft hij bezwaar tegen
de periodieke verhooging voor den secretaris-
penningmeester. Dit is een betrekking die
niet den vollen mensch eischt en hij acht die
verhooging niet noodig. Burgemeester en
wethouders zeggen, dat het burgerlijk arm
bestuur dit zelf beter kan beoordeelen, en
leggen zich bij het advies van dat college
neer. Maar, vraagt spreker, hebben ze wel
een onderzoek ingesteld of het werk van dien
secretaris werkelijk van zoo'n omvang is, dat
het een verhooging van salaris noodig
maakt
Indien dat gebaseerd is op het meerdere
werk van dien titularis door de steunuitkee
ring aan werkloozen, kan die periodieke ver
hooging wel vervallen. Periodieke verhoogin-
gen worden toch niet verleend voor werk dat
van tijdelijken aard beschouwd wordt. Men
moet ook niet beginnen te vertellen, dat het
werk van den secretaris daardoor, in verge-
lijking met vroeger, zooveel is toegenomen.
Het aantal posten is gelijk aan vroeger.
Spreker heeft het voorrecht gehad, ook wel
eens een en ander van dat werk te kunnen
zien en dan moet hij als zijn indruk verkla-
ren: dat dit nog al losloopt.
Toen de tegenwoordige secretaris naar de
betrekking solliciteerde, deed hij het graag
voor het gestelde salaris en spreker heeft
ook de overtuiging, dat het goed betaald is.
Hij heeft toch voor de uitkeering aan werk
loozen niets bijzonders te doen. De lijst die