TerMeuzensche Courant
ZSOTJ ^si.
Yrijdag 15 Juni 1923. No..7465.
r wmmiD jed jbXjA.xd.
BINNENLAND.
Nederland in 25 jaren
1898-1923j
F E OILLE T ON.
in.
Niemand ontkent meer, dat in economisch
opzicht het bezit van kolonien voor Neder
land van het grootste belang is. Deze over-
tuiging is in de kwarteeuw, die achter ons
ligt, inderdaad wel toegenomen. Wellicht
houdt dit verband met het feit, dat practisch
gesproken, ons koloniaal bezit zich in dien
tijd heeft vergroot. Niet, dat nieuwe deeien
aan Oost- of West-Indie zijn toegevoegd,
maar dat gedeelte van Oost-IndiS, waar-
over Nederland's invloed zich thans onmid-
dellijk uitstrekt, is aanmerkelijk grooter
dan het was in 1898. Tot op dat oogenbiik
had onze aandacht zich vooral gericht op
Java. Wel had Van den Bosch reeds in het
begin der negentiende eeuw voor de ont-
wikkeling van Sumatra gepleit; was bij
Baud eene voorbijgaande belangstelling ge-
koesterd voor Borneo; bij Rochussen voor
Celebes, bij Lansberghe voor de Molukken,
maar desniettegenstaande bleven de dus-
genaamde Buitenbezittingen tot aan het
einde der 19-e eeuw voor een groot deel
terra incognita voor de bemoeiingen van
ons bestuur. Het is de groote verdienste
van Van Heutsz geweest, dat hij, na Atjeh
te hebben gepacificeerd, in een vijftal jaren
Gouverneur-Generaalschap wist te vol-
brengen, dat vrijwel aan alle wenschen is
uitvoering gegeven, die in den loop van de
negentiende eeuw achtereenvolgens met be-
trekking tot de Buitenbezittingen zijn geuit
geworden. Wel was reeds enkele jaren
tevoren een aanvang gemaakt met de uit-
breiding van ons gezag over Djambi,
Korindji en een gedeelte van Midden-
Sumatra, maar naast de afwerking van het-
geen daar begonnen was, werd in de ge-
noemde jaren het overig deel van het eiland
in snelle opeenvolging onder direct gezag
gebracht en onze invloed, waar die reeds
bestond, krachtig versterkt. Op Bali, Soem-
bawa en alle meer Oostelijk gelegen groo-
tere eilanden werd dit gezag afdoende be-
bevestigd. Celebes werd in die jaren geheel
onder bestuursinvloed gebracht, het ver-
waarloosde deel der Molukken werd bedacht,
op Ceram ons gezag bevestigd; daar en op
Halmaheira de toestanden geordend. Op
Borneo werd aan een langdurig verzet in
het midden des eilands een einde gemaakt,
terwijl daarna in den algemeenen toestand
in het Oostelijk deel van het eiland zeer veel
verbetering werd gebracht. En zelfs Nieuw-
Guinea, tot voor kort bijna volslagen on-
bekend, werd aan alle zijden binnengedron-
gen en onderzocht. Wie herinnert zich niet
de daarheen ondernomen wetenschappelijke
expedities, die met zoo schitterenden uitsiag
werden bekroond.
Niet alleen in dit opzicht is deze kwart
eeuw voor Oost-Indie merkwaardig. Zij is
het ook om de innerlijke stroomingen, die
zich hebben kenbaar gemaakt. Immers,
reeds van de jaren 1910 en daarna dateert
de oprichting van de Sarekat Islam; thans
S. I. genoemd, oorspronkelijk in wezen eene
godsdienstige vereeniging, die de algemeene
verheffing van het geestelijk en maatschap-
Pelijk leven der Inlandsche bevolking ten
doel had. De vraag welke beteekenis aan
de S. I. diende te worden toegekend, werd
in den loop der eerste jaren verschillend
beantwoord; er waren er, die van haar de
aanwakkering tot een Inlandschen opstand
vreesden; er waren er, die rustig en be-
daard haar verschijnen beoordeelden. Bij
het uitbreken van den oorlog in 1914, toen
eenige ongerustheid bestond over de
houding, door de Inlandsche bevolking aan
te nemen, bleek de laatste beoordeeling de
juiste te zijn. Dat neemt niet weg, dat de
ommekeer, die er daarna in de leiding der
S. I. is gekomen, ertoe heeft geleid, dat zich
in 1916, 1917 en volgende jaren verschil-
lende groepen vormden in de Inlandsche
bevolking, gedeeltelijk op politiek, gedeel-
telijk op economisch gebied, die wenschen
van nationalistischen aard uitten. Het
sterkst kwamen deze gevoelens tot uiting
in 1918, toen in Indie bekend werd, wat
zich hier te lande in de „week van Troel-
stra" afspeelde. In Mei van 1918 was over-
gegaan tot de opening van den Volksraad,
een adviseerend college, gedeeltelijk uit
Europeesche, gedeeltelijk uit Inlandsche
leden bestaande, een allereerst begin tot
algemeen zelfbestuur, krachtens het ont-
Roman van Nederland gedurende
den oorlog,
door
CHARLES HUYGENS.
1)
HOOFDSTUK I.
Aan den Vooravond.
Hoe meer je het leven leert kennen,
hoe meer je den indruk krijgt, dat hetj
steeds wat nieuws geeft, voor geleden leed.
Dat is iets wat; je niet gelooft, voordat
je het ondervonden hebt.
Dus je hebt inderdaad je geluk terug-
gevonden?
Zeg me eerst wat geluk is. Je maakt je
van geluk steeds een andere voorstelling
dan die, welke werkelij'kheid blijkt te be-
vatten. Naarmatje ik het leven verdor zie,
geloof ik dat het geluk Veelsoortjig is.
Toen ik voor mijn oogen Lottie in de j
diepte zag verdwijnen, dacht ik inderdaad, 1
dat dat het einde moest zijn. Je weet, wij
waren altijd bij elkaar; zij hielp mij bij
alles. Zij was een goede kameraad bij het
zeilen en roeien en tennissen; ze begreep
mijn werk; ze begreep ook de moeilijke
verhoudingen in onze familie.
Jou behoef ik werkedjk niet te i
herinneren wat ik aan haar verloren heb,
maar toen ik een beetje tot mijzelf kwam,'
heb ik gelukkig de kracht gehad om mij-
werp, door Minister de Waal Malefijt ver-
dedigd. In den Volksraad verhieven zich
dezelfde stemmen, als in de dusgenaamde
Inlandsche beweging waren waar te nemen.
G. G. van Limburg Stirum, wiens beleid
zich wel kenmerkend onderscheidde van dat
van zijn voorganger, den heer Idenburg,
achtte het noodzakelijk om aan deze stroo
mingen toe te geven; deed beloften tot
herziening van de Indische Staatsinrichting
in democratischen zin, die door de Regee-
ring in het moederland niet geheel werden
bekrachtigd. De herziening der Indische
staatsinrichting dan ook, thans aan de orde
voor afwerking, bevredigt niet degenen, die
autonomie van Nederlandsch-Indie op hare
plaats achten. Daartegenover staan tal van
kenners van het leven der Inlanders, die
meenen, dat Indie nog geenszins rijp is voor
zelfbestuur; anderen weer, die erop wijzen,
dat de Inlandsche bevolking van ons utt-
gestrekt Oost-Indisch bezit geenszins eln
eenvormig bestanddeel uitmaakt en die
pleiten voor eene Staatsinrichting naar col-
lectiviteiten. Wat uit deze wisseling van
meeningen zal te voorschijn komen, is moei-
lijk te zeggen. Wel staat vastr dat de dus
genaamde Inlandsche beweging een ver-
schijnsei is geworden, waarmede rekening
valt te houden. De radicale concentratie,
die thans de extremistische elementen ver-
eenigt, schijnt meer kwaad dan goed te
doen; Boedi Oetomo, de vereeniging van
Javaanschen adel, schijnt eene onverwachte
zwenking naar links te maken. Dat eene
zekere opleving van de nationale gedachte
zich in Indie doet igevoelen, valt niet te
weerspreken. In dit verband dient herin-
nerd, dat gedurende deze kwarteeuw meer-
malen de wenschelijkheid is betoogd,
laatstelijk door G. G. van Limburg Stirum
zelf, dat de Koningin Hare Kolonien zou
bezoeken; de verwezenlijking van dezen
wensch is tot dusver op financieele be-
zwaren afgestuit.
Het economisch beeld, dat Indie vertoont,
is een geheel ander dan aan het begin dezer
25-jarige periode. Wel had men toen de
eereschuld-theorie van Van Deventer vrijwel
aanvaard; men erkende, dat Indie niet meer
mocht dienen als rniddel om aan het moeder
land groote batige saldi te bezorgen. Maar
er was nog geen eigen Indische financieele
politiek; deze is eerst later gekomen. En
zelfs heeft het geduurd tot tijdens den oor
log, voordat de eerste eigen Indische leening
overigens met succes, werd geemintteerd.
De ontvangsten en uitgaven voor Indie, die
in 1900 resp. bijna 152 en ruim 146
millioen bedroegen, waren reeds in 1921 tot
resp. J 270 en 269 millioen gestegen, maar
bleven dus in evenwicht. Dit evenwicht van
inkoinsten en uitgaven is in de periode, dat
G. G. van Limburg Stirum aan het bewind
was, sterk verbroken; de begrooting b.v.
over 1920 liet een nadeelig saldo van ruim
150 millioen, die over 1921 van ruim f 130
millioen. De schuld, ten name van IndiS, is
dan ook tot 1200 millioen gestegen. De
financieele toestand werd bij het aanvaar-
den van het Gouverneur-generaalschap door
mr. Fock niet zonder zorg beschouwd;
intusschen heeft zich ook in Indie het parool
der bezuiniging doen hooren en schijnt men
op den goeden weg om in 1'925 een sluitend
budget te krijgen. De vraag of al dan niet
onder het Gouverneur-generaalschap van
Van Limburg Stirum te royaal is geleefd,
te veel is voldaan aan wenschen, opzichzelf
hoogst nuttig, zeer te verdedigen, maar
alleen dan, wanneer de daarvoor noodige
middelen beschikbaar zijn, is nog steeds
eene strijdvraag. Dit dient erkend, dat deze
25-jarige periode aanleiding heeft gegeven
tot een drietal zeer merkwaardige Gouver-
neur-Generaalschappen, die achtereenvol
gens van Van Heutsz, Van Idenburg en van
Van Limburg Stirum, ieder op zichzelf wel
geheel verschillend te karakteriseeren. De
vijfjarige periode van mr. Fock zal vermoe-
delijk als die der bezuiniging en tegelijk van
die der consolideering bekend staan!
De beteekenis van de Kolonien voor
Nederland is eene geheel andere geworden
dan die in de zeventiende eeuw. Toen
hadden wij scheepvaart op alle landen en
het in de scheepvaart op Indie gei'nvesteerde
kapitaal was slechts een gering gedeelte
van ons aldus totaal gei'nvesteerde kapitaal.
Maar in de negenbende eeuw zijn wij be
gonnen met cultures en nijverheid in Indie,
en in deze kwarteeuw is de uitbreiding
daarvan krachtig voortgezet. De suiker-
cultuur, die in 1884 hare algemeene crisis
doormaakte, kwam, nrede tengevolge van
de in 1902 te Brussel gesloten Suikercon-
ventie (die een einde maakte aan de bevoor-
rechting van de beetwortelsuiker) tot finan-
cieelen bloei; 1920 was haar topjaar, waar-
naar men de baten dezer industrie niet al
tijd mag beoordeelen. De tabaksindustrie in
Deli breidde zich uit; thee, koffie, kina en
nieuwe cultures namen toe. De petroleum-
feelf te zeggen, dat zij niet zou hebben ge-
wild, dat ik bij de pakken bleef neerzittvn.
Zij zou het zelf ook niet gedaan hebben,
al was het alleen maar uit herinnering
aan mij. Zie je, en op die gedachte hub
ik voortgeleefd. Vroeger werkte ik, omdat
ik niet beter wist* of het hoorde zoo; ik
moest toch vooruit1 in de were,d, ik moest
toch geld verdienen. Maar eigenlijk was
het werk zelf mij onverschillig. Nu werk
ik om het werk zelf; nu vind ik een groote
bevrediging in het werk. Kan het ook an-
ders, nu men er in geslaagd is mijn kwali-
teiten, die ik eenskiaps ben gaan bezitten,
op te rnerken.
Er was iets bitters in de stem van den
nog jongen man tegenover hem, dat Frank
van Oosterzee naar i.em deed opzien. Neen,
hij had het gisteren bij hun eerste ontmoe-
ting al gezegd, er was weinig in Gunther,
dat was veranderd. Hij was wat ouder ge
worden, bijna schrikwekkend in aantal wa
ren de grijze haartjes tusschen de zwarte
toegenomen, het was alsof er over zijn
gezicht iets meer resoiuufs was giekomen.
Die scherpe trekken van nu had Frank
vroeger nooit bemerkt; een zoodanige bit-
terheid als nu in zijn stem kwam, zou
vroeger onmogelijk zijn geweest. Onwil-
lekeurig gaf Frank zich aan zijn ged achten
over, terwijl hij uit het raam van de mooie
villa staarde, die Gunther von Trotha en
zijn vrouw aan den Alster in Hamburg be-
woonden. Onwillekeurig zag hij over het
ongerimpelde water, dat den helderen
maannacht in zich weerspiegelde. Zoo had
Frank den Alster boo menigmaal gezien,
industrie kwam onder leiding van de in 1890
opgerichte Koninklijke; aan deze maat-
schappij gelukte het onder de leiding van De-
terding zich tot een concern van wereldbe-
teekenis te verheffen. Om een bewijs te
geven van de toeneming van de industrieel-
commercieele beteekenis van Indie, diene,
dat de totaal-uitvoer van Ned.-Indie van
bijna 273 millioen in 1903 reeds in 1912
tot ruim 588 millioen was toegenomen;
de invoer van 174 tot 400 millioen. De
cijfers na. den oorlog wijzen op eene aan-
merkelijke grootere stijging nog van de be
teekenis van de Indische handelsbalans;
deze cijfers zijn echter uiteraard minder ver-
gelijkbaar. Daartegenover staat, dat van de
zijde der regeering niets onbeproefd werd
gelaten om den Inlandschen landbouw te
steunen door voorlichting, de Inlandsche
nijverheid te verheffen. In dit laatste is men
langzaam en geleidelijk reeds geslaagd en
op dien ingeslagen weg wordt voortourend
voortgegaan. De bewering dan ook, dat In
die slechts kapitaalobject voor Nederland
zou zijn, is zeker onjuist; de door Neder
land in deze kwarteeuw gevoerde koloniale
politiek is er eene, die de vergelijking met
elke andere koloniale politiek ten voile kan
doorstaan, ook in dit opzicht, dat al het
mogelijke wordt gedaan om de Inlandsche
bevolking te steunen.
Een minder voorspoedig beeld leveren de
West-Indische bezittingen op. Ondanks al
le daarvoor in het werk gestelde pogingen;
ondanks credieten, daartoe verleend, is Su-
riname nog geenszins een troetelkind te re-
kenen; Curasao maakt ook veelal moeilijke
tijden door, a! wijzen daar de laatste jaren
in betere richting. Intusschen mag wel dit
geconstateerd worden, dat, hoorde men in
den aanvang der negentiende eeuw het
denkbeeld opperen van verkoop van onze
West-Indische bezittingen aan Amerika,
zoodanige stemmen thans niet meer en
zeker niet met instemming worden gehoord!
Het behoeft geen betoog, dat er nauw
verband bestaat tusschen de moederland-
sche handel en nijverheid en de cultures en
de nijverheid in lndig. Immers, groot is het
aantal bankinstellingen, rechtstreeks gei'n-
teresseerd in Indische cultures; groot is het
aantal industrieele ondernemingen, dat om-
hoog is gegaan tengevolge van bestellingen
uit den Indischen hoek. Toch is niet deze
verhouding van de kolonien tot het moeder
land het rneest kenmerkende verschijnsel in
de ontwikkeling van onzen handel en spe-
ciaal van onze industrie in deze kwarteeuw.
Men kan daarbij voorop stellen, dat in 1898,
Nederland zoowel als geheel de overige
wereld een tijdvak van welvaart en voor-
spoed doormaakte, nu en dan onderbroken
door eene economische crisis, door eene tij-
delijke malaise, die in het voortbrengings-
proces niet anders is te verwachten, maar
toch in het algemeen een tijd, die tot eco
nomische gerustheid alle aanleiding gaf. De
bloei van den Nederiandschen handel valt
uit de cijfers van de tot 1917 overigens vrij
gebrekkige handelsstatistiek wel eenigszins
op te maken; was toch in de periode 1897
tot 1901 het jaarlijksch gemiddelde van den
algemeenen invoer 24.84/.000.000 K.G., dit
blijkt in 1913 toegenomen tot 60.489.000.000
K.G.; de uitvoer op gelijke wijze van
4.488.000.00Q tot 13,^5.000.000 K.G. De
handel in hout en granen, in gerst en in
oliezaden maakte uitnemende tijden door,
terwijl allerwegen het handelsgebied zich
verruimde zoowel wat de landen, waarmede
handel gedreven werd als de producten,
waarin deze handel gedreven werd, aan-
gaat. Deze toenemende handel gaf aanlei
ding tot eene steeds vermeerderende indus
trie; het moge waar zijn, dat Nederland in
zijn oorsprong meer een commercieel dan
een industrieel land is, en dat de aanwezig-
lieid van een sterk ontwikkelden landbouw
daartoe mede leidt, niet ontkend kan wor
den, dat sedert 1880 de nijverheid in Neder
land zich krachtig heeft ontwikkeld. Dit in
de allereerste plaats op het gebied van den
scheepsbouw, zulks tengevoLge van de aan-
merkelijke toeneming van het scheepvaart-
verkeer. Nederland bood eenzelfde beeld
als het in de zeventiende eeuw reeds te zien
gaf. De machine-industrie ontwikkelde
zich vervolgens op krachtige wijze; werken
van waterstaatkundigen aard maakten de
oprichting van tal van fabrieken noodig;
de uitbreiding der electrotechniekinsgelijks.
1 wente, het land der katoennijverheid, aan-
vankelijk door Koninklijk voorbeeld op een
zwak schijnenden bodem geplant, ontwik
kelde zich tot eene zeer bloeiende en zeer
krachtige industrie; de wolnijverheid bleef
hare beteekenis voor het grootste gedeelte
behouden; de mijnindustrie in het Zuiden
van Limburg kwam op. De stroocartonnage
in Groningen leidde tot de oprichiing van
tal van fabrieken, margarine werd in ons
eigen land geproduceerd, de cacao-nijver-
zij het ook niet altiijd van uit een zoo
voorname huizinge. Het eerst, voorzoo-
ver hij zich herinneren kon, toen hij Gun
ther bij zijn ouders te Hamburg bezocht,
en toen hij er in de veertien clagen, die
hij in de handels- en havenstad doorbracht,
al dadelijk me'de teefde in de nog stil en
geheimzinnig go houden Iiefde van Gunther
en Lottie. En heti laatst, hij herinnerde het
zich nog zoo goed, had hij den Alster
zoo gezien, toen hij met hen beiden als
gewoonlijk 's avonds ging roeien, zoo kor-
ten tijd voordat het noodiottig ongeluk «e-
beurde.
De vriendschap tusschen Frank van Oos
terzee, d#n jongen Amsterdamschen ree-
der, en Gunther von Trotha, den pas tot
directeur der HamburgLevantlijn be-
noemde, datcerde al van jaren geleden.
Gunther had als Duitsch correspondent ge-
werkt op het kantpor, waar de vader van
Frank onbeperkte heerschappij voerde. En
hoewel hij de zoon was van een Engelsche
moeder, hoewel heel het nuchtere, koele,
zakelijke in hem meer trok naar den En-
gelschen dan naar den Duitschen kant, hoe
wel hij in het algemeen den afkeer deelde
van velen zijner iandgenooten van het iet-
wat schreeuwerige, bmfferige, dat vooral
den Duitschers uit Pruisen ejgen is, had
Frame zich onmiddeilijk tot dezen Duitschen
jongen man aangetrokken ge/oeld. Hij was
destijds werkzaam in deze.fde afdeeling.
waar Gunther zijn arbeid verrichtte; een
toeval, een opdracht, aan hen beiden ten
deel gevallen, bracht hen samen. Gunther
von Trotha bleek de zoon van adellijke,
heid ontwikkelde zich, de beetwortelsuiker-
industrie werd ook hier te lande aangevan-
gen. De chemische industrie is nog in een
beginpunt van hare ontwikkeling. Nevens
alle industrieen bloeide het oude bedrijf der
visscherij gedurende den oorlog zelfs met
ongekende kracht. Te Eindhoven richtten
de heeren Philips hunne gloeilampenfabriek,
thans door geheel de wereld vermaard, op.
Namen als die van Stork, Van Kempen,
Jurgens, Van den Bergh, Scholten, Van
Heek, behooren tot de leidende namen in
ons land. Een concern als dat van Kroller
in Rotterdam is wellicht eenig voor een
klein land als het onze; op allerlei nieuw
gebied ontwikkelden zich de groote en
kleine inrichtingen, die al spoedig ver-
maardheid verkregen tot ver buiten de
grenzen.
(Wordt vervolgd).
TWEEDE KAMER.
Vergadering van Woensdag.
Bij de voortzetting van de beraadslaging
over de interpellatie-Marchant over Suri-
name betoogde de heer H. Golijn (a.-r.),
dat een stelsel van knakking van de auto
nomie niet bestaat. De gouvermeur had de
klacht tot den raad van Minister moeten
richten. De autonomie van de kolonie kan
door de armlastigheid nooit bestaan. Spr„
vraagt welk werkplan de gouverncur had
en welke de financieele consequenties daar
van zijn.
De heer F«ber (r.-k.) cefent kritiek op
de wijze waarop de gouverneur klaagt,
maar acht het wenschelijk dat de koloniale
staten oordeelen over door den minister
in de begrooting aangebrachte wijzigingen
De heer Boon (v.-b.), vindt da vlucht
van den gouverneur in de openbaarheid
zeer begrijpielijk. Strenge curateele is on-
billijk, omdat het moederland aan de ko
lonie een dure onderwijshervorming op-
dringh
De heer v. Boetzelaer v. Dubbeldam
(c.-h.J acht het noodig, dat de curateele
met tact wordt uitgeoefand. Spr. bepleit
benoeming van den gouverneur voor lan-
geren duur.
De heer van Gijn (v.-b.) beveelt het
systeem van de commissie-Bos aan, waar-
bij ter wille van de autonomie belangrijke
onderdeeien door de kolonie betaald wor
den.
DE BEPERKING VAN INVOER VAN
SCHOENWERK.
Op de vragen van het lid van de Tweede
Kamer, den heer Fleskens:
1. Is het den Minister bekend, dat nog
steeds groote hoaveelheden schoenwerk,
hoofdzakelijk uit landen met lage valuta
in ons land worden ingevoerd?
2. Acht de minister net niet ailernood-
zakeiijkst om ten spoedigst© die maatrege-
len te nemen, welke tot de noodige invoer-
beperking leiden?
3. Kan de Minister de redenen mede-
deelen, waarom nog geen gebruik is ge
maakt van de bevoegdheid, neergelegd in
de Schoenenwet, om den invoer van
schoenwerk te b«perken
4. Kan de Minister toezeggen, dat de
daartoe noodige maatregeien ten spoedig-
ste in werking zuilen treden?
luidt het antwoord van den Minister
van Arbeid, Handel en Nijverheid:
1. De eerste vraag wo/dt bevestigend
beantwoord.
2. Reeds geruimen tijd is de ondergetee-
kende van de noodzakeiijkheid van de
spoedige totstandkoming van een invoer-
beperkenden rnaatregel overtuigd. Het
wetsontwerp tot tijdelijke beperking van
den invoer van schoenwerk werd dan ook
reeds op 17 Februari 1923 bij de Tweede
Kamer der Staten-Generaal aanhanedg' ge
maakt.
Ofschoon zijnerzijds met de verdere voor-
bereiding de mwest mogelijke spoed werd
betracht getuige het korte tijdsverloop
waarbinnen beantwoording van het Voor-
loopig Verslag van beide Kamers plaats
vond verkreeg het on twerp eerst op
5 Mei j.l., derhalve ruim 2,5 maand na
zijn indiening, kracht van wet.
3. Voordat tot uitvaarding van het in-
voerverbod kan worden overgegaan, moe
ten de voorwaarden vaststaan, waarop be-
perkte invoer van schoenwerk mogelijk zal
zijn. Ingevolge artikel 2 der wet geschiedt
vaststelling dier voorwaarden bij algemee-
meenen rnaatregel van bestuur, nadat daar-
over een door de Kroon te benoemen com-
missie zal zijn gehoord. Na ontvangst van
het advies dezer commissie, welke bij Ko
ninklijk besluit van; 8 Mei 1923 werd inge-
steld, is aanstonds de voorbereiding van
den algemeenen rnaatregel van bestuur ter
maar arme oudeps; de vader was officier
geweest, doch had door een ongeval on-
tijding den dienst moetjen verlateii; de
moeder was een freuie uit een Thuringsch
geslacht, die, had zij den wensch harer
ouders gevolgd, naar een meer gefortu-
neerden edelman had moeten zien can von
Trotha was en nooit kon zijn. Zij hadden
toegegeven aan een wederzijdsche groote
genegenheid, zooais er naar de dichters
althans zeggen slechts eens in het le
ven voorkomt; de gevolgen, zich uitspre-
kende in bekrompen iinancieele omstandig-
heden, hadden zij manmoedig gedragen.
Tot zijns vaders teleursteiling, had Gun
ther geen neiging getoond om de militaire
loopbaan te volgen; misschien, ware hij
geformneerd geweest, zou hij geen bezwa-
ren hebben gemaakt, maar pet leven van
den onbemiddelden officier in kleine Duit-
sche garnizoensteden was Gunther te dui-
delijk uit de praktijk geblpken dan dat
hij zich daarvoor liet vinden. Hij wilde
de wereld leeren kennen, hij kon immers,
zoo betoogde hij, Duitschland even goed
dienen in den vreemde als in het eigen
land. Zoo kwam hij in Amsterdam, waar
hij in Frank van Oosterzee al spcedig een
goeden vriend vond, die hem ook verder
in het leven niet verliet.
Hadden Gunther's vader en moeder aan
een onweerstaanbare Iiefde toegegeven, de
ze neiging schcen erfelijk in de familie.
Want ook Gunther raakte, jonger mis
schien dan gewenscht was, verbonden met
een meisje zonder fortuin, het kind van
een boekhouder op een der groote Ham-
hand genomen. Het ontwerp daarvan is
thans reeds eenigen tijd bij den Raad van
State aanhangig.
4. Voor zoover zulks van den onderge-
teekende afhangt, zal ook verder met de
totstandkoming van den beoogden rnaatre
gel de meest mogelijke spoed worden be
tracht.
DE GEWIJZIGDE HUURWETTEN.
zijn thans in de Staatgcourant afgekondigd,
om op nader te bepalen tijdstjp in wer
king te treden.
De wijzigingen in de Huurcommissiewet
en Huuropzeggingswet, welke thans in het
Staatsblad zijn verschenen, komen in hoofd-
zaak op het volgende neer:
De huurprijs eener woning mag zonder
toestemming van de huurcommissie ver-
hoogd worden met 50 pCt. boven den
huurprijs van 1 Januari 1916.
Een huurcommissie wordt ingesteld in
iedere gemeente, waar B. en W. of Gede-
puteerde Stat|en zulks noodig achten, be-
houdens deze bepaling is nieuw de
toestemming van den Minister van Ar
beid, Handel en Nijverheid.
Een huurverhooging wordt, krachtens
«rt. 5 alleen toegestjaan:
le. Indien de huurprijs, dien de ver-
huurder zonder tusschenkomst der huur
commissie mag bedingen, blijft beneden
de normale huurwaarde op 1 Januari 1916,
verineerderd met 50 pet.
2e. Indien hoogere uitgaven of ingrij-
pende verbeteringen en veranderingen de
huurverhooging wettigen.
Voor verwaarloosde woningen mag de
huurverhooging niet toegestaan worden.
Voor bepaalde gemeenten met groot'en
woningnood zuilen de vrije pencentages op
onderscheidenlijk 40 en 30 pet. bepaald
worden.
De opheffing der huurcommissies wordt
voorzien bij een nieuwe bepaling, toege
voegd aan arf. 13 welke behelst, dat bij
algemeenen rnaatregel van bestuur regelen
kunnen worden gesteld ten aanzien van de
opheffing eener huurcommissie door B.
en W.
Art. 15 bepalende, dat de huurcommissie
wet vervalt zes maanden na den dag waar
op de regeering den Raad van State ge
hoord, „zal hebben verklaard, dat de te-
genwoordige buitengewone omstandighe-
den hebben opgehouden te bestaan" is
veranderd in dien zin, dat de regeering
kan verklaren hetzij ten aanzien van alle
gemeent*n, hetzij ten aanzien van bepaalde-
lijk aan te wijzen gemeenten, „dat de
omstandigheden het voortbestaan der wet
langer dan zes maanden na de dagteeke-
ning van Ons besluit niet noodig maken".
Voor die gemeenten houdt de wet na af-
loop van genoemde termijn op te gelden
en vervalt de huurcommissie. De bij haar
ingevolge de Huuropzeggingswet op dat
oogenbiik nog aanhangige zaken doet zij
echter onverwijld af.
In de Huuropzeggingswet is een nieuwe
bepaling opgenomen krachtens welke in
gemeenten zonder huurcommissie, de kan-
tonrechter des noodig in de plaats van de
huurcommissie treedt. Van zijn beslissin-
gen is geen beroep toegelaten behoudens
voorziening in cassatie in het belang der
wet.
SOCIALISIATIE IN DE
BOUWBEDRIJVEN.
Op het te Amsterdam gehouden con-
gres van den Nederiandschen Schildersge-
zellenbond he«ft de heer R. Stenhuis voor-
zitter van het Nederiandsch Verbond van
Vakvereen'gingen, o.m. de volgende stel-
l'.ngen over socialisatie verdedigd:
a. In het bouwbedrijf als handwerkbe-
drijf, welks productie op locale basis plaats
tvmdt en een«rzijds een onverplaatsbaar pro
duct voortbrengt, anderzijds een verterlngs-
industrie is, zal de bedrijfsorganisatie ge
richt moeten zijn op 'n doelbewuste uit-
schakeling van een groot aantal werkge-
vers, die in dit bedrijf njet alleen nutteloos
en overbodig zijn, doch schadelijk moe
ten worden geacht, daar zij den prijs van
de productie ze«r sterk opvoeren, zonder
dat hun prestataes eenig nut sorteeren.
b. Productieve associaties kunnen in de
ze bedrijven van groote beteekenis zijn
wanneer zij als uitgangspunt nemen, dat
de loonen van de deelnemers niet dienen
uit te gaan boven de sociale waarde van
den te verrichten arbeid. Productieve asso
ciaties met deeineming van de gemeenten
in organisatie en bestuur, zuilen in het
bouwbedrijf een geschikte vorm van so
cialisatie zijn.
c. Is de bedrijfsorganisatie verwezenlijkt,
dan is de beste vorm van klassestrijd die
waarbij de arbeiders zich met alle energie
inspannen, om de productie zoo hoog mo
gelijk op te voeren. De socialisatie kan al
leen slagen, wanneer de arbeiders in dienst
brugsche kantoren. Er was iets aandoen-
lijks in deze jonge Iiefde, die zichzelf een
toekomst wilde scheppen; die niet vroeg
naar bezwaren en moeilijkheden, die nog
in de zonnige jaren was van het geloof.
dat men meent lachend de afgunst der
menschen te kunnen overwinnen. Maar het
stond in de zon geschreven, dat die beide
vroolijke menschenkinderen geen paar zou-
den worden. Hoe dikwerf had Frank ze
niet samen gezien, als hij in Hamburg
wat nogal eens voorkwam vertoefde; hij
had geen oogenbiik gevoeld, dat hij in hun
beider geze.schap een facheux troisieme
was; evenzeer als hij de vriend was van
Gunther, was hij die van Lottie. Menig
maal had hij met hen gevaren op den Al
ster, toen in een eenvoudige roei- of zeil-
boot, heel wat anders dan het sierlijke mc-
torjacht, dat hen beiden zoo juist aan
den aanlegsteiger voor Gunther's villa had
gebracht. Nauwelijks terug van zulk een
Hamburgsch uitstapje, ontving hij het ver-
pletterende bericht, dat bij een zeiitocht
het bootje, dat Gunther in den regel met
meesterhand \Termocht te leiden, was om-
geslagen, en dat de arme jongen ais het
ware voor zijn oogen het meisje had zien
verdrinken, waarvan hij te ver was ge-
scheiden om haar hulp te bieden. Het hielp
Frank niets of hij onmiddeilijk naar Ham
burg terug ging, de toestand, waarin Gun
ther verkeerde, deed het ergstfe vreezen
en verbood iemand bij hem toe te laten.
(Wordt vervolgd.)
YAH