Minister van Onderwijs, Kunsten en Weten- schappen de medewerking bedoeld in art. 75, 2e lid der wet, niet van rechtswege geacht kan worden te zijn verleend, doch daarvoor een nieuw raadsbesluit noodig is, het tot de taak van den raad had behoord, te onderzoeken of de waarborgen in art. 73 geeischt, op het tijdstip waarop de raad andermaal had te beslissen, nog wel aanwezig waren; dat niet alleen het financieele belang der ge meente zulks eischt, doch bovendien het belang van het onderwijs, omdat bij oprichting der bij- zondere school het aantal leerlingen van de openbare school in die mate zal verminderen dat de tegenwoordige toestand, per klasse een onderwijzer dan niet gehandhaafd zal kunnen worden; overwegende, dat de raad der gemeente Texel in zijne vergadering van 28 Juni 1921 heeft be- sloten de door het schoolbestuur gevraagde medewerking te verleenen na de aanvrage te hebben getoetst aan art. 73 der Lager-Onder- wijswet 1920; dat tegen dit besluit niet overeenkomstig art. 76. 2e lid der wet beroep is ingesteld; dat nu wel de raad op 30 Maart 1922 naar aanleiding van de beslissing van Onze Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, genomen in het tusschen den raad en het schoolbestuur gerezen geschil betreffende de wijze van medewerking, zijn besluit heeft ge- wijzigd door te verstaan, dat de te verleenen medewerking zal geschieden door het verschaf- fen van de benoodigde gelden in plaats van door de beschikbaarstelling van een schoolge- bouw, doch dat dit besluit niet afdoet aan 's Raads niet meer aanvechtbare beslissing, dat de medewerking in artt. 75, 2e lid der wet be doeld, zal worden verleend; gezien de Lager-Onderwijswet 1920; Hebben goedgevonden en verstaan: het beroep ongegrond te verklaren. Onze Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen is belast met de uitvoering van dit besluit, waarvan afschrift zal worden ge- zonden aan den Raad van State, afdeeling voor de geschillen van bestuur. De heer NOLSON merkt op, dat de leden thans bij dit voorstel weer ontvangen hebben een afschrift van een koninklijk besluit. Hij neemt aan, dat dit door de heeren uit Den Haag is toegezonden, om den raad toch maar te over- tuigen, van zijn ongelijk, met betrekking tot het over deze kwestie ingenomen standpunt. Hij moet echter verklaren, dat dit koninklijk besluit evenmin als het vroeger gezondene op een gelijke kwestie als hier aan de orde is slaat, dat hij dus niet van ongelijk overtuigd is, en van meening blijft, dat het schoolbestuur om haar doel te bereiken alsnog een verzoek aan den raad moet indienen, en dat hij alzoo zal stemmen tegen het voorstel. De heer HAMELINK wijst er op, dat dit voorstel gedaan wordt door burgemeester en wethouders, doch het kwam hem bij het ont vangen der agenda voor, dat dit onjuist was, want dit voorstel kan toch geen voorstel zijn waaraan de thans zitting hebbende wethouders hebben meegewerkt, aangezien die thans pas zitting genomen hebben. Het kan dus volgens hem geen voorstel van burgemeester en wet houders zijn. Hoogstens kan het een voorstel zijn van den burgemeester, doch die kan hier geen voorstellen doen. Hij zou daarom in overweging willen geven dit voorstel een vergadering te verschuiven, opdat het dan een behoorlijk door burgemeester en wethouders voorbereid voorstel kan worden. Hij noemt dit slechts voorbereid, omdat hij van oordeel is, dat dit besluit niet kan worden ge nomen, tenzij het vorige besluit omtrent deze kwestie is ingetrokken; daarbij werd duidelijk uitgesproken, dat de raad van oordeel is, dat een nieuw verzoek moet worden ingediend, al- vorens een schoolgebouw kan worden afge- staan. De heer VAN CADSAND is met zijn soepel verstand van meening, dat dit wel degelijk een voorstel van burgemeester en wethouders is, en tot stand gekomen is met medewerking der wethoudes die zitting hadden toen de agenda voor deze vergadering werd toegezonden. Als zoodanig beschouwt hij het dus als een regel- niatig en wettig voorstel. Hij is van oordeel, dat deze kwestie nu toch eindelijk eens geregeld behoort te worden, want anders wordt het nog erger dan met het ziekenhuis. Er blijkt nog steeds verschil van meening, maar de heer Nol- son zal toch niet wjjzer willen zijn dan de mi nister Hij zal het voorstel gaarne steunen. De heer NOLSON beschikt niet over zoo'n soepel verstand, en wil ook niet wijzer zijn dan een minister, maar moet toch herinneren, dat het ook wel voorkomt, dat een minister ook onjuistheden schrijft. Zijn soepel verstand zegt hem, dat er een nieuw verzoek gedaan moet worden. De heer DE RIDDER zou gaarne van den heer Nolson vememen welk verzoek deze be- doelt, heeft deze een vriendelijk briefje aan het gemeentebestuur op 't oog of een verzoek volgens art. 72 der Lageronderwijswet. De heer NOLSON meent, dat hij daarop geen antwoord behoeft te geven, de hier met zijn medewerking door den raad aangenomen motie is in dat opzicht duidelijk. De heer DE RIDDER constateert, dat de heer Nolson dus bedoelt een nieuw verzoek om geld voor het bouwen eener school, overeenkomstig artikel 72 der onderwijswet. Hij weerspreekt, op grond van de wet, dat dit nog noodig zou zijn. Immers, het bestuur der vereeniging voor Chr. Volksonderwijs zou dan een aan te geven som moeten aanvragen om over te gaan tot het stichten eener school Maar dan verliest men uit het oog, dat het schoolbestuur daartoe reeds de voile bevoegdheid bezit. Indien dat bestuur thans zou overgaan tot het bouwen van een school en daarvoor het geld opeischte, zou de gemeenteraad daartegen niets kunnen doen. Een nieuw adres volgens art. 72 zou dus niets anders zijn, vragen om iets dat reeds is verkregen. Door de beslissingen van den ge meenteraad zijn die gelden feiteljjk reeds ge- voteerd. Het schoolbestuur wenscht echter geen nieuwe school, het wenscht geen groot geldelijk offer van de gemeente, in het vooruitzicht dat dan binnenkort zeker een, misschien wel twee open- bare scho.len zouden leegstaan. Hij meent, dat de raad daarom een andere houding tegenover het schoolbestuur had be- hooren aan te nemen, en men het had moeten apprecieeren, dat het niet wil beschikken over de gelden waar het recht op heeft, en het ge- wenschte schoolgebouw beschikbaar had moeten stellen. Door dat niet te doen, had de raad, indien het schoolbestuur de gelden had opgeeiseht, de ver- antwoordelijkheid kunnen schuiven op het schoolbestur, dat die verantwoordelijkheid ech ter had moeten verwerpen, omdat de raadsbe- sluiten er haar toe zouden gedrongen hebben. Er is hier vroeger gezegd, door den heer Hame- link, dat het schoolbestuur bestond uit styf- hoofdige menschen, doch spreker komt daar tegen op. Het schoolbestuur is van meening, op grond van het door hem aangevoerde, dat geen nieuw verzoek noodig is. Laten zij die er anders over denken op grond van de wet eens aantoonen, dat dit wel zoo is. Evenmin is er een wetsbepaling, die den raad zou verbieden, als het eene lokaal geweigerd wordt, een ander toe te staan. De raad is dus de schuld van het gebeurde, dat hij zeer betreurt, omdat de op- losstng nu is opgehouden. Wat het thans gezonden koninklijk besluit betreft, ook spreker erkent, dat dit over deze zaak niets zegt, maar daar volgt nog niet uit, lat de wet den raad zou verbieden school B af te staan. De heer HAMELINK komt er tegen op, dat de heer De Ridder naar aanleiding zijner op- merking, dat het schoolbestuur uit stijfhoofdige menschen bestaat, de verantwoordelijkheid1 van de vertraging die deze zaak ondervindt, op den raad zou willen schuiven. De meerderheid van den raad heeft zich op het standpunt gesteld, dat de wet moet nageleefd worden. En dat standpunt was niet alleen, dat van den raad, doch het werd ook gedeeld door verschillende onderwijsautoriteiten, door de redactie van het Weekblad voor den Nederlandschen Bond van Gemeenteambtenaren, het is allerminst een standpunt zonder eenigen grond. De raad was volkomen op de hoogte, dat het schoolbestuur thans geld had kunnen vorderen, maar dit heeft het schoolbestuur niet aange- durfd. Er is hier van hooger hand drang uit- geoefend, en die druk was gebaseerd op een ko ninklijk besluit, waarvan de heer De Ridder zelf zegt, dat het niets beteekent. En al heeft de heer De Ridder nu nog zoo'n goeden vriend op het Departement van onderwijs, die dit de gemeente gelapt heeft, zoo is die toch in ge- breke gebleven op grond van de wet aan te. toonen, dat de gemeenteraad ongelijk heeft ge- had. Hij heeft dit niet gekund en daarom heeft men bij den raad met koninklijke besluiten ge- werkt, die ten slotte de heer De Rinder er kent het niets zeggen. Wanneer op grond van de wet was aange- toond, dat de raad ongelijk had, dan zou dit zijn erkend. Indien men in staat was geweest dat ongelijk aan te toonen, dan zou men wel hebben ingegrepen en ten slotte niet hebben getracht door minnelijke overreding den raad over te halen maar toe te geven aan den wensch van het schoolbestuur. Het is hier ten slotte geen kwestie van een uitlegging der wet, doch het gaat om de macht. Spreker had gemeend, in deze vergadering over deze kwestie niet veel meer te moeten zeggen. Hij was van oordeel, dat het vroegere college van burgemeester en wethouders niet het recht had, voorstellen te doen, die in deze vergadering nog aan de orde konden komen. Toevallig is dit nu een voorstel, dat door het tegenwoordige college wel terstond zal kunnen worden overgenomen, maar het zou de vraag zijn wat er gebeuren zou, indien dit r.u eens niet in de lijn der nieuwe wethouders lag. Hij blijft van meening, dat het tegenwoordig col lege niet de verantwoording voor dit voorstel kan dragen. De heer DE RIDDER meent, dat om de zaak heen gedraaid wordt en gelooft duidelijk aan de hand van de wet te hebben aangetoond, dat het schoolbestuur wanneer het een nieuwe school wil stichten, dit doen kan en van den raad eenvoudig beschikbaarstelling van het geld kan vorderen. Indien nu een schoolbestuur dat dit recht heeft bij kris en kras volhoudt, we willen dat niet, we willen geen geld, maar een bestaand gebouw, dat ons voor ons doel ge- schikt voorkomt, is er toch blijk van goeden wil en had die wederkeerig kunnen zijn, daar het beschikbaar stellen van school B geen door de wet verboden handeling zou zijn. Uit alles blijkt, dat men van hooger hand van meening is, dat niet opnieuw een verzoek overeenkom stig art. 77 der lageronderwijswet moet worden gedaan. De heer DE JAGER is van oordeel, dat het voorstel regelmatig aanhangig is gemaakt; reeds op de agenda van de vorige vergadering stond het voorstel dat om hem onbekende reden toen is teruggenomen. Al hebben de tegen woordige wethouders er niet aan meegewerkt, is het zi. geheel in den vorm, dat het in be- handeling komt. De heer VAN DUKE verklaart, dat het voor hem een groot genoegen is, dat dit voorstel, niettegenstaande alle besluiten tot weigering, thans gedaan wordt en hij kan volkomen met het voorstel instemmen, wa&van naar hij hoopt het gevolg zal zijn, dat j stuool wordt afgestaan. Hij heeft echter bezwaar tegen den datum van 1 Mei 1924. Hij meent, dat burgemeester en wethouders zeer wel hebben geweten, dat het schoolbestuur reeds voor dien tijd gereed kon zijn, en de ouders der kinderen die op school B gaan in de veronderstelling leven, dat hunne kinderen spoedig bij zonder onderwijs zouden ontvangen. Hij zou de school zoo spoe dig mogelijk ter beschikking willen stellen en stelt daarom voor, dit te doen op 1 Januari 1924. De VOORZITTER merkt in de eerste plaats op, dat hier als regel geldt, dat een college van burgemeester en wethouders gecontinueerd wordt, al treden vroegere wethouders af en worden zij door nieuwe vervangen. In de vo rige vergadering werd het voorstel terugge nomen, omdat bleek, dat het nog niet voldoen- de voorbereid was. Het is volkomen wettig, dat het voorstel thans ter tafel komt. Boven dien, de heer Hamelink heeft burgemeester en wethouders wel eens meer om vormkwesties aangevallen, daar gaat het toch in deze niet om. Hoofdzaak is, of de school zal worden overge- geven. Spreker kan over de meening van het nieuwe college niet oordeelen. De zaak is ech ter al anderhalf jaar aanhangig, en er is aan leiding om ze tot een eind te brengen. Burgemeester en wethouders waren over tuigd, dat er, na de inrichting eener school voor Hervormd onderwijs, geen drie openbare scholen in stand zouden kunnen worden gehou- den. Het eenige verwijt, dat men burgemees ter en wethouders zou kunnen maken is, dat zij indertijd niet hadden moeten luisteren naar het schooltoezicht, om aandrang uit te oefenen, dat het tot stichting der Hervormde school zou komen. Het besluit om dit voorstel te doen, is door burgemeester en wethouders genomen in den tijd, dat de heer Geelhoedt met vacantie was, maar deze heeft dat niet kwalijk genomen. Hij kende de meening van spreker en den heer Van Hasselt, die meening is bij de laatste behande- ling dezer zaak ook duidelijk uiteengezet. We waren van meening, zegt spreker, dat al geeft de wet het niet aan, we na de toelichting die de minister aan het geval geeft, we niet verder met ons verzet moesten doorgaan. Er waren in den raad twee stroomingen, eene strooming die maar direct wilde toegeven, eene andere, die, ofschoon ten slotte de school ook wel willende beschikbaar stellen, van oordeel was, dat eerst een wettelijke formaliteit zou moeten geschieden. Er is ook ontstemming ontstaan, omtrent de wijze waarop men in Den Haag de zaak probeerde in een zekere richting te sturen. Hij stemt het den heer De Ridder volkomen toe, trouwens, dat wist de raad ook, dat het schoolbestuur thans geld kan vorderen. Maar wat een nieuwe aanvraag betreft moet hij re- kening houden met art. 72 en niet alleen art. 75. Geld kon het schoolbestuur vorderen, maar, indien het dat niet wenschte, doch een school- lokaal, was de eene wettelijke weg om dat te bereiken een nieuw verzoek volgens art. 72. In dien zin hebben zich verschillende vaklieden, op het gebied van wetsuitlegging en een groot aantal autoriteiten uitgesproken. Voor de zienswijze van de heeren is echter ook iets te zeggen en daarom doen burgemees ter en wethouders nu dit voorstel. Burgemees- ster en wethouders stonden op het christelijk historische standpunt, dat voor het gezag van de kerk het overheidsgezag moet wijken. Deze school is een school voor zuiver kerkelijke doel- einden. Want, naar sprekers meening was er absoluut geen behoefte aan eene nieuwe chris- telijke school, aangezien er eene goed inge^ richte school bestaat, die, voor zoover hij daar- mede on de hoogte is niet streeft in den geest van een bepaalde kerkelijke richting, doch de kinderen van alle gezindten op gelijken voet aanneemt. Spreker erkent niettemin, dat de Hervorm- den volgens de wet volkomen in hun recht zijn, om een school te stichten, maar noodig ii die j school niet. Volgens de tegenwoordige wet heoben de voorstanders van een kerkelijke school het recht een school te stichten die zij aan s; doeleinden dienstbaar maken, maar daarom is het nog niet noodzakelijk. De historie maakt uit, dat er in den raad een groep was bestaande uit de Roomsch- Katholieke leden, de heer Van Cadsand en de heeren De Jager en Scheele, die den heer Van den Ouden wilden tegemoetkomen en maar toe geven aan het verlangen tot overgeven van school B, doch een andere groep wenschte dit ook wel te doen, mits was voldaan aan de wet telijke eischen die daarvoor naar haar inzicht noodig waren. Men kan nu echter de historie loslaten en daarom zijn burgemeester en wethouders met hun voorstel gekomen. Nu heeft de heer De Ridder zich omtrent de school als 't ware wel uitgesproken, als zou deze geen kosten veroorzaken, maar spreker moet er dan toch op wijzen, dat dit streven naar een kerkelijk Hervormde school aan rijk en gemeente jaarlijks een tien duizend gulden meer zullen kosten, dus geheel buiten de fi- nancien staat deze kwestie niet. De voorstan ders kunnen dus wel zeggen, dat ze er naar streven om de gemeente niet op te hooge kosten te brengen, maar een stijging der uitgaven is er het noodwendig gevolg van, daaraan valt niet te ontkomen. Ten slotte merkt spreker op, dat er in Neder- land plaats is zoowel -wor de uitlegging der wet van burgemeester en wethouders en den raad als voor die van den minister. Dit heeft spreker in de vergadering van 12 April redds gezegd. U, mijnheer De Ridder, huldigt het standpunt van den minister De heer DE RIDDER: Omdat dit het stand punt is van de wet. De VOORZITTER: Ja, wat dat betreft, daarover wil ik later nog wel eens praten, dit doet er voor het oogenblik weinig toe. De heer DE RIDDER wil naar aanleiding van het betoog van den voorzitter, dat er geen Hervormde school zou noodig zijn, omdat er een goede christelijke school is, er op wijzen, dat die school zeer vele Hervormden goed vol- doet. Ook hij zelf stuurt er zijn kinderen met bijzonder genoegen heen. Het valt helaas ech ter niet te ontkennen, dat er vele Hervormden zijn, bij wie een groot bezwaar bestaat, hun kinderen te zenden naar de Jozinastraat. En daar het als een eerste plicht moet beschoUwd worden, om het Heilig Evangelie zooveel mo gelijk onder elk geslacht te brengen en daar aan uitbreiding te geven, was het een plicht voor de Hervormden om te besluiten tot op richting van een eigen school. De heer GEELHOEDT merkt op, dat die plicht dan toch 25 jaar geleden ook reeds be stond, want de tegenwoordige christelijke school bestond toen ook al; hij meent, dat de heeren van die oude christelijke school zich wel aangenaam gestemd zullen gevoelen door de woorden van den heer De Ridder. Die heeren van de christelijke school hebben de behoefte aan hun school anders gevoeld. die hebben ze zelf betaald, terwijl die behoefte bij de Her vormden eerst is opgekomen, nu de school uit de algemeene kas betaald wordt. De heer SCHEELE was niet voomemens ge weest, over dit onderwerp te spreken, maar nu moet hij toch iets zeggen, naar aanleiding der woorden van den heer De Ridder, went dat laatste doet de deur dicht. Hij kan echter wel zeggen, dat het voorstel op zijn stem kan re- kenen. Hij wijst er op, dat, hetgeen de heer De Ridder thans zegt, dat men de kinderen der Hervormden niet genoegzaam naar de chris telijke school kan krijgen, nog altijd zoo ge weest is. Er is van meet af steeds getracht, voor de christelijke school ook meer medewer king te krijgen van de mannen uit de Her vormde kerk, maar behoudens enke'e uitzon- deringen is dit niet mogelijk gebleken. Van- daar dat de steun steeds moest gezocht worden en ook gevonden werd in de kringen der Ge- reformeerden, misschieii omdat daar meer men schen met activiteit te vinden waren. Waarom kwamen de Hervormde ouders ook niet op de schoolvergaderingen Zij lieten zich nooit ver- tegenwoordigen, met uitzondering van zeer en- kelen. Dat pleit tegen hen, en dat er zooveel bezwaar werd ondervonden om er her toe te brengen hun kinderen naar de christelijke school te zenden kwam, omdat ze niet genoeg bij de ouders hebben aangedrongen, om mede te werken tot verbreiding van het Evangelie, ook onder de kinderen, en hun niet gewezen hebben op de verplichting, die ze bij den Hei- ligen Doop op zich hebben genomen. Men moet de zaak zuiver stellen, en dat is niet geschied, want dan had men niet moeten bezoeken de ouders der kinderen van wie men wist, dat ze reeds christelijk onderwijs ontvin- gen, het bestuur heeft zich te veel op een Her vormd, te weinig op een algemeen christplijk standpunt gesteld. De heer VAN DUKE komt tegen dit laatste op; hij behoort ook tot het schoolbestuur en heeft ook kinderen voor de Hervormde school aangeworven, maar hij is zich niet bewust eenige poging te hebben aangewend bij ouders die een kind naar de bijzonder christelijke school zond. Er is echter een groote schare die geen chris telijk onderwijs geniet, en daar was het om te doen. Ook sprekers dochtertje bezoekt de school in de Jozinastraat en als hij die er af zou nemen, zou het niet zijn uit bezwaar tegen die school, maar om steun te geven aan de om- geving waarin zij verkeert. In dezen tijd van afval en toenemend ongeloof is het noodig, dat al het mogelijke wordt gedaan voor verbrei ding van het evangelie. En dat er 25 jaar geleden niet reeds Voor een Hervormde school geijverd is kan spreker niet helpen, dat moeten zijn voorgangers ver- antwoorden; hij althans voelt de behoefte. Dankbaar was het bestuur, dat het zoo weinig kinderen van de school uit de Jozinastraat op zijn lijst kreeg. Er is bij het hoofd der school geinformeerd en deze verklaarde, dat het ver- trek der kinderen die opgegeven waren, geen nadeeligen invloed op zijn school zou he iben. Hij wil daarom niet beweren, dat, als in de toe- komst kinderen van Hervormde ouder^ den schoolplichtigen leeftijd hebben bereikt, deze niet naar de Hervormde school zullen worden gezonden in plaats van naar de Jozinastraat. Hij arbeidt reeds vele jaren onder de kfinde- ren, aan hun geestelijke opvoeding en heeft er wekelijks zes a zeven honderd onder zich, en doet alle moeite die kinderen te onderwijzen in Gods Woord hetgeen hij zich een hoogen dicht acht. Spreker had niet voorzien, dat over deze zaak nog zooveel zou gesproken worden Hij had verwacht, dat dit nu bij stemming zou uit- gemaakt zijn, geen oude geschiedenissen meer zouden zijn opgehaald en men zou gezegd heb ben: „het oude is voorbij gegaan, ziet het is alles nieuw geworden." De heer HAMELINK wijst er naar aanlei ding van het betoog van den heer Van Dijke op, dat deze, zooals hij zelf zegt, reeds gerui- men tijd onder de kinderen werkzaam is, en dat het dan toch vreemd zou zijn, dat die be hoefte aan een Hervormde school zich plas in den laatsten tijd heeft geopenbaard. Maar het is eigenlijk onjuist, dat die behoefte zich in dien zin in de Hervormde kringen zoo sterk heeft geopenbaard, want, als burgemeester en wethouders van Ter Neuzen niet hadden aan gedrongen om nu tot het stichten van een school over te gaan, dan zouden ze er zeer ver- moedelijk nog- niet aan begonnen zijn. Het plan is dus niet voortgekomen uit eigen aandrang om een christelijke school, maar uit aandrang van buiten af. Dat werd destijds door den ver- tegenwoordiger van dat bestuur in den raad zelf uitgesproken. De heer VAN AKEN merkt op, dat de heer Van den Ouden, toen hij dat zeide, alleen zijn eigen meening vertolkte, doch dat er in zijn kringen ook menschen waren, die er heel an ders over dachten. Sinds een jaar.of 7 werd de behoefte al gevoeld en er over gesproken. De heer HAMELINK: Waarom deed men dan geen verzoek? De heer COLSEN merkt op, dat, als het zoo gesteld is en de Hervormde ouders niet tevre- den zijn met het onderwijs op de bestaande christelijke scholen, we er dan nog niet zijn, want dan kunnen we nog zulke verzoeken ver- wachten van Sluiskil en Driewegen ook, al wil hij wel zeggen, dat hjj als lid der schoolcom- missie voor die buurtschappen nog niet ge- merkt heeft, dat de Hervormde ouders niet over de scholen zouden tevreden zijn. De heer GEELHOEDT kan niet beoordeelen, wat de heer Van Dijke heeft gedaan, maar hij kan wel meedeelen, dat de voorzitter van zijn schoolbestuur tegen spreker zelf heeft ver- klaard, dat het juist te doen was om de kinde ren uit de Hervormde gezinnen van de school in de Jozinastraat weg te trekken, omdat de er- varing leerde, dat drie vijfden der kinderen voor de Hervormde kerk verloren gingen. De heer VAN DUKE: Daar geloof ik niets van. De heer GEELHOEDT: Dan kunt u dien voorzitter daamaar in mijn tegenwoordigheid vragen. De heer SCHEELE merkt op, dat de heeren van links zich toch zoo niet over de school in de Jozinastraat behoeven te bekommeren, die zal zich zelf wel redden. De heer GEELHOEDT: Daarover gaat dat ook niet, maar wel over de verkeerde leuzen die men aanvoert ter verdediging van de Her vormde school. De VOORZITTER: Men heeft ten doel, de kinderen op te voeden in een Evangelisatie, dit laatste kan, er is geen wettelijk bezwaar tegen. Wat betreft de datum van 1 Mei, die is door burgemeester en wethouders gesteld, omdat het zeer de vraag is of de verschillende formali- teiten die noodig zijn voor het overgaan der school in eigendom, tijdig vervuld kunnen zijn, als men 1 Januari zou aannemen. De heer VAN DUKE voert hiertegen aan, dat het dagelijksch bestuur toch wist, hoe het verloopen zou en met het oog daarop verschil lende maatregelen had kunnen nemen. Hij zou de school gaarne zoo spoedig mogelijk zien overgegeven, want hij betwijfelt, of het thans gegeven onderwijs wel zoo goed is, daar een leerkracht aan 2 klassen onderricht moet geven en dit toch nooit zoo goed is, dan wanneer iedere onderwijzer 1 klasse heeft. Spoedige overgave is dus ook in 't belang der kinderen. De VOORZITTER ontraadt den heer Van Dijke om er het onderwijs bij te halen, want hij waarschuwt hem, dat, vooral als een gevolg van de tegenwoordige wet, hij in zijn school toch ook geen leerkracht voor elk leerjaar zal kunnen zetten en voorzeker meerdere klassen onder 1 onderwijzer zullen moeten geplaatst worden. In dat opzicht zal de verandering niet groot zijn. Dat moet hij dus van zijn amende- ment losmaken. Het amendement van den heer Van Dijke wordt aangenomen met 8 tegen 5 stemmen; voor stemmen de heeren De Meijer, Colsen, Van Dijke, De Ridder, De Jager, Van Aken, Scheele en Van Cadsand; tegen stemmen de heeren Geelhoedt, Nolson, Verlinde, Hamelink en Van Driel. Het gewijzigde voorstel van burgemeester en wethouders wordt aangenomen met 8 tegen 5 stemmen; voor stemmen de heeren De Meijer, Colsen, Van Dijke, De Ridder, De Jager, Van Aken, Scheele en Van Cadsand; tegen stemmen de heeren Geelhoedt, Nolson, Verlinde, Hame link en Van Driel. De heer HAMELINK verlaat de vergadering. 4. Benoeming leden commissies van bij- stand. De VOORZITTER stelt aan de orde de be noeming van commissies van bij stand, doch geeft in overweging, die volgens art. 166 der Gemeentewet voor de strafverordeningen, niet meer te benoemen. Hij noodigt de heeren Scheele en Van Cad sand uit, met hem het stembureau te vormen. In de eerste plaats worden benoemd leden der commissies voor de publieke werken, waarin zitting hadden de heeren De Jager, De Ridder, en Van Cadsand; eerstgenoemde is wegens zijn optreden als wethouder niet verkiesbaar. Bij eerste stemming verkrijgen de heeren Van Cadsand 5, Van Dijke en Scheele ieder 2 en Nolson, De Jager en Geelhoedt ieder 1 stem. Bij tweede vrije stemming wordt benoemd de heer Van Cadsand met 9 stemmen; op de hee ren Scheele, Nolson en Geelhoedt is 1 stem uit- gebracht. Voor tweede lid wordt benoemd de heer Geel hoedt met 8 stemmen; de heer Van Dijke ver- krijgt 4 stemmen. Als derde lid wordt benoemd de heer Van Dijke met 7 stemmen; de heer Van Driel ver- krijgt 3 en de heeren Scheele en Verlinde ieder 1 stem. Hierop wordt overgegaan tot het benoemen van leden voor de finantieele commissie. Bij eerste stemming wordt benoemd de heer Nolson met 10 stemmen; op de heeren Van Driel en De Ridder is 1 stem uitgebracht. Bij tweede stemming wordt met 9 stemmen benoemd de heer De Meijer; op de heeren Van Driel, De Ridder en Colsen is 1 stem uitge bracht. Bij de derde stemming worden uitgebracht op de heeren Van Driel 6, Hamelink 3, De Ridder 2 en Colsen 1 stem. Bij de daarop volgende stemming wordt be noemd de heer Van Driel met 9 stemmen; op den heer De Ridder zijn 2 en op den heer Ha melink is 1 stem uitgebracht. Op de desbetreffende vraag van den voor zitter verklaren de benoemde heeren de benoe ming aan te nemen. 5. Regeeringsjubileum van Hare Majesteit. De VOORZITTER wijst er op, dat de nieuwe zittingsperiode van den gemeenteraad aan- vangt in de week, waarop ook Hare Majesteit onze geeerbiedigde Koningin jubileert. Hij is van oordeel, dat het gepast is, een woord van waardeering uit te spreken met dit heugelijk feit. Er is voor ons volk groote reden tot dank- baarheid, en voor Haar Huis, het Oranjehuis, en voor Haar. Noemen wij de jaren 1650, 1702 en 1813. Prins Willem van Oranje heeft de grondslagen van ons volksbestaan gelegd, Prins Maurits heeft die uitgebreid en Prins Frederik Hendrik heeft die bevestigd. Het waren voor ons Volk zeer moeilijke tjjden, toen de Oranjes zijn opgetreden voor de onafhankelijkheid en tegen de onderdrukking van onzen stam, waardoor gevestigd werd een blijvende geordende staat. En wat onze Koningin betreft, aan moed heeft het Haar niet ontbroken, hetgeen ge bleken is, toen zij een oorlogsschip zond om den ouden President van Transvaal, den heer Kru- ger, naar Nederland over te brengen. We denken voor ook aan Haar wijs beleid, indien we ons de eerste oorlogsjaren herinne ren, hoe met goed gevolg gestuurd werd om, met inachtneming der intemationale verplich- tingen, ons land buiten den oorlog te houden. We denken ook aan Haar geloof, waar ze bij verschillende gelegenheden getuigenis aflegde, dat het Geloof in de Oppermajesteit Haar dierbaar was. Spreker haalt hier aan de woorden Groen van Prinsterer: „Het Koningschap in Neder- „land is, meer wellicht dan in eenig ander land, „met republikeinschen zin en geest doorvoed, „heeft een republikeinschen wortel, is geboren „uit de geschiedenis van het Gemeenebest." „De Koning is het eminente hoofd, hetgeen „de natie eeuwenlang begeerd heeft. In die „eenvoudige waarheid ligt de waarborg tegen „afwijkingen aan den eenen of aan den anderen „kant". en verder: „De Koning in Nederland is beschermheer „Beschermer van rechten en vrijheden des „volks." Koningin Wilhelmina heeft in deze kwart- eeuw geen oogenblik ons volk hierin teleur- gesteld. Zij heeft getoond, deze woorden wel te verstaan en er naar te streven deze te ver- vullen. Waar Zij zoo heeft geregeerd en thans her- denkt het feit Harer kroning, passen onzerzijds woorden van dankbaarheid en hulde. Spare God Haar nog in lengte van jaren voor land en volk en zegene Hij Haar Koninklijk Huis. 6. Omvraag. a. De heer COLSEN meent tot burgemees ter en wethouders een ernstige waarschuwing te moeten richten, om stappen te doen, ten- einde te verhoeden, dat men aan de Oostzijde van het kanaal een toestand krijgt zooals thans aan de Westzijde door de waterleiding het ge val is. Naar hij vernomen heeft bestaat het plan, om het ammoniakwater van de cokes- ovens, dat thans langs anderen weg wordt af- gevoerd, te leiden door de waterleiding ten Oosten van het kanaal. De VOORZITTER zal dit bij burgemeester en wethouders bespreken. b. De heer COLSEN vraagt, hoe het nu toch staat met de electrificatie van Sluiskil. De bevolking wenscht, dat die zoo spoedig mogelijk tot stand komt en dat dit voor den aanstaanden winter nog het geval zal zijn. Al wat Sluiskil betreft, wordt zoo gemakkelijk achteruit ge- schoven, als het voor de kom is, gaat het ge- makkelijker. Spreker meent, met te meer na- druk dan vroeger voor de rechten van Sluiskil te moeten opkomen, waar in deze vergadering gebleken is, dat hij op zijn eigen partijgenoot voor de belangen van Sluiskil niet meer behoeft te rekenen. De heer DE MEIJER verklaart, dat het hem niet duidelijk is, op welken grond de heer Col sen dit laatste beweerd en hij meent, dat ook geen der andere leden zal kunnen zeggen, dat hetgeen in deze vergadering gebeurd is, daar toe aanleiding kan geven. De VOORZITTER deelt mede, dat burge meester en wethouders nog steeds in afwach- ting bleven van bericht, omtrent hetgeen met de centrale in de kom zou gebeuren. Verleden week is vernomen, dat die door de Staten voorloopig nog niet kan worden overgenomen, en moet dus een voorstel gedaan worden, waar- bij met die wetenschap rekening is gehouden. Uit differentie voor het nieuw optredende col lege is daarvoor geen voorstel meer voorbereid. Een voorstel is nu dus te wachten. Overigens meent spreker, dat de heer Colsen te ver gaat met het uitspreken zijner besehul- diging want er is in zijn woorden een be- schuldiging tegen de andere raadsleden ver- vat. Spreker is overtuigd, dat het hart van die leden even warm klopt voor Sluiskil als voor welk ander deel der gemeente ook en het niet hun bedoeling is, om een speciaal deel der gemeente in het bijzonder te behartigen, maar evenmin om er een achteruit te zetten. De heer SCHEELE: Een tweede Mussolini! c. De heer VAN CADSAND verklaart zich aan te sluiten bij de waarschuwing van den heer Colsen nopens het gebruik, dat men wenscht te maken van de Oostelijke waterlei ding; indien men op de hoogte wil komen van de kwaliteit van het water, dat men er door wil afvoeren, kan hij dit den heeren laten zien aan het water in een sloot in de nabijheid zijner woning. De VOORZITTER sluit de vergadering. WEERBERICHT van 12 Sept, Het weerbericht van het Meteorologisch Instituut tje De Bildt luidt als voig't: Hoogste barometerstand 765,5 Zurich, Laagste barometerstand 731,8 Thorshavn, Verwachting tot den avond van 13 Sept, Matige, tijdelijk wellicht krachtjge zui- delijke tot westelijke wind, zwaar be- wolkt tot betrokken met tijdelijke opkla-' ring, waarschijnlijk eenige regen, zelfde temperatuur, A. C. LENSEN's STOOMVAARTMAAT- SCHAPPIJ—TER NEUZEN. s.s. ARY te Ter Neuzen. s.s. HELENA in lading te Immingham voor Stettin. s,s, MAODALENA in lossing te New- fairwasser, s.s, TERNEUZEN in lading te Ulea- borg voor Ter Neuzen SCHEEPVAARTBEWEG1NG. 7 Sept. Noorsch s.s. Kari, 1560 M3., hout, van Ghristiansund voor Gent. Fransch s.s. Moncousu, 3805 M3., pyrites, van Sevilla voor Sas van Gent. Eng. s.s. York, 3202 M3., stukgocd, van Antwerpen voor Gent. Eng. s.s. Orleigh, 1369 M3., phosfaat, van Sas van Gent naar Bideford. Eng. s.s. Edith, 2010 M3„ ledig, van Gent naat Neath Abbey. Eng. s.s. Avocet, 3985 M3., stukgoed, van Gent naar Belfast. Eng. s.s. Fernande, 3711 M3., ledig, van Gent naar Goole. Eng. s.s. Abington, 1164 M3., phosfaat. van Gent naar Abcrystwith. Eng. s.s. Qwickstep, 4142 M3. ledig, van Sas van Gent naar Newcastle. Eng. s.s. Teesburn, 2169 M3., ledig, van Gent naar Goole. 8 Sept. Belg. s.s. Venetier, 5141 M3., ledig, van Ter Neuzen naar Hull. Deensch s.s. Uffe, 5290 M3., ledig, van Gent naar Antwerpen. Eng. s.s. Falcon, 1910 M3., stukgoed, van Gent naar Londen. Eng. s.s. Hodder, 2877 M3., stukgoed, van Gent naar Goole. Eng. s.s. Gen. Havelock, 2073 M3., stuk goed, van Gent naar Newcastle. Van 10 tot 11 September zijn langs de Westsluis alhier 6 binnenvaartujg®n op- en 9 afgeschut, langs de Middensluis 14 op- kni 8 afgeschut, langs de Oostsluis 46 op en 39 afgeschut.

Krantenbank Zeeland

Ter Neuzensche Courant / Neuzensche Courant / (Algemeen) nieuws en advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen | 1923 | | pagina 3