Plaiai7ee-rubriek, TABU oplossing zal afstuiten op de kosten. De heer BEDET kan niet zeggen dat hij zich vereenigen kan met de redeneering van de vele sprekers. Terecht is door den heer Scheele gezegd, dat we reeds hebben school- voeding, schoolkleeding en wat al niet meer. De circulaire gaat rond het kind, dat door de overheid beschermd wordt, daarloopt het met deze zaak ook op uit. De regeling van „Het Groene Kruis" staat hem heelemaal niet aan, maar aan den anderen kant ziet hij ook niet in, dat de gemeente er toe zou moeten over gaan dit voor hare rekening te nemen. De kosten zouden z.i. niet veel verschillen. Hij ziet er echter in, dat er weer een stuk van de ouderlijke macht wordt afgenomen. Daar gaat het al meer en meer naar toe, en dat vindt hij een bezwaar; de ouders hebben ten slotte niets meer over hun kinders te vertel- len. Indien het op de school zoo gevaarlijk was, wat had ei dan vraagt spreker van ons terecht moeten komen? Als we zoo rondom ons zien zijn we er alien redelijk wel doorgekomen, en brillendie zagen we toen weinig, nu loopen er drommen kinderen en jonge menschen met brillen. De heer VERLINDE: Zeker, het verschil is er alleen, dat vroeger de zwakken niet ge- holpen konden worden en ten onder gingen! De heer BEDET verklaart voor het invoe- ren van schoolartsen niets te gevoelen. De VOORZITTER meent, dat men nu staat voor drie dingen. Men kan de invoering van schoolartsen verwerpen, men kan het voorstel van burge- meester en wethouders aannemen en aan burgemeester en wethouders een opdracht geven om na te gaan hoe het wel zou kunnen. De heer HAMELINK zou aan het voorstel van burgemeester en wethouders willen toe- voegenaan gedeputeerde staten te berich- ten, dat de raad in principe bereid is mede te werken tot het aanstellen van school artsen; dat de raad echter van meening is, dat deze instelling niet in handen mag zijn van een particuliere vereeniging, maar, wil het instituut schoolartsen tot zijn recht komen, dit districtsgewijze zal moeten plaats heb ben door samenvoeging van gemeenten, welke zich daarvoor bereid verklaren; en de provincie dus regelend zal moeten optreden en zoo noodig een deel der kosten voor haar rekening zal moeten nemen. De VOORZITTER is van gevoelen, dat het met andere gemeenten niet meer zal kunnen, doch dat we het wel zelf kunnen doen. De heer HAMELINK is het daarover niet eens. De VOORZITTER baseert zich op de er- varing. Gezondheidscommissie en Keurings- dienst berust op een wet, doch op het vrrje terrein blijkt samenwerking van gemeenten vrjjwel onmogeljjk, hetgeen hij wel jammer vindt. Maar men moet dat feit aanvaarden; er heerscht bij de kleinere gemeenten steeds wantrouwen, dat de grootere zullen over- heerschen. De heer HAMELINK meent, dat men het toch zou moeten probeeren. De VOORZITTER heeft er geen principieel bezwaar tegen, indien de heer Hamelink in zijn voorstel de subsidie van de provincie laat ver- valien; er is ten slotte niets mee verbeurd. De heer GEELHOEDT vraagt, of het dan de bedoeling is zich te beperken tot een plaatse- lijke regeling. Daar stemt hij tegen, want Dr. Smit uit Vlissingen heeft, toen hij hier met burgemeester en wethouders gesproken heeft, gezegd, dat het voor de gemeente alleen niet kan. De heer COLSEN vraagt, of het, alle voor stellen daargelaten, niet beter was, dat de raad zich eerst eens uitsprak over het be- ginsel. De VOORZITTER meent, dat, als hij de besprekingen in aanmerking neemt, over het beginsel vrijwel geen uitspraak meer noodig is, aangezien slechts alleen de heer Bedet als principieel tegenstander heeft doen ken- nen. De heer VAN CADSAND maakt ook een voorbehoud met het oog op de opmerking van den voorzitter. De VOORZITTER meent, dat het 't beste was eerst aan te nemen het voorstel van burgemeester en wethouders. Dat wordt dan aan gedeputeerde staten gezonden en dan kan men afwachten, wat deze nader zullen voor- stellen. De heer SCHEELE is van oordeel, dat men niets anders heeft te doen dan het ant- woord aannemen, dat burgemeester en wet houders voorstellen aan gedeputeerde staten te zenden. Verder zou hij niet willen gaan. Hij zou dan willen afwachten wat het verder worden zal. De heer HAMELINK zou na deze wending der besprekingen gaarne ook nog eenige op- merkingen maken en de aandacht vestigen op de werking van het instituut schoolartsen. Hg stelt in het licht, dat men hierbrj niet al leen moet letten op de behandeling van het kind, doch vooral ook op het belang van het onderwijs. Dit brengt toch mee, dat alle leerlingen ongeveer gelijk op kunnen gaan. Indien dit echter niet het geval is, en er leer lingen zijn die door een minder goede lichaamsconstitutie niet mee kunnen, dan zijn ze een rem voor de anderen, hetgeen een nadeel is voor het onderwijs. Indien een kind eenig gebrelc heeft, kan het onderwijs niet den noodigen voortgang hebben. Gewenscht is het, dat de gebreken bij die kinderen ver- holpen worden. Hoe vele kinderen worden in hun leeren niet belemmerd, omdat ze aan adenoide vegetaties (polypen) lijdende zijn. Wordt spoedig ingegrepen, dan worden de gevolgen ook beperkt. Dit komt ten goede aan het kind, maar ook zeker aan den gang van het onderwijs in het algemeen. Dit is, naar het hem voorkomt, nog te weinig naar voren gebracht. Onjuist is het, dat door het aanstellen van een schoolarts, de ouderlijke macht zou wor den aangetast. Bovendien als een kind moet worden onderzocht wordt den ouders daarvan eerst kennis gegeven en zij kunnen er bij te- genwoordig zijn. Het principieel bezwaar dat de heer Bedet zegt te hebben, is als zoo- danig niet te aanvaarden, want wordt niet door zijn partij gedeeld. Althans niet door alle partijgenooten. In het jaar 1926 heeft de Minister Slotemaker de Bruine, in antwoord op de vraag van gedeputeerde staten van Groningen, wat er in zake schoolartsen van regeeringswege te wachten was, te kennen gegeven, dat er bij hem tegen de instelling van schoolartsen principieel geen bezwaar bestond, dat hij ook van het nut en de nood- zakelijkheid daarvan overtuigd was, doch dat daarvoor met het oog op de financieele be- zwaren voor dat oogepblik van rijkswege geen regeling te wachten was. De Minister Slotemaker de Bruine behoort tot de partij van den heer Bedet, nl. tot de christelijk- historische. Voorts meent spreker, dat er toch van wege de christelijk-historische partrj ook wel leden zullen zitten in de Provinciale Staten van Groningen. En gedeputeerde staten dier pro vincie hadden blijkens het afdeelingsverslag met vreugde geconstateerd, dat er tegen de aanstelling van schoolartsen geen bezwaren waren ingebracht. Wat de stelling betreft, dat de ouders zelf moeten voorzien in een regelmatig onderzoek hunner kinderen, betoogt spreker, dat deze daartoe, zelfs al zijn ze van zeer goeden wil, die controle op hun kinderen niet regelmatig kunnen voeren. Hij haalt daar voor een spre- kend staaltje aan, dat Dr. Moquette vertelt. Deze moest een kind onderzoeken, hetwelk gezichtsafwijkingen bleek te hebben. De zus- ter, die den dokter assisteerde moest daarom lachen. Op zijn informatie, wat haar aan- leiding tot die vroolijkheid gaf, kreeg dokter Moquette ten antwoord: dat de beide ouders van dat kind geneeskundige waren. Als zelfs kinderen van zulke ouders afwijkingen kun- nen hebben, zonder dat zij het bemerken, hoe I moet dit dan bij anderen zijn? Een massa ouders zijn er niet van op de hoogte, dat hun kinders de een of andere afwijking hebben. Spreker weet dit ook bij ondervinding. Hij had nimmer iets aan zijn oudsten zoon be- merkt en vernam pas dat er iets aan diens gezicht haperde, doordat hij bij de keuring voor de militie werd afgekeurd. Blijkens een rapport omtrent de te Am sterdam aangestelde schoolartsen kon daar gezegd worden, dat het onderzoek der kin deren door schoolartsen door minstens 85 der ouders op hoogen prijs wordt gesteld. In 1925 hadden volgens de statistiek aldaar j 47,52 der kinderen afwijkingen en het zal hier wel niet anders wezen. i Er is ook door enkele sprekers gezegd: laat de gemeente het zelf doen. Dat zou mogelijk zijn, indien de gemeente van vol- doende omvang was, doch bij het aantal kin deren dat thans onze scholen bezoekt heeft de schoolarts geen dagtaak en hij zou dus, zich bepalende tot onze gemeente alleen, die taak als nevenbetrekking moeten vervullen. Het is niet gewenscht, dat de schoolarts ook de gewone praktijk uitoefent, want dan krijgt men de gevallen, zooals we dat in zake het ziekenhuis hebben ondervonden, dat er ge- wikt en gewogen wordt of een advies in be- paalde richting geen aanleiding kan zijn tot het verlies van een patient, dan zou de schoolarts niet alleen de kinderen onderzoe ken, maar dan zou hij ze ook trachten in be handeling te krijgen. Het instituut school- arts zou dan minder tot zijn recht komen. De regeling behoort aldus te zijn: dat de schoolarts geen gewone praktijk mag doen. Er wordt, op grond van de ervaring elders, steeds tegen gewaarschuwd, den schoolarts gewone praktijk te laten verrichten en slechts in uiterste gevallen kan het toelaatbaar zijn, dat deze een kind ook behandelt. Dat geen samenwerking zou te krijgen zijn tusschen gemeenten, zooals burgemeester en wethouders in hun advies te kennen geven, is naar sprekers meening minder juist. Dat zou eerst behooren te worden onderzocht. Het denkbeeld om het plaatselijk te regelen moge aanlokkelijk schijnen, omdat men meent, dat het dan goedkooper uitkomt, maar spreker voorziet dat er dan veel min der van terecht zal komen, terwijl het ten slotte ook nog de vraag zal zijn, of we wel goedkooper zouden uit zijn, het zou ook nog wel eens duurder kunnen worden. Zelfs indien men niemand zou kunnen krij gen die hart heeft voor deze instelling, doch die, omdat het hem geen voldoend bestaan heeft er de particuliere praktijk bij moet uitoefenen, zal het, als hij het met zijn par ticuliere praktijk druk krijgt, al gauw aan den noodigen tijd ontbreken, terwrjl zich ook gevallen kunnen voordoen, dat met het oog op de particuliere praktijk de ouders der kin deren maar liever niet worden gewaar schuwd. Met iemand die particuliere prak tijk uitoefent, kan het niet goed gaan en in dien de gemeente er toe zou overgaan om het in die richting te sturen, kan spreker niet zeggen, dat hij ddArvan zoo'n voorstander zou zijn. Hij zou aan gedeputeerde staten willen te kennen geven, dat we bereid zijn mede te werken aan het aanstellen van schoolartsen in samenwerking met andere gemeenten. Als men er zich op gaat beroepen, dat de gemeenten niet tot samenwerking bereid zijn, spitst men de bezwaren door motie- ven die buiten de zaak staan toe. Spreker wijst op Vlissingen, waar de schoolarts met 4000 nog geen dagtaak heeft. Deze mag zonder vergunning geen ander werk doen, maar die heeft nu gelegenheid gekregen om ook nog een ambt te bekleeden aan de maatschappij ,,De Schelde". Misschien zou toch samenwerking met Vlissingen zeer goed mogelijk zijn? Misschien ook nog met Goes? Op die wijze zou men er er toch kun nen komen? Dan zal men voor het belang der zaak waar het om gaat veel meer be- reiken. Hij wil met zijn betoog niets zeggen ten nadeele der kundigheden van de hier practiseerende geneesheeren, doch hij acht het een onjuiste verhouding, dat de school- arts tevens gewone practijk uitoefent. De heer SCHEELE maakt bezwaar tegen het voorstel van den heer Hamelink, omdat deze zich reeds begint te binden voor den te kiezen weg. Spreker zou wenschen, dat de raad zich thans alleen uitspreekt, dat hij met de door gedeputeerde staten voorge3telde regeling niet kan meegaan. Later kan dan gezien worden hoe deze raad het wel voor elkaar wil zettgn. De heer COLSEN kan niet inzien, dat de heer Hamelink te ver gaat. In Sas van Gent en Westdorpe heeft de gemeenteraad zich ook al uitgesproken ten voordeele van de aanstelling van een schoolarts, al hebben ze daar ook bezwaar tegen de voorgestelde regeling. Indien we nu te kennen geven met anderen te willen samenwerken zijn we toch nog niet gebonden, als ze te veel van ons vragen zijn we nog niet verplicht het aan te nemen. We hebben dan echter een uitspraak hoe de raad er over denkt. Als spreker mee- gaat, zal de overeenkomst goed moeten zijn. i De VOORZITTER meent, dat, als het voor- stel-Hamelink zou worden aangenomen, de raad dan antwoord van gedeputeerde staten kan afwachten. De heer HAMELINK bevestigt dit. De heer DE JAGER vraagt, of dan het on derzoek naar een plaatselijke regeling ver- valt. Ook krijgt men dan een andere com- binatie dan gedeputeerde staten voorstellen, die n.l. een samenwerking voor Oostelijk en Westelijk Zeeuwsch-Vlaanderen aangeven. Hij meent, dat het met de plaatsen aan de andere zijde der Schelde wel eens schadelij- ker zou kunnen zijn. De heer HAMELINK wijst er op, Vlissin- gen en Goes slechts als voorbeelden te heb ben genoemd, maar niet met de bedoeling f aan te geven, dat men juist met die gemeen- I ten zou moeten samenwerken, Indien het zou kunnen geschieden met b.v. Axel en Hulst, is hem dat ook goed. Hij heeft alleen naar voren willen brengen, dat de gemeente alleen ten slotte niet in staat zal zijn dit instituut goed tot uitvoering te brengen. Schoolarts als neven-betrekking, daar is spreker tegen. De schoolarts behoort de kinderen alleen te keuren en is er dan van af. Het voorstel van den heer Hamelink, de toevoeging aan het voorstel van burgemees- ter en wethouders, wordt verworpen met 8 tegen 4 stemmen. Voor stemmen de heeren Colsen, Hame link, Van den Bulck en Geelhoedt; tegen stemmen de heeren Scheele, Van Cadsand, Verlinde, De Bruijne, De Bakker, Van Aken, Bedet en De Jager. De heer COLSEN: Maar kan er nu geen uitspraak gedaan worden over het principe. De VOORZITTER acht nu, door het af- stemmen van het voorstel van den heer Ha melink de zaak beslist en het voorstel van burgemeester en wethouders aangenomen. De heer DE BAKKER meent, dat nu toch nog over het principe kan gestemd worden. De heer HAMELINK: Als u daarvoor geweest waart, had u zooeven anders moe ten stemmen. De VOORZITTER vraagt, wat bezwaar er tegen kan zijn, dat burgemeester en wethou ders thans eerst eens nagaan hoe een rege ling kan gemaakt worden, Want, wat is men er mede vooruit, als men thans in prin cipe besluit tot de aanstelling over te gaan en nader zou blijken, dat het niet kan? De heer HAMELINK meent, dat burge meester en wethouders een onderzoek kun nen instellen. De heer SCHEELE zou thans niets meer willen doen. Er is nu besloten welk ant- voord aan burgemeester en wethouders zal worden gegeven, en verder zou hij niet wil len gaan. Indien burgemeester en wethou ders of de raad in dezen nader iets willen doen of voorstellen, zijn ze daartoe ten alien tijde bevoegd. Hij zou daarom willen af wachten wat er gebeuren zal. Ook gedepu teerde staten kunnen nog met andere voor stellen komen. De VOORZITTER: Dus: dan ge6n onder zoek. De heer COLSEN: Ik doe dan het voorstel tot het instellen van een onderzoek. De VOORZITTER acht dat niet noodig; zij die daar bezwaar tegen hebben, moeten dan stemmen tegen het laatste deel van het voorstel van burgemeester en wethouders. De heer GEELHOEDT ziet niet in, dat over het principe moet gestemd worden. Be- halve de heer Bedet, heeft niemand princi- pieele bezwaren te berde gebracht. Hij zou den heer Colsen in overweging willen geven het verloop maar eens af te wachten. We kunnen ook eens zien wat gedeputeerde sta ten zullen doen. Tot hiertoe staat weinig anders vast, dan dat het Groene Kruis als organiseerend bestuur wel zal moeten wor- uitgeschakeld. De heer COLSEN zal er zich dan bij neer- leggen en afwachten. 8. Verleenen eervol ontslag aan hoofd der U. L. O. school. Door A. F. Mets, hoofd der openbare U.L. O. school is d.d. 17 Augustus 1.1. eervol ont slag uit zijn betrekking verzocht wegens zijn benoeming tot onderwijzer aan een school voor U.L.O. te Rotterdam; hij zag zijn ont slag gaarne ingaan drie maanden na dato. Burgemeester en wethouders stellen voor aan adressant het gevraagde ontslag eervol te verleenen met ingang van 17 November a.s. Met algemeene stemmen wordt aldus be sloten. 9. Ontheffing rioolbelasting. Burgemeester en wethouders stellen in verband met ingekomen verzoeken en na on derzoek der omstandigheden voor, ontheffing te verleenen wegens rioolbelasting aan: J. J. de Jager voor het perceel C no. 4704, A. de Fouw voor het perceel L no. 2143, erven wed. A. Jurrij voor het perceel L no. 1865 en J. J. Michielsen voor het perceel L no. 1594. Met algemeene stemmen wordt aldus be sloten. 10. Suppletoir kohier rioolbelasting. Burgemeester en wethouders stellen voor het suppletoir kohier der rioolbelasting voor den dienst 1928 vast te stellen op 3. Met algemeene stemmen wordt aldus be sloten. 11. Tegemoetkoming bedoeld in art. 13 der L. O. wet 1920. Naar aanleiding van het ter zake ingeko men verzoek van G. de Vrieze, wonende te Ter Neuzen, wijk O no. 184, om steun uit de gemeentekas ter tegemoetkoming in de kos ten verbonden aan het bezoeken van de R. K. lagere school te Sluiskil, door zijn twee leer- plichtige kinderen, stellen burgemeester en wethouderse voor voor het tijdvak 1 April31 December 1928 een tegemoetkoming te ver leenen van 30. Dit voorstel berust op de volgende over- wegingen dat adressant 2 leerplichtige kinderen heeft, die sinds 1 April 1928 de R. K. lagere school te Sluiskil bezoeken; dat v66r dezen datum bedoelde kinderen school gingen op de bijzondere lagere school te Spui, gemeente Axel; dat het perceel wijk O no. 184 meer dan 4 K.M. verwijderd is van de R. K. school te Sluiskil dat op grond van bovenstaande ingevolge art. 13 der Lager Onderwijswet 1920 de ge vraagde tegemoetkoming moet worden toe- gekend; dat gevraagd wordt voor schoeisel een bedrag van 20 per kind en per jaar; dat dit bedrag billijk is te noemen. Met algemeene stemmen wordt aldus be sloten. 12. Wyziging der begrooting voor 1928. Burgemeester en wethouders stellen voor de begrooting der inkomsten en uitgaven van de gemeente voor het dienstjaar 1928 te wijzigen als volgt: GEWONE DIENST. onder de inkomsten te vermeerderen de volgende posten: gedeelte van het (vermoedelijk) batig slot van den gewonen dienst 1927 22.000. De rekening over 1927 levert, voor zooveel de gewone dienst betreft, een buitengewoon groot batig saldo op 69.360,25). Dit vindt zijn oorzaak in het feit, dat de factor der I. B. voor het belastingjaar 1926/27 iets te hoog door den raad werd vastgesteld. Ver- rooed werd n.l., dat het totale belastbaar in- komen der belastingbetalers in 1925 zou teruggeloopen zijn, in verband waarmee de belastingopbrengst 1926/27 bij eenzelfden factor ook minder zou bedragen dan over het belastingjaar 1925/26. Tot ons genoegen konden wij echter constateeren, dat het tota le belastbaar inkomen dezer gemeente nage- noeg stabiel bleef. Gevolg hiervan was, dat de belastingopbrengst 1926/27 bedroeg 221.507,55, terwrjl die opbrengst bij de vast- stelling van den factor geraamd werd op 195.000. Wij wenschen nu een gedeelte van deze meerdere opbrengst aan te wenden tot dekking van kosten der verbetering van enkele straten, omdat die hoogere opbrengst voor de gemeente als een buitengewone ont- vangst kan worden beschouwd. (Zie ook de posten volgns. 126a263 en 265c); achterstallige inkomsten van vorige dienst- jaren 3340. In verband met het arrest van den H. R. van 1 Juni 1928 betreffende uitkeering ex. art. 104 der L. O. Wet 1920 is door verschil- lende gemeenten over de jaren 1922 tot en met 1926 nevenstaand bedrag verschuldigd onder de uitgaven te verminderen de vol gende posten: belooning en premien aan brandmeesters en brandspuitlieden 75; kosten ter zake van verzekering en pensioneering enz. van amb- tenaren en beambten 67,31; bijdrage aan hoofdstuk VI van den kapitaaldienst 22.000; vergoeding van de kosten van instandhou- ding van bijzondere scholen bedoeld in art. 101 der L. O .Wet 192 3821,47; uitkeering aan andere gemeenten in de aan schoolbe- sturen te betalen vergoeding, bedoeld in art. 205 der L. O. Wet 1920 /15; uitgaven voor volksfeesten f 270; kosten van emigratie 60; totale vermeerdering der uitgaven 26.308,78. KAPITAALDIENST onder de inkomsten te vermeerderen de volgende posten: geldleening overgebracht van hoofdstuk XVI 1265; bijdrage van hoofdstuk VI van den gewonen dienst 22.000; geldleening overgebracht van hoofdstuk XVI /400; geld leening overgebracht van hoofdstuk XVI 775; waarborgsommen gestort door bestu- ren van bijzondere lagere scholen 77,74; totale vermeerdering der inkomsten 24.517,74; onder de uitgaven te verminderen de vol- ge posten: plaatsen van een hek op- en een trap tegen den betonmuur aan de Scheldekade 1265; vernieuwen bestrating in de K. Kerkstraat en Nieuwstraat en het leggen van trottoirs aan de Grenulaan en in de Nieuwstraat f 22.000; aankoop nieuwe banken voor de openbare lagere school D /400; kosten van stichting uitbreiding, verbouw of verande- ring van inrichting van gebouwen en van van aankoop en inrichting van terreinen voor het onderwijs in lichamelijlte oefening 775; belegging van waarborgsommen, gestort door besturen van bijzondere lagere scholen 77,74; totale vermindering der uitgaven f 24.517,74. De heer HAMELINK vraagt inlichtingen leggen en afwachten. omtrent den post ad 270 wegens uitgaven voor volksfeesten. Uit de toelichting op dezen post blijkt, dat 250 wordt gevraagd voor het uitreiken van een plaat met levens- beschrijving van H.M. de Koningin-Moeder, ter gelgenheid van Haar 70sten jaardag. Toen dit besluit genomen is, was spreker niet ter vergadering. Hij heeft echter in de notulen gelezen, dat de kosten werden ge raamd op 20Van waar nu dit groote verschil. De VOORZITTER moet mededeelen, dat er toen een vergissing heeft plaats gehad. Bij het lezen der aanbieding is door ieder die er mede te maken had over het hoofd gezien, dat de prijsaanbieding voor groote getallen gold per 100 exemplaren en dat is, in ver band met het aantal dat hier noodig was, aangezien voor den totaalprrjs. Dat Is een vergissing, die nu eenmaal gemaakt is. De heer VAN AKEN verklaart, dat zijn aandacht er ook op gevallen was. De wijziging der begrooting wordt met algemeene stemmen goedgekeurd. 13. Aanbiediiig gemeentebegrooting en -woningbedrijfdienst 1928. Door burgemeester en wethouders wordt aangeboden a. De gemeentebegrooting voor den dienst 1929, voor den gewonen dienst op een eind cijfer van f 412.187 en voor den kapitaal dienst op een eindcijfer van f 21.389,72. b. Woningbedrijf. Voor het complex van 22 woningen be- draagt het eindcijfer 7848,38. Onder de inkomsten wordt geraamd voor huur /2591.68 (in het loopende jaar stonden gemiddeld 8 woningen leeg)uitkeering van de gemeente wegens verlies f 4992,70. Voor het complex van 8 woningen wordt her eindcijfer geraamd op f 1723,08. Onder de inkomsten wordt geraamd voor huuropbrengst f 1354,08 (geregeld stond 1 woninw leeg), uitkeering van de gemeente wegens verlies f 273. Overgegaan wordt tot het trekken der af- deelingen, voor eommissoriale bespreking der begrootingen. Tot de eerste afdeeling zullen behooren de heeren Scheele, De Bruijne, Colsen, Hame link, Van den Bulck en Bedet; tot de tweede afdeeling de heeren Van Cadsand, Verlinde, De Bakker, Van Driel en Van Aken. De VOORZITTER deelt mede, dat het de bedoeling is de afdeelingen bijeen te roepen op de volgende week Woensdag en Donder- dag. De heer VAN CADSAND maakt bezwaar tegen avond-vergadering. Gaarne zag hij de afdeelingsvergadering des namiddags be- legd. Voor iemand die buiten woont is het bezwarend in den nacht huiswaarts te gaan. Hij zal eventueel moeten overwegen dan weg te blijven. De heeren DE BRUIJNE en COLSEN, ook buiten-bewoners geven de voorkeur aan een avondvergadering, in verband met hun werk- zaamheden over dag. De heer HAMELINK zou gaarne de ver gadering minstens een week later belegd zien; acht dagen is tekort voor bestudeering van de begrooting; zijn fractie is bovendien gewoon die samen te bespreken en is daartoe niet iederen avond in de gelegenheid. De VOORZITTER deelt mede, dat het de bedoeling is de begrooting in openbare ver gadering te behandelen 25 October, omdat de daarop volgende Donderdag, 1 November, een R. K. hoogdag is. De heer HAMELINK herhaalt, dat <§6n week tekort is; burgemeester en wethouders, die anders niet te doen hebben, wenschen voor zich toch ook weer 14 dagen voor een eventueele beantwoording van aanmerkingen in de afdeelingen. Aangezien zij dan ver moedelijk niet voldoende zullen voorbereid zrjn, zal zijn fractie dan moeten overwegen niet in de afdeelingsvergadering te komen. De VOORZITTER zal dan overwegen, of het mogelijk is de behandeling in openbare zitting te verschuiven tot 8 November, om aan het bezwaar van den heer Hamelink tegemoet te komen. De heer SCHEELE maakt daartegen be zwaar, en verzoekt de hand te houden aan het eerste voornemen. Er is toch ook nog een andere kwestie aanhangig, waarvoor het een bezwaar is, dat de beslissing 14 dagen later zou vallen. Op 8 dagen kan men z.i. zich toch best voor de behandeling onzer begrooting voorbereiden. De VOORZITTER zal dan de vergadering uitschrijven, zooals door hem oorspronkelijk is meegedeeld. Hij hoopt, dat de leden zich daarnaar zullen kunnen schikken en moet het dan maar afwachten. 14. Omvraag. De heer COLSEN, die in den aanvang der zitting niet tegenwoordig was, vraagt of hij nog mag terugkomen op het antwoord van het Burgerlijk Armbestuur, meegedeeld on der de ingekomen stukken. De VOORZITTER kan dit niet toestaan, dat stuk is afgehandeld. In de notulen zal de heer Colsen kunnen lezen wat daarom- trent gezegd is. Hij schorst de openbare vergadering, die overgaat in eene zitting met gesloten deuren. Na het weder openbaar worden der ver gadering wordt deze, niets meer aan de orde zijnde, door den VOORZITTER gesloten. Vragen, deze rubriek betreffende, kunnen door de abonnfi's worden ge zonden aan Dr. Te Hennepe, Diergaar- desingel 96c te Rotterdam. Postzegel van 7% cent voor antwoord insluiten en uitdrukkelrjk blad vermelden. VOORTZETTING VAN EEN EN ANDER OVER EIEREN. Wat er bij doorliehting der eieren te zien m. Bij het doorlichten der eieren krijgt men, vooral bij witschalige eieren een duidel^k* indruk hoe het met de luchtkamer, het eiwit en den dooier gesteld is. Een pas gelegd et heeft een zeer kleine luchtkamer, ongeveer ter groote van een halve cent, bij het stompe einde van het ei. Deze kan men heel duide- lijk zien. Deze luchtkamer nu wordt bij be- waren van het ei steeds grooter. Dit hangt ook al weer van verschillende invloeden af, vooral van de warmte en de vochtigheidstoestand der omgeving. Droge warme lucht doet veel meer vocht uit het ei verdampen dan koele vochtige lucht. Door de verdamping wordt echter de luchtkamer grooter en het ei in gewicht lichter (soorte- lijk gewicht zwaarder). Bij proeven bleek, dat de gewichtsafname tamelijk regelmatig verloopt, hoewel zij bjj verschillende eieren ook al weer voor elk ei verschillend is. Bij 9 graden Celsius nam bijv. het eene ei in de eerste week per dag 0.02 gram af en later 0.04 gram, terwijl an dere eieren in de eerste week dagelijks slechts 0.01 gram afnamen en later slechte 0.03 gram. Bij hoogere temperatuur is natuurlijk de afname veel grooter. Bij zomertemperatuur van 22" C. namen proefeieren in de eerste week 0.04 tot 0.05 gram af en in latere weken 0.07 tot 0.08 gram. Bewaart men de eieren bij broedtempera- tuur (38° C.) dan was de dagelijksche ver mindering zelfs 0.5 tot 0.9 gram en de«e bleef zoo hoog tot de eieren uitgedroogd vpa- ren. Dan bleef verder het gewicht natuurWjk constant. Vreemd klinkt het als ik spreek van s4t- gedroogde eieren en toch kan dat gemakke- lijk bij reine onbevruchte eieren. Meestel denkt men, dat oude eieren bederven, doch dat behoeft heelemaal niet. Natuurlijke reine eieren kunnen zonder bederf geheel uitdro- gen. Onder natuurlijk rein" versta ik eieren die in een zuiver legnest gelegd zqn, zoodat er dus geen vuil aankleeft. Elk ei is direct na het leggen bedekt met een voch- tig slijmlaagje, dat snel uitdroogt en het ei als het ware beschut. Gaat men nu eieren wasschen dan verdwijnt het beschuttende laagje en bacterien, doch vooral schimmels kunnen gemakkelijk door de eischaal naar binnen dringen en het el doen bederven. Als men dus reine eieren heeft en ze tegen bac terien of schimmels beschermt, zullen ze niet bederven. Daarop berust het inleggen der eieren in kalk of waterglas of het oiien der eieren (dompelen in heete olie waardoor de bacterien en schimmels snel gedood wor den en de porien der schaal dlchtgestopt worden met olie, zoodat er ook geen micro- ben meer naar binnen kunnen dringen). De luchtblaas kan dus al naar gelang der omstandigheden sneller of langzamer grooter worden, zoodat men daaraan ook al weer geen zeer vast kenmerk heeft. Van veel belang daarnaast is echter het beeld, dat de dooier bij doorliehting geeft. Wel wordt de kleur der dooier door de voe- dering der kippen be'invloed, doch dat geeft voor de doorliehting geen bezwaren. In een kers versch gezond ei ziet men den dooier bij doorliehting niet, het ei geeft een helder beeld, gelijkmatig van kleur zonder vorm van den dooier. Hoe ouder het ei wordt hoe meer echter de dooier zichtbaar wordt. Voor al bij draaiing van het ei van de luchtopening ziet men dan den dooier steeds duidelijker. Eerst als een flauwe ronde schim ^n het mid den, later als een duidelijke donkere bol, die heen en weer slingert in het ei. Deze dooier ziet men zooals gezegd in een kersversch ei niet, doch bij bewaring bij 15 graden Celcius reeds na 4 £l 5 dagen. Bij ijskasttempera- tuur ziet men' hem pas na 14 dagen, daaren- tegen bij broedtemperatuur reeds na 24 ucen. Hieraan kan men dus ook weer ongeveer den ouderdom van het ei schatten. De dooier mag nooit aan de schaal vastzitten. Dit wijst er op, dat hij uitgezakt is, dus dat het ei oud is en slecht bewaard. In een goed bewaard ei blijft de dooier in het midden zweven. In den beginne ligt hij als het ware vast ver- ankerd, doordat hij omgeven is door lagen heel dik, taai eiwit (niet doordat hij opge- hangen is aan de z.g. hagelsnoeren zooals de menschen vaak denken). Later ontleedt zich het eiwit door z.g. ,,zelfoplosstng", wordt dan dunner en dan gaat de dooier uit het midden weg en komt tegen de schaal van het ei. Men heeft ook al gedacht de eieren te be- oordeelen naar het bacteriegehalte van den inhoud. Daarop kom ik nader terug. Voor- loopig kan ik al wel vast zeggen, dat dit met van waarde is. Als we dus alles in het kort beschouwen komen we tot de volgende con- clusie dat: Een goed kersversch ei moet hij doorucii- ting geheel helder zijn, de luchtblaas moet klein zjjn. De schaal moet rein zijn en harem natmirlijken glans nog bezitten mag dus niet gewasschen zijn. Gewasschen en onrelne eieren ziin minderwaardig. Dr. TE HENNEPE. KRACHT DOOR EB EN VLOED. Naar in het blad Reclame Universum wordt medegedeeld, is in Canada een plan uitge- werkt, om eb en vloed te exploiteeren Reeds geruimen tijd heeft men zich beziggehonden met het vraagstuk, of het niet mogelijk is, d« verplaatsing van de geweldige watermassa s door eb en vloed te gebruiken voor energie- opwekking ter besparing van kolen en petro leum. Het grootste verschil tusschen, eh en vloed, dat tot nu toe is waargenomen, wordt gevonden in de Fundie-baai tusschen Nieuw- Schotland en Nieuw-Brunswijk en tedraagt 21 Meter. In een bocht van deze baai zal nu een alec- trische centrale worden gesticht, welke zal worden gedreven door het vallende en wassen- de water en 750.000 P.K. electrische anergic zal produceeren. Het staat vast, dat het plan technisch door te voeren is, hoe groot de- moei- lijkheden ook zijn. EEN VISCH DIE LICHT GEEFT. Wist men, dat er een visch is die in donkere streken als verlichtingsmiddel fungeert? Dat is de kaarsvisch, welbekend bij de India- nen van Britsch-Columbia, die ze gebruiken om er de lantaarn van hun hutten mee te verlicfa- ten Hoe zij dat doen? Zrj hangen den visch op te drogen, tot er geen water meer in zit. Daama bevestigen zij hem in de lantaarn en steken ze aan. Het geraamte dient als „toorts" en de aanzienlijke hoeveelheid olie tn het lichaam van dezen kaarsvisch geeft een heldere vlam, die absoluut niet walmt en di« zeker wel 20 uur achtereen in leven blijft. Tn tijd van voedselschaarschte kan men het dier natuurlijk nog eten. Een voordeel, dat men de electriciteit niet kan toedichten

Krantenbank Zeeland

Ter Neuzensche Courant / Neuzensche Courant / (Algemeen) nieuws en advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen | 1928 | | pagina 6