Plaiai7ee-rubriek,
TABU
oplossing zal afstuiten op de kosten.
De heer BEDET kan niet zeggen dat hij
zich vereenigen kan met de redeneering van
de vele sprekers. Terecht is door den heer
Scheele gezegd, dat we reeds hebben school-
voeding, schoolkleeding en wat al niet meer.
De circulaire gaat rond het kind, dat door de
overheid beschermd wordt, daarloopt het met
deze zaak ook op uit. De regeling van „Het
Groene Kruis" staat hem heelemaal niet aan,
maar aan den anderen kant ziet hij ook niet
in, dat de gemeente er toe zou moeten over
gaan dit voor hare rekening te nemen. De
kosten zouden z.i. niet veel verschillen. Hij
ziet er echter in, dat er weer een stuk van
de ouderlijke macht wordt afgenomen. Daar
gaat het al meer en meer naar toe, en dat
vindt hij een bezwaar; de ouders hebben ten
slotte niets meer over hun kinders te vertel-
len. Indien het op de school zoo gevaarlijk
was, wat had ei dan vraagt spreker
van ons terecht moeten komen? Als we zoo
rondom ons zien zijn we er alien redelijk wel
doorgekomen, en brillendie zagen we
toen weinig, nu loopen er drommen kinderen
en jonge menschen met brillen.
De heer VERLINDE: Zeker, het verschil
is er alleen, dat vroeger de zwakken niet ge-
holpen konden worden en ten onder gingen!
De heer BEDET verklaart voor het invoe-
ren van schoolartsen niets te gevoelen.
De VOORZITTER meent, dat men nu
staat voor drie dingen.
Men kan de invoering van schoolartsen
verwerpen, men kan het voorstel van burge-
meester en wethouders aannemen en aan
burgemeester en wethouders een opdracht
geven om na te gaan hoe het wel zou kunnen.
De heer HAMELINK zou aan het voorstel
van burgemeester en wethouders willen toe-
voegenaan gedeputeerde staten te berich-
ten, dat de raad in principe bereid is mede
te werken tot het aanstellen van school
artsen;
dat de raad echter van meening is, dat
deze instelling niet in handen mag zijn van
een particuliere vereeniging, maar, wil het
instituut schoolartsen tot zijn recht komen,
dit districtsgewijze zal moeten plaats heb
ben door samenvoeging van gemeenten, welke
zich daarvoor bereid verklaren;
en de provincie dus regelend zal moeten
optreden en zoo noodig een deel der kosten
voor haar rekening zal moeten nemen.
De VOORZITTER is van gevoelen, dat het
met andere gemeenten niet meer zal kunnen,
doch dat we het wel zelf kunnen doen.
De heer HAMELINK is het daarover niet
eens.
De VOORZITTER baseert zich op de er-
varing. Gezondheidscommissie en Keurings-
dienst berust op een wet, doch op het vrrje
terrein blijkt samenwerking van gemeenten
vrjjwel onmogeljjk, hetgeen hij wel jammer
vindt. Maar men moet dat feit aanvaarden;
er heerscht bij de kleinere gemeenten steeds
wantrouwen, dat de grootere zullen over-
heerschen.
De heer HAMELINK meent, dat men het
toch zou moeten probeeren.
De VOORZITTER heeft er geen principieel
bezwaar tegen, indien de heer Hamelink in zijn
voorstel de subsidie van de provincie laat ver-
valien; er is ten slotte niets mee verbeurd.
De heer GEELHOEDT vraagt, of het dan de
bedoeling is zich te beperken tot een plaatse-
lijke regeling. Daar stemt hij tegen, want Dr.
Smit uit Vlissingen heeft, toen hij hier met
burgemeester en wethouders gesproken heeft,
gezegd, dat het voor de gemeente alleen niet
kan.
De heer COLSEN vraagt, of het, alle voor
stellen daargelaten, niet beter was, dat de
raad zich eerst eens uitsprak over het be-
ginsel.
De VOORZITTER meent, dat, als hij de
besprekingen in aanmerking neemt, over het
beginsel vrijwel geen uitspraak meer noodig
is, aangezien slechts alleen de heer Bedet
als principieel tegenstander heeft doen ken-
nen.
De heer VAN CADSAND maakt ook een
voorbehoud met het oog op de opmerking
van den voorzitter.
De VOORZITTER meent, dat het 't beste
was eerst aan te nemen het voorstel van
burgemeester en wethouders. Dat wordt dan
aan gedeputeerde staten gezonden en dan kan
men afwachten, wat deze nader zullen voor-
stellen.
De heer SCHEELE is van oordeel, dat
men niets anders heeft te doen dan het ant-
woord aannemen, dat burgemeester en wet
houders voorstellen aan gedeputeerde staten
te zenden. Verder zou hij niet willen gaan.
Hij zou dan willen afwachten wat het verder
worden zal.
De heer HAMELINK zou na deze wending
der besprekingen gaarne ook nog eenige op-
merkingen maken en de aandacht vestigen
op de werking van het instituut schoolartsen.
Hg stelt in het licht, dat men hierbrj niet al
leen moet letten op de behandeling van het
kind, doch vooral ook op het belang van het
onderwijs. Dit brengt toch mee, dat alle
leerlingen ongeveer gelijk op kunnen gaan.
Indien dit echter niet het geval is, en er leer
lingen zijn die door een minder goede
lichaamsconstitutie niet mee kunnen, dan
zijn ze een rem voor de anderen, hetgeen een
nadeel is voor het onderwijs. Indien een kind
eenig gebrelc heeft, kan het onderwijs niet
den noodigen voortgang hebben. Gewenscht
is het, dat de gebreken bij die kinderen ver-
holpen worden. Hoe vele kinderen worden
in hun leeren niet belemmerd, omdat ze aan
adenoide vegetaties (polypen) lijdende zijn.
Wordt spoedig ingegrepen, dan worden de
gevolgen ook beperkt. Dit komt ten goede
aan het kind, maar ook zeker aan den gang
van het onderwijs in het algemeen. Dit is,
naar het hem voorkomt, nog te weinig naar
voren gebracht.
Onjuist is het, dat door het aanstellen van
een schoolarts, de ouderlijke macht zou wor
den aangetast. Bovendien als een kind moet
worden onderzocht wordt den ouders daarvan
eerst kennis gegeven en zij kunnen er bij te-
genwoordig zijn. Het principieel bezwaar dat
de heer Bedet zegt te hebben, is als zoo-
danig niet te aanvaarden, want wordt niet
door zijn partij gedeeld. Althans niet door
alle partijgenooten. In het jaar 1926 heeft de
Minister Slotemaker de Bruine, in antwoord
op de vraag van gedeputeerde staten van
Groningen, wat er in zake schoolartsen van
regeeringswege te wachten was, te kennen
gegeven, dat er bij hem tegen de instelling
van schoolartsen principieel geen bezwaar
bestond, dat hij ook van het nut en de nood-
zakelijkheid daarvan overtuigd was, doch dat
daarvoor met het oog op de financieele be-
zwaren voor dat oogepblik van rijkswege
geen regeling te wachten was. De Minister
Slotemaker de Bruine behoort tot de partij
van den heer Bedet, nl. tot de christelijk-
historische.
Voorts meent spreker, dat er toch van wege
de christelijk-historische partrj ook wel leden
zullen zitten in de Provinciale Staten van
Groningen. En gedeputeerde staten dier pro
vincie hadden blijkens het afdeelingsverslag
met vreugde geconstateerd, dat er tegen de
aanstelling van schoolartsen geen bezwaren
waren ingebracht.
Wat de stelling betreft, dat de ouders zelf
moeten voorzien in een regelmatig onderzoek
hunner kinderen, betoogt spreker, dat deze
daartoe, zelfs al zijn ze van zeer goeden wil,
die controle op hun kinderen niet regelmatig
kunnen voeren. Hij haalt daar voor een spre-
kend staaltje aan, dat Dr. Moquette vertelt.
Deze moest een kind onderzoeken, hetwelk
gezichtsafwijkingen bleek te hebben. De zus-
ter, die den dokter assisteerde moest daarom
lachen. Op zijn informatie, wat haar aan-
leiding tot die vroolijkheid gaf, kreeg dokter
Moquette ten antwoord: dat de beide ouders
van dat kind geneeskundige waren. Als zelfs
kinderen van zulke ouders afwijkingen kun-
nen hebben, zonder dat zij het bemerken, hoe
I moet dit dan bij anderen zijn? Een massa
ouders zijn er niet van op de hoogte, dat hun
kinders de een of andere afwijking hebben.
Spreker weet dit ook bij ondervinding. Hij
had nimmer iets aan zijn oudsten zoon be-
merkt en vernam pas dat er iets aan diens
gezicht haperde, doordat hij bij de keuring
voor de militie werd afgekeurd.
Blijkens een rapport omtrent de te Am
sterdam aangestelde schoolartsen kon daar
gezegd worden, dat het onderzoek der kin
deren door schoolartsen door minstens 85
der ouders op hoogen prijs wordt gesteld. In
1925 hadden volgens de statistiek aldaar
j 47,52 der kinderen afwijkingen en het zal
hier wel niet anders wezen.
i Er is ook door enkele sprekers gezegd:
laat de gemeente het zelf doen. Dat zou
mogelijk zijn, indien de gemeente van vol-
doende omvang was, doch bij het aantal kin
deren dat thans onze scholen bezoekt heeft
de schoolarts geen dagtaak en hij zou dus,
zich bepalende tot onze gemeente alleen, die
taak als nevenbetrekking moeten vervullen.
Het is niet gewenscht, dat de schoolarts ook
de gewone praktijk uitoefent, want dan krijgt
men de gevallen, zooals we dat in zake het
ziekenhuis hebben ondervonden, dat er ge-
wikt en gewogen wordt of een advies in be-
paalde richting geen aanleiding kan zijn tot
het verlies van een patient, dan zou de
schoolarts niet alleen de kinderen onderzoe
ken, maar dan zou hij ze ook trachten in be
handeling te krijgen. Het instituut school-
arts zou dan minder tot zijn recht komen.
De regeling behoort aldus te zijn: dat de
schoolarts geen gewone praktijk mag doen.
Er wordt, op grond van de ervaring elders,
steeds tegen gewaarschuwd, den schoolarts
gewone praktijk te laten verrichten en slechts
in uiterste gevallen kan het toelaatbaar zijn,
dat deze een kind ook behandelt.
Dat geen samenwerking zou te krijgen
zijn tusschen gemeenten, zooals burgemeester
en wethouders in hun advies te kennen geven,
is naar sprekers meening minder juist. Dat
zou eerst behooren te worden onderzocht.
Het denkbeeld om het plaatselijk te regelen
moge aanlokkelijk schijnen, omdat men
meent, dat het dan goedkooper uitkomt,
maar spreker voorziet dat er dan veel min
der van terecht zal komen, terwijl het ten
slotte ook nog de vraag zal zijn, of we wel
goedkooper zouden uit zijn, het zou ook nog
wel eens duurder kunnen worden.
Zelfs indien men niemand zou kunnen krij
gen die hart heeft voor deze instelling, doch
die, omdat het hem geen voldoend bestaan
heeft er de particuliere praktijk bij moet
uitoefenen, zal het, als hij het met zijn par
ticuliere praktijk druk krijgt, al gauw aan
den noodigen tijd ontbreken, terwrjl zich ook
gevallen kunnen voordoen, dat met het oog
op de particuliere praktijk de ouders der kin
deren maar liever niet worden gewaar
schuwd. Met iemand die particuliere prak
tijk uitoefent, kan het niet goed gaan en in
dien de gemeente er toe zou overgaan om
het in die richting te sturen, kan spreker niet
zeggen, dat hij ddArvan zoo'n voorstander
zou zijn.
Hij zou aan gedeputeerde staten willen te
kennen geven, dat we bereid zijn mede te
werken aan het aanstellen van schoolartsen
in samenwerking met andere gemeenten.
Als men er zich op gaat beroepen, dat de
gemeenten niet tot samenwerking bereid
zijn, spitst men de bezwaren door motie-
ven die buiten de zaak staan toe.
Spreker wijst op Vlissingen, waar de
schoolarts met 4000 nog geen dagtaak heeft.
Deze mag zonder vergunning geen ander
werk doen, maar die heeft nu gelegenheid
gekregen om ook nog een ambt te bekleeden
aan de maatschappij ,,De Schelde". Misschien
zou toch samenwerking met Vlissingen zeer
goed mogelijk zijn? Misschien ook nog met
Goes? Op die wijze zou men er er toch kun
nen komen? Dan zal men voor het belang
der zaak waar het om gaat veel meer be-
reiken. Hij wil met zijn betoog niets zeggen
ten nadeele der kundigheden van de hier
practiseerende geneesheeren, doch hij acht
het een onjuiste verhouding, dat de school-
arts tevens gewone practijk uitoefent.
De heer SCHEELE maakt bezwaar tegen
het voorstel van den heer Hamelink, omdat
deze zich reeds begint te binden voor den te
kiezen weg. Spreker zou wenschen, dat de
raad zich thans alleen uitspreekt, dat hij met
de door gedeputeerde staten voorge3telde
regeling niet kan meegaan. Later kan dan
gezien worden hoe deze raad het wel voor
elkaar wil zettgn.
De heer COLSEN kan niet inzien, dat de
heer Hamelink te ver gaat. In Sas van Gent
en Westdorpe heeft de gemeenteraad zich
ook al uitgesproken ten voordeele van de
aanstelling van een schoolarts, al hebben ze
daar ook bezwaar tegen de voorgestelde
regeling. Indien we nu te kennen geven met
anderen te willen samenwerken zijn we toch
nog niet gebonden, als ze te veel van ons
vragen zijn we nog niet verplicht het aan te
nemen. We hebben dan echter een uitspraak
hoe de raad er over denkt. Als spreker mee-
gaat, zal de overeenkomst goed moeten zijn.
i De VOORZITTER meent, dat, als het voor-
stel-Hamelink zou worden aangenomen, de
raad dan antwoord van gedeputeerde staten
kan afwachten.
De heer HAMELINK bevestigt dit.
De heer DE JAGER vraagt, of dan het on
derzoek naar een plaatselijke regeling ver-
valt. Ook krijgt men dan een andere com-
binatie dan gedeputeerde staten voorstellen,
die n.l. een samenwerking voor Oostelijk en
Westelijk Zeeuwsch-Vlaanderen aangeven.
Hij meent, dat het met de plaatsen aan de
andere zijde der Schelde wel eens schadelij-
ker zou kunnen zijn.
De heer HAMELINK wijst er op, Vlissin-
gen en Goes slechts als voorbeelden te heb
ben genoemd, maar niet met de bedoeling
f aan te geven, dat men juist met die gemeen-
I ten zou moeten samenwerken, Indien het zou
kunnen geschieden met b.v. Axel en Hulst,
is hem dat ook goed. Hij heeft alleen naar
voren willen brengen, dat de gemeente alleen
ten slotte niet in staat zal zijn dit instituut
goed tot uitvoering te brengen. Schoolarts
als neven-betrekking, daar is spreker tegen.
De schoolarts behoort de kinderen alleen te
keuren en is er dan van af.
Het voorstel van den heer Hamelink, de
toevoeging aan het voorstel van burgemees-
ter en wethouders, wordt verworpen met 8
tegen 4 stemmen.
Voor stemmen de heeren Colsen, Hame
link, Van den Bulck en Geelhoedt; tegen
stemmen de heeren Scheele, Van Cadsand,
Verlinde, De Bruijne, De Bakker, Van Aken,
Bedet en De Jager.
De heer COLSEN: Maar kan er nu geen
uitspraak gedaan worden over het principe.
De VOORZITTER acht nu, door het af-
stemmen van het voorstel van den heer Ha
melink de zaak beslist en het voorstel van
burgemeester en wethouders aangenomen.
De heer DE BAKKER meent, dat nu toch
nog over het principe kan gestemd worden.
De heer HAMELINK: Als u daarvoor
geweest waart, had u zooeven anders moe
ten stemmen.
De VOORZITTER vraagt, wat bezwaar er
tegen kan zijn, dat burgemeester en wethou
ders thans eerst eens nagaan hoe een rege
ling kan gemaakt worden, Want, wat is
men er mede vooruit, als men thans in prin
cipe besluit tot de aanstelling over te gaan
en nader zou blijken, dat het niet kan?
De heer HAMELINK meent, dat burge
meester en wethouders een onderzoek kun
nen instellen.
De heer SCHEELE zou thans niets meer
willen doen. Er is nu besloten welk ant-
voord aan burgemeester en wethouders zal
worden gegeven, en verder zou hij niet wil
len gaan. Indien burgemeester en wethou
ders of de raad in dezen nader iets willen
doen of voorstellen, zijn ze daartoe ten alien
tijde bevoegd. Hij zou daarom willen af
wachten wat er gebeuren zal. Ook gedepu
teerde staten kunnen nog met andere voor
stellen komen.
De VOORZITTER: Dus: dan ge6n onder
zoek.
De heer COLSEN: Ik doe dan het voorstel
tot het instellen van een onderzoek.
De VOORZITTER acht dat niet noodig;
zij die daar bezwaar tegen hebben, moeten
dan stemmen tegen het laatste deel van het
voorstel van burgemeester en wethouders.
De heer GEELHOEDT ziet niet in, dat
over het principe moet gestemd worden. Be-
halve de heer Bedet, heeft niemand princi-
pieele bezwaren te berde gebracht. Hij zou
den heer Colsen in overweging willen geven
het verloop maar eens af te wachten. We
kunnen ook eens zien wat gedeputeerde sta
ten zullen doen. Tot hiertoe staat weinig
anders vast, dan dat het Groene Kruis als
organiseerend bestuur wel zal moeten wor-
uitgeschakeld.
De heer COLSEN zal er zich dan bij neer-
leggen en afwachten.
8. Verleenen eervol ontslag aan hoofd
der U. L. O. school.
Door A. F. Mets, hoofd der openbare U.L.
O. school is d.d. 17 Augustus 1.1. eervol ont
slag uit zijn betrekking verzocht wegens zijn
benoeming tot onderwijzer aan een school
voor U.L.O. te Rotterdam; hij zag zijn ont
slag gaarne ingaan drie maanden na dato.
Burgemeester en wethouders stellen voor
aan adressant het gevraagde ontslag eervol
te verleenen met ingang van 17 November
a.s.
Met algemeene stemmen wordt aldus be
sloten.
9. Ontheffing rioolbelasting.
Burgemeester en wethouders stellen in
verband met ingekomen verzoeken en na on
derzoek der omstandigheden voor, ontheffing
te verleenen wegens rioolbelasting aan: J. J.
de Jager voor het perceel C no. 4704, A. de
Fouw voor het perceel L no. 2143, erven wed.
A. Jurrij voor het perceel L no. 1865 en J. J.
Michielsen voor het perceel L no. 1594.
Met algemeene stemmen wordt aldus be
sloten.
10. Suppletoir kohier rioolbelasting.
Burgemeester en wethouders stellen voor
het suppletoir kohier der rioolbelasting voor
den dienst 1928 vast te stellen op 3.
Met algemeene stemmen wordt aldus be
sloten.
11. Tegemoetkoming bedoeld in art. 13 der
L. O. wet 1920.
Naar aanleiding van het ter zake ingeko
men verzoek van G. de Vrieze, wonende te
Ter Neuzen, wijk O no. 184, om steun uit de
gemeentekas ter tegemoetkoming in de kos
ten verbonden aan het bezoeken van de R. K.
lagere school te Sluiskil, door zijn twee leer-
plichtige kinderen, stellen burgemeester en
wethouderse voor voor het tijdvak 1 April31
December 1928 een tegemoetkoming te ver
leenen van 30.
Dit voorstel berust op de volgende over-
wegingen
dat adressant 2 leerplichtige kinderen
heeft, die sinds 1 April 1928 de R. K. lagere
school te Sluiskil bezoeken;
dat v66r dezen datum bedoelde kinderen
school gingen op de bijzondere lagere school
te Spui, gemeente Axel;
dat het perceel wijk O no. 184 meer dan
4 K.M. verwijderd is van de R. K. school te
Sluiskil
dat op grond van bovenstaande ingevolge
art. 13 der Lager Onderwijswet 1920 de ge
vraagde tegemoetkoming moet worden toe-
gekend;
dat gevraagd wordt voor schoeisel een
bedrag van 20 per kind en per jaar;
dat dit bedrag billijk is te noemen.
Met algemeene stemmen wordt aldus be
sloten.
12. Wyziging der begrooting voor 1928.
Burgemeester en wethouders stellen voor
de begrooting der inkomsten en uitgaven
van de gemeente voor het dienstjaar 1928 te
wijzigen als volgt:
GEWONE DIENST.
onder de inkomsten te vermeerderen de
volgende posten:
gedeelte van het (vermoedelijk) batig slot
van den gewonen dienst 1927 22.000.
De rekening over 1927 levert, voor zooveel
de gewone dienst betreft, een buitengewoon
groot batig saldo op 69.360,25). Dit vindt
zijn oorzaak in het feit, dat de factor der I.
B. voor het belastingjaar 1926/27 iets te
hoog door den raad werd vastgesteld. Ver-
rooed werd n.l., dat het totale belastbaar in-
komen der belastingbetalers in 1925 zou
teruggeloopen zijn, in verband waarmee de
belastingopbrengst 1926/27 bij eenzelfden
factor ook minder zou bedragen dan over het
belastingjaar 1925/26. Tot ons genoegen
konden wij echter constateeren, dat het tota
le belastbaar inkomen dezer gemeente nage-
noeg stabiel bleef. Gevolg hiervan was, dat
de belastingopbrengst 1926/27 bedroeg
221.507,55, terwrjl die opbrengst bij de vast-
stelling van den factor geraamd werd op
195.000. Wij wenschen nu een gedeelte van
deze meerdere opbrengst aan te wenden tot
dekking van kosten der verbetering van
enkele straten, omdat die hoogere opbrengst
voor de gemeente als een buitengewone ont-
vangst kan worden beschouwd.
(Zie ook de posten volgns. 126a263 en
265c);
achterstallige inkomsten van vorige dienst-
jaren 3340.
In verband met het arrest van den H. R.
van 1 Juni 1928 betreffende uitkeering ex.
art. 104 der L. O. Wet 1920 is door verschil-
lende gemeenten over de jaren 1922 tot en
met 1926 nevenstaand bedrag verschuldigd
onder de uitgaven te verminderen de vol
gende posten:
belooning en premien aan brandmeesters
en brandspuitlieden 75; kosten ter zake van
verzekering en pensioneering enz. van amb-
tenaren en beambten 67,31; bijdrage aan
hoofdstuk VI van den kapitaaldienst 22.000;
vergoeding van de kosten van instandhou-
ding van bijzondere scholen bedoeld in art.
101 der L. O .Wet 192 3821,47; uitkeering
aan andere gemeenten in de aan schoolbe-
sturen te betalen vergoeding, bedoeld in art.
205 der L. O. Wet 1920 /15; uitgaven voor
volksfeesten f 270; kosten van emigratie
60;
totale vermeerdering der uitgaven
26.308,78.
KAPITAALDIENST
onder de inkomsten te vermeerderen de
volgende posten:
geldleening overgebracht van hoofdstuk
XVI 1265; bijdrage van hoofdstuk VI van
den gewonen dienst 22.000; geldleening
overgebracht van hoofdstuk XVI /400; geld
leening overgebracht van hoofdstuk XVI
775; waarborgsommen gestort door bestu-
ren van bijzondere lagere scholen 77,74;
totale vermeerdering der inkomsten
24.517,74;
onder de uitgaven te verminderen de vol-
ge posten:
plaatsen van een hek op- en een trap tegen
den betonmuur aan de Scheldekade 1265;
vernieuwen bestrating in de K. Kerkstraat
en Nieuwstraat en het leggen van trottoirs
aan de Grenulaan en in de Nieuwstraat
f 22.000; aankoop nieuwe banken voor de
openbare lagere school D /400; kosten van
stichting uitbreiding, verbouw of verande-
ring van inrichting van gebouwen en van
van aankoop en inrichting van terreinen voor
het onderwijs in lichamelijlte oefening 775;
belegging van waarborgsommen, gestort
door besturen van bijzondere lagere scholen
77,74;
totale vermindering der uitgaven f 24.517,74.
De heer HAMELINK vraagt inlichtingen
leggen en afwachten.
omtrent den post ad 270 wegens uitgaven
voor volksfeesten. Uit de toelichting op
dezen post blijkt, dat 250 wordt gevraagd
voor het uitreiken van een plaat met levens-
beschrijving van H.M. de Koningin-Moeder,
ter gelgenheid van Haar 70sten jaardag.
Toen dit besluit genomen is, was spreker
niet ter vergadering. Hij heeft echter in de
notulen gelezen, dat de kosten werden ge
raamd op 20Van waar nu dit groote
verschil.
De VOORZITTER moet mededeelen, dat er
toen een vergissing heeft plaats gehad. Bij
het lezen der aanbieding is door ieder die er
mede te maken had over het hoofd gezien,
dat de prijsaanbieding voor groote getallen
gold per 100 exemplaren en dat is, in ver
band met het aantal dat hier noodig was,
aangezien voor den totaalprrjs. Dat Is een
vergissing, die nu eenmaal gemaakt is.
De heer VAN AKEN verklaart, dat zijn
aandacht er ook op gevallen was.
De wijziging der begrooting wordt met
algemeene stemmen goedgekeurd.
13. Aanbiediiig gemeentebegrooting en
-woningbedrijfdienst 1928.
Door burgemeester en wethouders wordt
aangeboden
a. De gemeentebegrooting voor den dienst
1929, voor den gewonen dienst op een eind
cijfer van f 412.187 en voor den kapitaal
dienst op een eindcijfer van f 21.389,72.
b. Woningbedrijf.
Voor het complex van 22 woningen be-
draagt het eindcijfer 7848,38.
Onder de inkomsten wordt geraamd voor
huur /2591.68 (in het loopende jaar stonden
gemiddeld 8 woningen leeg)uitkeering van
de gemeente wegens verlies f 4992,70.
Voor het complex van 8 woningen wordt
her eindcijfer geraamd op f 1723,08.
Onder de inkomsten wordt geraamd voor
huuropbrengst f 1354,08 (geregeld stond 1
woninw leeg), uitkeering van de gemeente
wegens verlies f 273.
Overgegaan wordt tot het trekken der af-
deelingen, voor eommissoriale bespreking der
begrootingen.
Tot de eerste afdeeling zullen behooren de
heeren Scheele, De Bruijne, Colsen, Hame
link, Van den Bulck en Bedet; tot de tweede
afdeeling de heeren Van Cadsand, Verlinde,
De Bakker, Van Driel en Van Aken.
De VOORZITTER deelt mede, dat het de
bedoeling is de afdeelingen bijeen te roepen
op de volgende week Woensdag en Donder-
dag.
De heer VAN CADSAND maakt bezwaar
tegen avond-vergadering. Gaarne zag hij
de afdeelingsvergadering des namiddags be-
legd. Voor iemand die buiten woont is het
bezwarend in den nacht huiswaarts te gaan.
Hij zal eventueel moeten overwegen dan weg
te blijven.
De heeren DE BRUIJNE en COLSEN, ook
buiten-bewoners geven de voorkeur aan een
avondvergadering, in verband met hun werk-
zaamheden over dag.
De heer HAMELINK zou gaarne de ver
gadering minstens een week later belegd
zien; acht dagen is tekort voor bestudeering
van de begrooting; zijn fractie is bovendien
gewoon die samen te bespreken en is daartoe
niet iederen avond in de gelegenheid.
De VOORZITTER deelt mede, dat het de
bedoeling is de begrooting in openbare ver
gadering te behandelen 25 October, omdat de
daarop volgende Donderdag, 1 November,
een R. K. hoogdag is.
De heer HAMELINK herhaalt, dat <§6n
week tekort is; burgemeester en wethouders,
die anders niet te doen hebben, wenschen
voor zich toch ook weer 14 dagen voor een
eventueele beantwoording van aanmerkingen
in de afdeelingen. Aangezien zij dan ver
moedelijk niet voldoende zullen voorbereid
zrjn, zal zijn fractie dan moeten overwegen
niet in de afdeelingsvergadering te komen.
De VOORZITTER zal dan overwegen, of
het mogelijk is de behandeling in openbare
zitting te verschuiven tot 8 November, om
aan het bezwaar van den heer Hamelink
tegemoet te komen.
De heer SCHEELE maakt daartegen be
zwaar, en verzoekt de hand te houden aan
het eerste voornemen. Er is toch ook nog
een andere kwestie aanhangig, waarvoor het
een bezwaar is, dat de beslissing 14 dagen
later zou vallen. Op 8 dagen kan men z.i.
zich toch best voor de behandeling onzer
begrooting voorbereiden.
De VOORZITTER zal dan de vergadering
uitschrijven, zooals door hem oorspronkelijk
is meegedeeld. Hij hoopt, dat de leden zich
daarnaar zullen kunnen schikken en moet
het dan maar afwachten.
14. Omvraag.
De heer COLSEN, die in den aanvang der
zitting niet tegenwoordig was, vraagt of hij
nog mag terugkomen op het antwoord van
het Burgerlijk Armbestuur, meegedeeld on
der de ingekomen stukken.
De VOORZITTER kan dit niet toestaan,
dat stuk is afgehandeld. In de notulen zal
de heer Colsen kunnen lezen wat daarom-
trent gezegd is.
Hij schorst de openbare vergadering, die
overgaat in eene zitting met gesloten deuren.
Na het weder openbaar worden der ver
gadering wordt deze, niets meer aan de orde
zijnde, door den VOORZITTER gesloten.
Vragen, deze rubriek betreffende,
kunnen door de abonnfi's worden ge
zonden aan Dr. Te Hennepe, Diergaar-
desingel 96c te Rotterdam. Postzegel
van 7% cent voor antwoord insluiten en
uitdrukkelrjk blad vermelden.
VOORTZETTING VAN EEN EN ANDER
OVER EIEREN.
Wat er bij doorliehting der eieren te zien m.
Bij het doorlichten der eieren krijgt men,
vooral bij witschalige eieren een duidel^k*
indruk hoe het met de luchtkamer, het eiwit
en den dooier gesteld is. Een pas gelegd et
heeft een zeer kleine luchtkamer, ongeveer
ter groote van een halve cent, bij het stompe
einde van het ei. Deze kan men heel duide-
lijk zien. Deze luchtkamer nu wordt bij be-
waren van het ei steeds grooter.
Dit hangt ook al weer van verschillende
invloeden af, vooral van de warmte en de
vochtigheidstoestand der omgeving. Droge
warme lucht doet veel meer vocht uit het ei
verdampen dan koele vochtige lucht. Door
de verdamping wordt echter de luchtkamer
grooter en het ei in gewicht lichter (soorte-
lijk gewicht zwaarder).
Bij proeven bleek, dat de gewichtsafname
tamelijk regelmatig verloopt, hoewel zij bjj
verschillende eieren ook al weer voor elk ei
verschillend is. Bij 9 graden Celsius nam
bijv. het eene ei in de eerste week per dag
0.02 gram af en later 0.04 gram, terwijl an
dere eieren in de eerste week dagelijks
slechts 0.01 gram afnamen en later slechte
0.03 gram.
Bij hoogere temperatuur is natuurlijk de
afname veel grooter. Bij zomertemperatuur
van 22" C. namen proefeieren in de eerste
week 0.04 tot 0.05 gram af en in latere
weken 0.07 tot 0.08 gram.
Bewaart men de eieren bij broedtempera-
tuur (38° C.) dan was de dagelijksche ver
mindering zelfs 0.5 tot 0.9 gram en de«e
bleef zoo hoog tot de eieren uitgedroogd vpa-
ren. Dan bleef verder het gewicht natuurWjk
constant.
Vreemd klinkt het als ik spreek van s4t-
gedroogde eieren en toch kan dat gemakke-
lijk bij reine onbevruchte eieren. Meestel
denkt men, dat oude eieren bederven, doch
dat behoeft heelemaal niet. Natuurlijke reine
eieren kunnen zonder bederf geheel uitdro-
gen. Onder natuurlijk rein" versta ik
eieren die in een zuiver legnest gelegd zqn,
zoodat er dus geen vuil aankleeft. Elk ei is
direct na het leggen bedekt met een voch-
tig slijmlaagje, dat snel uitdroogt en het ei
als het ware beschut. Gaat men nu eieren
wasschen dan verdwijnt het beschuttende
laagje en bacterien, doch vooral schimmels
kunnen gemakkelijk door de eischaal naar
binnen dringen en het el doen bederven. Als
men dus reine eieren heeft en ze tegen bac
terien of schimmels beschermt, zullen ze
niet bederven. Daarop berust het inleggen
der eieren in kalk of waterglas of het oiien
der eieren (dompelen in heete olie waardoor
de bacterien en schimmels snel gedood wor
den en de porien der schaal dlchtgestopt
worden met olie, zoodat er ook geen micro-
ben meer naar binnen kunnen dringen).
De luchtblaas kan dus al naar gelang der
omstandigheden sneller of langzamer grooter
worden, zoodat men daaraan ook al weer
geen zeer vast kenmerk heeft.
Van veel belang daarnaast is echter het
beeld, dat de dooier bij doorliehting geeft.
Wel wordt de kleur der dooier door de voe-
dering der kippen be'invloed, doch dat geeft
voor de doorliehting geen bezwaren. In een
kers versch gezond ei ziet men den dooier
bij doorliehting niet, het ei geeft een helder
beeld, gelijkmatig van kleur zonder vorm
van den dooier. Hoe ouder het ei wordt hoe
meer echter de dooier zichtbaar wordt. Voor
al bij draaiing van het ei van de luchtopening
ziet men dan den dooier steeds duidelijker.
Eerst als een flauwe ronde schim ^n het mid
den, later als een duidelijke donkere bol, die
heen en weer slingert in het ei. Deze dooier
ziet men zooals gezegd in een kersversch ei
niet, doch bij bewaring bij 15 graden Celcius
reeds na 4 £l 5 dagen. Bij ijskasttempera-
tuur ziet men' hem pas na 14 dagen, daaren-
tegen bij broedtemperatuur reeds na 24 ucen.
Hieraan kan men dus ook weer ongeveer
den ouderdom van het ei schatten. De dooier
mag nooit aan de schaal vastzitten. Dit wijst
er op, dat hij uitgezakt is, dus dat het ei oud
is en slecht bewaard. In een goed bewaard
ei blijft de dooier in het midden zweven. In
den beginne ligt hij als het ware vast ver-
ankerd, doordat hij omgeven is door lagen
heel dik, taai eiwit (niet doordat hij opge-
hangen is aan de z.g. hagelsnoeren zooals
de menschen vaak denken). Later ontleedt
zich het eiwit door z.g. ,,zelfoplosstng",
wordt dan dunner en dan gaat de dooier uit
het midden weg en komt tegen de schaal van
het ei.
Men heeft ook al gedacht de eieren te be-
oordeelen naar het bacteriegehalte van den
inhoud. Daarop kom ik nader terug. Voor-
loopig kan ik al wel vast zeggen, dat dit met
van waarde is. Als we dus alles in het kort
beschouwen komen we tot de volgende con-
clusie dat:
Een goed kersversch ei moet hij doorucii-
ting geheel helder zijn, de luchtblaas moet
klein zjjn. De schaal moet rein zijn en harem
natmirlijken glans nog bezitten mag dus
niet gewasschen zijn. Gewasschen en onrelne
eieren ziin minderwaardig.
Dr. TE HENNEPE.
KRACHT DOOR EB EN VLOED.
Naar in het blad Reclame Universum wordt
medegedeeld, is in Canada een plan uitge-
werkt, om eb en vloed te exploiteeren Reeds
geruimen tijd heeft men zich beziggehonden
met het vraagstuk, of het niet mogelijk is, d«
verplaatsing van de geweldige watermassa s
door eb en vloed te gebruiken voor energie-
opwekking ter besparing van kolen en petro
leum. Het grootste verschil tusschen, eh en
vloed, dat tot nu toe is waargenomen, wordt
gevonden in de Fundie-baai tusschen Nieuw-
Schotland en Nieuw-Brunswijk en tedraagt 21
Meter.
In een bocht van deze baai zal nu een alec-
trische centrale worden gesticht, welke zal
worden gedreven door het vallende en wassen-
de water en 750.000 P.K. electrische anergic
zal produceeren. Het staat vast, dat het plan
technisch door te voeren is, hoe groot de- moei-
lijkheden ook zijn.
EEN VISCH DIE LICHT GEEFT.
Wist men, dat er een visch is die in donkere
streken als verlichtingsmiddel fungeert?
Dat is de kaarsvisch, welbekend bij de India-
nen van Britsch-Columbia, die ze gebruiken om
er de lantaarn van hun hutten mee te verlicfa-
ten Hoe zij dat doen? Zrj hangen den visch
op te drogen, tot er geen water meer in zit.
Daama bevestigen zij hem in de lantaarn en
steken ze aan. Het geraamte dient als
„toorts" en de aanzienlijke hoeveelheid olie tn
het lichaam van dezen kaarsvisch geeft een
heldere vlam, die absoluut niet walmt en di«
zeker wel 20 uur achtereen in leven blijft.
Tn tijd van voedselschaarschte kan men het
dier natuurlijk nog eten. Een voordeel, dat
men de electriciteit niet kan toedichten