A. J, P's Vanille-Cremepudding.
INGEZONDEN MEDEDEELINGEN.
YERFRISSCHEND EN VERKWIKKEND
A. J. P'» Frambozensaus
over
Puddingfabriek A POL AH, Groninr/en.
Te Bokhoven is Donderdag een 50-
jarig landbouwer door de hiite bezweken.
Te Binnendyk is de 60 jarige F. in
het hooiland door een zonnesteek getroffen
en bezweken.
Te 's Graveland is de 55 jarige G.
ten gevolge van de hitte tiidens het hooien
bezweken.
Te Brakel is de 49-jarige H. Z in
het hooiland door de hitte bevangen en
doodgebleven.
1 e Ovezand (Z.) is de arbeider K.
door de hitte bevangen en op het land
overleden. Hij laat een vrouw en een kind
achter.
Te Koudekerke (Zeeland) is de 69-
jarige landarbeider A. Wisse ten gevolge
van de hitte overleden.
De bejaarde landarbeider D. S. te
Achterdiep (Gron.) is Donderdagmiddag bij
het hooien ten gevolge van de hitte be
zweken
Te Dronrijp is de arbeider P. H en
te Piaan de arbeider J. B door de hitte
in het hooiland bezweken.
Te Ruinerwolde (Dr.) zjjn reeds drie
menschen in het hooiland ten gevolge van
de hitte bezweken. Ook in omliggende
plaatsjes zijn slachtoffers gevallen. Het
gemeentebestuur heeft aan ingezetenen den
raad gegeven geen landwerk te verrichten
tusschen 11 uur v.m. tot 5 uur nam.
Te Oud-Ade is eergisteren de land
arbeider L. B. door de hitte bezweken.
Hij laat een groot gezin achter.
In het hooiland aan het Zwartewater
is de 32-jarige H. L. ten gevolge van de
hitte in elkaar gezakt en even daarna over
leden.
Tusschen Eakhuizen en Grootebroek
is de landbouwer E. op zijn bouwland
door de warmte bevangen en tijdens het
vervoer naar huis overleden.
Te Wagemngen is de arbeiaer D. H.
aan de haven door een zonnesteek getroffen
en enkele uren later overleden.
Te Friezenveen is de landbouwer
G. ten gevolge van de hitte bezweken.
De landbouwer B. te Ane i3 ten
gevolge van de hitte bezweken.
Een 25-jarige broodkarrijder is te
Leeu warden ten gevolge van de hitte op
straat bezweken. Hij was pas gehuwd
De 56jarige P. Raam uit de School-
straat te Rotterdam, werd op straat door
de warmte bevangen en naar het zieken-
huis aan den Bergweg gebracht, waar de
man gestorven is. In den winkel van v. d.
Meer en Schoepp aan de Van Lennepstraat,
werd de 52jarige knecht J. de Mol door
de hitte plotseling ziek Hij werd over-
gebracht naar het ziekenhuis aan de Cool-
singel en is daar overleden.
V an de 29 patienten, die behandeld werden,
zijn er nog 6 in de ziekenhuizen opgenomen.
De 73jarige D. te Hilligersberg is
van de warmte in elkaar gezakt en spoedig
daarna overleden. Per brancard is hij naar
zijn woning veivoerd.
Bij den landbouwer van W aan den
Rotterdamschen weg te Delft zjjn twee
Brabantsche maaiers door de hitte bezweken.
Te Beusichem bij JTiel is Vrijdag
een schooljongen na het drinken van sloot-
water en tengevolge van de hitte overleden.
Te Rolde (Dr is Vrijdag de 24-jarige
dochter van mej. de weduwe W. aan de
hitte bezweken.
Te Oppenhuizen (Fr is Vrijdag de
40 jarige arbeider P. B. op het land aan
de hitte bezweken.
De 23-j rige boerenknecht H. S. te
Nieuweroord (Dr.) is in het hooiland door
de warmte doodgebleven.
Te 'I wijzel is de 30 jarige ongehuwde
veehouder D B aan de hitte overleden.
Te Winterswijk is de arbeider Kl. L.
tengevolge van een zonnesteek overleden.
De hooier B. te Makkinga is door de
kitte bezweken.
Te Oppenhuizen is een hooier uit
de gemeente Smallingerland door de hitte
overleden.
Te Bovencarspel (bij Enkhuizen) is
de 27jarige landbouwer J. de Haas door
de hitte bevangen en overleden.
Vrijdag is de voerman J H. G. te
Apeldoorn, die aan het hooien was geweest,
op weg naar huis ineengezakt Naar het
ziekenhuis vervoerd, bleek hij bij aankomst
aldaar reeds te zijn overleden.
Te Helder is een 72jarig werkman,
die zich op het land te slapen had gelegd
in de zon, door een zonnesteek getroffen
en aan de gevolgen overleden
Te Zoeterwoude is ten gevolge van
de hitte de landbouwersknecht W. d P.
toen hij van zijn werk terugkeerde, plose-
ling in elkaar gezakt en overleden.
Te Hoogland is in den Eempolder
de arbeider J. v. V. bij het hooien onwel
geworden en overleed onder het naar huis
brengen.
Te Amersfoort is een werkman der
gemeentelijke waterleiding door de hitte I
onwel geworden tijdens zijn werk en kort
daarna overleden.
Het zesjarig zoontje van D. B. te
Heicop is door de hitte bevangen en aan
de gevolgen overleden.
Vrijdagmiddag werden twee per-
sonen bewusteloos thuisgebracht, die door
de warmte waren bevangen. V. A., een
man op leeftijd, is overleden. Van de J
is de toestand weer vrij goed.
VERDRONKEN,
De 21 -jarige J. Schniermonny uit de
Karverstraat te Rotterdam is Vrijdagavond
bij het zwemmen in den Boezem verdron-
ken. De Geneeskundige Dienst heeft nog
gedurende een half uur gepoogd de levens-
geesten weer op te wekken, doch tevergeefs.
Het lijk is naar Orooswijk overgebracht.
Rijsoord is W. H., vader van 4
kinderen, bij het zwemmen in een diepen
put, verdronken.
7 Vrijdagavond is de 22jarige kantoor-
bediende J. van B. te Slikkerveer bij het
zweinmen verdronken.
Te Zennewijnen, bij Tiel, is uit de
Waal opgehaald het lijk van deu 26-jarigen
K uit Nijmegen, aldaar bij het zwemmen
verdronken.
Te Neerritter is gisteren de land
bouwer J- bij het baden in de Beek ver
dronken.
Vrijdagmiddag is het 1jarige kind
van de familie van R. uit de Heinlandstraat
116 aan den Groenen Hilledijk te Rotter
dam te water geraakt en verdronken.
Pogingen om de levensgeesten op te wekken
hebben gefaald. De geneeskundige dienst
heeft de kleine naar de ouderlijke woning
vervoerd.
Donderdag is de 19-jarige winkel-
bediende S. J. W. P.. te Gorinchem bij
het zwemmen in de Lingen verdronken.
Te Dijkhuizen (Geskesklooster) is
de 22-jarige ongehuwde arbeider S. H.,
van Harkema-Opeiude, bij het zwemmen
verdronken en te Oostereind de arbeider
Y. Sj.
INGEZONDEN MEDEDEELINGEN.
EEN TIKJE CREME
GEMEENTERAAD VAN TEH NEUZEN.
Vergadering van Donderdag 5 Juli 1923
dea namiddags 7,30 uur.
(2. Vervolg).
Voorzitter de heer J. Huizinga, burge-
meester. 5
Tegenwoordig de leden: L. T. van Hasselt,
Geellioedt J. J. de Jager, P. van Cad-
sand, R G. E. Nolson, G. de Ridder, H. J. Col-
sen N. A. Hamelink, L. J. van Driel en A
ri arte.
Afwezig de heeren D. Scheele, H. J. van den
Ouden en F. B. G. de Meijer.
Beschikbaarsteliing van school B aan de
vereeniging voor ChristehjU Volksonder-
wijs.
Burgemeester en wethouders, overwegende
dat bij schnjven van 21 September 1922, onder
overleggmg der bij de wet vereischte stukken
een verzoek is ingekomen van het Bestuur der
Vereeniging voor Christelijk Volksonderwijs,
om gelden voor schoolbouw;
dat de gemeenteraad bij besluit van 24 Octo
ber 1922, ingevolge artikel 77, tweede lid der
Lager-Ondervvijswet 1920, besloot de openbare
Jagere school A gedeeltelijk beschikbaar te
stellen;
dat het bestuur voornoemd bij schrijven dd.
11 November 1922 den raad heett medegedee.d
dat het weigert bedoeld schoolgebouw te aan
vaarden;
dat naar aanieiding dier weigering de raad
in beroep is gekoinen bij den Minister van On-
derwijs, Kunsten en VVetenschappen, die bn
beschikking van 19 Februari 1S23 besliste, dat
het schoolbestuur terecht had geweigerd be
doeld schoolgebouw te aanvaarden;
dat het schoolbestuur daama aan burge
meester en wethouders heeft verzocht, bii
schnjven van 28 Februari j.l. om den raad te
verzoeken thans school B af te staan;
stellen den raad voor te besluiten:
met ingang van 1 Januari 1924, school B,
geiegen aan den Schoolweg, gedeelte van het
perceel kadastraal bekend gemeente Ter Neu
zen, sectie L, no. 692, beschikbaar te stellen
aan de Vereeniging voor Chrisitelijk Volks-
onderwijs, alhier, als beschikking op hare
overeenkomstig artikel 72 der Lager-Onder-
wijswet 1920, dd. 21 September 1922 gedane
aanvrage.
Bij' dit voorstei leggen zij over, een afschrift
van het koninklijk besluit van 18 October 1922,
no. 37, luidende als volgt:
Wij Wilhelmina, bij de gratie Gods, Ko-
ningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-
Nassau, enz. enz. enz.
Beschikkende op het beroep, ingesteld door
V van Vulpen en P. C. Melis, ingezetenen
der gemeente Schaesberg, tegen het besluit
van Gedeputeerde Staten van Limburg van 2
Juni 1922, La. 5456/6B, 4e Afd., waarbij on-
gegrond is verklaard het door hen ingesteld
beroep tegen het besluit van den raad der ge
meente Schaesberg van 2 Maart 1922, strek-
xende tot beschikbaarsteliing van een gedeelte
van de in aanbouw zijnde openbare school no.
o, voor zooveel noodig verbouwd, voor de Ver-
een.ging tot stichting en instandhouding van
Hervormde scholen t-e Heerlen, als beschikking
op tie aanvrage van het Bestuur dier Vereeni
ging overeenkomstig art. 72 der Lager-Onder-
wijswet 1920;
den Raad van State, Afdeeling voor de de.
schillen van Bestuur, gehoord atlvies an 4
October 1922 no. 401;
op de voordracht van Onzen Minister va
Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen van 13
October 1922, no. 18596, afdeeling Lager On
derwijs Financieel;
overwegende: dat de raad der gemeente
Schaesberg bij bovengenoemd besluit besloot
als beschikking op de aanvraag van het Be
stuur der Vereeniging tot stichting en in
standhouding van Hervormde scholen te Heer
len om beschikbaarsteliing van gelden tot
stichting eener bijzondere school een gedeelte
van de in aanbouw zijnde openbare school No
voor zooveel noodig verbouwd, beschikbaar
te stellen;
dat tegen dit besluit floor W. van Vulpen en
iJ. C. Melis, ingezetenen der gemeente Schaes
berg, bij Gedeputeerde Staten beroep is inge
steld, daarbij aanvoerende, dat de door den
raad genomen beslissing neerkomt op eene
weigering;
dat Gedeputeerde Staten bij besluit van 2
Juni 1922, 4e afd. Litt. 5456/6B dit beroep on-
gerond hebben verklaard, uit overweging, dat
art. 77, 2e lid der Lager-Onderwijswet 1920
den raad bevoegdheid geeft om een bestaand
gebouw geheel of ten deele, al of niet ver
bouwd, als schoolgebouw beschikbaar te stel
len; dat mitsdien het beweren van apellanten
dat 's raads beslissing neerkomt od eene wei
gering van het aangevraagde niet juist te
achten is, vermits de raad slechts gebruik ge-
maakt heeft van de hem bij de Lager-Onder
wijswet verleende bevoegdheid.
Dat W. van Vulpen en P. C. Melis bij Ons
in beroep zijn gekomen en vemietiging ver
zoeken van de besluiten van den raad en van
Gedeputeerde Staten;
overwegende: dat het bestreden besluit door
den raad is genomen krachtens de hem in de
Lager-Onderwijswet toegekende bevoegdheid
en net niet de weigering mhoudt van het ver
zoek der appellanten;
gezien de Lager-Onderwijswet 1920;
hebben goedgevonden en verstaan:
het beroep ongegrond te verklaren.
Onze Minister van Onderwijs, Kunsten en
V etenschappen is belast met de uitvoering
van dit besluit, waarvan afschrift za! worden
gezonden aan den Raad van State. Afdeeling
voor de Geschillen van Bestuur.
De VOORZITTER meent op het voorstei der
meerderheid van burgemeester en wethouders
een korte toelichting te moeten geven. Hij
herinnert, in de vergadering op 15 Maart jl.
te hebben meegedeeld, dat burgemeester en
wethouders zich op het standpunt stelden, dat
er van wege de vereeniging, indien zij na de
beslissing van den Minister, dat zij terecht ge
weigerd heeft school A te aanvaarden, over
school B wenschte te beschikken, een nieuw
verzoek diende in te zenden.
In de vergadering van 12 April d. a. v. ech-
tei heeft hij medegedeeld, dat te eeniger tyd
een voorstei van burgemeester en wethouders
zou te wachten zijn, om school B aan die ver
eeniging over te geven zonder nieuw verzoek,
aangezien de Minister van Onderwijs, Kunsten
en Wetenschappen in een conferentie met sprc
ker en den gemeente-secretaris had te kennen
gegeven, dat de betreffende wetsartikelen al-
dus behoorden te worden uitgelegd, dat de
school zonder verder verzoek behoorde te wor-
den gegeven. Naar aanieiding van de dezer
zijds in die conferentie geopperde bezwaren,
dat zulks niet uit de wet te lezen is, gaf de
Minister te kennen, dpt er reeds een koninklijk
besluit omtrent een analoog geval bestond,
waarin de Raad van State zijne stelling als de
hare heeft aangenomen. Toen is van dat ko
ninklijk besluit inzage gevraagd, en de ver-
wachting uitgesproken, dat de gemeenteraad
zich na kennisneming daarvan, bij de daarin
aangegeven regeling zou will en neerleggen.
Als gevolg van die belofte is bij het gemeen
tebestuur ontvangen een afschrift van het ko
ninklijk besluit van 18 October 1922, no. 37,
betreffende de gemeente Schaesberg, dat aan
de heeren in afschrift is toegezonden.
In hoeverre dit besluit van toepassing is op
de onderhavige kwestie, maakt spreker niet
uit, daar staat hij buiten.
Het is in elk geval in de eerste plaats aan
ieiding geweest, voor het indienen van het
voorstei der meerderheid van burgemeester en
wethouders.
In de tweede plaats meenen burgemeester
en wethouders, nu de Minister van Onderwijs
van oordeel is, dat een nieuw verzoek niet
meer noodig is, ten siotte moet worden over-
gegaan tot de beschikbaarsteliing van school
B, omidat men van hooger hand aandringt op
het nemen van een besluit, en burgemeester
en wethouders, al kunnen ze hun eerste stand
punt niet loslaten, het toch ongewenscht ach
ten, in te gaan tegen de meening van den
Minister.
In de derde plaats hebben de heeren uit de
overgelegde correspondence kunnen zien, dat
het bestuur der schoolvereeniging aandringt
op het nemen van een besluit, omdat het de
vrees koestert, dat het anders op tiju met kan
klaar komen.
Burgemeester en wethouders hebben daar-
om voorgesteld, de school met 1 Januari 1924
aan hen over te geven.
De heer HAMELINK wenscht naar aaniei
ding van dit voorstei iets te zeggen. Hij zal
zich evenwel beperken, omdat hij reeds vorige
malen uitvoerig zijne meening over deze kwes
tie heeft doen kennen.
Hij meent, dat er van hoogerhand wel een
sterken aandrang op het college van burge
meester en wethouders moet zyn uitgeoefend,
want de houding die de meerderheid thans aan-
neemt, verschilt zeer sterk met de houding
aangenomen in de vergadering van 15 Maart.
Toen stonden ze op het standpunt dat het
eerste verzoek afgedaan was en er een nieuw
verzoek behoorde te worden ingezonden, en nu
doen ze een voorstei van tegenovergestelde
strekking.
Dat burgemeester en wethouders de kwestie
ouden hebben iaten rusten, voor de nieuwe
wethouders, had hij zich kunnen indenken,
doch dat zij dit niet hebben gedaan moet, hi.
herhaalt dit wel geschieden dank zij sterken
aandrang van boven af, daar zij toch weten,
dat dit voorstei ook indruischt tegen den wil
der meerderheid van den gemeenteraad.
De raad heeft indertijd te kennen gegeven,
dat hij zich wel zou wenschen neer te leggen
bij de meening van den Minister, indien kon
worden overgelegd een koninklijk besluit,
waarin de stelling van den Minister gegrond
verklaard werd majar als zoodanig zou men
toch niet beschouwen het koninklijk besluit
waarvan thans een afschrift aan den gemeen
teraad is gezonden? Spreker heeft alle mo-
gelijke moeite gedaan, om dat koninklijk hi
sluit zoo te lezen, dat clit een gunstige beslis
sing zou beteekenen voor het standpunt va
het bestuur der Hervormde schoolvereeniging,
maar eerder is het tegendeel waar, want spre
ker is van oordeel, dat het besluit een bewijs
te meer is, dat de meerderheid van den raad
en vroeger ook burgemeester en wethouders
een juist standpunt hebben ingenomen.
De Minister of zijn adviseur zal toch wel
niet hebben gedacht, dat de raadsleden alle-
maal van hetzelfde allooi zouden zijn als de
ledcn van dat Hervormde schoolbestuur en al-
les wat ons gezonden werd maar voor goede
munt zouden slikken, om te erkennen, dat de
Minister gelijk zou hebben gehad? Indien er
geen ander besluit omtrent deze kwestie be-
staat, kan hij het ongelijk van den gemeente
raad nog niet inzien, en moet hij tot de con-
clusie komen, dat er getracht wordt het ge
meentebestuur knollen voor citroenen te ver-
koopen. Het gezonden Koninklijk Besluit is niet
nadeelig aan het alhier ingenomen standpunt.
Spreker is van oordeel, dat de wet er is om
te worden nageleefd, en de handhaving daar
van is in het belang van het openbaar onder
wijs; de enkele rechten die dit nog behouden
heeft, behooren te worden gehandhaafd. Men
moet er nog uit hulen, wat er uit te halen is.
Indien de stelling van den Minister in deze
op de' wet gegrond zou zijn, zou het ieder bij-
zonder schoolbestuur mogelijk zijn de beschik
king te krijgen over ieder schoolgebouw, dat
bet wenschte, door maar steeds te weigenen
als ze niet bedoelde geld te aanvaarden. Dan
zou het bestuur eener bijzondere schoolvereeni
ging meer macht krijgen dan de gemeenteraad
en dat is toch in strijd met de wet, recht en
orde. Indien men art. 77 der Lageronderwijs-
wet naleest blijkt daaruit, dat volgens het
tweede lid, de raad, in plaats van .geld, een
gebouw ter beschikking kan stellen, en dat, in
dien het schoolbestuur weigert het schoolge
bouw te aanvaarden, de gemeenteraad de be
slissing van den Minister kan inroepen, welke
den inspecteur en den onderwijsraad gehoord,
beslist. De Minister is dus volgens de wet de
hoogste macht, die beslist, of het ter beschik
king gestelde schoollokaal al of niet terecht
is geweigerd, doch er staat nergens. dat deze
een ander schoollokaal kan aanwijzen. Hoog-
stens zou de Minister kunnen vorderen, dat de
gemeenteraad geld op de begrooting bracht,
ten behoeve van de vereeniging voor Christe
lijk Volksonderwijs voor dekldng der kosten
van schoolbouw.
Het schijnt echter, dat het schoolbestuur
geen geld wenscht, doch dat het bestaat uit
stijfhoofdige menschen, die, ofschoon wetende
dat de weg als het ware voor hen reeds ge-
baand is, en eenvoudig geen zin te hebben om
een borslel op en neer
1 Is of ge toovert.want een glans
siert Uwe schoenen weer
een nieuw verzoek te doen, en die er naar
stieven, gebruik makende van een voor hen
gunstige situatie, hetgeen zij wenschen te oe-
reiken te verkrijgen met ter zijde stelling van
de wettelijke bepaiingen.
Dat riekt naar machtswellust. Uit de hier
gehouden besprekingen had het bestuur kun
nen concludeeren, dat zij, mdien er een nieuw
verzoek kwam, zou krijgen, wat het wenschte.
Spreker is evenwel van meening, dat ook voor
bet bestuur der vereeniging voor Christelijk
Volksonderwijs de wet geschreven is, evengoed
als soar anderen en voor den gemeenteraad.
Hij kan daarom niet meegaan met het voorstei
van burgemeester en wethouders, doch wenscht
eene motie voor te stellen, die mede ondertee-
kend is door de heeren Nolson en De Ridder
welke luidt als volgt:
De raad der gemeente Ter Neuzen:
overwegende, dat, bij schrijven van 21 Sep
tember 1922 onder overleggirig der bij de Wet
vereischte stukken, een verzoek is ingekomen
van het bestuur der vereeniging voor Christe
lijk Volksonderwijs te Ter Neuzen, om gelden
voor schoolbouw;
dat de gemeenteraad bjj besluit van 24 Oc
tober 1922, ingevolge art. 77, 2e lid der L. O,
et 1920, besloot de openbare lagere school A
gedeeltelijk beschikbaar te stellen;
dat het bestuur voornoemd, bij schrijven van
11 Nov 1922, den raad heeft meegedeeld, dat
het weigert bedoeld schoolgebouw te aan
vaarden;
dat, naar aanieiding dier weigering, de raad
in beroep is gekomen .bij den Minister van
O. K. en W., die, bij beschikking van 19 Febr.
1923, besliste, dat het schoolbestuur terecht
had geweigerd bedoeld schoolgebouw te aan
vaarden;
dat daarmede de aanvrage van 21 Sept. 1922
is afgedaan,
besluit:
aan het bestuur der vereeniging voor Chris
telijk Volksondei-wjjs te Ter Neuzen kennis te
geven, dat de raad alleen beslissen kan, indien
een nieuw verzoek, als bedoeld in art. 72, le
I'd der L. O. Wet 1920, bij den raad wordt in-
gediend om de voor de stichting van een ge
bouw benoodigde gelden te ontvangen.
Toelichting:
Wij b eden hierbij den raad bijgaand voor
stei ter vaststelling aan en wenschen ter toe
lichting daarvan het volgende op te merken:
Het voorstei, zooals dit door burgemeester
en wethouders gedaan wordt, is een uitvloeisel
van het schrijven van den heer Commissaris
der Koningin in Zeeland, waarbij gedreigd
wordt toepassing te zuilen geven aan art, 127
der Gemeentewet, als de raad blijft weigeren
gelden of schoollokaliteit beschikbaar te stel
len aan de vereeniging voor Christelijk Volks
onderwijs alhier.
Wat betreft de beschikbaar stelling van geld
is de opmerking van den heer Commissaris
der Koningin, niet juist. Toen toch de Minister
van O. K. en W. beslist had, dat het school
bestuur terecht had geweigerd school A te
aanvaarden, trad daardoor automatisch in wer-
king het recht op geld.
Door toepassing te geven aan art. 77, 4e en
5e lid der L. O. Wet, had de vereeniging zich
het recht op geld kunnen verzekeren. Het
schoolbestuur heeft tot heden aan bedoeld art.
geen uitvoering gegeven, zoodat van geld
weigeren geen sprake is.
Wat deze kwestie betreft, heeft dan ook de
raad volkomen de L. O. Wet uitgevoerd, e
heeft de verdere verzoeken van het schoo'
bestuur en de voorstellen van burgemeester
en Wethouders ter uitvoering van art. 78 L.
O. Wet af te wachten. Wat het beschikbaar-
stellen van schoolruimte betreft, moet >pge-
merkt worden, afgezien van het feit of be
schikbaar stellen wenschelijk kan zijn dat
alleen de raad, en niemand anders, ingevolge
de L. O. Wet 1920 te beoordeelen en te beslis
sen heeft of schoolruimte zal worden beschik
baar gesteld, en dat nit niet een artikel der
I.. O. Wet is af te leiden, dat den raad de
plicht daartoe kan worden opgelegd.
Dt blijkt ten overvloede nog heel duidelijk
uit art. 76, laatste lid, der L. O. Wet, waa:
staat, dat, wanneer de gemeente weigert aan
de beslissing van gedeputeerde staten te vol-
doen, art. 312 der Gemeentewet kan worden
toegepast.
Alleen geld kan van hooger hand geeischt
worden, doch, waar dit niet geweigerd is, is
dien eisch misplaatst.
Ten siotte wenschen wij nog op te mertcen,
ilat wij verplicht zijn bijgaand voorstei te
doen, omdat het schoolbestuur blijft weigeren
te voldoen aan de wettelijke verplichting, om-
scbrei en in de L. O. Wet.
De VOORZITTER geeft te kennen, dat. waar
deze motie voldoende wordt gesteund, hij niet
anders doen kan, dan deze ter behandeling
toelaten.
De heer VAN HASSELT wenscht. naar
aanieiding van hetgeen de heer Hamelink
zegd heeft, zijn veranderde houding toetelich-
ten, daar hij behoort ,tnt de meerderheid van
burgemeester en wethouders, die het aan de
orde zijnd voorstei heeft ingediend. Daar h;i
zich vroeger in tegenovergesteklen zin heeft
uitgelaten, zou het den indruk vest'gen. dat
hij omtrent deze zaak niet standvastig in zijn
opinie zou zijn, en dat is niet juist.
Hij stelt zich technisch op het standpunt,
dat de uitleg die door den voorzitter !n de ver
gadering van 15 Maart j.l. namens burge
meester en wethouders van de wet gegeven is.
zoowel naar den geest als naar de letter iuist
is, dat na de eerste beschikking van den ge
meenteraad op het verzoek der Hervormde
Schoolvereeniging en wat daarrm verde-
sch'ed. of liever >s nagelaten, dat eer=tn ver
zoek is afgedaan en dat zonder een nieuw
verzoek door den raad, niets kan gedaan wor
den.
isu geeft de Minister evenwei ie kennen, dat
bij ue tuekennmg van een bijdrage voor het
suchten eener school, de medewerking van tie.,
gemeenteraad 3 hanuelmgen omvai, ten eerste
tie bereiclverklarmg om mede te werken, ten
tweede, dat wordt uitgemaakt, dat getd zai
worden gegeven of een lokaliteit, en ten derae
als in laatstgemekien zm gehandeid wordt,
welke lokaiiteit kan worden toegekend.
De Minister meent nu, dat, aangezien d,
hem is beslist, dat de aangewezen lokaliteit
niet moet worden aanvaard, deze zaak nog in
liei derde stadium verkeert.
Nu kon spreker dit met uit de wet lezen,
maar hij wil toegeven, dat hij er ook niet in
lezen kan, dat die opvatting van den Minister
in strijd met de wet is. Het is mogelijk, dat
men er in kan lezen, dat, als het eerste
schoolgebouw niet wordt aanvaard, de raad een
tweede kan aanwijzen. Spreker deelt de op-
vacting van uen Minister niet, maar hij kan
die oplossing ook niet aanvechten en acht haar
zelfs getuigende van een breede zienswijze.
De Minister heeft thans te kennen gegeven,
dat burgemeester en wethouders moeten door-
werken, doch hij heeft dit gedaan op de aller-
onaangenaamste wijze, n.l. door een schrijven
via den Commissaris der Koningin in Zeeland,
dat, indien de gemeenteraad voor 7 Juli 1923
niet het gewenschte besluit neemt, de Com
missaris artikel 127 der Gemeentewet zal toe-
passen, en zelf zal ingrijpen, daar de gemeen
teraad onwillig zou blijken de Lageronderwijs-
wet uit te voeren.
Het doet spreker leed, dat de kennisgeviug
van den Minister in dezen vorm is gekomen.
De raad is niet onwillig gebleken. de raad
heeft gedaan. wat hij moes.t doen en was over-
tuigd zijn plicht te hebben gedaan. De Minis
ter kan thans alleen zeggen, dat de raad nog
niet heett voklaan aan zijn verlangen, om eeri
andere school beschikbaar te stellen. Daarom-
trent bestaat verschil van meening tusschen
den Minister en het gemeentebestuur en spre
ker hoopt, dat er bij de behandeling van den
Minister ook niets anders voorzit, dan het ver
krijgen eener uitlegging van de wet zooals hij
die leest.
Spreker veronderstelt bij den Minister geen
bepaalden opzet. Hij heeft destijds bij de ope
ning der ambachtsschool Zijne Excellence
hooren spreken en deze maakte toen een a'-
lcraangenaamsten indruk op alien die hem
hooiden, een indruk van een ferm, doortas-
tend man. Maar ook Ministers, evenals v.
alien, hebben les defauta de leurs quality's en
zulke persoonlijkheden valt het afstappen van
een eenmaal ingenomen standpunt uiterst
moeilijk.
Het oordeel van spreker is, dat Zijne Excel-
lentie heelemaal onjuist en partijdig is inge-
licht, doch dat, nu hij eenmaal zijn zienswijze
heeft te kennen gegeven, het voor hem, vooral
nu hij den titel van excellentie voert, moe;i
is terug te krabbelen en toe te geven zich te
hebben vergist.
Men zal nu misschien zeggen, als u het niet
eens is met de meening van den Minister
waarom stelt u dan toch voor aan zijn wensch
te voldoen. Spreker vindt dat nu de. eenige
practische oplossing. De raad heeft school A
willen geven; het schoolbestuur heeft gewei
gerd die te aanvaarden, en de Minister vindt,
dat het gelijk heeft. Nu is er nog een andere
school, als we die nu geven, is de zaak opge-
lost, want de oplossing die men aan de zaak
dacht te geven, loopt ten siotte toch uit op het
afstaan van school B.
Daarom wil hij nu maar toegeven, al is het
treurige gevolg van dat besluit dan ook, dat
het Hervormd schoolbestuur zijn doel zal be-
reiken. Dat dit het gevolg er van zijn zal, apijt
spreker. Negen maanden geleden zou hem dat
niet gespeten hebben. Hij heeft het meer ge-
zegd, de voorkeur die bij de bevolking bestaat
voor het gebouw dat school B heet, dwaas te
vinden. Hij kan het zich indenken, dat men
oorkeur kan hebben voor een onderwijzer, of
dat men voor een of andere school voorkeur
kan hebben omdat die wat dichter bij z'n wo
ning is geiegen, of omdat de een op het Noor-
den en een andere school op het Zuiden staat.
Maar dat men voor een school is omdat de
eene B en de andere A heet, acht hij een on-
mogelijke voorkeur.
Als het bestuur der vereeniging voor Chris
telijk Schoolonderwijs dan ook gedaan had,
hetgeen men van een fatsoenlijk bestuur mag
verwachten, dan zou spreker het nu nog gaar-
ne school B afstaan. Maar het bestuur heeft
zich allerminst zoo gehouden. Dat is reeds ge
bleken bij de propaganda voor het aanwerven
van leerlingen en het springt in het oog in de
(spreker weet niet hoe hij die juist betitelen
moet) keukenmeiden-brochure, die door dat
schoolbestuur in druk is gegeven,
Daarin worden burgemeester en wethouders
verweten, dat zij niet willen medewerken om
aan de Hervormden te geven hetgeeh waarop
zij volgens de wet recht hebben.
Maar, mijnheer de voorzitter roept spre
ker uit als wij den vorigen secretaris van
het schoolbestuur niet in ons midden hadden
geroepen om hem te vragen hoe het met de
Hervormde plannen stond, om hem te wijzen
op zijn plicht als secretaris van zulk een be
stuur, de aanvrage ware nog niet binnen! Als
onze gemeente-secretaris niet den heeren had
terecht geholpen en hen den juistcn weg ge-
wezen, zij hadden zichzelven nooit te paard
kunnen helpen.
Als wij niet op zulk een breed en liberaal
let TJ we', liberaalstandpunt hebben ge-
staan tegenover het bijzonder onderwijs, wat
ware dan nu bereikt? Acht U den auteur dier
keukenmeiden-brochure in staat
De heer HAMELINK: Pamflet!
De heer VAN HASSELT: In staat zeg ik,
om een aan den wettelijken vorm beantwoor-
dend verzoek in te dienen? En dan verwijt het
bestuur ons geprek aan medewerking?
En dan nog! wat ware eenvoudiger geweest
toen het zakelijk verschil van opvatting, van
wetsuitleg bleek, dan even een nieuw verzoek
in te dienen waarvoor die koppige dorame
standvastigheid
Maar neen, mijnheer tie voorzitter, dan
maar liever de groote broer erbij gehaald en
over ons geklaagd in een brief met een schan-
delijken leugenachtigen inhoud, waarin een
onzer zelfs bij de lugubere persoonlijkheid van
Mephistophelis wordt vergeleken, een brief vol
persoonlijke aantijgingen, die notabene, kan
het smeriger secretaris!, in afschrift aan Bin-
nenlandsche Zaken wordt toegezonden, een de-
partement, dat, als ik het zoo uitdrukken kan,
de voogdij over de gemeentebesturen uitoefent.
Mijnheer de voorzitter, zelden heeft mij iets
zoo gegrieft als de houding van dit schoolbe
stuur. Dat Ter Neuzensche menschen, die aan
Ter Neuzen hun opkomst en hun bestaan da:t-
ken tegen hun eigen gemeentebestuur, dat vol
komen bereid is hen ter wille te zijn, binnen
de grenzen van de wet, dat reeds de voorbe-
reidende besluiten nam ons de zoo zeer ge
wenschte school B later zonder veel omslag
te kunnen afgeven, optreden, het zoodanig be-
kladden en langs slinksche wijze hun doe'
trachten te bereiken, acht ik diep betreurens-
waard, en zag ik een andere mogelijkheid, deze
houding zou mij nopen om school B tot elken
prijs vast te houden.
Mijnheer de voorzitter, altijd heb ik hoog
opgezien tegen de leider eener kerkelijke ge
meente, 't zij predikant of pastoor of rabbi, en
in dit bijzonder geval heb ik altijd achting
gevoeld voor den man die het presidium van
dit schoolbestuur bekleed en om zijn ambt en