ALGEMEEN NIEUW8- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR ZEEUWSCH-VLAANDEREN. In UwZade/tasch PUROL No 8236. Vrij dag 22 Juni 1928 68e Jaargang. Tweede Blad. A B Q N N E M E N T S P RIJ S; DIEN STPLICHT. llitspraak inzake vrijsteilinq. De economische toestand van Zeeuwsch-Vlaandaren besproken In de Tweede Kamer. Interpellatie-Kortenhorst. INGEZQNDEN MEDEDEELINGEN. .igww&'iww^wwifeieer. n mmmii i iniwmiiwiiiiii* n iTiiiiiiim h i i wiiii'im nmm TER NEUZENSCHE COURANT Binnen Ter Neuzen f 1,40 per 3 maanden Buiten Ter Neuzen fr. per post f 1,80 per 3 maanden Bij vooruitbetalinci fr. per post f 6,60 per jaar Voor Belgie en Amerika f 2,25, overige landen f 2,60 per 3 maanden fr. per post Abonnementen voor het buitenland alleen bij vooruitbetaling. Dit blad vetschijnt iederen Maandao Wcensdag- en Vrijdagavond. Be Burgemeester van TER NEUZEN, brengt ter algemeene kermis dat een uitspraak op aanvrage om vrtfstelling van den Dienstplicht, ter Secretarie dezer gemeente, voor een ieder ter inzage is nedergelegd. Tegen deze uitspraak kan binnen tien dagen Ha den dag van deze bekendmaking in beroep worden gekomen. A. door den ingeschrevene wien de uitspraak geldt of door diens wettigen vertegen- woordiger ft, door elk der overige voor deze gemeente voor dezelfde lichting ingeschreven per- sonen of door hunne wettige vertegen- woordigers. Het verzoekschrift moet metredenen omkleed zgn. Het behoeft niet gezegeld te z(jn. Het meet warden gerieht aan de Koningin, doch worden ingediend by den Burgemeester, ter Secretarie dezer gemeente. De Burgemeester zorgt voor de doorzending. Voor zooveel betreft uitspraken door Gedepu- teerde Staten gedaan, kan bovendien de Com- uaissaris der Koningin, binnen denzelfden termjjn bfj de Koningin in beroep komen. Ter Neuzen, den 22 Juni 1928. De Burgemeester voornoemd, J. HUIZINGA. (2. Vervolg.) Be heer DE GEER, Minister van Financien: Mijnheer de Voorzitter! Door den geachten in- terpeiiant zijn aan de Regeering een zevental vragen gedaan, welk zevental deels weer in ondervragen zijn verdeeld. Wat de eerste vraag betreft, kan ik ant- woorden, dat het der Regeering moeilijk valt, deze viaag bevestigend te beantwoorden. Irn- rners alle gedeelten van het land hebben recht op ©en buitengewone zorg der Regeering, voor zoover de bevoegdheid. de taak en het vermo- gen der Regeering reiken. Die zorg zal in het eene gedeelte tot andere en soms ook tot ver ier etrekkende maatregelen nopen dan in het andere deel, maar dit zal dan niet het gevolg zijn van grooter zorg voor die streek, maar van bijsondere omstandigheden waarin zij ver- keert, of bijzondere gegevens, die zich daar voordoen. Het is dus zeer goed mogelijk, dat de aardrijkskundige ligging, de economische sa menstelling en de staatkundige beteekenis van Zeeuwsah-Vlaanderen leiden tot andere maat regelen, maar dat zal dan niet een gevolg zijn van de grootere zorg voor die streek dan voor andere deelen van het land. Op de tweede vraag wordt blijkbaar een ont- kennend antwoord verwacht. Het valt moeilijk dit te geven. De zorg toch voor de welvaart be- rust in ieder deel van het land voor een groot deel cup de inwoners zelf, voor een ander deel op de besturen van waterschappen, gemeenten en provincie en voor een ander deel op het Rijk. Dat is een gevolg van onze Staatsinrich- ting. van economische wetten en van eenige an dere factoren. Wordt dus gevraagd, of de Re geering „voLdoende zekerheid'' heeft, dat in een bepaald deel des lands de bewoners en de besturen van waterschappen, gemeenten en provincie het werk af kunnen, dan luidt het antwoord uiteraard ontkennend, want overal moet de Rijkszorg er nog bij komen. Maar is de bedoeling te kennen te geven, dat de in woners en de locale publiakrechtelijke licha- men in Zeeuwsch-Vlaanderen voorbestemd zijn hun taak minder goed te verrichten dan elders in het land, dan kan de Regeering uiteraard dde uitspraak niet onderschrijven; zij zou meenen, daarmee de localiteit te blameeren. Dat, Mynheer de Voorzitter, is het antwoord op de beide algemeene inleidende, min of meer pnilorsoipihisehe vragen, die voorafgaan. Ik zal nu de vragen 3, 4 en 5 te gelijk be- handelen om dan te komen tot 6 en 7. De vra gen 3, 4 en 5 verhouden zich aldus: In 3 is ge- citeerd de reeks maatregelen, die de Regeering heeft aangekondigd in het antwoord van 10 Maart jl., op de schrdftelijke vragen van den heer Kortenhorst, en wordt gevraagd, of die maatregelen voldoende worden geacht. In vraag 4 wordt gevraagd naar de resultaten van die maatregelen en in vraag 1 wordt aangedrongen op een nieuwe reeks maatregelen. Dde drie vragen hangen dus eenigszins samen. De Regeering is niet van meeniing, met de reeks van maatregelen, bedoeld in vraag 3. „de bestaansmogelijkheid van een groot deel van de bevolking verzekerd" te hebben. De Regee ring is van meening, dat geen enkele Regee- ringsmaatregel, en, ik voeg er onmiddellijk aan toe, cok geen enkele maatregel van de bewo- ners, of van waterschappen, gemeenten, of provincie, dat kan. Er zullen steeds andere fac toren bij moeten komen. Ook hier geldt, dat de mensoh wel kan zaaien en nat maken, maar nooit de vrucht kan verzekeren. De Regeering is dan ook slechts van meening, dat al die maat regelen het gameenschappeiijk doel, d.w.z. meer welvaart voor de streek, kunnen bevor- deren en zij zal gaame daarnaast ook andere maatregelen, zooals die, waarop aangedrongen wordt in vraag 5, overwegen. Zij zal die maat regelen althans niet afwijzen op grond, dat zij zou meenen, dat de maatregelen van vraag 3 op zich zelf afdoende zouden zijn. Integendeel, de Regeering zal de maatregelen van vraag 5 op eigen doelfereffendheid en uitvoerbaarheid onderzoeken. Het resultaat van de reeks maatregelen van vraag 3 kan nog niet worden medegedeeld. Dit zijn trouwens grootendeels doorloopende maat regelen, d.w.z. maatregelen die,-naar men mag hopen, van dag tot dag de welvaart zullen be- vorderen. Tot toelichting van enkele dier maat regelen zou ik nog iets willen zeggen, Er is o.a. gevraagd naar het verleenan van overwerkvergunningen in de vlasbewerking. Ik kan mededeeien, dat aan 43 vlasserijen in Z.- Viaanderen vergunning is verleend om 10 uur per dag en 55 uren per week te doen werken. Er is geinfonmeerd naar het geven van sub sidies voor werkiverschatfmg aan verschillende gemeenten. Ik kan daaromtrent mededeeien, dat alle aanvragen, die in den aigeioopen win- ter van gemeenten uit Zeeuwsch-Vlaanderen bij den Minister van Binnenlandsche Zaken zijn dngekomen, ingewilligd zijn. Het aantal aanvra gen was 10. Ofschoon elders als regel geldt, dat slechts aan die gemeenten subsidie wordt verleend, wier financieele positde zulks noodig maakt. is daarvan in Zeeuwsch-Vlaandeen af- geweken. Ik zou ook een enkel woord willen zeggen over vraag 3, onderdeel 3, het versitrekken van steun en voorlichting aan het klompenmakers- bedrijf. Sedert germ men tijd wordt bij diver se geiegenheden, o.a. door het deelnemen aan tentoonstfelWngen, getraoht bekendheid te ge ven aan de Nederlandsche klompen; voorts door artikelen in dagbladen en het vertoonen van films, Naar gebleKen is, heeft dit goede resultaten afgeworpen. Wat de technisohe voorlichting van klompemmakers betreft, hier- aan zal in het bijzonder in Zeeuwsch-Vlaan- deren aandacht worden besteed. Omtrent het laatste punt van vraag 3, wat geldt het bevorderen van emigratie en ver- plaatsing van aribeddersgezinnen, kan ik den geachten spreker nog mededeeien, in aanvul- Umg aan het antwoord, gegeven op 10 Maart, dat er geen bezwaar tegen is om nog uit ande re gemeenten dan die daar genoemd worden, gezmnen te verplaatsen naar Eindhoven ten I behoeve van de Rhilips-fabrieken. Een enkel woord nog over punt 1 van vraag 3, n.l. het instelien van de permanente advies- commissie voor de vlasbewerking. Zooals den geachten spreker bekend is, is het voor die coimmissie met gemakkehjk middelen tot ver- ibetering aan te geven, omdat de vlasnijverheid over de geheele wereid met groote moeilykne- den heeft te kampen. Voor Zeeuwsch-Vlaande ren komt daar nog bij, dat de direct beiang- hebbenden bij de vlasoewenking, ondanks den door de Viascommissie uitgeoefenden aan- drang, er tot nu toe weinig voor voelen, om door een ineenslaan van de handen tot de nood- zakelijk geachte samenwerking te komen. Een dergeiijke samenwerking is noodig o.a. om de mechamsatie van het bedrijf te bevorde- i ren. i In dit verband zou ik den geachten spreker j de vraag willen stellen, hoe hij zich voorstelt j hij heeft erkend, dat de samenwerking in Zeeuwsch-Vlaanderen vaak moeilijk te verkrij- gen is, maar heeft er aan toegevoegd, dat de j Regeering haar forceeren moet door scherper maatregelen dat dit kan geschieden. Ik denk hier ook aan de drinkwatervoorzie- ning. Op dat punt heb ik eenige ervaring als gewezen lid van de Centrale Commissie voor j Drinkwatervoorziening. Ik heb imeermalem bij- j gewoond, hoe die ccwnmissde juist in streken, 1 waar men moeilij'kheden ondervond door al- lerlei uiteenloopende eischen van gemeenten, vruchtJbaar werk deed door een soort douce violence uit te oefenen. In Zeeuwsch-Vlaande- i ren is echter ook dat blijkbaar mislukt. Er is aangenomen een wetsontwerp tot ver- leendng van een Rijksvoorsehot en daarna heeft 1 een van de gemeenten haar aanvankelijke toe- zegging- teruggenomen. Ik zal iiiet ingaan op i de moeilijkheden, die daarbij gerezen zijn, maar ik heb dit slechts willen aanvoeren als voorbeeld, hoe ten slotte toch noodig is samen werking van de belanghebbenden zelf en hoe j men zonder dezen er niet komt. Thans een enkel woord over vraag 5. De ge achte spreker heeft gezegd: ook al mogen de maatregelen van vraag drie op den duur alle ten goede gaan werken dan is dat toch niet vol doende. Wij moeten komen tot nog andere maatregelen die genoemd zijn in vraag 5. De eerste maatregel betrof den aanleg van een kanaal HulstAxel. Dit denkbeeld wordt1 door mijn ambtgenoot van Waterstaat over- wogen. Het plan is in onderzoek en de kosten zijn geraamd op ongerveer f 3.000.000. Dit is iets meer dan het bedrag, dat de geachte spre ker noemde. Echter zal tot aanleg niet kunnen worden overgegaan zonder een bijdrage van de belanghebbenden. Die bijdrage is voorloopig gedacht te zullen moeten bedragen, ook gezien wat elders geschiedt, een vderde van de kosten. Ik heb bemerkt uit de rede van den geachten afgevaardigde, hoewel hij het percentage van een vierde niet noemide, dat hij dit te hoog acht. Ik zal overwegen met mijn ambtgenoot in hoeverre die bijdrage in dit geval zou kun nen worden verlaagd. De geachte spreker heeft voorts gevraagd een betere inrichting van de kaden en opslag- plaatsen van de haven van Ter Neuzen. Om trent het vraagstuk van die opslagplaatsen is aan den Rijkswaterstaatsdienst opdracht gege ven een plan uit te werken. Voorzoover dit mogelijk is men kan natuurlijk nu daarover nog geen absolute toezegging doen zal op de ontwerp-begrooting voor 1929 een bedrag worden uitgetrokken voor verbetering van de statdonsloskaden te Ter Neuzen. Het derde punt betreft een belanigrijke ver- laging van de vrachttarieven voor het vervoer van Zeeuwsch-Vlaanderen naar de overzijde van de Schelde, dat geldt dus de provinciale stoombootdiensten. De tarieven voor die dien- sten zijn in overleg met den Minister van Wa terstaat geregeld. Onderzocht zou kunnen wor den, of het met het oog op de ontwdkkeling van Zeeuwsch-Vlaanderen aanbeveling zou verdienen en geen onoverkomelijke bezwaren zou ontmoeten, dat die tarieven een belang- rjjke verlaging ondergaan. Evenwel moge worden opgemerkt, dat het grootste deel van het verlies, dat de provincie Zealand op de explodtatie van die stoomboot diensten lijdt, door het Rijk wordt gedragen. Daartoe is op de begrooting van Waterstaat voor 1928 een bedrag van f 157.000 uitgetrok ken, derhalve een niet gering bedrag. Voorts heeft de geachte afgevaardigde ge vraagd het geven van een tijdelijken toeslag udt 's Rijks schatkist op de spoorvrachten op Ter Neuzen, waardoor practisch bereikt kan worden, dat deze haven ten opzichte van het vervoer met Gent weer in de positie zal komen van voor den oorlog. rlet antwoord aaarcp luidt, dat de Beigi- sche spoorwegen naet beieod zijil oudersCJie.-ne- ne uitzonderingstarieven voor goederen, welke ever zee in Antwerpen en Gent in- en uitge- voerd worden, ook voor b-er Neuzen toe te pas- sen. Als gevolg daarvan gelden voor Ter Neuzen in vele gevallen de gewone tarieven met hoogere vrachtpiijztn. Het geven van een toeslag door het Rijk op de spoorvrachten van en naar Ter Neuzen komt niet doenlij'k voor en zou vermoedelijk ook niet in overeenstamiming zijn met de internationale overeenkomst omtrent het goederenvervoer per spoorweg (Wet van 30 December 1926, Staats- blad no. 473). De vraag omtrent het geven van toeslag op de loodsgeiden zal ik op dit oogenblik niet uit- voerig bespreken, maar alleen opmerken, dat hec twijfelachtig is, ook volgens de daarover mij uitgebrachte rapporten, of een verlaging der loodsgelden mogelijk fen doeltreffend zou zijn. Ik noem ook het laatste, omdat de loods gelden ten slotte een betrekkelijk klem de^ei vormen van de productiekosten, die ook door andere factoren zeer uiteenloopen. De geachte afgevaardigde heeft voorts aan gedrongen op verlbetering van de wegen, met name van de wagverbdnding tusschen IJzen- dijke en Oostelijk Zeeuwsch-Vlaanderen. Ik kan daaromtrent mededeeien, dat de Regeering in begiinsel bereid is de verbetering van de verbimdirag tusschen Oost- en West Zeeuwsch- Vlaanderen te bevorderen. Het schjjnt hier in- derdaad een uitgaaf van aanwijsbaar rende- ment. ik kom nu op de vragen 7 en 6. Ik zal eerst behandelen vraag 7, omdat deze meer recht- streeks samenihangt met vraag 5, die ik zoo juist heb besproken. Vraag 7 zegt indien de Regeering niet in staat of bereid is reeds aanstonds te doen, wat in de voriige vragen wordt opgenoeimd, is dan de Regeering bereid een commissie te benoe- men, die de geheele aangelegenheiid nader on- derzoekt Ik wil hieromtrent opmerken, dat wij op het oogenblik hebben de permanente viascommis sie, en dat de taak dezer commissie onlangs eenigszins is uibgebreid, hoewel haar naam en samenstelling ongeiwjjzigd zijn gebleven. Wanneer aan de aanvankelijke opdracht de zer commissie niet te angstvallig wordt vast- gehoutien, dan kan, naa, de meening der Re geering, deze viascommissie een groot deel be- strijken van het terrein waarvoor de gedaohte spreker een nieuwe commissie vraagt. Daaren- tegen zou de instelling van een algemeene commissie, waarin zitting hebben personen van onderscheidene richting, zoowel uit Zeeuwsch-Vlaanderen als uit het overige deel van het land, het nadeel hebben, dat reeds ge- bleken is bij de vorige samenstelling van de viascommissie, die aanvankelijk 12 leden telde, n.l. dat veel tijd wordt zoek gebracht met pra- ten, en dat allerlei wenschen naar voren wor den gebracht die toch niet voor verwezenlij- king vatbaar zijn. Om die reden heeft ook de Minister van Binnenlandsche Zaken bezwaar tegen een zoodanige commissie. Een rol spe- len daarbij mede de sterke tegenstellingen tusschen de gemeenten en de menschen in Zeeuwsch-Vlaanderen onderling, waarop ook de geachte interpellant reeds wees. Wil men trachten de onderscheidene belangen bijeen te brengen en op te zoeken, wat voor en in Zeeuwsch-Vlaanderen kan geschieden, dan verdient het aanbeveling zulks in handen te leggen van eenige personen, die en door hun arbeid geacht worden Zeeuwsch-Vlaanderen en de menschen en toesuinden te kennen, en door hun positde losstaan van allerlei plaatse- iijke en persoonlijke invloeden. In deze richting gaat de uitbreiding van de taak der viascom missie. Die grondgedaehte heeft daarbij ge- heersCht. Wanneer die commissie de medewer- king van alle betrokkenen in Zeeland krijgt, is het niet buitengesloten, dat zij met voorstel- len komt, in overeenstemming met de ver- antwoordelijke colleges in Zeeland welke voor de welvaart van Zeeuwsch-Vlaanderen van groot belang zijn. Ik moge nu nog een enkel woord zeggen over de zesde vraag van den geachten afge vaardigde, of de Regeering, voor zoover het van haar afhangt, wil bevorderen een betere gemeentelijke indeeling. Mijnheer de Voorzitter De geachte spreker heeft straks te kennen gegeven, dat Gedepu- teerde Staten wel bereid zijn, maar dat er een brief is van den Minister van Binnenlandsche Zaken, dat hij er niet aan zal doen. Die opmerking is echter niet geheel juist. De wensch tot herziening van de gemeentelijke indeeling, die reeds meermalen werd vemo- men, is ook geuit door de commissie voor de werkverruiming. Daarover is, wijl het initia- tdef berust bij Gedeputeerde Staten, toen het advies van dat college gevraagd. Daarbij is toen gebleken, dat Gedeputeerde Staten in het algameen concentratie wenschelijk achten, doch in de laatste jaren hieraan nieits hebben ge daan, omdat de Minister van Binnenlandsche Zaken, bij brief van 16 Augustus 1922, zich, naar aanleiding van plannen op Noord-Beve- land, heeft uitgesproken in dien zin, die grens- wijziging is te beperken tot die gevallen, waar in er wegens plaatselijke toestanden gegronde redenen voor bestaan, terwijl met blijkbaar redelijke bezwaren van de betrokken ingezete- nen rekening dient te worden gehouden, een clausule, die wel door iederen Minister zal kunnen worden onderschreven. Van dien brief van u, Mijnheer de Voorzitter, als Minister van Binnenlandsche Zaken, is blijkbaar het geachte college van Gedeputeer de Staten eenigszins geschrokken. Ik moet dus ontkennen, dat de Regeering bij Gedeputeerde Staten den indruk heeft ge- wekt, dat men per se de gemeentelijke indee ling niet wilde herzien. Dien indruk heeft dit Kabinet zeker met gewekit, maar is zelfs niet gewekt door den brief van 16 Augustus 1922, waarop de geachte interpellant doelde. De Regeering staat dan ook op het standpunt, dat. wanneer Gedeputeerde Staten met een plan komen, dat goed gemotiveeid is en den bloeu van Zeeuwsch-Vlaanderen kan bevorde ren, zij gaarne bereid is dit in zeer ernstige overweging te nemen. De heer KORTENHORST Mijnheer de Voorzitter Uit het antwoord van den Minis ter op de meer algemeen theoretische beschou- wingen, waarmee ik mijn rede aanving, zou misschden kunnen worden afgeleid, dat er een groot meeningsverschil bestaat tusschen den Minister en mij. Ik stel er echter prijs op te herhalen, dat ik mij volkomen aansluit bij het standpunt van den Minister, dat het particu- lier initiatief in Zeeland niet onwerkdadig moet gemaakt worden, doondat de Staat de taak van de pariaculiere en bestuursorganisa- ties in Zeeuwsch-Vlaanderen zou gaan over- nemen. Een der redenen om doze interpellatie te houden, en op dit moment te houden, was, dat, naar mijn innige overtuiging, in Zeeuwsch- Vlaanderen de menschen en de locale besturen moeten weten, dat zij zelf in de eerste plaats hebben te zongen, dat de zaken in orde zijn. De Minister heeft bevesitigd, dat er aan de samenwerking veel ontbreekt en hij heeft mij zelfs de eer aangedaan, mij advies te vragen in zake de oplo&sing van de waterleiddngquaes- tie. Mijnheer de Voorzitter 1 Het staat niet aan mij daarop een antwoord te geven, maar ik wil in het algemeen wel dit zeggen: Waar de nor- male wijze om de menschen tot elkaar te bren gen niet is geslaagd, kunnen misschien abnor- male middelen worden aangeiwend. Deze zou den naar mijn meening kunnen bestaan in de door mij aanhevolen, nu algemeene commissie. Wil men de viascommissie reorganiseeren tot een fen vlas- fen watercommissie, omdat men de viascommissie al heeft, mij lijkt het een formeele quaestie; hoofdzaak is de instelling van een commissie om het economisch pro- bleem van Zeeuwsch-Vlaanderen in zijn alge- meenheid te bekijken. Laat men zoo de zaak opndeuw in studie nemen. Wanneer de Minister mij dus vraagt: Wat wilt gij met de waterleidingquaestie doen, dan zou ik vender willen antwoorden, dat dat sa- menhangt met de gemeentelijke indeeling in die streek. Die indeeling is daar vam dien aard, dat het onmogelijk is met kans op succes over dergeiijke werken overleg te doen plaats heb ben. Vele dier kleine gemeenten tellen soms nog geen 800 inwoners. Hoe is de overeenstem ming tusschen deze dwerggemeenten derhalve Als de gemeentelijke indeeling daar beter was, zouden dergeiijke quaesties ook gemakkelijker zijn op te lossen dan thans, nu een gemeente de plannen der andere gemeenten kan sabo- teeren. Het antwoord van den Minister moet zoo worden begrepen, dat het zeker niet aan den Haag zal liggen wanneer deze verbetering in de gemeentelijke indeeling niet tot stand komt. Het woord is dus thans aan Gedeputeerde Sta ten en aan de gemeenten daar. Het misver- stand, dat scheen te bestaan, is thans uit de wereid; men kan, weer aan het werk gaan en de beide commissdes, die er waren voor Oost- en West-Zeeuwsch-Vlaanderen, weer instelien. Ik hoop, dat dan overleg zal kunnen worden gepleegd over de gemeentelijke indeeling en dat, als die zaak geregeld is, de waterleiding quaestie beter kan worden opgelost. Het is een organisatorisehe quaestie en die kan ook met medewerking der Regeering tot stand ko men. Het spreekt vanzelf, ik heb er mij bij deze interpellatie geen enkele illusie over gemaakt, dat het antwoord van de Regeering op mijn zeer gedetaiilleerde vragen niet min of meer ontwijkend zou zijn. Niet, dat de Re geering niet zou willen antwoorden, maar ik begrijp, dat het buitengewoon moeilijk is, waar deze materie loopt over zooveel Departemen- ten en zooveel menschen er mede te maken hsbben en die zoo diep ingrijpt in bestaande toestanden, om op alle vragen reeds dadelijk een bevredigend antwoord te geven. Enkele antwoorden waren dan ook volstrekt onbevre- digend, maar enkele waren hoopgevend. in het antwoord in zake den waterstoat zdt- ten goede eleimenten. Ik heb op den voorgrond gesteld, dat de bevordering van land- en tuin- bouw van overwegend belang is en dat in ver band hiermede het graven van het kanaal van Axel naar Hulst van de grootste betee kenis moet worden geacht. Maar wanneer de waterstaat zijn financieele eischen handhaaft, komt het kanaal er niet. Ik betwijfel echter, of die financieele bezwaren wel bij waterstaat bestaan. 'is het niet de Minister van Finan cien zelf, die dezen eisch vooropzet? De Regeering kan er zich dan achter ver- schuiilen, dat de streek niet medewerkt, maar deze is ten eenenmale omnaehtig om van die 3 millioen 25 op te brengen, want kapita- listen zijn er heel weinig. Het uiterste mini mum, dat kan worden opgebracht, is 10 Ik hoor nu ook, dat het kanaal 3 millioen zal kos ten. Ik acht het een van de belangrijkste pun-' ten, dat dit kanaal er komt. Wat de opslagplaatsen betreft, ik ben den Minister dankbaar, dat hij heeft gezegd, dat de plannen klaar zijn. Het spijt mij echter, dat het zoo lang duurt. In ieder geval zal dus voor 1929 een bedrag worden uitgetrokken voor de opslagplaatsen en over de uitvoering zullen wij het wel spoedig eens zijn. Ik dank den Minister ook voor de mededee- ling, dat de verlaging van de tarieven voor de booten zeer ernstig wordt overwogen. Het kan misschien op de Karper indruk maken, wanneer de Minister mededeelt, dat het verlies op de exploitatie der veerbooten door de Regeering al is berekend op 157.000 per jaar. Dat lijkt zeer veel, maar wanneer men in overweging neamt, dat dit de eenige verbinding is van Zeeuwsch-Vlaanderen met het land, dat er geen bruggen, geen spoorwegen, geen ka- nalen zijn, dan kan men gemakkelijk inzien, dat de bewoners van Zeeuwsch-Vlaanderen wel eenig recht hebben zelfs op gratis vervoer over de Schelde, althans, dat de kosten zoo mini- maal moeten zijn, dat het geen dringende last wordt voor de bevolking bij den export naar de rest van Nederland en naar zee. In dit bij- zondere geval mag de Kamer en mag de Mi nister van Financien voor deze uitgave niet terugschrikken. Het verlies op de veerdien- sten zou zelfs nog belangrijker hooger kunnen worden, zonder dat men daarom zou mogen zeggen, dat er iets extra's voor Zeeuwsch- Vlaanderen gedaan wordt. Voor de positieve toezeggingen, die de Mi nister gedaan heeft, ben ik dus ten zeerste behoort op fietstochten, voor verzachting en genezing bij doorzitten en zonnebrand steeds een doos of tube Dooa 30-60 «n 90 ct. Tube 80 ct. Bij Apoth. en Dvogiaten dankbaar. Het doet mij leed, dat de Regee ring voor de haven van Ter Neuzen niet wat meer heeft kunnen belwven dan de Minister- President heeft toegezegd. Ik heb nog niet het antwoord op deze vraag, ik had die ook niet schriftelijk medegedeeld, maar ik zou dit punt toch in overweging willen geven, om te bevorderen dat zooveel mogelijk het vervoer van Belgische materialen voor de Zuiderzee- werken over Ter Neuzen plaats heeft, Dat zou kunnen geschieden, niet door dat verpliehtend voor te schrijven, maar door in het bestek op te nemen tiweeerlei offerte, de eene voor het vervoer over de haven van Ter Neuzen en de andere vrij, om te kunnen beoordeelen of daar- door de prijs van het materiaal zoo belangrijk hooger wordt, dat men voor vervoer via Ter Neuzen moet terugschrikken. Voorloopig vraag ik niet meer. omdat de menschen, die bij de ha ven van Ter Neuzen betrokken zijn, overtuigd zijn, dat bij vervoer over de haven van Ter Neuzen de Regeering een lagere offerte zal krijgen dan thans. Op die vraag zou ik gaarne nog een ant woord hebben. Overigens spreekt het vanzelf, dat de verwerping van het Belgische tractaat Ter Neuzen in groote moeilijkheden gebracht heeft, omdat in het vooruitzicht was gesteld, dat bij totstandkoming van het tractaat de Belgische Regeering in welwillende overwe ging zou nemen, dat t.o.v. de spoorweg- en vrachttarieven Ter Neuzen weer zcu komen in de positie van voor den oorlog, n.l. dat voor Ter Neuzen dezelfde speciale tarieven zouden gelden als voor de Belgische havens. Ik vraag nu, of men de haven van Ter Neuzen niet? zou kunnn tegemoet komen door een toeslag op de vervoeren. 11c geloof, dat de Regeering daarin volkomen vrij is, en dat zij niet met eenig tractaat in botsing komt. Laat zij eens overwegen, of zij niet door middel van een sulbsidie, dat niet al te hoog zou behoeven te zijn, de vrachttarieven zou kunnen compensee- ren. Hetzelfde heb ik gevraagd voor de loods gelden. Ik heb dus niet gevraagd een wijzi- ging van de loodsgelden. Ik geloof niet, dat men zelfs dan inderdaad met Belgie te maken zou hebben; volgens de oude Loodswet van 20 Augustus 1859 zijn wij volkomen autonoom om de loodsgelden zoo te maken. als wij wil len. Wij hebben met Belgie alleen te maken zoover het hierom gaat, dat de. effectieve loodsgelden op Antwerpen en op Ter Neuzen niet ten nadeele zullen zijn van Antwerpen. Ik vraag niet, dat Ter Neuzen een voorsprong zal krijgen op Antwerpen, maar alleen om het versebil, dat er nu is, door de omrekening van franken in guldens, tijdelijk te compenseeren, tot tijd en wijle het Belgssche tractaat tot stand komt en de zaak definitief wordt geregeld. Ik vraag dus geen verandering in de loodsgelden, ik vraag alleen een compensate voor het ver- schil. De Minister-President zegt, dat verschil beteekent weinig, maar het beteekent buiten gewoon veel. In een interview, dat gepuibli- ceerd is in het „Dagblad voor Noord- Brabant en Zeeland" van 12 Maart 1928, dcet een expediteur mededeelingen, waaruit blijkt, dat het verschil buitengewoon groot is. Het loodsgeld van een stoomschip, genaamd „de Stelling", was voor Antwerpen, omgerekenci. f43 en voor Nederland /273. Dat is een be trekkelijk klein schip, maar er zijn groote schapen, waarbij het verschil /600 bedraagt. Het spreekt vanzelf, wanneer een schip dan de keuze heeft om naar Antwerpen te gaan of naar een diichterbij zijnde kleine haven op Bel- gisch geibied. dat men uit hoofde van die la gere loodsgelden Belgie prefereert en dat men niet gaat naar Ter -Neuzen. Is het niet een groote dwaashedd, dat de zooveel gunstiger ligging van Ter Neuzen, dicht bij de zee, door het verschil in loodsgelden niet tot uitdrukkdng kennen kan, ofschoon Antwerpen zooveel on- gunstiger ligt en er zes uren varens noodiig zijn om van Ter Neuzen daarheen te koanen? Men krijgt dit vreemde versahijnsel, dat de natuur- lijke ligging van Ter Neuzen niet tot haar recht kan komen alleen door de hooge loods gelden. Ik geef de Regeering in overweging, dat ernstig te onderzoeken. Het is voor Ter Neu zen een levens-belang. Ter Neuzen is door de verwerping van het Belgisch tractaat buiten gewoon gedupeerd. Men zegt daar: als goede Nederlanders waren wij er tegen, omdat het tractaat ons niet bevdel, maar ten slotte drukt de last van de verwerping bijna uitsluitsnd op ons! Is het dan billijk, dat, waar het algemeen landsbelang, volgens de stemming in de Eer ste Kamer. verwerping van het tractaat eisch- te. de last daarvan wordt gelegd op dat kleine stuk grond Dat is ook psyc'hologisch niet juist gezien. Over de kwestie van de vlasindustrie valt nog veel te zeggen. Het spijt mij, dat ik geen bewondering kan uitspreken voor de resulta ten van hetgeen de Regeering in dit opzicht tot nu toe voor Zeeuwsch-Vlaanderen heeft gedaan. De Minister-President heeft gezegd: er zijn maatregelen, die altijd doorv.erktn... of niet doorwerken, zou ik er bij willen voe- gen. Of inderdaad de vlasindustrie geholpen is, daarover ontbreken mededeelingen. Er is een subsidie in het vooruitzicht gesteld op het electriciteitstarief, maar dat wordt belachelijk gevonden, omdat deze factor voor de verwer- king van het vlas van uiterst geringe betee kenis is, zoodat dit geen attractie kan zijn am dat vlas machinaal te gaan bewerken. Laat de Regeering zich daarop niet blind staren. De vlasindustrie heeft zich daar in oor- logstijd sterk ontwikkeld, maar onder noranale omstandigheden zal men daar geen bloeiende vlasindustrie hebben, tenzij men overgaat tot protectiomistische maatregelen, of een uitvoer-

Krantenbank Zeeland

Ter Neuzensche Courant / Neuzensche Courant / (Algemeen) nieuws en advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen | 1928 | | pagina 5