ALGEMEEN NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR ZEEUWSCH-VLAANDEREN.
No 7519
Vrijdag 19 October 1923.
63e Jaargang.
Blijdschap.
~bTnn TnTa n d.
I J
BHKSTB BXj-AJD.
Bnrgemeester en Wethouders van Ter Nenzen,
Burgemeester en Wethouders van Ter Nenzen,
wmm
Er behoort werkelijk eenige moed toe,
om in dezen somberen tijd over blijdschap
te gaan schrijven. Welk blad men ook op-
neemt, welke besohouwimgen men ook
houdt, en op welk terrain men zich ook be-
weegt, alom is het niet alleen groote on-
zekerheid, doch ook groote somberheid die
den boventoon voert. De meeste oudere
menschen gaan nu schouderoplhalend het
leven door. Zij durven niet meer te hopen,
zij laten zich leven, zij leven maar voort
van den eenen dag in den anderen, zij laten
zich voortjagen of sleepen ziohzelf voort;
hoe het ook zij: spreek bij hen en tot hen
niet van blijdsohap: zij zien u aan met
groote staaroogen vol weemoed en vol
vragen, dc meesten hunner begrijpen niet,
waar gij nog den moed, of zeg gerust den
overmoed vandaan haalt, om van blijd
schap te gewagen. En is het metihet jongere
geslacht eigenlijk wel lets beter gesteld?
Wij zonderen dan uit de kleine kinderen,
van wie het heet in een bekende formule
uit een overbekend en iheel klassiek for-
mulier: ,„dat zij deze dingen niet verstaan",
maar onze grootere kinderen en onze jon-
gelingschap, zijn zij blij? Willen zij van
blijdschap, van echte vreugde hooren en
weten? Zeker, zij hebben hun nagemaakre
vreugde, hun pretjes, hun (zoogenaamde)
genoegens en „vermakelijklheden", maar zij
weten en merken zelf maar al te best: dat
alles is namaak, dat alles is opgelegd, dat
alles is oneaht, rondweg zelfs: valsch.
Want die vreugde blijft niet, en gaat niet
diep, die vreugde is er maar voor een
oogemblik, om straks plaats te maken voor
zoo mogelijk nog grooteren weemoed dan
eerst hun deel was.
Die nagemaakte vreugde brengt straks
een reactie te weeg, waardoor zij nog weer
dieper wegzakken in hun poel van ieed en
wanhoop. Er kunnen allerlei meer of min
der juiste kenmerken van de menschen van
onzen tijd worden opgegeven, maar zeker
is dit, dat niets tegenwoordig zoo zeld-
zaam is als: blijdschap.
Zullen wij er dan toch over gaan schrij
ven? Zullen wij hier, boven een hoofd-
artikel, dat woordje toch nog weer laten
afdrukken? Is het geen plagerij, lijkt het
niet op sarren, om den menschen van onze
dagen, die het toch al zoo zwaar hebben,
en die heusch hun gemis wel voelen, nu ook
nog dat woordje te gaan voorhouden, en
hen te wijzen op iets, waarvan zij misschien
zoo langzamerhand zich hadden afgewend
(in dubbelen zin)? Wat kan het voor nut
hebben: den menschen nog dat woordje
voor te houden? Staat er niet, volgens het
oude bijbelverhaal, een cherub met een
vlammend zwaard bij den toegang van den
hof van Eden, om de menschen te beletten
daanheen terug te keeren, en zullen wij dien.
ballingen, die toch reeds zoo oneindig veel
missen, nu dat verloren Parados vol weelde
en vreugde, weer gaan voorschilderen, om
hen dan want dat zal toch ongetwijfeld
het eenig resultaat zijn! zoo mogelijk
nog iets wanhopiger te maken?
Wij willen onzen lezers allereerst in dit
artikel eens eerlijk mededeelen, waarom wij
ditmaal toch over de blijdschap willen
handelen, ook al zijn ons de bezwaren, die
tegen dit onderwerp kunnen worden inge-
bracht, lang niet onbekend. Wij, voor ons,
meenen, dat niemand onzer het ideaal van
de blijdschap mag verliezen. Wij gelooven,
dat blijdschap nog bereikbaar is. Ja, wij
gelooven, dat al het hoogste en beste, wat
op het terrein van het geestelijk en zedelijk
leven kan worden bereikt, zip terugslag
zal moeten vinden in de blijdscnap, die zeer
beslist het deel zal worden van een legelijk,
die het hoogste zocht en nastreeft.
Als we bijvoorbeeld tegenwoordig tot
veel menschen gaan en hun zeggen of
vragen: Voelt gij dan niet, dat een mensch
het in zijn (haar) leven niet zonder God
kan doen? zullen wij of geen of een heel
onvoldoend antwoord krijgen. Men zal zoo
ver zijn afgedwaald van het geestelijk
Vaderhuis, dat men op die vraag in het
geheel geen antwoord meer zal kunnen
geven. Want met God leven wat zou
dat eigenlijk inhouden? Men is deze dingen
ontwend. Dergelijke uitdrukkingen en
de godsdienstige menschen hebben een
groote hoeveelheid van zeer verschillende
uitdrukkingen, waardoor zij een en dit-
zelfde kunnen te kennen geven zijn den
menschen van onze dagen veelal zoo on-
j bekend en daarom zoo onbegrijpelijk ge-
1 worden, dat men een lange uiteenzetting
noodig zou hebben, om zijn eigenlijke be-
doeling te verduidelijken. Of men krijgt een
vraag terug als antwoord, en men hoort
zich toevoegen: „Vindt gij dat leven der
zoogenaamd godsdienstige menschen, met
al hun gebruiken en formaliteiten nu zoo
goed en zoo mooi, dat gij werkelijk tegen-
over ons durft volhouden, dat het voor ons
van beteekenis en belang zoude zijn, ook
zulk een leven er op na te houden? En
daarom, met de gewone traditioneele
vragen, met de bekende klanken en woor-
den kan men bij deze menschen niet meer
terecht. Men zal moeten traChten hen langs
een anderen weg te benaderen.
Ook op zedelijk gebied geldt eigenlijk pre-
cies hetzelfde. Waarlijk niet alleen op
godsdienstig terrein heer.scht in onze dagen
de allergrootste onzekerheid en verwar-
ring, op zedelijk terrein is het niet veel
beter gesteld. Ook hier kunnen wij met de
oude termen en begrippen niet meer te
recht. Daar is langs de gaheele linie een
ontzaglijke verschuiving gekomen. En zoo,
zonder meer, kan men niet meer spreken
over zedelijkiheid en moraliteit.
Hoe zijn dan nu deze menschen van
onzen tijd nog te bereiken en te benaderen?
Wij zouden hen zoo gaarne weer gods
dienstig zien. Maar hoe en waarmee komen
wij tot hen? Wij zouden hen zoo graag
weer zedelijk zien. Doch langs welken weg
kunnen wij hen nog bereiken? Wij geloo
ven, dat dit mogelijk is langs den weg van
de blijdschap. Wij kunnen nog gaan
tot de menschen van onzen tijd, en het hem
vragen of vragen hoeft eigenlijk niet
eens! wij behoeven hun het niet te vra
gen: Zijt gij venheugd? Hebt gij blijdschap?
neen, die vraag is onnoodig; wij kunnen
het hun veilig ineens zeggen, zonder om-
wegen en zonder eenige uitzondering: Gij
mist in uw leven blijdschap, en dat schijntje
vroolijkheid, dat gij nog meent te bezitten,
en waarvan gij misschien u zoo-nu-en-dan
verbeeldt, dat het echte blijdschap is,
het is geen blijdschap, het is namaak, het
in valsch, en het is nog gevaarlijk op den
koop toe, want op die wijze zoudt gij uzel-
ven en anderen nog kunnen paaien met een
sohijn, terwijl gij straks tot uw schade en
vendriet zuit gaan bemerken, dat gij uzelf
met valsche blijdschap hebt bedrogen.
Blijdschap 's menschen ziel gaat er
naar uit. Er is niets, niets treffelijkers,
dan blijdschap. Blijdschap is als dauw
over bloemen en vruchten, blijdschap is
zonneschijn, zonnelicht; blijdschap is de
grootste schat en het heerlijkst en verkwik-
kendst bezit.
Tot blijdschap zijn wij, menschen, gescha-
pen. Het versje zegt: „tot geluk", het is
ons goed; 't mag waar en juist zijn, doch
geluk zonder blijdschap is geen waar geluk.
Blijdschap is het echtheidsmerk op alles.
Waar blijdschap ontbreekt, ontbreekt tevens
de zekerheid van de echtheid, en niet alleen
ontbreekt die zekerheid, doch de echtheid
zelve ontbreekt daar ook.
Het is misschien de mooiste tijding, die den
moeden en afgematten en afgejakkerden
menschen van onzen tijd kan worden ge-
bracht: Gij moogt en kunt weer blijde zijn.
Wij geven het geneesmiddel thans niet aan.
Zooals het bij veel kwalen voorM den ge-
neesheer te doen is: eerst met groote zeker
heid te weten te komen: wat de kwaal is,
en waar de ziekte schuilt, zoo gelooven wij
werkelijk menigeen een diienst te kunnen
bewijzen, door ditmaal niets anders hun te
doen zien dan dit eene: dat zij blijdschap
missen. Wie komt tot de erkentenis, tot de
royale erkentenis, van dit gemis, die is
reeds op den weg naar de beterschap. Want
die zal straks het hem voorgeschreven ge
neesmiddel wel gebruiken.
Men zette dus dit woordje „blijdschap" j
niet te spoeddg van zich af. Op het eerste 1
gehoor en gezicht was men ongetwijfeld
geneigd, de courant uit handen te leggen,
of dit stuk maar over te slaan. Want, blijd
schap. is die nog bereikbaar? Wij houden
vol van ja ze6r beslist. En wij hebben
trachten te bewijzen, wat wij nu heel kort
aldus zouden willen formuleeren: Een
leven zonder blijdschap is de moeite van te
leven niet waard. Wie kan leven in een
land zonder zon? Zeker, er zullen voor-
loopig nog wel mijnwerkers moeten blijven
op de aarde, die bereid zijn het grootste
gedeelte van hun leven onder den grond en
buiten bereik van de zon, door te brengen.
Doch dat brenge er anderen niet toe: nu
ook maar zonder zon het te willen stellen.
Een mensch kan de zon kwalijk missen.
Een mensch kan evemmin zonder blijdschap
leven. Er zij dan in o'ts aller hart een diep
verlangen naar blijdschap. Laten wij er
maar eerlijk voor uit komen: Niets kunnen
wij zoo kwalijk ml.,-on als de blijdschap.
En dan als het ferlangen naa" blijd
schap in ons leven gaat ovehheerschen, zul
len wij wel den goeden weg opgaan, den
weg van het ernstig godsdienstig zede
lijk leven, dat zijn schoonste voltooiing
hierin bereikt, dat het den menschen die
dreigden om te komen in verdr.et en wan-
hoop, de blijdsohap, eeuwige blijdschap
hergeeft en belooft.
DE VLOOTWET IN DE TWEEDE
KAMER.
Dinsdag.
Omtrent de behaodeling der Vlootwet
geeft het 'Hbl. het volgende overzicht:
Het eigenlijke Vlootwet-debat, waarvan
we verleden week het voorspel hebben ge-
had, i!s heden ingezet met IJwee zware
redevoeringen van de oppositie: eene van
den heer Hugenholtz cn eene van den heer
Marchant.
De heer Hugenholtz hield een betoog
met welks strekking wij niet instemmen,
maar dat wij nochtans als inhoudrijk, za-
kclijk en goed gedocumenteerd moeten
waardeeren. Indien men zoo merkte
hij b.v. op om financieele redenen zich
thans wil beperken tot een neutraliteitls-
vloot, waartoe dan het inrichten van de
vlootbases die dan s'echts gevaar opleve-
ren doofdien ze, gdijk bliksemaflelders zon
der aardgeleiding, de ooriogvoeie.iden
aantr?>cken? Waartoe San trouwens eigen
lijk de heele Vlootwet? In de.i Russisch-
Japanschen oorlog hebben we onze neu-
traliteit wel gehandhaafd met materiiaal
dat, en wat snelheid en wat bewapening
betrof, minder was daft wat we nu hebben.
Waartoe dat vastleggen van een systeem
gelijk in de Vestingwet die ons nu reeds
verouderde werken heeft gebracht (maar
zonder die wet zouden wij in elk geval
een minder sluitend geheel hebben ge-
kregen en elk iaar weer over elken ves-
tingpost geredekaveld hebbenEn hoe
kunnen wij iets vastteggen in een wet
terwijl b.v. de snelle ontwikkeling van het
luchtwapen telkens tot belangrijke wijzi-
ging moet nopen?
Wat in de Vlootwet wordt voorgesteld
is, zelfs ars men het heele plan neemt,
voor een verdedigingsdoel niets waard.
meende de heer Hugenholtz. Hij citeerde
daarbij het oordeel der vlootcommissie van
1912, waarin o.a. de tegenwoordige Minis
ters Heemskerk, Golijn en de Graaff zaten.
En voor het verke.iningsdoel is het daar-
voor bestemde deel dok gansch onvol
doende omdat er te vcej moet worden ach-
tergehouden voor de hoofdmacht". En
de groote propagandist voor deze weti
de heer Van Hengel, mocht dan ook wel
een toontje lager zingen. Vooral als hij
bedacht dat hij sinds 1917 van meening
is veranderd. (lis dat wel geheel juist?
De heer v. H. wilde toen een artillerievloot
en neemt thans met klejn materiaal ge-
noegen omdat wij voor het groot' geen
geld hebben).
De heer Marchant was vooral in het
eerste deel zijner rede bijzonder goed op
dreef. Droog sarcastisch zoo dat zijn em-
geving herhaaldelijk schudds van 't lacjhen,
hekelde hij de politiek der Regeering in
zake de Vlootwet en vervolgens de tegen-
spraak in de financieele beschouvvingen des
heeren Golijn. Ook de onzekerheid in de
opdracht aan de commissie-Patijn en het
niet voldoen, door de Regeering „aan de
voorwaarde dicr oommiss,ej eerst een fi-
nancieel plan.
Wat de financiering van de Vlootwet
betrof, waarover tusschen Minister Colijn
en den hesr Dresselhuys zulk een verwar-
ring was blijven heerschen, daarover scheen
de heer Marchant het nu in zoovene eens
te worden met dien Minister als hij dezen
bracht tot toestemmend knikken, tioen hij
zeide, dat wij ter wille van de noodige
afschrijving voor vernieuwing en slijtage
de annuiteit permanent zullen moeten ma
ken. Wat ook de heir Dresselhuys had
beweerd. Waarbij dan, zoo merkte de heer
Marchant o.p, nog niet is gerekend met?
tegenvallers die in de Marir.eramingen
telkens voortcomen (de kruisers van Mi
nister Rambonnet, die elk 7 5 millioen zou
den kosten, halen nu reeds elk 20 millioen,
^eide spreker), en met het vaak snel ver-
ouderen van scheipstypen.
Voorts zeide de heer Marchant. te weten.
dat de G. G., en de Directeur van Finan-
cien in Indie, en de Raad van Indie, tegen
het thans invoeren van de Vlootwet zijn
en wel met het oog op den stjaat der
Indische financien, waarvan Minister Golijn
die verleden Vrijdag ook als waarne-
nemend Minister van Kolonien ep van
Marine optrad een veel te mooi beeld
gaf. De vorige commandant van de zee-
macht in Indie was dan ook, zoo bewcerde
de heer Marchant, heengegaan juist om
dat de G. G. niet meer van invoering van
de Vlootwet wilde wetun. Ee.i bewering
echter, die toen ze bij het bekend worden
van de ontslag-aanvrage hier te Ij.nde reeds
is geuit, ons door gezaghebbende zijde
stelljg is tegensproken: de heer Umbgrove
ZOU om gansch andere, veel meer per-
soonlijke redenen ontslag hebben gevraagd
Het tweede gede.'ItU bewoog zich meer
op het terrein der internationale en natio-
nale politick liep wat het eerste belang,
vrijwel gehe?! "joarelle! met de brochure-
Veraart en was over het eeheel te veel
uitgesponnen. De spreker verloor toen de
aandacht der Kamer die hij door het eerst,e
deel zijner rede zoo s.erk had getrokken.
Woensdag.
Mr. Bomans zal tegenstemmen. Dat is
de althans klare slotsom geweest van een
hog al ver ward betoog, dat in den aanvang
voor het voorstel scheen te worden gele-
verd, doch ten slotte er tegen condudeerde.
De heer Bomans zal tegenstemmen om
twee voor hem overwegende redenen:
ten eerste omdat in het voorstel ook de
Nederlandsche Marine is opgenomen, ter
wijl deze volgens hem tot ten onderdeel
der kustverdediging zou moeten worden
teruggebracht, zoodat zeker de helft van de
begrooting ware te schrappen, en tjen
tweede omdat hij de vaste sieunpunten in
Indie verkterd vindt en dus niets van het
vlootbasisfonds wil weten. En alle-m wan-
neer hij, wat niet denkbaar is op deze bei-
de punten zijn zin kreeg, zou hij kunnen
voorstemmen.
De heer Bomans zal dus tegenstemmen.
En, met hem hoe veel andere Katholieken?
Dat zal bij de eindstemming moeten blij-
ken (waarvan we nog een hee] eind ver-
wijderd zijn, 7 sprekers hebben reeds het
woord gevoerd en er stonden er vanmid-
dag nog 12 ingeschrevenmaar tot de
10, die noodig zouden wezen om het ont-
werp ook zelfs maar bij staking van stem-
men te doen vallen, zullen ze het naar onze
overtuiging, niet brengen. Het is onzeis
inziens, maar de vraag met welke meer-
derheid dit ontwerp zal worden aangeno-
men.
De heele linkerzijde stemt er tegen. Dat
staat, voor wie daaraan nog mocht hebben
getwijfeld, nu vrijwel vast nadat ook mej.
Van Dorp zich tegen heeft verklaard. Om
dat zij, terecht het thans noch het finan
cieele noch (met het oog op Washington)
het psychologische oogenbhk acfht voor
het aannemen van zoo'n voorstel.
Verdedigd werd het ontwerp heden door
een christelijk-historischen en antji-revolu-
tionairen spreker: den heer Snoeck Henke-
mans en den heer Van der Voort van Zijp.
Van deze beide leverde vooral eerstge-
noemde een goede verdediging en het ar
gument van laatstgenoemde als de Re
geering deze wet nie. iioog noodig achtje
dan zou ze immers, wetend dat men er
weinig populariteit mee wint niet mee
zijn gekomen, verdient wel aante^kening
Al was het ook wel juist wat, daartegen
werd geinterrumpeerd (beide sprekers wer-
den herhaaldelijk door rumoer en inteirup-
ties gestoord): Maar de Regtering legtj
niet uit waarom het juist nu zoo noodig is.
En beide sprekers onderscheldden dan ook
niet tusschen de Vlootwet en het tnans
invoeren van de Vlootwet. De hear Snoeck
Henkemans haalde b.v. de uitspraak van
schrijver dezes aan, ten gunste van de
Vlootwet, uit De Toorts. In precies gelij-
ken geest hebben wij ook in he: Handels-
blad geschreven en zouden wij nog schrij
ven zoodra het ging om de wet zelve.
Maar het gaat niet alleen om de vraag,
of men voor of tegen de Vlootwet is,
doch ook om de vraag, of men haar thans
wil invoeren. Want daarom is de behande-
ling urgent verklaard. En het is tegen die
urgentie dat wij ons hebben verzet. Op
grond van de twee motieven die mej. Van
Dorp hedenmiddag he'ft gencemd.
Het was overigens, behalve voor zoo-
veel de condusie der rede van Mr. Bomans
betrof, een niet zee,- belangrijke dag.
JS1EUW BANKBILJET VAN 40.
De directie van de Nederlandsche Bank
maakt in de ,St.-Ct/' bek nd, dat zrj na
20 October a.s. een nieuw model bankbiljet
van 40 in omloop zal brengen.
De voorzijde van dit biljet vertoond in
het midden op een gegraveerden achtergrond
den volgenden tekst
DE NEDERLANDSCHE BANK
beta»lt aan toonder
VEERTIG GULDEN.
De Secretaris. De President.
Deze woorden met den achtergrond in
groen gedrukt, zijn omgeven door een in
dezelfde kleur gedrukten gegraveerden rand,
in de vier hoeken waarvan de waarde-
aanduidinz 40 voorkomt. In dezen rand
bevindt zich boven den tekst een medaillon-
portret van Prins Maurits met ter weers-
zijden d- woorden ,/Ned. Bank" en in de
benedenzijde een Hollandsch riviergezicht,
terwijl in de staande randen, welke het
biljet omsluiten, links een zittende Mercurius
met staf en rechts een oud-Hollandsch zeil-
schip zijn aangebracht.
De voorzijde is gedrukt op een uitgrijze
lijnen samengestelden ondergrond.
De keer'ijde van het biljet vertoont in
het midden eene afbeelding van het gebouw
van de Nederla- dsche Bank te Amsterdam,
welke afbeelding, evenals de geheele onder
grond, green is getint. Slechts de plaats,
waar de strafbepaling van art. 232 van het
Wetboek van Stralrecht is afgedrukt in de
onderzijde van den rand, welke de afbeelding
omlijst, is wit gelaten Deze rand gedrukt
in de kleuren geel en blauw, krijgt op de
plaatsen waar die kleuren samenvallen een
groenachtigen tint. In de beide zijvakken
van den rand is het waardecijfer 40 af
gedrukt, terwijl de woorden »Ncd. Bank"
in het bovenvak zijn aangebracht. Serie-
letter en nummer zijn aan de aehterzijde
van het biljet driemaal vermeld, t. w. in
het bovenvak en onder in de beide zijvakken,
terwijl onder het woord Amsterdam is ge
drukt. De biljetten zijn gedateerd van 1
Februari 1923 af.
De biljetten worden gedrukt op, aan alle
zijden recht afgesneden, papier van ongeveer
17,4 bij 10,1 c.M waarin in het midden
als watermerk voorkomt een gevleugelde
staf met de letters N. en B Zij worden
ter voorzijde voorzien van den stempel der
handteekening van president en den secretaris.
MARCELLUS EMANTS OVERLEDEN.
Naar „De N. Crt." uit Meran verneemt,
is Marcellus Emants aldaar Zondag in den
ouderdom van vijf en zeventig jaar over-
leden.
Marcellus Emants werd in 1848 te Voor-
burg geboren. Na gedurende een jaar de
Polytechnische school te hebben bezocht,
ging hii in overeenstemming met den
wensch van zijn vader naar Leiden in de
rechten studeeren (1867). Snel en vmagna
cum laude" behaalde hij daar den candi-
daatsrang. Kort voor het tijdstip, waarop
hij zijn doctoraal examen zou afleggen,
overleed zijn vader, Mr. G. B. Emants, en
daar hij zich maar weinig aangetrokkeu
gevoelde tot dejuridische wetenschap, slaakte
hij zijne studies, om zijn tijd en zijn fortuin
voortaan geheel te besteden aan de ont
wikkeling zijner kunstenaarsgaven. Hij
beoefende muziek. schilderkunst en tooneel-
speelkunst met ernst en goeden uitslag,
maar het gebied, waarop hij een man van
beteekenis werd, was dat der literatuur.
Aan zijn vele reizen danken wij tal van
belangwekkende reisverhalen. (Uit Spanje
Langs den Nol; Monaco; Het tooneel in
China, enz.) Omstreeks 1870 begon Emants
den strijd voor een nieuw en liooger ideaal
in de lei V.. hij eischte meer waarbeid,
meer edhtheid, meer diepte en gaf die ook
in zijn werken, die als het ware het voor
spel vormen tot het nieuwe bloeitijdperk,
dat door een jongere generatie zou worden
ingeleid. Emants schreef romans en novel-
len (Jong Holland Goudakkers Illusien
Vijftig Op Zee Inwijding Een nagelaten
bekentenis e. a.)(Gedichten Lilith Go-
denschemering e a.); TooneelspelenArtiest:
Jonge harten Fatsoen Domheidsmacht
Een nieuwe leus).
Marcellus Emants was eerevoorzitter van
het Ned Tooneelverbond.
VERBOOGING VAN DE AUTOMOBIE-
LENBELASTING.
In een ingezonden stuk in de Standaara
worden bezwaren te berde gebracht tegen
het invoeren van een rijwielenbelasting en
wordt de vraag gesteld of het niet b ter
zou zijn dat de belasting op automobielen
werd verhoogd tot het bedrag dat de rij
wielenbelasting zou opbrengen. De redactie
van het blad schrijft onder dat stuk Wij
vermoeden zoo, dat de auto's in allerlei
vorm hun beurt ook wel zullen krijgen.
EEN RIJWIELBELASTING.
De algemeene Nederlandsche bond van
handels- en kantoorbedienden heeft zich
terzake van de invoering eener rijwielbe-
lasting tot den minister van Financien
gewend.
Adressantbetoogt, dat de kantoorbedienden
en de winkel en magazijnt'edi'-nden als
regel in de buiten wij ken der steden wonen
en zich veelal per rijwiel naar hun werk
moeten begeven, om de hooge tramkosten
te sparen, daar de afstand om te loopen
te groot isdat voor de handelsreizigers,
niet het minst voor hen, die het platteland
bereizen, een rijwiel noodzakelijk is voor
de uitoefening van hun be oep. Adressant
verzoekt dus de rijwielbelasting niet in te
voeren. althans niet voor hen, voor wie
een rijwiel allerminst luxe is, doch noodig
voor de uitoefening van hun bedrijf.
SCHORSING VAN EEN RAADSLID.
Men meldt uit V riezenveen
De gemeenteraad behandelde Maandag-
avond een brief van Ged. Staten van
Overijsel betseffende de schorsing van bet
raadslid, den heer A. Hemmer (R. K
aannemer alhier Ged legden daarbij over
een klacht van eenige inwoners dezer ge
meente, eveneens aanneme s, waarbij dezen
de vervallen-verklaring van den heer
Hemmejr vroegen op grond van het feit,
dat hij materiaal en arbeid geleverd heeft
aan de uitvoerders van den bouw van een
bijzondere school, tot stand gekomen met
subsidie dezer gemeente.
De Voorzitter, de heer J. C. Bouwmeester,
deelde hieromtrent mede, dat B en W. de
klacht als juist bevonden heiibeD, znodat de
heer Hemmer in strijd met art. 24 der
Gemeentewet hee't gehandeld. De raad is
d° za*k
-emevnte
TER NEUZENSCHE COURANT
im
brengen, ingevolge het bepaalde bij artikel 75, eerete
lid der Lager-Onderwijswet 1920, ter openbare kennis
het navolgende raadsbesluit
De Gemeenteraad van TER NEUZEN,
Gezien een op 3 Augustus 1923 ingekomcn ver-
zoek van het bestuur der Vereeniging voor Christelijk
onderwijs te Sluiskil, gemeente Ter Neuzen, waar-
bij, onder overlegging der vereischte stukken, wordt
gevraagd, om ingevolge art. 72 der Lager-Onderwijs-
wet 1920, gelden beschikbaar te willen stellen voor
het verplaatsen der schoorsteenen van den westmuur
naar den oostmuur van het schoolgebouw,
dat iv.- !?v,tsing der sehoersteenen gewenscht is,
wegens het onvoldoende trekken der kachels, waarbij
soms veel rook onstaat en het onderwijs wordt be-
moeilijkt,
dat is voldaan aan het bepaalde bij art. 77 le lid,
der L. 0. wet 1920.
Gelet op de artt. 72 e.v. der L. 0. wet 1920,
Gehoord een voorstel van Burgemeester en Wet
houders,
BESLUIT:
Zijne medewerking te verleenen tot beschikbaar-
stelling der gevraagde gelden.
Ter Neuzen, 16 October 1923.
De Gemeenteraad voornoemd,
J. HUIZINGA. Voorzitter.
B. I. ZONNEVIJLLE, Secretaris.
brengen, ingevolge het bepaalde bij artikel 75, eerste
lid der Lager-Onderwijswet 1920, ter openbare kennis
het navolgende raadsbesluit
De Gemeenteraad van TER NEUZEN
Gezien een op 3 Augustus 1923 ingekomen verzoek
van het bestuur der Vereeniging voor Christelijk
onderwijs te Sluiskil, gemeente Ter Neuzen, waarbij
Onder overlegging der vereischte stukken, wordt
gevraagd, om ingevolge art. 72 der L.O. wet 1920,
gelden beschikbaar te willen stellen voor het aan-
schaffen van nieuwe schoolbanken en lessenaars en
voor het maken van voldoende bergruimte voor
verschillende leermiddelen,
dat het aanschaflen der banken en lessenaars
en het maken van bergruimte gewenscht is, wegens
den slechten en onvoldoenden toestand waarin de
banken verkeeren, het ontbreken van behoorlijke
lesseniars en onvoldoende bergruimte,
dat is voldaan aan het bepaalde bij art. 72 le lid
der L.O. wet 1920, gelet op de artt. 72 e.v. der
L.O. wet 1920, gehoord een voorstel van Burgemeester
en Wethouders,
BESLUIT:
Zijne medewerking te verleenen tot beschikbaar-
stelling der gevraagde gelden.
Ter Neuzen, 16 October 1923.
De Gemeenteraad voornoemd.
J. HUIZINGA, Voorzitter.
B. L ZONNEVIJLLE, Secretaris.
/i
umaiis., net mutu
eld, zijn inti ec doucL
piuimvee
Naar a;inlcidin=
van Ged. Statrr
van d1' meded
ell!
ftvertveienn';
UlfT-HU
t
en
^oorstel