ALGEMEEN NIEUW8- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR ZEEUWSCH-VLAANDEREN. No. 8281 Vrijdag 5 October 1928 68e Jaargang Eerste Blad. De Terugkeer van den Verloren Zoon. BINNENLAND. genam&u koesten Ttoorkomen ADnUUmriiTCDDIIC Binnen Ter Neuzen f 1,40 per 3 maanden - Buiten Ter Neuzen fr. per post f 1,80 per 3 maanden Bij vooruitbetaling fr. per post 6,60 per ]ac.r HSUNntlVI LN I Ol nlJO I v00r Belgie en Amerika f 2,25, overiqe landen /2,60 per 3 maanden fr. per post Abonnementen voor het buitenland alleen bij vooruitbetaling. Dit blad verschijnt iederen Maandaq-, Woensdag- en Vrijdagavond. Parabel of parodie Wij mogen er eigenlijk wel dadelijk bij zeggen, dat we niet den klassieken .terug keer" bedoelen van den klassieken Ver loren Zoon", maar dat wij hier in hoofd- zaak iets zullen schrijven over Andre Gide's werkje, waarvan korten tijd gele- den een vertaling is verschenen van de hand van Mr. F. J. de Jong (met een mas- ker-ontwerp van Dirk Verel). In de voor rede zegt de schrijver nadrukkelijk, dat hij hier, zooals men bij de oude triptieken deed, ,,voor zijn geheime vreugde de ge- ijkenis heeft geschilderd. die onze Heere ezus Christus ons verteld heeft. De ,,dub- >ele ingeving" gelijk Andre Gide ze noemt heeft hij ,,verdeeld en samenge- smolten gelaten, zooals zij hem aandreef en dan verder verklaart de schrijver, dat hij niet heeft getracht de overwinning van eenig god over hem te bewijzen, noch ook zijne eigene. Verlangt echter de lezer eenige vroomheid van hem, zoo verzekert hij, dan zal hij haar misschien dit „mis- schien" lijkt voorzichtig, maar is in den grond even slap als het geheele stuk dan zal de lezer haar misschien niet te vergeefs zoeken in zijn stuk, waar hij, als een schenker in den hoek van het schilde- rij, zichzelf heeft doen neerknielen, als te- genfiguur voor den verloren zoon, en evenals hij glimlachend door zijn tranen heen. Dit is nu wel mooi gezegd, en het lijkt mij vooral in het oorspronkelijk Fransch nog mooier te zijn gezegd. Maar de vroomheid is hier toch wel verre te zoe ken, de gelijkenis heeft in alien deele op- gehouden een gelijkenis van Jezus Chris tus te zijn. „Ik geloof, dat men de gelijkenis van den Verloren Zoon" .nooit mag losma- ken van de omgeving waarin, en de om- standigheden waaronder blijkens Lukas 15 deze parabel door Jezus is uitgesproken. Wie dit verband buiten bespreking laat of uit het oog verliest, kan nooit tot de rech- te beteekenis dezer gelijkenis doordringen. Hij zal (wat dan ook telkens en telkens geschiedt) de heele bedoeling van Lukas 15 scheef trekken, en bijvoorbeeld aanko- men met de bewering, dat uit deze gelijke- nissen, en speciaal dan uit de gelijkenis van den verloren zoon, zou blijken, dat Jezus in zijn eigen evangelie geen onmis- bare plaats beldeedt. Er zijn mindere go- den geweest dan Prof. Harnack, die uit Lukas 15 dit bewijs hebben willen leveren. Zie, zoo wordt er dan met schijn van rechc beweerd Jezus zelf boodschap de liefde van den Vader; Hij predikt die ver- gevende liefde van den Vader; hij laat den verloren zoon tot zichzelf komen en dan naar huis gaan, van geen middelaar wordt er gesproken, in geen enkel opzicht en met geen enkel woord wordt iets meer verlangd dan „tot zichzelf komen en „terugkeeren". Wie zoo redeneert, doet widens en we- tens te kort, niet alleen aan de werkelijk- heid, waar toch nog nooit iemand zonder meer uit-zich-zelf tot den Vader is terug- gekeerd, maar hij miskent tegelijkertijd de aanleiding, die er voor Jezus is geweest on F 1 V 1 L L E t 0 1. De innemende Landlooper door E. J. RATH. 37) Vervolg. Hilda keek haar aan, hoewel het haar eigenlijk niet verbaasde. „Wat voor schrijver, Marian?" „Romanschrijver, natuurlijk! Wat an- ders?" Hij schreef dus romans! Rawlins? Raw lins? Ze herinnerde zich niet ooit zijn naam gezien te hebben. „0, ik weet wel, wat je denkt", zei Marian. „Je kunt niet een boek van hem bedenken en dat zal je ook nooit hebben, zoolang je vasthoudt aan den naam Raw lins. Maar denk eens aan Ze keek snel en voorzichtig om. .Franklin Fielding!" .Franklin Fielding!" riep Hilda, half opspringend uit haar stoel. „S-s-s-t" waarschuwde Marian. ,,Nu weet je zeker wel, wie hij is." Of ze het wist! Hilda's adem stokte haar in de keel. Wie kende hem niet? Frank lin Fielding! De man, die vijf jaar lang zooveel sensatie had verwekt die het Amerikaansche volk met den micro toom had bewerkt, op glasplaatjes had gelegd, onder de microscoop bekeken had en de wereld verkondigd had, wat hij vond. .Marian, weet je het zeker?" Marian glimlachte toegeeflijk. „Natuurlijk. Hij versprak zich en ik be- trapte hem. Daarna bekende hij. Is het niet eenig?" deze schoone gelijkenis uit te spreken. Hi; vergeet, dat de verloren zoon het beelc was van de tollenaars en zondaars. die tot Jezus naderden om hem te hooren, terwijl de oudste zoon het beeld was van die farizeeen en schriftgeleerden. die daarover murmureerden, en zeiden: ,,Deze ontvangt de zondaars en eet met hen." Deze miskennen den diepen ziri van de gelijkenis, maar erger wordt het, als men als ik het zoo no em en mag, niet alleeden Heiland van zondaren uit deze gelijkenis wegneemt, terwijl Hij het toch is geweest die Gods vergevende liefde openbaarde en predikte, maar als men nu nog verde gaat, en ook absoluut God zelf uit deze gelijkenis wegneemt, ook al tracht men dat dan nog wat goed te maken, door vriende- lijk den lezer, die wellicht „eenige vroom heid" verlangt, de hoop te laten, dat hij deze (vroomheid) misschien niet tever- geefs zal zoeken. Wij hadden gehoopt en gemeend, dat Andre Gide deze gelijkenis van Jezus niet zoo zou toetakelen, dat er en van de ge lijkenis zelf en van die vroomheid zoo goed als niets is overgebleven, en wij moeten er ernstig voor vreezen, dat deze schrij ver nog eens weer zijn handen zal uitste- ken naar eenig bijbelveihaal of -gelijke nis, in de angst, dat op die wijze ook an- dere waarlijk vrome leeringen op soort- gelijke wijze zouden worden gehavend en tot haast niet-herkenbaar-wordend ver- knoeid. Hoe toch doet nu deze schrijver? Wij willen onze vrij sterke beweringen staven door een en ander uit zijn boekje hier over te vertellen. Men kan daaruit dan zien, hoe gevaarlijk het is, zoodra men de tra- ditioneele vroomheid den rug heeft toe- gekeerd, toch nog te trachten een zekere religiositeit te behouden of te redden, waarbij men stellig en vast in strijd moet komen met alles wat op dit terrein en godsdienstig en zedelijk door de besten werd geloofd en geleerd. Aesthetica en ethica komen dan met elkander op maai al te gespannen voet. Andre Gide laat den verloren zoon „van vrome gevo«*lens vervuld" op weg naar huis gaan, en hij teekent de gedach- ten, die onderweg hem bezighouden. Bij voorbeeld op deze wijze: „0! denkt hij, als mijn vader, eerst vertoornd op mij, heeft gedacht dat ik dood was, misschien zou hij dan, ondanks mijn zonde, zich ver- heugen mij weer te zien, en zou hij, als ik bij hem terugkwam, heel nederig, mei gebogen hoofd en asch daarop gestrooid Gide maakt het telkens mooier en dus leelijker dan de bijbel het zegt mij met de hand oprichten", enz. Den verloren zoon laat Gide nog wachten tot het hee- lemaal donker is „om zijn pooverheid wat te bedekken." Of dit nu echter de ware nederigheid is? lets verderop schaamt de jongen zich over zijn schaamte, in het be- wustzijn, dat hij ondanks alies de wettige zoon is (hier is alle schuldgevoel ten eenenmale zoek, en wordt er ernstig ge- zondigd tegen de echte belijdenis: ,,ik ben niet meer waardig uw zoon genaamd te worden"). Gide laat de moeder naar bui ten komen, naar haar gaat hij echter blijk- baar niet toe, de dienaars, die hij wil aan- spreken, gaan wantrouwig op zijde en waarschuwen hun meester (had hij dan maar liever met zijn moeder gesproken zou ik zeggen!) maar die waarschu- wing is onnoodig, want de vader ,,komt er al aan' (de vertaler schrijft soms Gro- Hilda kon niet antwoorden. De vorige week had ze Franklin Fielding's laatsten roman gelezen, die bij tienduizenden ver- kociht werd. En nu was Franklin Fielding bij hen aan huis. Hij had zelfs gewoond in hun ga rage. „Ik vind het geweldig", zei Marian, toen Hilda blijkbaar geen woorden kon vinden. „Maar wat wat doet hij hier?" „Nu, wat zou je denken?" vroeg Ma rian. Hilda kreeg koude rillingen over den rug en vroeg hijgend: .Marian! Toch niet niet „Waarom niet?" De oudste zuster greep krampachtig de leuning van haar stoel. De familie Kel- bourne was onder de microscoop! „0, Marian! Het is verschrikkelijk ontzettend!" ,,Wat is er voor vreeselijks aan?' vroeg de jeugdige barbaarsche. „lk vind het eenig. Wat zal hij Grosvenor afmaken.' Hilda dacht aan haar familie en aan zichzelf. In gewonen doen was ze meestal opgewassen tegen onverwachte moeilijk- heden, maar nu deinsde ze er voor terug. Franklin Fielding de man, die geen meaelijden kende! Weer huiverde ze. „Het is een schandaal!" riep ze uit. „Dat vind ik heelemaal niet", zei Ma rian onverschillig. „Hij zal waarschijnlijk een prachtigen roman over ons schrijven. Als we dan aan iedereen vertellen dat wij het zijn, zijn we voor ons heele leven be- roemd. Dat is iets, wat je voor geen geld kunt koopen." „Het is o, het kan niet waar zijn", kreunde Hilda. „Zit toch niet aldoor te zeggen, dat het niet waar kan zijn!" waarschuwde Ma- ningsch inplaats van Nederlandsch)Dar volgt bijna onverknoeid de bekende scene, maar in het nieuwe Testament is het toch mooie- dan hier, want terwijl in den biibe! de zoo_ van plan was te zeggen: ,,Ik ber niet meer waardig Uw zoon genaamd te worden; maak mij tot een van uw huur- lingen" wordt deze laatste mededeeling oor den vergevenden vader onderdrukt Natuuurlijk achten wij het hier niet de plaats om „op alle slakken zout" te leg- gen. Gide veroorlooft zich ook bij de tee- kening van het wel of niet binnenkorner. van den oudsten zoon. (in Lukas 15 blijft hij buiten) allerlei vrijheden. De wrevelige oudste gaat wel aan de gemeenschappe- lijke tafel zitten, maar alleen op en om de dringende uitnoodiging van zijn vader en dat hij er zit, is alleen, omdat hij zijn broeder voor een avond vreugde wi' „boxgen"; ook en hier komt de fa^ta- sie nu al heel leelijk om den hoek zien! ook omdat zijn vader en moeder hem be- loofd hebben, den verloren zoon morgen te zullen berispen, en omdat hij boven- c'ien zich voorneemt zijn jongeren broer ook ernstig de les te lezen Dan volgt al spoedig den volgender dag, en dus na het feest, het onderhoud tusschen vader en zoon, waarbij pas de puntjes op de i's worden gezet. Dacht men dat de zoon nu nog zou toegeven, dat hii is weggeweest, en dat hij daar ve:kee,rd aan gedaan heeft? Neen, verre van dien. Hij vraagt nu: „Heb ik u werkelijk ver- laten, Vader? Zijt Gij niet overal? Nooit heb ik opgehouden, U lief te hebben. (Men ziet, op deze wijze wordt alle zonde weggeredeneerd in een dwaas en onge- motiveerd soort pantheisme). De vader is blijkbaar niet zoo ruim van inzicht als de zoon, en heeft nog geen pantheistische infectie ondergaan. Hij, de vader moet nu eigenlijk van zijn pas teruggekeerden zoon leeren, of aanhooren, dat het vaderhuis toch altijd nog iets anders is dan de vader zelf, de Vader en hier veivaft de schrij ver van het door mij besproken boekje de gelijkenis volkomen met de afgebeelde wer'kelijkheid heeft immers de heele aarde geschapen, het Huis en alles wat buiten dat Huis is. De zoon beweeit dan ook, dat hij zich niet ver van zijn vader heeft gevoeld, en onderstelt zelf, dat het misschien (N. B. luiheid is geweest, die hem deed terugkeeren, en dat hij misschien nooit zooveel van zijn vader hield als ir de woestijn. Hij werd het alleen maar moe om elken morgen naar zijn voedsel te moeten zoeken. Dan zegt hij: ,,In het Huis eet men tenminste goed. De wilde smaak van de zoete eikels blijft ondanks alles in zijn mond. Niets kan maken, dat hij ze niet meer proeft! En het ergst van alles is nog wel de conclusie, waartoe de teruggekeer- de verloren zoon kcmt, dat hij... zijn vader dus wel weer had kunnen vinden zonder terug te komen,. Daarop wordt geteekend het onder houd met den ouderen broeder, met wien de verloren zoon eerst ,,uit de hoogte tracht te spreken En ook hier verkoopt hij dezelfde praatjes, en beweert onder meer, dat hij indertijd is weggegaan, om- „at het Huis het heelal niet is. Zoo maakt hem ook bang het bekende woord uit de Openbaring: dat van hem, die overwint, een zuil zal worden gemaakt in den tem- pel Gods, en dat hij daar niet meer zal uitgaan. Ook de Moeder wordt hier sprekend ingevoerd. Tegenover haar redeneert rian. „Houd je mond. Dat heb je beloofd. En w a a g het vooral niet er tegen hem over te spreken. Als ik oodt merk, dat je het toch gedaan hebt nou dan zal ik hem een paar dingen vertellen voor zijn roman." XX. Toen ze wat later op den middag op de springplank zaten te kijken naar hun spie- gelbeeld in het water, vertelde Marian het Franklin Fielding-sprookje aan Rawlins. Hij greep haar plotseling bij den arm, met zooveel kracht, dat ze ineenkromp van pijn. „Heb je dat aan Hilda verteld?" riep hij uit. ,,Ja, natuurlijk, waarom niet? „Leugenaarster, die je bent!" ,,Het is geen echte leugen zei Marian met een poging haar arm los te trekken. „Het zou waar kunnen zijn. Of soms niet?" „Maar het is niet waar." „Wat is dan wel waar?" Rawlins antwoordde niet. Hij probeer- de nog steeds de geweldige leugen te over- zien. „Als we niet weten, wat waar is sprak Marian, met den voet in het water plassend, „dan kan alles waar zijn. Je hebt zelf ook een heeleboel leugens verteld, toen je hier kwam; maar toen je merkte, dat ik begreep, dat het leugens waren, wou je me nog niets anders vertellen. lets moet toch waar zijn en je zoudt zoo goed Franklin Fielding kunnen zijn, als iemand Hij schudde langzaam het hoofd, niet zoozeer om het te ontkennen, als wel uit verbazing. „En het zou me niets verbazen, als ie zoon-lief ook nog precies eender, ja, wij zouden haast zeggen: hij wordt er dries- ter op in plaats van beter. Slechte mees- ters, erkent hij, die zijn lichaam mishar- delden, knakten zijn trots, en gaven hem haast niets te eten. Toen heeft hij gedacht: ,,Wa<nneer ik toch moet dienenEn toen is hij teruggegaan, vertelt hij. Een aesprek met den jongsten broeder (Andre Gide had dus nog een No. 3 noodig, en kon het met de twee zoo ongelijke zonen niet af!) besluit het boekje. Men zou nu misschien nog denken of hopen, dat de zaak nu in orde kwam, doch dit laatste hoofdstuk laat de dwaasheid van de op- vattingen van den schrijver wel heel dui- delijk uitkomen. Geen waarschuwing aan het adres van den jongere, geen sprake van, doch eigenlijk een voortdurend stil pogen om dezen jongere straks denzelfder. weg op te kiijgen. Geen erkentenis of be lijdenis dan ook van schuld, neen, de ver loren zoon" vertelt nu, dat hij indertijd een soort verplichting heeft gevoeld om te vertrekken, en hij erkent ook, dat hij eigenlijk niet als een overwonnene is te- ruggekeerd, doch alleen ,,berustend Zoo rijpt dan in de gedachten van den allerjongste de gedachte, dat er nog an- dere koninkrijken en landen zijn, waar de teruggekeerde niet is geweest, en die ook nog ontdekt moeten worden. Ja, het lijkt hem, dat hij nu zal weggaan om den an- deren zoon (hier: den middelste) te vin den. Dat deze teruggekeerde gerepatrieerd is, is alleen, omdat hij aan alles was gaan twijfelen, ook aan zichzelf; eindelijk heeft hij tot rust willen komen en daarom is hij zich ergens gaan vestigen. En voordat de nacht om is, vertrekt dan ook de jongste. Hij heeft zijn gordel omgehouden en zijn sandalen dien nacht met opzet niet uitge- daan. De oudere (middelste) zoon heeft den allerjongste den weg geopend, en... de gedachte aan hem, zoo meent hij, zal hem tot steun zijn. De wensch van den middelsten, teruggekeerden zoon voor zijn jongsten broeder is: ,,Moge het je geluk- ken niet terug te komen! Wij hebben dit stuk nog niet zoo lane, geleden zien (of hooren) ,,spelen op een militaiien-avond, belegd door een studen- tenvereeniging. Het boeide niet, het pakte niet, maar er waren er, die het mooi voei- den. Onzes inziens kan eenige bewonde- ring voor het hier gegevene alleen nog voortspruiten uit absolute miskenning van Jezus' bedoeling en en alleen worden ver- klaard door aan te nemen een volslagen niet kennen van den inhoud van de echte gelijkenis en van het echte Evangelie. DE TROONREDE EN DE LANDBOUW. Het officieel Or gaan van den F.N.Z. vestigt de aandacht op enkele passages. „Een ontwerp inzake het pachtcontract is in vergevorderden staat van voorberei- ding". Het was bekend, dat hieraan gewerki werd en binnenkort zullen wij dus het product van dezen studeerkamerarbeid te zien krijgen en zal aan de praktijk moe ten worden getoetst, of de wetgever er in geslaagd is, in deze uiterst moeilijke kwes- tie een regeling te treffen, waardoor aan ongetwijfeld op het gebied der pacht be- staande bezwaren tegemoet is te komen. het was", voegde Marian er aan toe. „Ik ben het alleen niet", zei hij scherp. „Maar je bent iemand!" „Ik ben niet Franklin Fielding en dat weet je verdraaid goed.' Marian haalde de schouders op en keek hem van ter zijde aan, zich afvragend 01 hij boos werd. Ze had hem nog nooit uit zijn humeur gezien. „Ook goed!" zei ze. „Als je zegt, dat ie het niet bent, dan ben je het niet. ik wou je alleen maar helpen en je hoeft je heusch niet dik te maken." „Mij helpen?" Natuurlijk. Iedereen pro'beert te weten te komen, wie je bent. Hilda barst van nieuwsgierigheid, vooral sedert je huis- vriend bent geworden. Nu zal ze aan het piekeren zijn, geloof dat maar! Hij verwonderde zich in stilte. ,,En het was een goed verhaal, al zeg ik het zelf," vervolgde Marian. ,,Ik heb een echte beroemdheid van je gemaakt. je wilt toch zeker niet voor den eersten den besten sukkel doorgaan? „Je hadt me heelemaal buiten beschou- wing kunnen laten." Neen. Je kunt niet niemand blijveu, Wade Wat de buren betreft natuurlijk wel. Voor hen ben je alleen onze veelge- prezen stadsvriend. Meer behoeven ze niet te weten, maar wij weten beter oi Lever, wij weten zelfs dat niet. Hilda wou per se er achter komen en ik heb het dus zoo goed mogelijk geschikt. Rawlins was ernstig. „Toch zul je het weer ongedaan moe ten maken, Marian." „0, dat kan ik niet!" ,,Dan zal ik het doen." „Neen!" Marian schrok. „Neen, niet doen! Je moet zelfs nooit laten merken, dat ik het je verteld heb. Zie je, ik heb net ge- IN GEZONDEN MEDEDEELINGEN Velen zijn van oordeel, dat er op dit ge bied niets door den wetgever gereqe^d moet worden, anderen zien neii in een zoo- damge regeimg. De prakiijK zai moeten uitwijzen, wie in deze geigk hePoen. Weisvoorsteiien Deaellenue minimum loonen in de huisindusaie en oecretienue de bescderming van jeugdige personen en vrouwen bij het venichten van ianobouw- arbeid zijn in vooroereining. De hier genoemde weisvoorsteiien kun nen van groote beteekenis voor den land- bouw zijn en wij kunnen ons voorsielien, dat het lang met aileiwege msiemmuig zal ontmoeten, dat de wetgever zich met de hier genoemae aangelegenheden gaat bemoeien. AJs wij het wel hebben, zijn beide wets- voorstellen een uitvloeisei van de Interna tionale Arbeidsconferentie te Geneve, ai- thans zeker het eerste. Wi| nebben daar op ook het vorige jaar gewezen en er de aandacht op gevestigd dat minimum loo nen voor den landbouwarbeid onmogelijk zijn door te voeren, daar de proaucten van den landbouw op de vrije markt moe ten worden atgezet, zoodat er van geen bepaalde prijsstelling spraice kan zijn en het dus ook onmogelijk is een bepaald loon volgens wettelijke regeling te garan- deeren. De bescherming van jeugdige personen en vrouwen bij het verrichten van iand- bouwarbeid is een kwestie, die onze ooe- ren op de meest directe wijze raakt. De Arbeidswet gold tot nog toe alleen voor de industrie.. Wi] meenen dat de ervaring hiermede opgedaan, wel een zoodanige is, dat men wel veel wettelijk kan regelen, maar dat daarmede nog niet gezegd is, dat het zoo goed is. De regeenng heeft op het punt der Arbeidswet al heel wat wa ter in haar wijn moeten doen en het is nog steeds onze opvaiting, dat er in de industrieele Arbeidswet te veel gere- geld is. Laat men daarom voorzichtig zijn, nu ook nog de landbouw er bij te gaan ne men, maar vooral, laten onze boeren goed uitkijken, wat hier gaat gebeuren, want deze bescherming van jeugdige personen en vrouwen kon wel eens ae voorlooper zijn van een meer ingrijpende regeling op dit gebied en wij gelooven niet, dat ae landbouw hiermede gediend zou zijn. Laa, men daarom, hetgeen hier op kornst schijnt te zijn, niet met de onverschiliigheid be- handelen, waarmede destijds vooral in landbouwkringen de^ industrieele Ar beidswet is behandeld. Pas wanneer een zoodanige wet er is, bemerkt men weike bezwaren ze voor een bedrijf teweeg brengt, maar dan is het te laat. Wat wij in de Troonrede gemist heb ben, zegt tenslotte het blad, is de invou- ring van de Boter- en Kaaswet. Een groot aantal zuivelbereiders wachten hierop reeds eenige jaren en het wordt nu toch daan, of het een geheim was, dat ik je ont- lutseld heb. Jij mag niet weten, dat ik het Hilda verteld heb en Hilua heeft gezwe- ren er nooit over te spieken met jou. Ik zou hopeloos in den knoei zitten als je er ooit een woord over repte! „En als ik nu in den knoei zit? „Kom, je bent nu een beroemdheid." ,,lk figureer voor den ziekeiijken Kcank- lin Fielding." „Is hij ziekelijk?" vroeg Marian onnoo- zel. „Dat wist ik met. In ieder geval is hij oeroemd. Wat wil je nog meer? Als je je zelf niet wilt zijn, moet je blij zijn iemand te zijn." „Waarom denk je, dat ik niet mezelt ben?" vroeg hij langzaam. Ze keerde zich om en keek hem aan. Daarna keek ze naar zijn spiegelbeeld in net water. „Dat weet ik niet, Wade, maar als ie denkt, dat ik je zal gaan vragen, wie je bent, dan vergis je je. Zwijg er maar over. Blijf maar ka'lm Franklin Fielding. Rawlins schudde het hoofd. „Je hebt je zuster kuen denken, dat ik jullie familie beschouw als roman-mate- naal. Denk je heusch, dat ik tot zoo iets laags in staat ben?" ,,'Het hoeft nog niet laag te zijn. Zou je niets goeds over ons kunnen schrijven? Hij giimlacnte. ,,Als ik de waarheid eens schreef over jou?" stelde hij voor. „Dan keek ik je nooit meer aan." „Ju-st! Maak je maar geen zorgen. Ik heb nog nooit een boek geschreven en zal het nooit do-n ook. Ik ben „Wat?" „Niets." (Wordt vervolgd.) ENSCHE COURANT mrnia - v.— ■Ml II tltlTI Ului

Krantenbank Zeeland

Ter Neuzensche Courant / Neuzensche Courant / (Algemeen) nieuws en advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen | 1928 | | pagina 1