en wethouders vee in bewaring is genomen met opgave van soort, getal, kleur of bijzonder kenmerk. Wanneer 14 dagen na de publicatie de eige- naar niet is verschenen, zal het vee op last van den burgemeester in het openbaar verkocht worden, en zullen de kooppenningen na af- trek der gemaakte kosten aan den rechtheb- bende worden uitgekeerd, indien hij dit binnen den bij art. 2014 van het B. W. gestelden tijd vordert. Wanneer de gelden niet binnen dien tijd op- gevorderd worden, vervallen zij aan de ge- meente. Art. 53. Het is in de bebouwde kommen verboden vee, op den openbaren weg, of vanaf den openibaren weg zichtbaar te doen dekken. Art. 54. Het is verboden varkens te branden: 1. binnen de bebouwde kom der stad op an- dere dan daartoe door burgemeester en wethou ders aangewezen of aan te wijzen plaatsen; 2. buiten de bebouwde kom der stad op plaatsen, die minder dan 10 meter van gebau- wen zijn verwijderd. Art. 55. Het is verboden op den openbaren weg of van af den openbaren weg zichtbaar, paarden te blokstaarten. Art. 56. Het is verboden, zonder vergunning van bur gemeester en wethouders, op den openbaren weg: 1. met een rij- of voertuig eene vaste staanplaats in te nemen of te doen innemen; 2. een rij- of voertuig met meer dan twee paarden naast elkander gespannen te hebben; 3. locomobielen te vervoeren en andere voor- werpen zwaarder dan 10.000 K.G. Art. 57. Het is verboden met een b el ad en rij— of voer tuig, zonder stuurbeweging, op den openbaren weg in de bebouwde kommen een oprit af te rijden, tenzij het rij of voertuig van eene be- hoorlijke rem is voorzien. Art. 58. Bestuurders van rij- of voertuigen, die ge- vaar opleveren voor het veilig verkeer, moeten op bevel der politie, onmiddellijk stoppen. Het bepaalde in het le lid is ook toepasselijk op bestuurders, die in staat van dronkenschap verkeeren. Art. 59. Het is verboden op de openbare voetpaden of op de bijzonder voor voetgangers bestemde openbare weggedeelten of over de openbare plantsoenen met rij- of voertuigen te rijden of vee te laten loopen. Art. 60. Het is op den openbaren weg in de bebouw de kom der stad verboden: 1. trekdieren te geleiden of te besturen, anders dan aan teugels, leidsels of halsters; 2. meer dan drie niet aangespannen trek dieren te geleiden; 3. op een trekdier gezetan, meer dan twee niet aangespannen trekdieren te geleiden; 4. paarden te geleiden, welke zwengels of een aanschijn na zich slepen; 5. met rij- of voertuigen anders dan stap- voets te rijden waar dit door burgemeester en wethouders met een waarschuwingsibord is aan- gegeven; 6. met rij- of voertuigen, niet op veeren of riemen rustende, geen rijwielen of motorrijwie- len zijnde, anders dan stapvoets te rijden; 7. rijtuigen, uitsluitend bestemd tot vervoer van lijken, voor eenig ander doel te gebruiken; 8. een last te vervoeren die gevaar oplevert. Art. 61. Het is verboden op den openbaren weg als bestuurder van een rij- of voertuig, geen mo- torrijtuig of rijwiel zijnde, daarmede op zoo- danige wijze of met zoodanige snelheid te rij den, dat de vrijheid of de veiligheid van het verkeer op dien weg wordt belemmerd of in gevaar gebracht. Art. 62. Het is aan bestuurders van voor rij- of voer tuigen gespannen trekdieren verboden, deze op den openbaren weg te gebruiken, wanneer de weg geheel of gedeeltelijk met sneeuw bedekt is, of wanneer de wielen dezer rij- of voertui gen voorzien zijn van gummibanden, tenzij ten minste een dezer trekdieren voorzien is van een of meer aan het tuig bevestigde klinkende bellen. Art. 63. De bestuurders van aangespannen honden- karren of woonwagens moeten op den open baren weg bij het tegenkomen of voorbijrijden van paarden, tijdig afstijgen. Art. 64. Het is verboden op den openbaren weg: 1. boven op een rij- of voertuig goederen te vervoeren, tenzij dit voorzien is van een im- periaal van voldoende afmeting; 2. op een handkar een last te vervoeren, welke zoo hoog boven de handkar uitsteekt, dat hij den bestuurder, die achter de handkar loopt, verhindert op den weg te zien, tenzij de handkar niet alleen geduwd maar ook te ge- lijkertijd wordt voortgetrokken; 3. op een rij- of voertuig een Last te ver voeren, die meer uitsteekt in de breedte dan van de breedte en in de lengte meer dan 3 maal de lengte van het rij- of voertuig. Art. 65. Het is aan bestuurders verboden: 1. de Noordstraat te berijden met rij- of voertuigen beladen met hooi- stroo, riet, bie- zen, vlas, mest, kalk of cement, tenzij ten dien- ste van de bewoners van die straat; 2. de Noordstraat, tusschen de Lange- en de Korte Kerkstraat, met rij- of voertuigen, geen rijwielen, handkarren of kruiwagens zijnde, te beriiden anders dan in Noordelijke richting. Van het sub 2 bepaalde kan door burgemees ter en wethouders, ten behoeve van bewoners van dat straatgedeelte, ontheffing worden ver- leend. Art. 66. Het is verboden als bestuurder van een mo- torrijwiel of rijwiel op den openbaren we' rijl.endaarmede een last te vervoeren, die zoo hoog is, dat hij den bestuurder verhindert er over heen op den weg te zien, of zoo breed, dat hij buiten de stuurkruk uitsteekt, 2. daarmede meer personen te vervoeren, dan waarvoor het is ingericht; 3. vee vastgehouden te geleiden. Art. 67. Het is verboden op den openbaren 1 zich als bestuurder van een rij- of voer tuig of kinderwagen tusschen volksverzamehn- gen te bevinden of te bewegen. 2. zich tusschen een stoet te begeven, welke in beweging is. Art. 68. De bestuurder van een rij- of voertuig is ver- plicht onmiddellijk te gehoorzamen aaii de be- velen der politie, strekkende m het belang van de veiligheid en den geregelden gang van het verkeer op den openbaren weg. Art. 69. mede over een openbaren rijweg in de bebouwde kommen te rijden met een grootere snelheid dan 20 K.M. per uur; b. aan bestuurders van vrachtautomobielen, daarmede over een openbaren rijweg in de be bouwde kommen te rijden met een grootere snelheid dan 10 K.M. per uur. Deel van den rijweg maken nit de daartoe behoorende paden en bermen of zijkanten. Art. 70. De in acht te nemen snelheid, wordt op kosten van de gemeente aangeduid door een kenteeken naar de modellen, vastgesteld door den Minister van Waiterstaat, krachtens art. 8 laatste lid der Motor- en Rijwielwet. De waarschuwingsborden zullen worden ge- plaatst op de verschillende plaatsen van het beginpunt van de aangeduide kommen in deze gemeente. Art. 71. Het is verboden paaltjes, die tot afscheiding der voet- en rijwielpaden dienen, en de aan den weg geplaatste palen met aanduiding wat voet- en rijwielpaden zijn of die, welke aan- wijzingen bevatten voor het publiek belang, te beschadigen, te vemielen of weg te breken. Art. 72. Zonder vergunning van den burgemeester zijn de voor het publiek toegankelijke bijeen- komsten tot ontspanning of veranaak, anders dan tot het houden eener vergadering verboden. De aanvrage tot het verkrijgen eener ver gunning moet minstens een dag behoudens on- voorziene omstandigheden voor den aanvang der bijeenkomst worden ingediend. De voorschriften bij de vergunning te geven moeten worden nageleefd. Mochten zich tijdens de uitvoering feiten voordoen welke bij de aanvrage niet zijn vermeld en aanleiding geven tot ergemis of ordeverstoring, dan kan de burgemeester de verleende vergunning terstond intrekken. Art. 73. Alle aanwezigen in eene bijeenkomst als in het laatste lid van 't vorige artikel bedoeld, zijn verplicht op eerste aanmaning van de po litie mede te werken tot beeindiging daarvan en outrunning van de plaats van samenkomst. Art. 74. De herbergiers, tappers, slijbers, bier- en koffiehuishouders moeten hunne inrichtingen, waarvoor .een vergunning of verlof is verleend des avonds te elf uur siuiten, en gesloten houden tot des morgens half vijf uur. Dit gebod is met van toepassing' op loge- menthouders ten opzichte van hen, die in het [ogement nachtverblijf zullen genieten. Art. 75. Het is verboden gedurende de uren, dat de inrichtingen bedoeld in art. 74 moeten ge sloten zijn, zich daarin te bevinden of er binnen te treden. Van dit verbod zijn vrijgesteld, de personen, die behooren tot het gezin der houders dier inrichtingen en perso nen, die bij hun afzonderlijk inwonen, vreemde- lingen, die bij hen logeeren en op het bij ar tikel 438 alinea 1, van het Wetboek van Straf- recht bedoeld register zijn ingeschreven, rei- Eigers, die des nachts de gemeente doortrek- ken, ambtenaren van de politie, rnits in hunne hoedanigheid. Art. 76. Het staiat den burgemeester vrij voor het houden van eene vergadering of het geven van een uitvoering, het uur van sluiting later te stellen. Gedurende de kermisdagen wordt het slui- tingsuur in afwijking van het bepaalde bij art. 74 voor de dagen van Maandag tot en met Vrijdag bepaald op 2 uur middemacht en voor den Zaterdag op 12 uur middemacht. Dit uur van sluiting is ook van toepassing op de tenten, kramen, caroussels draaimolens en andere inrichtingen. In geval de openbare orde of rust dreigt ver- stoord te worden of bij brand, is de burge meester bevoegd een of meer der in art. 74 genoemde inrichtingen te doen siuiten, hetzij voor enkele uren, hetzij voor het overige gcjr deelte van den dag. De verbodsbepaling treedt in werking op het tijdstip door den burgemeester te bepalen. Art. 77. Het is aan vrouwen verboden: 1. op de stoepen of in de deuren der in art. 74 genoemde inrichtingen post te vatten of zich binnen die inrichtingen bevindende door eenigerlei handeling of vertooning de aandacht der voorbij gangers tot zich te trekken; 2. op den openbaren weg voor of in de na- bijheid der in het eerste lid bedoelde inrich tingen of op de hoeken van straten of stegen, waarin dergelijke inrichtingen zijn gevestigd, stil te staan of zich aldaar heen en weer te bewegen, nadat haar door een politiebeambte gelast is zich te verwijderen. Art. 78. Ondememers of beheerders van voor het publiek toegankelijke inrichtingen mogen zon der vergunning van den burgemeester geen gelegenheid geven: 1. dat aldaar muziekinstrumenten worden bespeeld anders dan voor oefening, voorbe- reiding eener uitvoering of voor repetition; 2. tot het dansen. Het verbod sub 1 genoemd is niet van toepassing: a. wanneer dit geschiedt onmiddellijk na afloop eener uitvoering; b. voor de kom van Ter Neuzen gedurende de kermisdagen op de uren, dat de kermis geopend is en op den tweeden Paaschdag, op den tweeden Kerstdag en den daaroj) volgen- den dag tot des avonds elf uur. Valt een dier dagen op Zondag dan komt daarvoor in de plaats de volgende dag; c. voor de kom van Sluiskal op 15 en 16 Au gustus tot 12 uur middemacht, valt 15 Aug. op een Zondag dan treedt daarvoor in de plaats 14 Augustus, valt 16 Aug. op Zondag dan treedt daarvoor in de plaats 17 Aug. d. voor de kom van Driewegen de twee dagen volgende op den eersten Pinksterdag tot elf uur 's avonds. aanvang der bijeenkomst tot een half uur na afloop daarvan. Het verbod is niet van toepassing op per sonen beneden den leeftijd van 16 jaren, die hetzij alleen, hetzij in gezelschap van anderen, als reizigers kunnen worden aangemerkt. Art. 81. Het houden ijp.n inrichtingen tot het plegen van ontucht of het op eenigerlei wijze aan an deren gelegenheid verschaffen tot het plegen van ontucht is verboden. Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd een inrichtdng, waarin in strijd met het be paalde in het eerste lid wordt gehandeld, oogenblikkelijk te siuiten en van die sluiting door het aanplakken van een afschrift van hun besluit bij den ingang of het plaatsen van politietoezicht te doen blijken. Een ieder is verplicht toe te laten, dat het in het vorig lid bedoelde afschrift wordt aan- geplakt. Slechts op last van den burgemeester mag het worden verwijderd. Art. 82. In elk der in artikel 74 genoemde inrich tingen moet een uittreksel der Algemeene Politieverordening, bevattende de artikelen 72 tot en met 81 op eene voor het publiek zicht- bare plaats worden opgehangen. Voor de eerste maal wordt aan ieder der belanghebbenden een afschrift. of afdruk kos- teloos uitgereikt. Een afdruk dier bepalingen is voor belang hebbenden ter secretarie der gemeente tegen betaling van 50 cent te verkrijgen. Art. 83. Het is verboden: 1. aan tabakverkoopers tabak, sigaren of sigaretten aan personen beneden den leeftijd van 14 jaren te verkoopen of te verstrekken. 2. aan personen beneden den leeftijd van 14 jaren in het openbaar tabak, sigaren of sigaretten te rooken of bij zich te hebben. Art. 84. Ieder ingezetene is verplicht de ^tookplaat- sen en schoorsteenen in zijne woning schoon te houden en die te doen vegen. Zoo vaak hun dit noodig voorkomt zullen burgemeester en wethouders ter zake een al- gemeen onderzoek doen instellen door den opperbrandmeester of door dengene, die hem vervangt, waarvan ten minste acht dagen te voren bij publicatie zal worden kennis gegeven. Art. 85. Het is verboden een schoorsteen, waarin brand heeft plaats gehad, weder te gebruiken, tenzij na schriftelijke verklaring van den gemeente-ibouwmeester, of diens plaatsvervan- ger, dat zulks zonder gevaar kan geschdeden. Art. 86. Het is verboden brandstoffen, olie, benzine, hooi, stroo, krullen of uit het oogpunt van brandgevaar daarmede gelijk staande stoffen anders dan uitsluitend voor huiselijk gebruik te bewaren tenzij met vergunning van burge meester en wethouders, te hebben binnen den af stand van een meter van een in gebruik zijn de stookplaats of rookgeleiding in hetzelfde vertrek of ruinate. Voor wat betreft hooi, stroo, vlas af hak- hout is het bepaalde in het eerste lid niet van toepassing op hen, die het landbouwbedrijf uit- oefenen buiten de kommen der gemeente. Het is verboden: a. aan bestuurders van motorrijtuigen j— geen vrachtwagens zijnde om daar- Art. 79. Het is verboden in eene voor het publiek toe gankelijke lokaliteit, waarvoor een verlof voor den verkoop van alcoholhoudenden drank, anderen dan sterken drank is verleend, per sonen beneden 16 jaar anders dan in gezel schap van meerderjarige bloed- en aanver- wanten in den tweeden graad in le rechte linie of den derden graad in de zijlinie, toe te laten. Evenzoo is het aan personen beneden den leeftijd van 16 jaar verboden zich te be vinden in eene voor het publiek toegankelijke lokaliteit als in het eerste lid omsohreven, anders dan in gezelschap van meerderjarige bloed- en aanverwanten in den tweeden graad in de rechte linie of den derden graad in de zij'linie. Art. 80. Wanneer in eene localiteit als in artikel 79 bedoeld, eene besloten bijeenkomst wordt ge- houden, met voorafgaande vergunning van den burgemeester, blijft het verbod van arti kel 79 voor zooveel de lokaliteit betreft, bui ten toepassing vanaf een half uur voor den Art. 87. Het is verboden: 1. in ruimten waar vlas, hooi, stroo of an dere licht brandbare stoffen voorhanden zijn, te rooken, en kunsjlicht te gebruiken anders dan in gesloten lantaarns; 2. in gebouwen, dienende tot magazijn, of bergplaats van hooi, stroo, vlas en andere licht brandbare stoffen vuur te stoken; 3. peulhoopen of andere voorwerpen in het veld te verbranden anders dan tusschen zons- opgang en 2 uur des namiddags. Art. 88. Het is verboden te rooken of brandende tabak bij zich te hebben in daarvoor door den burgemeester aangewezen voor het publiek toegankelijke schouwburgen, bioscopen of in richtingen, waar openbare vermakelijkheden plaats vinden. De beheerders der in het le lid van dit ar tikel bedoelde gebouwen of inrichtingen zijn verplicht te zorgen, dat het rookverbod ter kennis der bezoekers wordt gebracht. Art. 89. De plaatsen waar hood, stroo, vlas of an dere licht brandbare stoffen aanwezig zijn, an ders dan voor huishoudelijk gebruik, zijn onder. worpen aan een onderzoek van den opper brandmeester of die hem vervangt. In geval door hem geconstateerd wordt, dat het hooi, stroo of vlas zoodanig broeit, dat het gevaar loopt te ontbranden, zijn de eigenaren verplicht te gedoogen, dat de opperbrand meester of die hem vervangt, dit nader onder- zoekt en zoo noodig het hooi, stroo of vlas op kosten van den eigenaar doet verwijderen. De opperbrandmeester heeft te alien tijde het recht van toegang tot de bewaarplaatsen als boven bedoeld. Art. 90. Het is verboden: 1. bij het aanleggen van nieuwe of het doen van herstellingen aan oude dakgoten, of bij het leggen of herstellen van daken, de soldeer- bouten of andere hulpmiddelen, anders te ver- warmen dan op den beganen grond en buiten gebouwen; 2. Zonder schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de in het eerste lid bedoelde werkzaamheden uit te voeren met behulp van toestellen, waarbij de verwarming geschiedt door middel van benzine of spdritus. Art. 91. Het is verboden in de bebouwde kom der stad: 1. varkens te houden, tenzij met vergun ning van burgemeester en wethouders; 2. op den openbaren weg stalmest te ver voeren des Zaterdags na 10 uur in den voor- middag; 3. in de openbare kanalen, grachten, sloo- ten, putten en watergangen, honden, katten of andere dieren te verdrinken of krengen daarin te werpen; 4. pudn, afbraak, kaf, stroo, Zand, papier of vuilnis in eenig openbaar water of op den openbaren weg te werpen op andere plaatsen dan door burgemeester en wethouders aan te wijzen; 5. op den openbaren weg buiten de openbare waterplaats en privaten datgene te verrachten, waarvoor die inrichtingen be stemd zijn. Art. 92. Het is in de bebouwde kom der stad ver boden, ahl, bloed, keuken- of hemelwater uit perceelen anders af te voeren dan door goten of pijpen, welke volgens de daarvoor door bur gemeester en wethouders te geven voorschrif ten in het gemeenteriool of in de gemeente (straat) -goten moeten uitloopen. Art. 93. Het is verboden bloed, ingewanden of ande ren afval van geslachte dieren, schelpen van mussels, kreukels of ander straatvuil op den openbaren weg of in de straatgoten te werpen of de openbare ontvangputten op eenige wijze te venontreinigen. Art. 94. Ieder eigenaar, vruchtgebruiker of beheer- der van gebouwen is verplicht, binnen drie dagen na een daartoe strekkend bevel van bur gemeester en wethouders, zijne privaatputten, riolen, zinkputten of andere verzamelplaatsen van vuil te doen ledigen en den inhoud er van te doen wegruimen, onverminderd zijne ver- plichtingen om te alien tjjde te zorgen, dat de inhoud er van niet overvloeit. Art. 95. Het is verboden in de bebouwde kom mest, modder en andere dergelijke stoffen, welke van de erven of uit de huizen der ingezetenen ver- voerd moeten worden, op of ter zijde van de openbare straten of wegen neer te leggen dan ter pl.aatse door de politie aan te wijzen. Art. 96. Onverminderd het bepaalde bij de artikelen 66 en 67 van het reglement op de wegen en voetpaden in Zeeland, en de artikelen 17 en 19 van het reglement van politie voor de pol ders in Zeeland, moeten de slooten binnen een der kommen van de gemeente gelegen, welke tot af_ of doorvoer van water of andere vloei- bare stoffen dienen, een inwendige boven- breedte van minstens 1 meter, een diepte van minstens 0,75 meter en een bodembreedte van minstens 0,30 meter hebben. Als dit voor een behoorlijke afwatering noo dig is, kunnen burgemeester en wethouders voor bepaalde slooten of voor bepaalde gedeel- ten van slooten, door hen aan te wijzen, groo tere afmetingen vorderen. Deze bepaling geldt ook voor de verlenging of voortzetting van deze slooten buiten een der kommen van de gemeente gelegen, totdat zij een sloot of andere waterloozing ontmoe- ten, waarop het reglement op de wegen en voetpaden in Zeeland of het reglement van politie voor de polders in Zeeland toepasse lijk is. De eigenaars, vruchtgehruibers of beheer ders van zoodanige slooten, welke een mindere bovenbreedte, diepte of bodembreedte hebben, dan in het eerste en tweede lid van dit artikel is bepaald, zijn verplicht deze slooten zoo danig te verbreeden en uit te diepen, dat zij aan het eerste en tweede lid van dit artikel voldoen, zoo dikwijls en voor zoover burgemees ter en wethouders dit bevelen en voor het in dat bevel genoemde tijdstip. Art. 97. Mochten de eigenaars, vruchtgebruikers of beheerders, die het in het vorig artikel ge noemde bevel tot het verbreeden of verdie- pen ontvangen hebben, hun slooten willen ri leeren, dan zijn zij daartoe alsnog bevoegd, mits zij: 1°. voor het verstrijken van den termijn voor de verbreeding en verdieping in het bevel toegestaan, daarvan schriftelijk kennis geven aan burgemeester en wethouders; 2°. voor de rioleering buizen of kokers ge- bruiken, welke inwendig eene wijdte hebben van ten minste 1030 c.M. Burgemeester en wethouders zullen voor elk bijzonder geval met inachtneming van deze bepaling de minimum wijdte vaststellen. 3°. de buizen ten genoegen van burge meester en wethouders zoodanig leggen, dat de af- en doorvoer van water en andere vloei- bare stoffen behoorlijk kan geschieden; en 4°. de rioleering in orde gemaakt hebben binnen 14 dagen na het verstrijken van den termijn, voor de verbreeding en verdieping be paald. Art. 98. In de in artikel 99 bedoelde slooten mogen geen dammen of andere beletselen worden ge- legd, zonder vergunning van burgemeester en wethouders. Wordt die vergunning verkregen, dan moe ten de dammen of beletselen worden voorzien van buizen, duikers of dergelijke voor water loozing dienende voorwerpen van voldoende bij de vergunning te bepalen afmetingen. Over slooten mag zonder vergunning van burgemeester en wethouders geen hout, stroo, of dergelijke, gelegd of opgestapeld worden. Art. 99. Alle eigenaren of gebruikers van slooten of wateren zijn verplicht, indien die slooten of wateren voor de openbare gezondheid gevaar- lijk of schadelijk worden geacht volgens het oordeel van burgemeester en wethouders ge- hoord de gezondheidscommissie die slooten of wateren, na ontvangen schriftelijk bevel van burgemeester en wethouders te dempen, of door riolen te doen vervangen, binnen zoo- danigen tijd als in het bevel wordt aange- geven. Ongeacht het vonnis, dat uitgesproken zal worden tegen overtreding van de bepaling in dit artikel, zullen burgemeester en wethouders bij weigering van de uitvoering, het werk doen uitvoeren op kosten van den betrokken eigenaar of gebruiker. Art. 100. Het is verboden zonder vergunning van bur gemeester en wethouders binnen de bebouwde kom der stad, eenig gebouw hoe ook genaamd, tot koe-, paarden- of varkensstal in te richten of daarvoor te gebruiken. Dit verbod is niet van toepassing op be- staande gebouwen, die voor of op 1 Ja- nuari 1920 geheel of gedeeltelijk voor stal ling van paarden, varkens of vee waren inge richt, zoolang die gebouwen in handen van den zelfden eigenaar blijven. Art. 101. Het is verboden een vleesch- of vischwinkel te openen, over te nemen of te verplaatsen of handel in'vleesch of visch te driven, zonder voorafgaande schriftelijke kennisgeving aan burgemeester en wethouders, met aanwijzing van het gebouw waarin de winkel of de handel zal gevestigd zijn en de wijze waarop de han del zal gedreven worden. Burgemeester en wethouders geven binnen veertien dagen, nadat de in het eerste lid be doelde kennisgeving ontvangen is, aan be langhebbenden bericht van ontvangst dezer kennisgeving. Art. 102. Het is verboden lijders aan besmettelijke ziekte, langs den openbaren weg te geleiden, anders dan met in achtneming van de voor schriften in de volgende artikelen vervat. Art. 103. Gevallen van dringenden spoed uitgezonderd is een ieder, die een lijder aan een besmette- lijke ziekte langs den openbaren weg wil doen vervoeren, verplicht van zijn voornemen schrif telijk minstens een uur voor het vervoer, ken nis te geven aan den burgemeester, onder over- legging van eene schriftelijke verklaring van een geneeskundige, dat de toestand van den lijder het vervoer gedoogt, of noodzakelijk maakt. Art. 104. Het vervoer mag alleen plaats hebben in daartoe bestemde voertuigen of overdekte draagbaren, voorzien van een van buiten dui- delijk zichtbaar en door den burgemeester te bepalen kenteeken. Zoolang voertuigen of draagbaren voor dit vervoer zijn bestemd, blij ven zij dit kenteeken dragen. Andere voertuigen of draagbaren, mits geene openbare middelen van vervoer zijnde, mogen alleen worden gebezigd, wanneer de genees kundige schriftelijk verklaart, dat dit vervoer zonder gevaar voor besmetting kan geschieden Art. 105. De kleedingstukken van hen, die bij het vervoer behulpzaam zijn geweest, moeten, in dien de geneeskundige het noodig oordeelt, worden ontsmet. Art. 106. Het is verboden op of aan den openbaren weg, voorwerpen, behoorende tot het huisraad van eene womng waarin, blijkens het kenmerk bedoeld in art. 20 der wet van 4 December 1872, Stbl. no. *134, eene besmettelijke ziekte heerscht, op andere uren en plaatsen uit te kloppen dan door l jigemeester en wethou ders daarvoor zullen worden aangewezen. Tapijten en vloerkleeden, uit zulk eene wo ning komende, mogen niet buiten die woning vervoerd worden, voordat zij volgens de be paling der wet ontsmet zijn. Art. 107. Het is aan hen, die het beheer of de zorg hebben over inrichtingen, ten doel hebbende de tijdelijke verzorging, bewaking, verstande- lijke of lichamelijke ontwikkeling van kinderen of leerlingen, verboden kinderen of leerlingen in die inrichtingen toe te laten, die lijdende zijn aan besmettelijke oogziekten, hoofdzeer of anderen huiduitslag of die blijken kleerlui- zendragers te zijn. Art. 108. Ouders, voogden of verzorgers van kinderen en leerlingen als in artikel 107 bedoeld, zijn verplicht deze van de school verwijderd te houden. Onverminderd de straf, welke op overtre ding dezer bepaling bestiaat, hebben de hoof- den van scholen het recht, kinderen die lijdende zijn aan een der bovengenoemde ziekten of die dragers zijn van kleerluizen van de school te" verwijderen. Art. 109. De bepalingen in de artikelen 107 en 108 voorkomende, zijn niet meer van toepassing, wanneer den belanghebbende het hoofd of de hoofden der instellingen, genoemd in artikel 108 eene geneeskundige verklaring wordt overgelegd, waaruit blij-kt, dat gevaar voor be smetting is geweken. Art. 110. Op de algemeene begraafplaats, zal geene begraving mogen plaats hebben dan door den daartoe van gemeentewege aangestelden graf- delver, of die hem vervangt, en zullen daarbij in acht genomen moeten worden de voorschrif ten, door burgemeester en wethouders in het belang der openbare orde of gezondheid te geven. Art. 111. Het is verboden, lijken te begraven of te vervoeren, anders dan in gesloten kisten, welke voorzien moeten zijn van handvaten. Art. 112. Hij, die een lijkkist levert of vervaardigt, is verplicht zorg te dragen, dat daaruit geen vocht kan loopen. Art. 113. Hij, die een lijk op de algemeene begraaf plaats wil doen begraven, geeft, of doet daar van kennis geven, minstens 24 uren te voren aan den grafdelver, onder overlegging van het bewijs, bedoeld bij art. 4 der wet van 10 April 1869, Stbl. no 65. Art. 114. De gewone tijd van begraven op de in de gemeente gelegen begraafplaatsen, wordt vastgesteld van des morgens 7 ure tot des na middags 3 ure. Hij, die op een buitengewoon uur wil be graven, heeft daartoe verlof noodig van bur gemeester en wethouders. Tijdens het heerschen eener besmettelijke ziekte kan de gewone tijd van begraven door burgemeester en wethouders zoodanig gewij- zigd worden, als zij in het belang der open- bare orde of gezondheid wenschelijk achten. Art. 115. Het is ieder ander dan een bestuurder ver boden plaats te nemen op een lijkwagen zoo lang zich daarin een lijk bevindt. Bij het vervoer van aan besmettelijke ziekte gestorven lijders is het verboden zich naast de kist, die het lijk bevat in een afgesloten rij- of voertuig neer te zetten. Art. 116. Bij het heerschen van besmettelijke ziekten, worden bij het vervoer van daaraan gestorven lijders, de voorschriften in acht genomen, vast gesteld door den burgemeester. Art. 117. Lijken in wier begraving door nabestaanden of belanghebbenden niet wordt voorzien, wor den op kosten der gemeente op doelmatige wijze in een gesloten kist, met een zwart kleed gedekt, van het sterfhuis afgehaald en in een graf op de algemeene begraafplaats overge- bracht. Art. 118. Gedurende het begraven van lijken is de toegang tot de begraafplaats verboden, behal- ve voor hen die tot den begrafenisstoet behoo ren, die er zich ambtshalve moeten bevinden, of die den stoet uit belangstelling wenschen te volgen. Art. 119. Met inachtneming van de voorschriften der wet van 31 Augustus 1853 (Staatsblad no. 83) hebben de ambtenaren der politie en zij, die met de uitvoering van deze verordening belast zijn of daartoe moeten medewerken, de be- voegdheid om de woningen der ingezetenen, huns ondanks, binnen te treden, tot onderzoek omitrent de naleving van de artikelen 84 t/m 87, 89, 91, 94, 100, 101 tusschen zons- op- en -ondergang en van de artikelen 29, 38, 39, 72 t/m 80, 81. 83, 88 van deze verordening te al ien tijde. Art. 120. Overtreding van een der artikelen van deze verordening, wordt gestraft met een geld- boete van ten hoogste vijfentwintig gulden of eene hechtenis van ten hoogste 6 dagen. Bij veroordeeling wegens overtreding van een der artikelen dezer verordening kunnen de voorwerpen waarmede de overtreding is ge- pleegd of die door middel der overtreding zijn verkregen worden verbeurd verklaard, voor zoover zij den veroordeelde toebehooren. Art. 121. Met ingang der inwerkingtreding dezer ver ordening vervallen alle verordeningen tegen wier overtreding straf is bedreigd met uitzon- dering van de bouwverordening, de verordening op de woonwagens, de verordening betreffende huisarbeid bij het pellen van mosselen en gar- nalen, de verordening betreffende, het keuren van waren en de verordening op den keurings- dienst van vee en vleesch, in verband met de Vleeschkeuringswet. Art. 122. Deze verordening kan worden aangehaald onder den titel „Algemeene Politieverordening der gemeente Ter Neuzen". Zijnde deze verordening aan de Gedeputeerde Staten van Zeeland, volgens hun bericht van den 6/12 Juni 1924, no. 221/1, 3e afdeeling in afschrift medegedeeld. En is hdervan afkondiging geschied waar het behoort den 20 Juni 1924. Burgemeester en Wethouders voomoemd, J. HUIZINGA, Burgemeester. B. I. ZONNEVIJLLE, Secretaris.

Krantenbank Zeeland

Ter Neuzensche Courant / Neuzensche Courant / (Algemeen) nieuws en advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen | 1924 | | pagina 6