ALGEMEEN NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR ZEEUWSCH-VLAANDEBEN.
Het probieem van bet lijden,
No. 7743.
Vrijdag 3 April 1925
65e Jafc:g'h.Ufc
Bekendmaking.
40.000 Waalstraatklinkers,
De Schipbreuk.
BINKENlAND.
ABONMEMENTSPRIJS: vZ S^IndS 2,70'per33°maanden Vo^'t^*3 gfaandeT"- £J^oZZnnl
EI^OX^STEl BLAD.
Burgemeester en Wethouders van HOEK
vragen prijsopgaaf voor de levering van
eenigszins getrokken. Franco op den wal
aan den nieuwen westelijken kanaalarm te
Ter Neuzen, op aan te wijzen plaats.
Aanbiedingen met monster van 4 steenen
worden ingewacht ter Secretarie, voor
21 April a.s., des voormiddags half
tien ure.
Hoek, 31 Maart 1925.
Burgemeester en Wethouders van Hoek,
A. WOLFERT, Burgemeester.
J. DREGMANS, fd. Secretaris
De opmerking lijkt ons niet geheel on-
bihij'K, flat Ghristenen en Ghristendeeraars
in het bijizonder heel wat meer aandacht
plegen te schenken aan de macht en den in-
vloed van de zonde in deze wereld, dan dat
zij zouden toonen oog en hart te hebben
voor de vreeselijke omstandigheden, waarin
lijders zidh bevinden, zij het met, zij het
buiten hun schuld. De heele leer van het
Christendom is zoo good als geibaseerd op
dit eene, alles beheerschende en overheer-
sdhende feit, dat de mensch is gevallen in de
zonde, en dat wij alien door ons gezondigd-
heboen „derven de heerlijikheid Gods". Men
zal moeielijk eene besdhrijving of omschrij-
ving kunnen geven van het wezen van het
Christendom zonder met dit eene groote
feit rakening te houiden, en daar als 't ware
ook steeds weer van uit te gaan. En zoo is
het dan ook best te verfklaren en voor een
groot deel ook wel te vergeven, dat dit eene
punt al het andere terugdringt en zoo goed
als alle belangstelling tot zich trekt. De
zondiglheid van het geheele mensohelijke
geslaaht is iets van zoo enorme beteekenis,
dat daarbij voor andere overwegingen en
gedaehten nauwelijks ook maar eenige
plaats overblijft. Zoo zal het dan ook wel
komen, dat het Christendom en in zijn leer
en in zijn praiktijk nagenoeg alle belang
stelling samentrekt en rioht op de vergeving
en op de bestrijding en overwinning van de
zonde, en zoo komt het dan zeker ook, dai
voor andere problem en en toestanden weinig
of geen tijd en belangstelling meer sdhijnt
over te blijven. Zeker, men behoeft nog niet
blind te zijn of doof voor al den rouw en al
de jammerklachten, die dag-in, dag-uit op-
stijgen van deze droeve aarde, om toch wei
nig te voelen van het proibleem, het gewel-
dig probieem van het lijden, en dat voorai,
oindat men voortdurend als in beslag wordt
genomen door alles wat samenhangt met de
zondiglheid der mensohen, die niet ten on-
rechte gevoeld wordt als de groote macht en
de sterkste hindernis in deze gebroken en
geseheurde wereld.
Niet weersipro'ken, maar voor een deel
toch wel gecompemseend wordt datgene, wat
wi] hebben neergesahreven, door een op-
lossing, die velen, ook nog in onze dagen
voorstaan, wanneer zij nu het ontstaan en
heerschen van het lijden in deze wereld
trachten te vehklaren en aannemeiijk te
mahen door dan te leeraren, dat dit lijden
dat zoovelen doet zudhten en jammeren zijn
oorzaak zoo vinden juist in de zondigheici
van het gdheele menschelijike gesiacht, waar-
bij het dan aldus zou komen te staan, dat de
zonde en afiwijking der eerste en latere
mensohen na zich heeft gesleept als onlos-
makelijk gevolg allerlei lijden en ramp, die
nu losibarsten over hen, die God verlaten en
Zijn heiligen wil als met voeten treden. up
deze wiize tracht men dan het probieem van
het ontstaan en voortheerschen van het
lijden en kwaad in deze wereld eenigszins
op te lossen, en krijgt men de zoo zeer ge-
wenschte gelegenheid om maar weer af te
stappen van het onderwerp Jijden" en alie
aandaoht opnieuw te concentreeren dp het
onderwerp zonde". Men kan dan weer op
de oude manier voortgaan, kan het ernstig
lijdensprobleem en alles wat daar verder
mee samenhangt verder buiten-beschouwing
laten; men richt opnieuw zijn aanvals- en
verdedigingswapenen tegen de zonde en
tegen de zondaren; die bekampt men, die
krijigen alle schuld, aan die zonde en dege-
nen, die haar koesteren en in de hand wer-
ken, wordt het geweten, dat al dit lijden In
deze wereld is ingekomen en hier zoo'n
invloed en macht kan verkrijgen, en een
meer of minder uitgewerkte leer der ver
geving en verzoening wordt s-traks gepredikt
als heilmididel tegen alle kwalen, terwiji
men het probieem van het lijden voorts on-
bespraken en dus ook kalm-weg maar on-
opgelost laat, steeds maar hopend op een
tijdstip of tijdsruimte, wanneer de zonde
waarilijk en geheel overwonnen zijn, en
wanneer er dus ook geen leed meer gevon-
den zal warden op heel dezen ,,'berg van
Gods hei'ligheid."
Toch hoe goed bedoeld deze poging
ook moge zijn om de moeilijiklheid zoo niet
op te lossen, dan toch te verplaatsen naar
anider terrein, op deze wijze wordt niet
allleen het lijdensprobleem niet apenhartig
onder het oog gezien, doch wordt er ook een
geweldig groot onrecht gedaan aan allerlei
lijdendcn, van wie toch niet zonder-meet
Een schip kwam gestevend, het voer om de Noord,
De storm zweept de Hollandsche kusten,
De mannen zijn wakker, zij doen ongestoord
Hun scheepstaak, als zichzelven bewusten.
Allengs groeit de storm, hij wordt tot orkaan,
Hour nu hem wild buld'ren en loeien.
Hij loert op zijn prooi, nu vat- hij haar aan
Haar omknellend als in ijz'ren boeien,
Met Titan geweld, een greep en een smak,
Daar ligt nu het schip op de ban ken.
Geweldige rollers slaan het tot wrak,
Maar 't volk weet van wij ken noch wanken.
Achter ijzeren wanden, voor de winden beschut,
Zoekt de manschap een uacht'lijke schuilplaats,
Hier helpt thans geen spierkracht, geen kunde heeft nut
Van kapitein, officieren of scheepmaats.
Zoo liggen zrj daar tot 't morgenlicht daagt
Reeds heeft men het noodsein begrepen.
Zie ginder van 't strand een sleeper zich waagt,
Men zal van de bank hen gaan sleepen.
Maar wild slaan de golven en hoog rolt de zee,
Zal het naad'ren hun thans wel gelukken
Een tros wordt gelegd, maar hjj knapt door in twee
Door 'tstampen en trekken en rukken.
Nog wilder de golven, als 't ware getart,
Zij slaan af: God zij hen genadig
De tros raakt helaas in de scheepsschroef' verward,
De boot rijst en daalt weer gestadig.
Weer rolt er een kolf aan, hoog licht zij haar op,
En werpt ook deez boot op de pieren,
Het water dringt binnen, zij staat op den kop
Wind en water razen en tieren.
Het scheepsvolk redt nog bijtijds zich in 't want,
Daar is 't voor een oogenbiik geborgen
Zij klemmen zich vast, zij staren naar 't strand,
De vallende nacht baart hun zorgen.
iMaar hoog gaan de zeeen. zij zijn niet bestand
Tegen 't ijzige water, de winden.
Een valt er omlaag, een verliest het verstand,
Den dood in de golven zij vinden.
Nog vijf er bezwijken voor 't morgenlicht grauwt,
De reddingboot uit komt gevaren.
Met stalen volharding, met moed onverflauwd,
Redt zij d'ov'rigen uit de ziedende baren.
Ook d'and'ren daar ginds op het red'looze wrak
Gaat men thans uit hun doodsangst bevrijden
Zij worden gevoerd onder 't schuttende dak,
Dra is weer vergeten hun lijden.
Vergeten Niet a'dus, Gij Heldeu der Zee,
Een marmerzuil siere Uw graven.
Met eerbied bewonderd, rust stil daar in vree,
In stille herdenking, Gij Braven
8as van Gent, 15/3 '25.
A. WEHRENS.
zoo maar mag worden getuigd of ook maar
vermoed, dat hun persoonlijlk lijden op
eenigerlei bijzondere wijze in verband zou
staan met persoonlijke, speciale zonde. Wie
zoo redeneert of ook maar schijnt te rede-
neeren, doet ads de vrienden van Job, die in
het oude gedicht over het lijdensprobleem
ieder op zijn eigen wijze en in eigen j
toon er Job van trachten te overtuigen, dat
nj toch wel op een of andere wijze zich
moet hebben sdhuldig gemaakt aan een
of meerdere groote of grove zonden,
en die tegenover zijn aanhcudende betui-
ginigen van onscihuld en vroorrtheid niet
nalaten altijd weer te stellen hun uitdagin-
gen en aansporingen, dat Job nu maar
eerlijik en ruiterlijk scihuld zal bekennen en
zich bekeeren moge, waarna zij overtuigd
zeggen te zijn, dat Job een ander lot wacht.
Het is werkelijk niet moeilijik om mee te
voelen, hoe innig bedroevend voor dezen
Oudtestamentischen lijder een dergelij'k
openlijk uitgesproken vermoeden gewees;
moet zijn, em wij kunnen daartegenover niei
anders uitspreken dan bewonderirrg voor de
standvastigheid van Job, die ondanks al nun
aansporingen en vermaningen zich er niet
toe laat overhalen, om al was het dan
alleen maar voor den vorm en in schijn
toe te geven, en op een of ander punt dus
schuldigheid te veinzen. Neen, Job houdt
op krasse wijze zijn onsohuld vol; en In
allerlei bewoordingen betuigt hij zijn on-
schuld oip een wijze, die aan zijn oprechtheid
ons geen oogenblitk doet twijfelen.
Toch hebben wij, onzes inziens, niet het
reoht om alles, wat deze vrienden van Job
hem hebben toegevoegd, voor dwaasheid of
onjuistiheden uit te maken. Wij willen zelfs
nog wel 'n schrede verder gaan en het er-
kennen, dat zij er in het geheel niet verkeerd
aan hebben gedaan, toen zij er tenslotte -
na eerst zeven dagen en zeven nachten met
hem in alle stilte te hebben geweend en zich
verfoaasd toe zijn overgegaan om nu ook
te tradhten met woorden en redeneeringen
hern eenige verlichting te bezorgen. Het Is
zoo merkwaardig om te lezen. Job verwijt
hun telikens, dat zij zooveel praten en rede-
neeren, maar zij, op hun beurt, verwijten dat-
zelfde Job evenzeer, en het is ook zoo juist
gezien en diep gevoeld, waar immers ieder
onzer, die wel eens in aanraking kwam met
dezen of genen lijder, precies hetzelfde heeft
gevoeld en doorgeniaakt; zulke menschen
willen toch 66k wel eens iets van ons hoo-
ren; het Is hum niet genoeg, indien wij aWeen
maar belangstellend toeluisteren naar hun
klaChten en twijfelingen en verwijten; zij
verwachten ook eenig antwoord van ons;
zij hopen en wensdten, dat wij^laarop zullen
ingaan, maar: als wij het wagen om een ant
woord te doen hooren, kunnen wij evenzeer
er zeker van zijn, dat zij ons betoog ver van
zich zuillen werpen, en van onze redenaties
of trooiStgronden, indien wij wellicht ge-
poogd hadden die aan te voeren, zich niet
gediend zullen bewijzen.
Er is bij zulke gevaillen eigenlijk niet' te
praten, er is dan niet te redeneeren; het
eenige wat wij kunnen doen is bijkans:
gelegenheid geven om het gdheele hart eens
uit te storten; maardat is geen oplos
sing van het probieem, het is hoogstens
eenige verlichting van het gevoel van be
klemdheid en bekommernis.
Het probieem van het lijden zullen wij
allereerst eenigszins kunnen inperken, wan
neer wij eens beginnen met al die gevallen
reeds dadelijk buiten verdere beschouwing
te gaan plaatsen, waarin een speciale zonde
gevoerd heeft tot een of ander noodlottig
of ellendig gevolg. Dan is er 'n oorzaak en
reden voor het lijden; dan bestaat het pro
bieem missdhien nog wel, maar niet in dien
algemeenen en zoo vreeselijik schrijnenden
zin, dan kan en mag er eigenlijk niet van
een groot en a lie s -be h ee r s ch e nd probieem
worden gesproken. Dan vindt men hie
veeleer aanleiding om eene hoogere gerech
tigheid te prijizen, en te eeren, dan om
sahouderophalend van verre te staan.
Het probieem van het lijden kan voorts
in zijn enorme af.metingen, op belangrijkt
wijze worden verkleind, indien wij er toe
kunnen komen om te erikennen, dat de zon
digheid van anderen helaas maar al te vaak
een reden van droefenis en ergernis en be
zwaar wordt op den weg en in het leven
van talloos vele anderen. Moige er dan van
een onmiddellijk verband tusschen hun eigen
zonde en lijden al geen sprake kunnen zijn.
dat neemt toch niet weg, dat niemand van
een bepaald probieem zal spreken, wanneer
bii voonbeeld een kind lijdt onder de onge-
rechtigheden van een voorgeslacht of wan
neer ouders gebukt gaan onder de gevolgen
van de afwijlkingen liunner kinderen, die hun
enorm veel nadeel of verdriet bezorgen. Ook
dan is er nog van geen eigenlijk „pro.b!ecm
van het lijden" sprake, ook al zal niet mogeri
worden ontkend. dat hier niet alles te door-
zien of rijmen is.
Maar in zijn voile gewicht wordt het pro
bieem van het lijden pas openbaar, wanneei
daar van geen directe schuld noch van de
lijders zelven, noch van personen uit hun
oimgeving sprake kan zijn, en wanneer een
deugdzaam en tamelijk wel onberispelijk
mensch als de vrome Job in al zijn bezittin-
gen en goederen wordt getroffen en dat nog
wel binnen het tijdsverloop van enkele
dagen. Dan is er van een lijdensprobleem
ten voile sprake, en in zoo'n geval is het
waarlijik niet zoo erg te laken, indien de ge-
troffene, die eerst een vroom en Godvree-
zend man heeten mocht, er toe komt Gods
rechtvaardigheid in twijfel te trekken, ook al
zal hij telkens en telkens (zooals dan ook in
het boek Job keer-op-keer geibeurt), haast
ongemerkt als door een adhterdeur weer
binnenlaten allerlei betuigingen van Gods-
betrouwen en allerlei beroep op Gods huip
en steun.
Is er nu een op,lossing van dit probieem
aan te wijzen of te vinden? Wij gelooven,
dat wij beter zullen doen om rondweg te
ver'klaren, dat daar geen erGele opios n.g
nog nooit is gevonden, en dat er ook nimmer
een c,p! ssir.g gevonden zal worden. „God
is groot, en wij begrijpen Hem niet," dit
woord, ontdaan van zijn agnostisdhe kleur
en klank, bevat een diepe waarheid. Zijn
wegen zijn onnaspeurlijk. Ook het bijibel-
boek, dat aan den grooten lijder Job zijn
naam ontleent, geeft geen ciplossing. Dat
aan het slot alles weer zoo wonder-mooi
terecht komt, is voorzeker niet bedoeld en
r >g minder te handhaven cim ons te doen
gelooven, dat bij alle lijden der menschen,
mits het slechts op be'hoorlij'ke wijze wordt
aanvnard en gedragen in het eind compen-
satie zail plaats hebben.
Uit eigen en anderer ervaring weet ieder
onzer wel anders. Het lijdensprobleem is
geen proibleem voor korten tijd, dooh van
langen duur, terwiji in dit leven, hier op
aarde, zeker bijna nimmer een oplossing zal
worden genofen. Maar toch kan er wel een
en ander worden aangegeven, dat in staat
stelt om ons, zoo niet het lijdensprobleem
op te lossen dan toch met het lijdenspro
bleem te verzoenen. En dat is vooreerst en
allermeest de heiligende kracht, die van dit
lijden uitgaat. Van den grootsten Lijder uit
den Bijlbel, den Man van Smarten, staat ge-
schreven, dat hij door lijden geheiligd is.
En dit is zeker voor ieder sterveling noodig
en mogelijk.
In de tweede plaats zouden wij willen ver-
melden, wat niet onaardig is genoemd: de
taak van ,,het gewicht aan de klok". Zonder
het lijden kan een menschenleven niet. En
daarom mag (en wij sluiten daarbij vol-
koinen aan bij het reeds genoemde) worden
getuigd: Het lijden is onmisbaar, en het
verdiept het menschenleven op onniisken-
bare wijze. Toen de klbkkeluider Ilting
(zoo venhaalt Ulfers in zijn mooie roman
,,Oostloorn") lijden in zijn leven gekregen
had, kwam er „ziel" in zijn „klokke!uiden".
Tot nu toe had hij het gedaan met zijn han-
den en armen, maar nu kwam zijn ziel in de
klok, en zoo, werd zijn luiden een zegen
voor een heele gemeente. Daarom blijft het
probieem van het lijden wel bestaan. man
voor hem, die (als job) zijn ..hand op zijn
mond" weet te leggen, wordt het probieem
heerlijkheid en het lijden tot zegen.
INGEZONDEN MEDEDEELINGEN.
TWEEDE KAMER
Vergadering van Woensdag.
De behandeling van het ontwerp tot
wijziging van de pensioenwet wordt voovt
gezet.
Het amendement-van Braatnbeek (80 in
plaats van 90 pCt korting bij overschrijding
van de laatstgenoten wedde door persioen
en nieuwe inkomsten) wordt verworpen met
42 tegen 19 stemmen. Artikel 31 word'
aangenomen met 5" tegen Id stemmen.
Mej Westerman |v b.) klaagt over den
achterstand bij den pensioeuraad Het
gebeurt, dat men na een pensioenaanvrage
in maauden niets hoort,
Minister Colijn zegt, dat vertraging vaak
het gevolg is van niet op tijd inzenden van
de noodige stukken
De heeren J. ter Laan (s. d en Ketelaar
(v. d.) cetreuren het vervallen van de her-
keuring.
Artikel 32 wordt itangenomen met 43
tegen 18 stemmen.
De heer Van Braambeek komt op tegen
de bevoegdheid van den pensioenraad om
de betrokkenen te d en opnemen in een
inrichting tot observatie of herstel.
Minister Colijn wijst op simulatie, welke
herhaaldelijk voorkomt. Aan gewetensbe-
zwaren tegen geneeskundige behandeling
wordt tegemoetgekomen.
De beer Marchant (v d.) dient een amen-
dement in om de verplichte geneeskundige
behandeling te doen vervallen.
Minister Colijn acht het niet redelijk,
een amhtenaar anders te behandelen in
deze dan een arbeider. die volgens de onge-
vallenwet verplicht is zich aan een genees
kundige behandeling te onderwerpen.
Het amendement-Marchant wordt ver
worpen met 47 tegen 30 stemmen.
Mevr. Bakker-Nort (v d.) verdedigt een
nieuw artikel tot invoering van zusterpen-
sioen Het amendement wordt gesteund
door mej. Groenewez, mej. Westerman en
den beer Snoeck Henkemans en bestreden
door den beer Beumer.
Minister Colijn zegt. dat de strekking
van het amendement buiten bet kader van
de pensioenwet valt en ontraadt het. Het
wordt verworpen met 34 tegen 32 stemmen.
Vergadering van Donderdag.
Voortgezet wordt de behandeling van de
wijziging van de pensioenwet.
Het gisteren aaugebouden amendement-
Van Gijn wordt ingetrokken, nadat minister
het overbodig had genoemd.
De stemming over het ontwerp wordt
bepaald op morgen.
Aan de orde is de interpellatie-Van
Ravensteijn betreffende de dreigende loons-
verlaging in de mijnindustrie.
De heer Van Ravensteijn (comm.) wpst
op de malaise, de overproductie en lage
loonen in de Limburasche mijnindustrie.
Spreker betoogt het nut van een inter
nationaal kolenbureau tot regeling van de
productie. Hij dringt aan op een minimum
loon voor mijnarbeiders en stelt een aantal
vragen aan de regeering, ouder meer deze,
of de regeering niet een internntionale
conferentie om verdere loondaling tegen
te gaan, noodig acht.
EERSTE KAMER
Vergadering van Donderdag.
Aan de orde is het ontwerp tot af; chaffing
van den zomertijd
De voorzitter deelt mede, dat 3 5 tele
gram men zijn ingekomen voor of tegen
den zomertijd
De beer De Vlugt (a.-r.) wenscht niet
mede te werken aan toespitsing van de
tegenstelling tusschen stad en platteland.
Hij bestrijdt het ontwerp.
De heer Hazevoet (r. k bestrijdt het
ontwerp eveneens en vraagt, of de minister
verwerping van dit ontwerp zal beschouwen
als een wensch van de Kamer om tot een
compromis te komen
De heer Westerdijk (v.-d.) meent, dat de
bezwaren van het platteland bij aanvaarding
van het advies der tjjdcomrnissie vrijwel
onvermiuderd blijven
De heer Verheijeu (r.-k.) zegt. dat als
de Eerste Kamer niet lijdt aan ar.derdaagsche
koorts, dit ontwerp bij haar geen genade
mag viuden. Sedert de invoering van den
zomertijd hebben zich geen feiten voorge
daan, die voor afschaffing daarvan pleiten.
De heer Diepenhorst (a. r verdedigt het
ontwerp
De verwerping van het wetsvoo stel zal
ethisch en sociaal af te keuren zijn.
De heer Wittert van Hoogland (r.-k.)
vraagt, of het juist is, dat de regeerinif den
zomertijd eerst 5 Juni zou invoeren, als
het ontwerp wordt verworpen.
De heer Wibaut stelt verblinding bij de
tegenstanders van den zomertijd voor de
voordeeleu daar an vast. Met blijmoedig-
heid zal hij tegenstemmen.
Minister Ruys d Beerenbrouck zegt. dat
de regeering gehoopt had, dat de tijdcom-
missie een bruikhaar compromis zou aan-
bieden. De regeering wilde de verant
woordelijkheid daarvoor met dragen Er
zat dus niets anders op dan met het onder-
havige voorstel te komen
Het ontwerp is verworpen met 31 tegen
17 stemmen en de zomertijd wordt alzoo
gehandhaafd.
BlijLeus een mededeeling van den Mir ister
van Binnenlandsche Zaken zou de invoering
van den zomertijd in verband met de door
de spoorwegen alsnu te r emen maatregelen
toch niet kunnen ingaan voor 5 Juni a.s
BELlGle'S KON1NGSPAAR NAAR ONS
LAND?
Naar uit Brussel aan de Tel. gemelid
wordt, wordt op het oogenbli.k de mogelij'k-
heid van een bezoek van het Belgische
k;iningspaar aan het Nederlandsche H f
ernstig overwogen. Op het oogenbiik is ten
aanzien hiervan nog geen officieele bes.lis-
sing genomen en er is ook nog geen datum
vastgestelid, doch de aandacht van den
Koning blijft op deze aangelegenheid ge-
vestigd.
K uiing Albert zou van deze gelegenheid
gebruik willen maken om Koningin Wilhel-
mina dank te zeggen voor hetgeen Neder-
land tijdens den oorlog heeft gedaan ten be
hoove der BelgisChc vluchtelingen en vcwr
het aandt el van Nederland in de werkznam-
h Jen van het Spaansch-Nederlandsch co-
mite ten bate van de levensiniddelenvoor-