TerMeuzensche Courant ZSOTJ ^si. Yrijdag 15 Juni 1923. No..7465. r wmmiD jed jbXjA.xd. BINNENLAND. Nederland in 25 jaren 1898-1923j F E OILLE T ON. in. Niemand ontkent meer, dat in economisch opzicht het bezit van kolonien voor Neder land van het grootste belang is. Deze over- tuiging is in de kwarteeuw, die achter ons ligt, inderdaad wel toegenomen. Wellicht houdt dit verband met het feit, dat practisch gesproken, ons koloniaal bezit zich in dien tijd heeft vergroot. Niet, dat nieuwe deeien aan Oost- of West-Indie zijn toegevoegd, maar dat gedeelte van Oost-IndiS, waar- over Nederland's invloed zich thans onmid- dellijk uitstrekt, is aanmerkelijk grooter dan het was in 1898. Tot op dat oogenbiik had onze aandacht zich vooral gericht op Java. Wel had Van den Bosch reeds in het begin der negentiende eeuw voor de ont- wikkeling van Sumatra gepleit; was bij Baud eene voorbijgaande belangstelling ge- koesterd voor Borneo; bij Rochussen voor Celebes, bij Lansberghe voor de Molukken, maar desniettegenstaande bleven de dus- genaamde Buitenbezittingen tot aan het einde der 19-e eeuw voor een groot deel terra incognita voor de bemoeiingen van ons bestuur. Het is de groote verdienste van Van Heutsz geweest, dat hij, na Atjeh te hebben gepacificeerd, in een vijftal jaren Gouverneur-Generaalschap wist te vol- brengen, dat vrijwel aan alle wenschen is uitvoering gegeven, die in den loop van de negentiende eeuw achtereenvolgens met be- trekking tot de Buitenbezittingen zijn geuit geworden. Wel was reeds enkele jaren tevoren een aanvang gemaakt met de uit- breiding van ons gezag over Djambi, Korindji en een gedeelte van Midden- Sumatra, maar naast de afwerking van het- geen daar begonnen was, werd in de ge- noemde jaren het overig deel van het eiland in snelle opeenvolging onder direct gezag gebracht en onze invloed, waar die reeds bestond, krachtig versterkt. Op Bali, Soem- bawa en alle meer Oostelijk gelegen groo- tere eilanden werd dit gezag afdoende be- bevestigd. Celebes werd in die jaren geheel onder bestuursinvloed gebracht, het ver- waarloosde deel der Molukken werd bedacht, op Ceram ons gezag bevestigd; daar en op Halmaheira de toestanden geordend. Op Borneo werd aan een langdurig verzet in het midden des eilands een einde gemaakt, terwijl daarna in den algemeenen toestand in het Oostelijk deel van het eiland zeer veel verbetering werd gebracht. En zelfs Nieuw- Guinea, tot voor kort bijna volslagen on- bekend, werd aan alle zijden binnengedron- gen en onderzocht. Wie herinnert zich niet de daarheen ondernomen wetenschappelijke expedities, die met zoo schitterenden uitsiag werden bekroond. Niet alleen in dit opzicht is deze kwart eeuw voor Oost-Indie merkwaardig. Zij is het ook om de innerlijke stroomingen, die zich hebben kenbaar gemaakt. Immers, reeds van de jaren 1910 en daarna dateert de oprichting van de Sarekat Islam; thans S. I. genoemd, oorspronkelijk in wezen eene godsdienstige vereeniging, die de algemeene verheffing van het geestelijk en maatschap- Pelijk leven der Inlandsche bevolking ten doel had. De vraag welke beteekenis aan de S. I. diende te worden toegekend, werd in den loop der eerste jaren verschillend beantwoord; er waren er, die van haar de aanwakkering tot een Inlandschen opstand vreesden; er waren er, die rustig en be- daard haar verschijnen beoordeelden. Bij het uitbreken van den oorlog in 1914, toen eenige ongerustheid bestond over de houding, door de Inlandsche bevolking aan te nemen, bleek de laatste beoordeeling de juiste te zijn. Dat neemt niet weg, dat de ommekeer, die er daarna in de leiding der S. I. is gekomen, ertoe heeft geleid, dat zich in 1916, 1917 en volgende jaren verschil- lende groepen vormden in de Inlandsche bevolking, gedeeltelijk op politiek, gedeel- telijk op economisch gebied, die wenschen van nationalistischen aard uitten. Het sterkst kwamen deze gevoelens tot uiting in 1918, toen in Indie bekend werd, wat zich hier te lande in de „week van Troel- stra" afspeelde. In Mei van 1918 was over- gegaan tot de opening van den Volksraad, een adviseerend college, gedeeltelijk uit Europeesche, gedeeltelijk uit Inlandsche leden bestaande, een allereerst begin tot algemeen zelfbestuur, krachtens het ont- Roman van Nederland gedurende den oorlog, door CHARLES HUYGENS. 1) HOOFDSTUK I. Aan den Vooravond. Hoe meer je het leven leert kennen, hoe meer je den indruk krijgt, dat hetj steeds wat nieuws geeft, voor geleden leed. Dat is iets wat; je niet gelooft, voordat je het ondervonden hebt. Dus je hebt inderdaad je geluk terug- gevonden? Zeg me eerst wat geluk is. Je maakt je van geluk steeds een andere voorstelling dan die, welke werkelij'kheid blijkt te be- vatten. Naarmatje ik het leven verdor zie, geloof ik dat het geluk Veelsoortjig is. Toen ik voor mijn oogen Lottie in de j diepte zag verdwijnen, dacht ik inderdaad, 1 dat dat het einde moest zijn. Je weet, wij waren altijd bij elkaar; zij hielp mij bij alles. Zij was een goede kameraad bij het zeilen en roeien en tennissen; ze begreep mijn werk; ze begreep ook de moeilijke verhoudingen in onze familie. Jou behoef ik werkedjk niet te i herinneren wat ik aan haar verloren heb, maar toen ik een beetje tot mijzelf kwam,' heb ik gelukkig de kracht gehad om mij- werp, door Minister de Waal Malefijt ver- dedigd. In den Volksraad verhieven zich dezelfde stemmen, als in de dusgenaamde Inlandsche beweging waren waar te nemen. G. G. van Limburg Stirum, wiens beleid zich wel kenmerkend onderscheidde van dat van zijn voorganger, den heer Idenburg, achtte het noodzakelijk om aan deze stroo mingen toe te geven; deed beloften tot herziening van de Indische Staatsinrichting in democratischen zin, die door de Regee- ring in het moederland niet geheel werden bekrachtigd. De herziening der Indische staatsinrichting dan ook, thans aan de orde voor afwerking, bevredigt niet degenen, die autonomie van Nederlandsch-Indie op hare plaats achten. Daartegenover staan tal van kenners van het leven der Inlanders, die meenen, dat Indie nog geenszins rijp is voor zelfbestuur; anderen weer, die erop wijzen, dat de Inlandsche bevolking van ons utt- gestrekt Oost-Indisch bezit geenszins eln eenvormig bestanddeel uitmaakt en die pleiten voor eene Staatsinrichting naar col- lectiviteiten. Wat uit deze wisseling van meeningen zal te voorschijn komen, is moei- lijk te zeggen. Wel staat vastr dat de dus genaamde Inlandsche beweging een ver- schijnsei is geworden, waarmede rekening valt te houden. De radicale concentratie, die thans de extremistische elementen ver- eenigt, schijnt meer kwaad dan goed te doen; Boedi Oetomo, de vereeniging van Javaanschen adel, schijnt eene onverwachte zwenking naar links te maken. Dat eene zekere opleving van de nationale gedachte zich in Indie doet igevoelen, valt niet te weerspreken. In dit verband dient herin- nerd, dat gedurende deze kwarteeuw meer- malen de wenschelijkheid is betoogd, laatstelijk door G. G. van Limburg Stirum zelf, dat de Koningin Hare Kolonien zou bezoeken; de verwezenlijking van dezen wensch is tot dusver op financieele be- zwaren afgestuit. Het economisch beeld, dat Indie vertoont, is een geheel ander dan aan het begin dezer 25-jarige periode. Wel had men toen de eereschuld-theorie van Van Deventer vrijwel aanvaard; men erkende, dat Indie niet meer mocht dienen als rniddel om aan het moeder land groote batige saldi te bezorgen. Maar er was nog geen eigen Indische financieele politiek; deze is eerst later gekomen. En zelfs heeft het geduurd tot tijdens den oor log, voordat de eerste eigen Indische leening overigens met succes, werd geemintteerd. De ontvangsten en uitgaven voor Indie, die in 1900 resp. bijna 152 en ruim 146 millioen bedroegen, waren reeds in 1921 tot resp. J 270 en 269 millioen gestegen, maar bleven dus in evenwicht. Dit evenwicht van inkoinsten en uitgaven is in de periode, dat G. G. van Limburg Stirum aan het bewind was, sterk verbroken; de begrooting b.v. over 1920 liet een nadeelig saldo van ruim 150 millioen, die over 1921 van ruim f 130 millioen. De schuld, ten name van IndiS, is dan ook tot 1200 millioen gestegen. De financieele toestand werd bij het aanvaar- den van het Gouverneur-generaalschap door mr. Fock niet zonder zorg beschouwd; intusschen heeft zich ook in Indie het parool der bezuiniging doen hooren en schijnt men op den goeden weg om in 1'925 een sluitend budget te krijgen. De vraag of al dan niet onder het Gouverneur-generaalschap van Van Limburg Stirum te royaal is geleefd, te veel is voldaan aan wenschen, opzichzelf hoogst nuttig, zeer te verdedigen, maar alleen dan, wanneer de daarvoor noodige middelen beschikbaar zijn, is nog steeds eene strijdvraag. Dit dient erkend, dat deze 25-jarige periode aanleiding heeft gegeven tot een drietal zeer merkwaardige Gouver- neur-Generaalschappen, die achtereenvol gens van Van Heutsz, Van Idenburg en van Van Limburg Stirum, ieder op zichzelf wel geheel verschillend te karakteriseeren. De vijfjarige periode van mr. Fock zal vermoe- delijk als die der bezuiniging en tegelijk van die der consolideering bekend staan! De beteekenis van de Kolonien voor Nederland is eene geheel andere geworden dan die in de zeventiende eeuw. Toen hadden wij scheepvaart op alle landen en het in de scheepvaart op Indie gei'nvesteerde kapitaal was slechts een gering gedeelte van ons aldus totaal gei'nvesteerde kapitaal. Maar in de negenbende eeuw zijn wij be gonnen met cultures en nijverheid in Indie, en in deze kwarteeuw is de uitbreiding daarvan krachtig voortgezet. De suiker- cultuur, die in 1884 hare algemeene crisis doormaakte, kwam, nrede tengevolge van de in 1902 te Brussel gesloten Suikercon- ventie (die een einde maakte aan de bevoor- rechting van de beetwortelsuiker) tot finan- cieelen bloei; 1920 was haar topjaar, waar- naar men de baten dezer industrie niet al tijd mag beoordeelen. De tabaksindustrie in Deli breidde zich uit; thee, koffie, kina en nieuwe cultures namen toe. De petroleum- feelf te zeggen, dat zij niet zou hebben ge- wild, dat ik bij de pakken bleef neerzittvn. Zij zou het zelf ook niet gedaan hebben, al was het alleen maar uit herinnering aan mij. Zie je, en op die gedachte hub ik voortgeleefd. Vroeger werkte ik, omdat ik niet beter wist* of het hoorde zoo; ik moest toch vooruit1 in de were,d, ik moest toch geld verdienen. Maar eigenlijk was het werk zelf mij onverschillig. Nu werk ik om het werk zelf; nu vind ik een groote bevrediging in het werk. Kan het ook an- ders, nu men er in geslaagd is mijn kwali- teiten, die ik eenskiaps ben gaan bezitten, op te rnerken. Er was iets bitters in de stem van den nog jongen man tegenover hem, dat Frank van Oosterzee naar i.em deed opzien. Neen, hij had het gisteren bij hun eerste ontmoe- ting al gezegd, er was weinig in Gunther, dat was veranderd. Hij was wat ouder ge worden, bijna schrikwekkend in aantal wa ren de grijze haartjes tusschen de zwarte toegenomen, het was alsof er over zijn gezicht iets meer resoiuufs was giekomen. Die scherpe trekken van nu had Frank vroeger nooit bemerkt; een zoodanige bit- terheid als nu in zijn stem kwam, zou vroeger onmogelijk zijn geweest. Onwil- lekeurig gaf Frank zich aan zijn ged achten over, terwijl hij uit het raam van de mooie villa staarde, die Gunther von Trotha en zijn vrouw aan den Alster in Hamburg be- woonden. Onwillekeurig zag hij over het ongerimpelde water, dat den helderen maannacht in zich weerspiegelde. Zoo had Frank den Alster boo menigmaal gezien, industrie kwam onder leiding van de in 1890 opgerichte Koninklijke; aan deze maat- schappij gelukte het onder de leiding van De- terding zich tot een concern van wereldbe- teekenis te verheffen. Om een bewijs te geven van de toeneming van de industrieel- commercieele beteekenis van Indie, diene, dat de totaal-uitvoer van Ned.-Indie van bijna 273 millioen in 1903 reeds in 1912 tot ruim 588 millioen was toegenomen; de invoer van 174 tot 400 millioen. De cijfers na. den oorlog wijzen op eene aan- merkelijke grootere stijging nog van de be teekenis van de Indische handelsbalans; deze cijfers zijn echter uiteraard minder ver- gelijkbaar. Daartegenover staat, dat van de zijde der regeering niets onbeproefd werd gelaten om den Inlandschen landbouw te steunen door voorlichting, de Inlandsche nijverheid te verheffen. In dit laatste is men langzaam en geleidelijk reeds geslaagd en op dien ingeslagen weg wordt voortourend voortgegaan. De bewering dan ook, dat In die slechts kapitaalobject voor Nederland zou zijn, is zeker onjuist; de door Neder land in deze kwarteeuw gevoerde koloniale politiek is er eene, die de vergelijking met elke andere koloniale politiek ten voile kan doorstaan, ook in dit opzicht, dat al het mogelijke wordt gedaan om de Inlandsche bevolking te steunen. Een minder voorspoedig beeld leveren de West-Indische bezittingen op. Ondanks al le daarvoor in het werk gestelde pogingen; ondanks credieten, daartoe verleend, is Su- riname nog geenszins een troetelkind te re- kenen; Curasao maakt ook veelal moeilijke tijden door, a! wijzen daar de laatste jaren in betere richting. Intusschen mag wel dit geconstateerd worden, dat, hoorde men in den aanvang der negentiende eeuw het denkbeeld opperen van verkoop van onze West-Indische bezittingen aan Amerika, zoodanige stemmen thans niet meer en zeker niet met instemming worden gehoord! Het behoeft geen betoog, dat er nauw verband bestaat tusschen de moederland- sche handel en nijverheid en de cultures en de nijverheid in lndig. Immers, groot is het aantal bankinstellingen, rechtstreeks gei'n- teresseerd in Indische cultures; groot is het aantal industrieele ondernemingen, dat om- hoog is gegaan tengevolge van bestellingen uit den Indischen hoek. Toch is niet deze verhouding van de kolonien tot het moeder land het rneest kenmerkende verschijnsel in de ontwikkeling van onzen handel en spe- ciaal van onze industrie in deze kwarteeuw. Men kan daarbij voorop stellen, dat in 1898, Nederland zoowel als geheel de overige wereld een tijdvak van welvaart en voor- spoed doormaakte, nu en dan onderbroken door eene economische crisis, door eene tij- delijke malaise, die in het voortbrengings- proces niet anders is te verwachten, maar toch in het algemeen een tijd, die tot eco nomische gerustheid alle aanleiding gaf. De bloei van den Nederiandschen handel valt uit de cijfers van de tot 1917 overigens vrij gebrekkige handelsstatistiek wel eenigszins op te maken; was toch in de periode 1897 tot 1901 het jaarlijksch gemiddelde van den algemeenen invoer 24.84/.000.000 K.G., dit blijkt in 1913 toegenomen tot 60.489.000.000 K.G.; de uitvoer op gelijke wijze van 4.488.000.00Q tot 13,^5.000.000 K.G. De handel in hout en granen, in gerst en in oliezaden maakte uitnemende tijden door, terwijl allerwegen het handelsgebied zich verruimde zoowel wat de landen, waarmede handel gedreven werd als de producten, waarin deze handel gedreven werd, aan- gaat. Deze toenemende handel gaf aanlei ding tot eene steeds vermeerderende indus trie; het moge waar zijn, dat Nederland in zijn oorsprong meer een commercieel dan een industrieel land is, en dat de aanwezig- lieid van een sterk ontwikkelden landbouw daartoe mede leidt, niet ontkend kan wor den, dat sedert 1880 de nijverheid in Neder land zich krachtig heeft ontwikkeld. Dit in de allereerste plaats op het gebied van den scheepsbouw, zulks tengevoLge van de aan- merkelijke toeneming van het scheepvaart- verkeer. Nederland bood eenzelfde beeld als het in de zeventiende eeuw reeds te zien gaf. De machine-industrie ontwikkelde zich vervolgens op krachtige wijze; werken van waterstaatkundigen aard maakten de oprichting van tal van fabrieken noodig; de uitbreiding der electrotechniekinsgelijks. 1 wente, het land der katoennijverheid, aan- vankelijk door Koninklijk voorbeeld op een zwak schijnenden bodem geplant, ontwik kelde zich tot eene zeer bloeiende en zeer krachtige industrie; de wolnijverheid bleef hare beteekenis voor het grootste gedeelte behouden; de mijnindustrie in het Zuiden van Limburg kwam op. De stroocartonnage in Groningen leidde tot de oprichiing van tal van fabrieken, margarine werd in ons eigen land geproduceerd, de cacao-nijver- zij het ook niet altiijd van uit een zoo voorname huizinge. Het eerst, voorzoo- ver hij zich herinneren kon, toen hij Gun ther bij zijn ouders te Hamburg bezocht, en toen hij er in de veertien clagen, die hij in de handels- en havenstad doorbracht, al dadelijk me'de teefde in de nog stil en geheimzinnig go houden Iiefde van Gunther en Lottie. En heti laatst, hij herinnerde het zich nog zoo goed, had hij den Alster zoo gezien, toen hij met hen beiden als gewoonlijk 's avonds ging roeien, zoo kor- ten tijd voordat het noodiottig ongeluk «e- beurde. De vriendschap tusschen Frank van Oos terzee, d#n jongen Amsterdamschen ree- der, en Gunther von Trotha, den pas tot directeur der HamburgLevantlijn be- noemde, datcerde al van jaren geleden. Gunther had als Duitsch correspondent ge- werkt op het kantpor, waar de vader van Frank onbeperkte heerschappij voerde. En hoewel hij de zoon was van een Engelsche moeder, hoewel heel het nuchtere, koele, zakelijke in hem meer trok naar den En- gelschen dan naar den Duitschen kant, hoe wel hij in het algemeen den afkeer deelde van velen zijner iandgenooten van het iet- wat schreeuwerige, bmfferige, dat vooral den Duitschers uit Pruisen ejgen is, had Frame zich onmiddeilijk tot dezen Duitschen jongen man aangetrokken ge/oeld. Hij was destijds werkzaam in deze.fde afdeeling. waar Gunther zijn arbeid verrichtte; een toeval, een opdracht, aan hen beiden ten deel gevallen, bracht hen samen. Gunther von Trotha bleek de zoon van adellijke, heid ontwikkelde zich, de beetwortelsuiker- industrie werd ook hier te lande aangevan- gen. De chemische industrie is nog in een beginpunt van hare ontwikkeling. Nevens alle industrieen bloeide het oude bedrijf der visscherij gedurende den oorlog zelfs met ongekende kracht. Te Eindhoven richtten de heeren Philips hunne gloeilampenfabriek, thans door geheel de wereld vermaard, op. Namen als die van Stork, Van Kempen, Jurgens, Van den Bergh, Scholten, Van Heek, behooren tot de leidende namen in ons land. Een concern als dat van Kroller in Rotterdam is wellicht eenig voor een klein land als het onze; op allerlei nieuw gebied ontwikkelden zich de groote en kleine inrichtingen, die al spoedig ver- maardheid verkregen tot ver buiten de grenzen. (Wordt vervolgd). TWEEDE KAMER. Vergadering van Woensdag. Bij de voortzetting van de beraadslaging over de interpellatie-Marchant over Suri- name betoogde de heer H. Golijn (a.-r.), dat een stelsel van knakking van de auto nomie niet bestaat. De gouvermeur had de klacht tot den raad van Minister moeten richten. De autonomie van de kolonie kan door de armlastigheid nooit bestaan. Spr„ vraagt welk werkplan de gouverncur had en welke de financieele consequenties daar van zijn. De heer F«ber (r.-k.) cefent kritiek op de wijze waarop de gouverneur klaagt, maar acht het wenschelijk dat de koloniale staten oordeelen over door den minister in de begrooting aangebrachte wijzigingen De heer Boon (v.-b.), vindt da vlucht van den gouverneur in de openbaarheid zeer begrijpielijk. Strenge curateele is on- billijk, omdat het moederland aan de ko lonie een dure onderwijshervorming op- dringh De heer v. Boetzelaer v. Dubbeldam (c.-h.J acht het noodig, dat de curateele met tact wordt uitgeoefand. Spr. bepleit benoeming van den gouverneur voor lan- geren duur. De heer van Gijn (v.-b.) beveelt het systeem van de commissie-Bos aan, waar- bij ter wille van de autonomie belangrijke onderdeeien door de kolonie betaald wor den. DE BEPERKING VAN INVOER VAN SCHOENWERK. Op de vragen van het lid van de Tweede Kamer, den heer Fleskens: 1. Is het den Minister bekend, dat nog steeds groote hoaveelheden schoenwerk, hoofdzakelijk uit landen met lage valuta in ons land worden ingevoerd? 2. Acht de minister net niet ailernood- zakeiijkst om ten spoedigst© die maatrege- len te nemen, welke tot de noodige invoer- beperking leiden? 3. Kan de Minister de redenen mede- deelen, waarom nog geen gebruik is ge maakt van de bevoegdheid, neergelegd in de Schoenenwet, om den invoer van schoenwerk te b«perken 4. Kan de Minister toezeggen, dat de daartoe noodige maatregeien ten spoedig- ste in werking zuilen treden? luidt het antwoord van den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid: 1. De eerste vraag wo/dt bevestigend beantwoord. 2. Reeds geruimen tijd is de ondergetee- kende van de noodzakeiijkheid van de spoedige totstandkoming van een invoer- beperkenden rnaatregel overtuigd. Het wetsontwerp tot tijdelijke beperking van den invoer van schoenwerk werd dan ook reeds op 17 Februari 1923 bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal aanhanedg' ge maakt. Ofschoon zijnerzijds met de verdere voor- bereiding de mwest mogelijke spoed werd betracht getuige het korte tijdsverloop waarbinnen beantwoording van het Voor- loopig Verslag van beide Kamers plaats vond verkreeg het on twerp eerst op 5 Mei j.l., derhalve ruim 2,5 maand na zijn indiening, kracht van wet. 3. Voordat tot uitvaarding van het in- voerverbod kan worden overgegaan, moe ten de voorwaarden vaststaan, waarop be- perkte invoer van schoenwerk mogelijk zal zijn. Ingevolge artikel 2 der wet geschiedt vaststelling dier voorwaarden bij algemee- meenen rnaatregel van bestuur, nadat daar- over een door de Kroon te benoemen com- missie zal zijn gehoord. Na ontvangst van het advies dezer commissie, welke bij Ko ninklijk besluit van; 8 Mei 1923 werd inge- steld, is aanstonds de voorbereiding van den algemeenen rnaatregel van bestuur ter maar arme oudeps; de vader was officier geweest, doch had door een ongeval on- tijding den dienst moetjen verlateii; de moeder was een freuie uit een Thuringsch geslacht, die, had zij den wensch harer ouders gevolgd, naar een meer gefortu- neerden edelman had moeten zien can von Trotha was en nooit kon zijn. Zij hadden toegegeven aan een wederzijdsche groote genegenheid, zooais er naar de dichters althans zeggen slechts eens in het le ven voorkomt; de gevolgen, zich uitspre- kende in bekrompen iinancieele omstandig- heden, hadden zij manmoedig gedragen. Tot zijns vaders teleursteiling, had Gun ther geen neiging getoond om de militaire loopbaan te volgen; misschien, ware hij geformneerd geweest, zou hij geen bezwa- ren hebben gemaakt, maar pet leven van den onbemiddelden officier in kleine Duit- sche garnizoensteden was Gunther te dui- delijk uit de praktijk geblpken dan dat hij zich daarvoor liet vinden. Hij wilde de wereld leeren kennen, hij kon immers, zoo betoogde hij, Duitschland even goed dienen in den vreemde als in het eigen land. Zoo kwam hij in Amsterdam, waar hij in Frank van Oosterzee al spcedig een goeden vriend vond, die hem ook verder in het leven niet verliet. Hadden Gunther's vader en moeder aan een onweerstaanbare Iiefde toegegeven, de ze neiging schcen erfelijk in de familie. Want ook Gunther raakte, jonger mis schien dan gewenscht was, verbonden met een meisje zonder fortuin, het kind van een boekhouder op een der groote Ham- hand genomen. Het ontwerp daarvan is thans reeds eenigen tijd bij den Raad van State aanhangig. 4. Voor zoover zulks van den onderge- teekende afhangt, zal ook verder met de totstandkoming van den beoogden rnaatre gel de meest mogelijke spoed worden be tracht. DE GEWIJZIGDE HUURWETTEN. zijn thans in de Staatgcourant afgekondigd, om op nader te bepalen tijdstjp in wer king te treden. De wijzigingen in de Huurcommissiewet en Huuropzeggingswet, welke thans in het Staatsblad zijn verschenen, komen in hoofd- zaak op het volgende neer: De huurprijs eener woning mag zonder toestemming van de huurcommissie ver- hoogd worden met 50 pCt. boven den huurprijs van 1 Januari 1916. Een huurcommissie wordt ingesteld in iedere gemeente, waar B. en W. of Gede- puteerde Stat|en zulks noodig achten, be- houdens deze bepaling is nieuw de toestemming van den Minister van Ar beid, Handel en Nijverheid. Een huurverhooging wordt, krachtens «rt. 5 alleen toegestjaan: le. Indien de huurprijs, dien de ver- huurder zonder tusschenkomst der huur commissie mag bedingen, blijft beneden de normale huurwaarde op 1 Januari 1916, verineerderd met 50 pet. 2e. Indien hoogere uitgaven of ingrij- pende verbeteringen en veranderingen de huurverhooging wettigen. Voor verwaarloosde woningen mag de huurverhooging niet toegestaan worden. Voor bepaalde gemeenten met groot'en woningnood zuilen de vrije pencentages op onderscheidenlijk 40 en 30 pet. bepaald worden. De opheffing der huurcommissies wordt voorzien bij een nieuwe bepaling, toege voegd aan arf. 13 welke behelst, dat bij algemeenen rnaatregel van bestuur regelen kunnen worden gesteld ten aanzien van de opheffing eener huurcommissie door B. en W. Art. 15 bepalende, dat de huurcommissie wet vervalt zes maanden na den dag waar op de regeering den Raad van State ge hoord, „zal hebben verklaard, dat de te- genwoordige buitengewone omstandighe- den hebben opgehouden te bestaan" is veranderd in dien zin, dat de regeering kan verklaren hetzij ten aanzien van alle gemeent*n, hetzij ten aanzien van bepaalde- lijk aan te wijzen gemeenten, „dat de omstandigheden het voortbestaan der wet langer dan zes maanden na de dagteeke- ning van Ons besluit niet noodig maken". Voor die gemeenten houdt de wet na af- loop van genoemde termijn op te gelden en vervalt de huurcommissie. De bij haar ingevolge de Huuropzeggingswet op dat oogenbiik nog aanhangige zaken doet zij echter onverwijld af. In de Huuropzeggingswet is een nieuwe bepaling opgenomen krachtens welke in gemeenten zonder huurcommissie, de kan- tonrechter des noodig in de plaats van de huurcommissie treedt. Van zijn beslissin- gen is geen beroep toegelaten behoudens voorziening in cassatie in het belang der wet. SOCIALISIATIE IN DE BOUWBEDRIJVEN. Op het te Amsterdam gehouden con- gres van den Nederiandschen Schildersge- zellenbond he«ft de heer R. Stenhuis voor- zitter van het Nederiandsch Verbond van Vakvereen'gingen, o.m. de volgende stel- l'.ngen over socialisatie verdedigd: a. In het bouwbedrijf als handwerkbe- drijf, welks productie op locale basis plaats tvmdt en een«rzijds een onverplaatsbaar pro duct voortbrengt, anderzijds een verterlngs- industrie is, zal de bedrijfsorganisatie ge richt moeten zijn op 'n doelbewuste uit- schakeling van een groot aantal werkge- vers, die in dit bedrijf njet alleen nutteloos en overbodig zijn, doch schadelijk moe ten worden geacht, daar zij den prijs van de productie ze«r sterk opvoeren, zonder dat hun prestataes eenig nut sorteeren. b. Productieve associaties kunnen in de ze bedrijven van groote beteekenis zijn wanneer zij als uitgangspunt nemen, dat de loonen van de deelnemers niet dienen uit te gaan boven de sociale waarde van den te verrichten arbeid. Productieve asso ciaties met deeineming van de gemeenten in organisatie en bestuur, zuilen in het bouwbedrijf een geschikte vorm van so cialisatie zijn. c. Is de bedrijfsorganisatie verwezenlijkt, dan is de beste vorm van klassestrijd die waarbij de arbeiders zich met alle energie inspannen, om de productie zoo hoog mo gelijk op te voeren. De socialisatie kan al leen slagen, wanneer de arbeiders in dienst brugsche kantoren. Er was iets aandoen- lijks in deze jonge Iiefde, die zichzelf een toekomst wilde scheppen; die niet vroeg naar bezwaren en moeilijkheden, die nog in de zonnige jaren was van het geloof. dat men meent lachend de afgunst der menschen te kunnen overwinnen. Maar het stond in de zon geschreven, dat die beide vroolijke menschenkinderen geen paar zou- den worden. Hoe dikwerf had Frank ze niet samen gezien, als hij in Hamburg wat nogal eens voorkwam vertoefde; hij had geen oogenbiik gevoeld, dat hij in hun beider geze.schap een facheux troisieme was; evenzeer als hij de vriend was van Gunther, was hij die van Lottie. Menig maal had hij met hen gevaren op den Al ster, toen in een eenvoudige roei- of zeil- boot, heel wat anders dan het sierlijke mc- torjacht, dat hen beiden zoo juist aan den aanlegsteiger voor Gunther's villa had gebracht. Nauwelijks terug van zulk een Hamburgsch uitstapje, ontving hij het ver- pletterende bericht, dat bij een zeiitocht het bootje, dat Gunther in den regel met meesterhand \Termocht te leiden, was om- geslagen, en dat de arme jongen ais het ware voor zijn oogen het meisje had zien verdrinken, waarvan hij te ver was ge- scheiden om haar hulp te bieden. Het hielp Frank niets of hij onmiddeilijk naar Ham burg terug ging, de toestand, waarin Gun ther verkeerde, deed het ergstfe vreezen en verbood iemand bij hem toe te laten. (Wordt vervolgd.) YAH

Krantenbank Zeeland

Ter Neuzensche Courant / Neuzensche Courant / (Algemeen) nieuws en advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen | 1923 | | pagina 5