ALGEMEEN NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR ZEEUWSCH-VLAANDEREN.
Mo 7431
Vrijdag 23 Maart 1923
63e Jaargang.
DRANK WET.
Vaststelling der Kiezerslijst.
(Jit een dagboek van voor
honderd jaar.
BiNNE^LAN®.
B U 1 T fc K L A ft D.
BEiRSTEi BLAD.
IV.
Da Costa's naam vinden wij in De Clercq's
dagboek het eerst genoemd in 1820, als het
heet: ,,in de Maatschappij van Hollandsche
Letterkunde leerde ik Da Costa kennen. Hij
las daar een ode, die wild was, doch waarin
men hier en daar den voedsterling van Bil-
derdijk herkende. Doch dit genie kan de
schaaf nog wel velen." Meer tegen het einde
van dat jaar maakt De Clercq aan Da Costa
zijn wensch tot nadere kennismaking be
kend, en deze komt dan 17 October „op een
zeer genoegelijken avond" bij hem. De
Clercq teekent in zijn Dagboek aan: „hij is
wezenlijk dichter, vol vuur, vol gevoel; wij
doorliepen de schoonste stukken van ver-
schillende letterkunde, Spanje, Italie, Portu
gal, alles kreeg een beurt. Hij is eenvoudig,
zonder pedanterie, en was nu veel beminne-
lijker dan toen hij in de vergadering bij Pau-
lez op Hartsen werd aangehitst om den
adeidom of de denkbeelden der ultra's te
verdedigen. Wij spraken over zijn vorming,
over Bilderdijk, over zooveel schoons en
groots". Kortom, de kennismaking en de
ban-d waren er, en groote bewondering was
er van De Clercq's zijde ook: Da Costa
zoo heet het, staat daar als een reus.
Zal hij, zoo vraagt De Clercq zich af zal
hij die heilige kracht der overtuiging kunnen
behouden, zijn enthousiasme, zijn gevoel, dat
hem zoo luide doet spreken, en waarbij al
het andere zoo zwak wordt? De Clercq er-
kent: ik sidderde voor iemand, die zich aan
zooveel koude menschen zoo durfde prijs-
geven, maar ik bewonderde, en het wordt
onwillekeurig tot een gebed Het zou
mijn vurigste wensch zijn, U Christen met
mij te zien, U te zien gelooven in Dien, die
zijn eigen leven niet heeft gespaard, en U
ontrukt te zien aan 'n godsdienst, die toch
nu, nadat de godsspraken van Palestina
sinds zoovele eeuwen zwijgen, zulk een bron
van vertwijfeling moet zijn.
Het is zeker wel eens interessant om eens
na te gaan, waar deze twee menschen met
elkander over spraken, als zij samen waren.
Ook dat is ons opgeteekend. Ziehier eenige
punten: Zij hadden over het liberalisme,
over zijn (d. w. z. Da Costa's) meening, dat
de koningen het gezag van God hebben, en
zich ook voor God moeten verantwoorden,
en niet voor het volk; dat het niet onge-
lijmd is, den Koning een raad van verlichte
mannen te geven, maar wel, dat de souverei-
niteit in de handen van eenige zoogenaamde
souvereinen besta. Een ander onderwerp:
partijzucht vervangt de plaats van algemeen
belang. Weer 'n ander: zotte naaperij van
de Etngelschen, nadeelen van de vrijheid van
drukpers; de noodzakelijkheid van Sen
heerschenden godsdienst. Dan over de
Joden; hoe het licht bij de Portugeesche
Joden nog niet is gebluscht, waar zij toch
nog gedurig uit de wet voorlezen; dan, hoe
moeielijk o.m. Da Costa's positie wordt zoo
tusschen de Joden en Christenen in, maar
hoe en de Joden en de Christenen deze over
tuiging gemeen hebben, dat het Oude Tes
tament onvolledig is, doch de Christenen
zeggen, dat het Nieuwe Testament de aan-
vulling is, en de Joden de Talmud. Zoo wor-
stelt Da Costa, en zoo hoopt en bidt De
Clercq. En toch, en is dit niet de telkens
weer door velen opgedane ervaring? toch
breekt bij Da Costa nog geheel onverwachts
het licht door, en kan God tenslotte ook zon
der een Willem de Clercq iemand als Da
Costa nog wel tot beslissing brengen.
3 Augustus 1821, lezen wij in het Dagboek:
„Heerlijk, onvergetelijk, heilig, onbeschrijf-
baar was mij de avond van gisteren. Waar-
mede zal ik beginnen, en waarmede zai ik
eindigen? Hoe zal het loflied ten hemel
stijgen voor den dank aan den Vader alles
goeds, voor zooveel onverdienden zegen?"
Wat was er dan toch gebeurd, zoo vragen
wij ons onwillekeurig af, vol belangstelling.
Niets dan dit eene was De Clercq duidelijk
geworden, maar dat eene was het dan ook
juist geweest, wat tot heden toe ontbrak,
dit: dat De Clercq nu wist, dat Da Costa
een Christen was. Niet, en wij moeten dit
op het voetspoor van De Clercq weer wat
fijner nog ontieden, niet, dat Da Costa
dit nu ging erkennen of belijden, niet dat
hij dus eer. sfap deed, een laatste stap, neen.
wri's YefcTe'ef het wegvagen 'Tan een
floers, dat tot heden als voor De Clercq's
blikken had gehangen, en de rechte kijk op
Da Costa's complete overtuiging had ver-
huid. De Clercq zegt het zelf dan ook zoo
wondermooi en teer, dat hij opeens den man,
die als vernuft en als genie reeds alles voor
hem was, nu als Christen voor hem zag
staan. En hij voegt er innig gelukkig aan
toe: „Beschrijven kan ik niet, wat ik op dat
oogenblik gevoelde". Louter aanbidding
voor de wegen Gods was het eenige, wat De
Clercq nu kon uitspreken; overtuiging van
eigen ellende en nietigheid, en dan komt
wat ons in dit alles nog het treffendste en
schoonste lijkt: Nu was het Da Costa, die
bij De Clercq en niet De Clercq die bij
Da Costa dat Christendom nog sterker
aandrong dan ooit een Christen hem gedaan
had. Zoo werd (zooals Pierson boven zijn
excerpt uit de aanteekeningen van 1821 als
opschrift plaatst) de bekeerder bekeerd, en
zeggen wij er bij werd de blijdschap
waarlijk niet tot de engelen of den heme!
beperkt. Heeft Pierson geen groot gelijk,
als hij na vermelding van dit alles het uit-
spreekt: „In welk een ideale wereld worden
wij hier verplaatst! Waar worden trillingen
van zulk een vreugde gevoeld, en tranen
van zulke aandoening geschreid? Wat kon
het dezen jongen man van 26 jaar schelen
of een Portugeesche Jood, wiens vernuft en
genie hem toch reeds betooverden, al of niet
een belijder werd van het Christendom?
Had De Clercq geen afleidingen van allerlei
aard; zorgen, hart en hoofd vervullende
handelszorgen, verstrooiingen, vruchten op
zoo menigen letterkundigen bodem ge- j
kweekt? Maar dat alles is van minder of 1
geen wa'arde, vergeleken bij het heerlijkste,
wat De Clercq nu is duidelijk geworden: Da
Costa is Christen. En dat niet alleen. want
nauwelijks zelf bekeerd, en zonder het mis-
schien te bedoelcn, ja, zeker zonder het te
bedoelen, wordt Da Costa reeds een bekeer
der voor anderen. Indien het geoorloofd
was, zegt A. Pierson, om Da Costa het
hoofd eener nieuwe godsdienstige sekte te
noemen, dan zou De Clercq Da Costa's eer-
ste aanhanger moeten heeten. In hoeverre
De Clercq een „aanhanger" van Da Costa
mag worden genoemd, zullen wij zoo aan-
stonds nog bespreken, maar eerst willen wij
de geschiedenis van Da Costa's overgang
nog vervolgen. Voorloopig bleef alles nog
geheim, slechts den toekomstigen boezem-
vriend medegedeeld. Dat kwam wel voor-
eerst ft/'erdoor, dat Da Costa volhield, niet
met het Jodendom te hebben gebroken. Hij
wilde en den Joden en den Christenen van
nut zijn, door de Joden als geestelijke Jood
voor te gaan en hen zooveel mogelijk tot
den geestelijken zin van hun godsdienst, on-
der Farizeesche plechtigheid (en eigenge-
rechtigheid) bedolven, terug te brengen, en
den Christenen te doen gevoelen, dat hun
eigen dogma's in den Joodschen godsdienst
verborgen liggen, om hen op die wijze In
hun geloof te versterken. Daarbij kwam,
dat Da Costa het pijnlijke, dat er in zijn
overgang voor zijn ouders gelegen was,
voor dezen verborgen wilde houdeh, waarom
wij hem dan ook pas tot den doop zien
komen, als zijn vader reeds gestorven is;
welke teerheid van gevoel aan Allard Pier
son de uiting ontlokt: „Belijden is schoon,
maar nog-niet-belijden kan ook roerend
schoon zijn." Doch in 1822 sterft dan Da
Costa's vader. Deze verricht nog van hee
ler harte de joodsche gebruiken, doch er-
kent b.v. in de Joodsche gebeden, bij het
doodsbed uitgesproken, den waren geest
van het Christendom. De doop volgt dan 20
October van het jaar 1822. De Clercq leeft
het niet alleen alles mee, doch woont het
ook alles bij, en hij geeft er 'n "beschrijving
van, waarvan wij enkele bijzonderheden niet
rnogen noch kunnen verzwijgen.
Des Vrijdags voor dien Zondag kreeg De
Clercq bericht van de nadering van de „ge-
wenschte, aandoenlijke plechtigheid". Za-
terdags, bij nevelig weer, werd per diligence
de reis gemaakt. De tocht duurde niet lang
door het gezelschap van den beroemden
Coquerel. Te Leiden vond hij Da Costa in
de „Plaats Royal", een zeer stil en deftig
logement. Da Costa was in een heerlijk rus-
tige stemming, doch diens vrouw sterk ge-
agiteerd. Hij stond vroeg van tafel op om
met Ds. Egeling de plaatsen in de kerk te
gaan bezien. Dat plaatsbespreken scheen
dus vroeger ook al heel wat voeten in de
aarde te hebben! Zoo had Da Costa's leer-
meester er bezwaar tegen, dat Bilderdijk,
die geen lidmaat was der gemeente, in de...
uderlingenbank zou plaatsnemen. Da Cos
ta wond zich daarover op, maar later keer-
den rust en zachtheid weer bij hem terug.
De plechtigheid, die toch van niet weinig
belang was, was „ten uiterste stilgehouden",
zoodat er in de Pietefskerk heel weinig toe-
loop was. (Zelfs bleek Ds. Egeling de zaak
voor zijn huisgenooten te hebben stilgehou
den). De Clercq kwam wel in de ouderlin-
genbank, waar Bilderdijk een plaatsje
vond, weten wij niet, maar in ieder geval
kon De Clercq hem zien zitten, want deze
schrijft in zijn Dagboek: ..Bilderdijk zat
daar met een onderwerping en ontvangbaar-
heid, eene aandacht, die ik mij lang wensch
te kunnen herinneren." De tekst was, wij
zouden haast zeggeif: natuurlijk Rom.
XI 5: „Zoo is er dan ook in dezen tegen-
woordigen tijd eeh overblijfsel geworden,
naar de verkiezing der genade." Alles
ychrijft De Clercq was eenvoudig, maar
christelijk, en alles toonde aan, hoe daar,
waar de geest van Christus heerscht, geen
menschelijke wijsheid noodig is. De gebeden
Kwamen zoo uit het hart. Straks knielde
Da Costa. En na den dienst kwam Ds. Ege
ling nog een gebed doen met „onze nieuw-
oekeerden" Da Cost zijn vrouw brach-
ten dien dag verb ibij Bilderdijk door.
Avonds v. as or een /roote kring, die bij-
zonder genoot van de groote gastvrijheid
van Mevrouw Bilderdijk. De Clercq ver-
haalt: „Gns gesprek was nog meer gemoe-
delijk en genoegelijk dan levendig. Wij za-
ten zoo gerust in de herdenking van dezen
dag bij elkander, gelijk de broeders in de
eerste Christenkerk, en bij een opmerking
daarover zei Bilderdijk: ,,Ja, onze gods
dienst is inderdaad een vroolijke godsdienst,
zij veroorlooft ons ieder zuiver genot. Men
kan alles ter eere Gods doen." Op het einde
van den maaltijd steldc Bilderdijk een harte-
lijken dronk in opbruidegom en bruid,
zooals hij hen noemde, en toen zeide hij:
„Zoo heeft mij een glas in lang niet ge-
>maakt." Het gedicht van Bilderdijk is ons
ook bewaard het luidt:
Geen zegengroet, geen wensch van brooze
[stervelingen,
Past bij den zegenstroom van 't Waschbad
[der gena.
De Heiland heiligde u de smettelooze
[Englen zwijgen;
Gij smelt in weemoed weg, het oog op
[Golgotha.
Gods almacht zij geloofd; Hij heeft het werk
[voltogen
Mijn kindren, 'k druk u weer en zalig
[aan mijn borst!
Wjj knielen dankbaar near voor't zeegnend
Alvermogen;
Geen woorden neem ons hart,
[genadig Vredevorst.
Het afscheid van Bilderdijk was heel har-
telijk. Aan ieder der gasten zei hij iets bij-
/onders naar de betrekking waarin zij tot
hem stonden, en toen er in de koets werd
weggereden, zei Da Costa: ,,Ja, vandaag
ben ik gelukkig!"
Stonden wij bij de eerste kennismaking
met Da Costa-en bij het aandeel dat De
Clercq had in diens ,,'bekeering" wat langer
stil, wij moeten ons natuurlijk wat bekorten
in de beschrijving van hun verderen omgang
en verhouding. Zij zijn wederkeerig op el
kander van grooten invloed geweest. Toch
ik wees er reeds met een enkel woord op
mogen wij De Clercq niet zoo-maar een
aanhanger van Da Costa noemen. Een
blinde overgaaf aan diens leiding had er van
de Clercq's zijde althans niet plaats. Uit een
staatkundig oogpunt was hij zelfs eeniger-
mate Da Costa's tegenvoeter, en het is <ook
reeds in 1821, dus nog voor Da Costa's
doop, dat wij De Clercq hooren verzekeren:
..Zonderling is het, dat wij in het godsdien
stige steeds meer, en in de staatkunde steeds
minder het eens worden. Ik wil van hem
aannemen wat mij goeddunkt, maar ik wil
rnijzelf niet verloochenen. Ik ben gesteld om
in het midden der partijen door te gaan. Dit
is geenszins aangenaam, maar plicht is mij
plicht." Of elders lezen wij dezen wensch of
deze bede: Ik wil zoo gaarne het zachte
Christendom tot het zijne maken. Doch moet
hij strijden, verleen mij dan de genade, o
God, om zijn Melanchton te zijn." Zoo be-
hoeft het ons dan ook allerminst te verwon-
deren. dat De Clercq tegen de verschijning
van Da Costa's felle strijdschrift: „]3ezwa-
ren tegen den geest der eeuw" geweldig
heeft opgezien. De verschijning, in 1823, 7
Augustus, overviel hem. 't Ging door De
Clercq's ziel: ,,De bliksem is ingeslagen".
Het boekje heeft dan ook geweldigen in-
druk gemaakt. Er waren binnen enkele
dagen 500 exemplaren verkocht. En bij De
Clercq hoopten zich intusschen de ,,anti-
nezwaren" op. Hij wilde zich van Da Costa
losscheuren, en hij verklaart zelf: Er zou
maar heel weinig noodig zijn geweest. om
dit te weeg te brengen. In September lezen
wij in het Dagbo^to, dat er op visite-
avondjes zeker om des lieven vredes
wille 'n wapenstilstand werd gesloten
over het boek van Da Costa. Intusschen
bleef De Clercq frich inspannen om Da
Costa te temperen. De Clercq zag allerlei
en erger strijd nog ontbranden. Hij wilde Da
Costa echter niet in.den weg staan. Aleende
deze te moeten dnrtrzetten, dan won hij toch
even herinneren aan Karel den Vijfde, die
in zijn kloosterce! geen twee horloges gelijk
kon doen slaan, en die zich inmiddels er
over verwonderde, dat hij gedurende zijn
openbaar leven de menschen niet alien op
dezelfde manier had kunnen dcen denken.
Zulke betuigingen ontmoeten wij verder
heel het Dagboek door. In 1825 heet het in
een brief aan Da Costa: „Veel blijft mij in
u nog minder duidelijk; er zijn gedeelten in
owe gevoelens, die mij misschien nooit in
deze wereld zoo geheel duidelijk zullen ziin.
doch een zijn wij in het alleenzaligmakend
geloof". Of nog krasser: „Ik vrees, dat gij
rDa Costa) de waarheid eindelijk in zulk
een klein rondje zult omschrijven, dat het
dan worden zal: alles wat hierbuiten
is. is uit den Boozfc". Da Costa ontkent deze
teuenstelHng niet. en verklaart onentTik:
.Indien dit alles dwepen is, zoo dank ik
God, dat ik mij dagelijks meer dweper ge-
voele", maar dat verhindert De Clercq niet
om hem toe te bidden: God leide u (Da
Costa) in alien ijver en in alle zachtmoedig-
heid. Niet uit bedilzucht, maar aTs Christen
neem ik de vrijheid u te waarschuwen. Ik
weet schrijft De Clercq hoe gij dicht,
hoe gij waarachtig liefderijk denkt, maar
hoe uwe uitdrukkingen tusschenbeide een
hevigheid kunnen hebben, die niijne ziel wel
eens heeft doorsneden. Uwe verantwoorde-
iijkheid is grooter dan ooit; de omstandig-
neden zijn gewijzigd, het zijn bij u niet meer
de losse uitvallen van den jongeling zonder
invloed; gij zijt het hoofd van een partij
invloed; gij zijt het hoofd van een partij ge
worden.. En vrucht schijnt De Clercq's her-
haalde waarschuwing toch wel gedragen te
hebben, want het wordt den briefschrijver
aanstonds bericht: „Da Costa is in zijn
laatste colleges zooveel zachter geweest".
Wat alles niet wegneemt, dat De Clercq Van
Lennep toch niet geheel ongelijk kan geven,
die het in Da Costa beslist afkeurt, dat deze
zoo alles verkettert en afkeurt, en de men
schen maar zoo in bekeerden en niet-bekeer-
den onderscheidt. Het is trouwens niet De
Clercq's eenige klacht. Capadose, die een
heftig anti-vaccine-man is, en die ook
stoombooten als uit den booze beschouwt,
omdat die voor hem zinnebeelden zijn van
eigen kracht, die tegen stroom en wind op-
komt in vergelijking met de zeilschuit, die
zich zoo redeneert tenminste Capadose -
aan hooger invloed overgeeft, deze Capa
dose en Da Costa staan naar De Clercq's
meening geheel buiten de samenleving, en
zij zijn hem ook te apocalyptisch; de klacht,
die wij nu nog van hem geven, is van veel
later datum, uit 1836: De vurige ver-
beelding van Da Costa maakt alles tot een;
op het laatst zal de zaligheid er nog van
afhangen of men Oldebarneveld al of niet
voor schuldig houdt. Zoo bekenden De Clercq
en Da Costa het elkander dus eerlijk, dat zij
het op eenige punten niet eens waren, en in
1843 lezen wij zelfs deze alleropenhartfgste
betuiging: ,,Ze kennen Da Costa lang niet
genoeg. Kenden zij hem als zondaar, dan
zouden zij familiaarder met hem worden; nu
stellen zij hem in zijn gewone leven te laag,
en in zijn geestelijk leven te hoog".
Wij gaven tot nu toe alleen uitspraken
van Willem De Clecq over Da Costa; wij
willen dit gedeelte van wat wij aan het
Dagboek-van-vo6r-honderd-jaar ontleenden
niet besluiten zonder te geven de mededee-
ling van wat Da Costa neerschreef onmid-
dellijk na het vernemen van De Clercq's
overlijden: ,,Wij hebben dezen morgen een
dierbaren broeder op aarde verloren; van
mijn zijde en van mijn hart werd een vriend
gescheurd, zooals men er weinig op aarde
vindt". Het laatste couplet van een gedicht
van De Clercq aan zijn „zielsvriend en zie-
lendokter" luidt aldus:
En Da Costa dichtte op De Clercq:
De Clercq, ik had u lief, gij waart m'een
EERSTE KAMER.
Virgadcring van DonJerdag.
Op voorstel van den heer Westerdijk zal
het ontwerp-Braat tot afschaffing van den
zomertijd Vrijdagochtend, in plaats van
Vrijdaginiddag, worden onderzocht in de
afdeelingen.
Aangenomen wordt het voorstel van den
hear Die Vos van Steenwijk om de algc-
meenc beschouwingen over de staatsbe-
groo.mg voort te zetten in de tweede week
na Paschen, nadat de regeering verklaard
had, prijs te stellen op een Paaschreces.
Bij de voortzetting van de algemeene be
schouwingen over de staatsbegrooting cri-
tiseert de heer De Gijselaar (c.-h.) die
gestie van den minister van financien ten
aanzien van het leeningfonds. Hij vraagt
verlaging van de pensioenpremie voor de
ambtenaren.
De heer Van Embden (v.-d.) critiseert
de wijze, waarop het kabinet is gevormd.
Op oorlog en marine moet zijns inziens
50 millioen worden bezuinigd.
Spreker veroordeelt het absolute mini
mum bij de militaire departementen. De
minimum leidt tot de hoogst mogelijive
opvoering door internationale tegenactie.
Er moet een maximum, in plaats van een
minimum gesteld warden, b.v. 30 millioen.
Dat is metr dan in Denemarken aan de
defensie wordt uitgegeven. Sorek.tr dient
een motie in, waarin de regeering wordt
uitgenoodigd, een staatsoommissie te be-
noemen met de opdracht, te ondcrzoekten
welk geheel van militaire middelen kan
worden verkregen met 30 millioen gulden.
TWEEDE KAMER.
Vergadering van Donderdag.
De heer Van Ravesteyn (comm.) vraagt
verlof tot interpellate over de atsluiting
van de duinen te Noordwijk, waarover
morgen wordt beslist.
Een aantal kleine wetsontwerpen wordt
zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Aan de orde is de interpel'latie-Brauti-
gam over de bezetting van het RoergVibied.
De heer Brautigam (s.-d.) vraagt, of
de Minister kan mededeelen, of verande-
ringen te wachten zijn, die kunnen leiden
tot opheffing van de moeil|ijkheden, dan
wel tot vcrscherping van inaatregelen; of
de Minister pogingen heeft gedaan of zaf
doen om de opheffing van de beRmmerin-
gen van in- en uitvoer te verkrijgen van de
Eransche en de Belgische regeering; of
de aandacht van deze regeeringen is gevtes-
tigd op de verplichtingen, voortgekomen
uit haar toetreding tot de herziene Rijn-
vaartacte; of mag worden aangenomen, dat
de doorvoerhandel verder zal kunnen ge-
schieden overeenkomstig de herziene Rijn-
vaartacte, of de Minister heeft aangedron-
gen op handhaving van het recht van de
vrije scheepvaart; of de Minister zal trach-
ten te komen tot een gemeenschappelijk
optreden met andere staten om de eerbiedi-
ging van de herziene Rijnvaartacte te ver
krijgen.
WAARSCHUWING.
De commissaris van politie, toegevoegd
voor den justieelen dienst aan het hoofd-
bureau van politie te Amsterdam, waar-
schuwt belanghebbenden, alvorens in han-
delsrelatie te treden met de firma's Man
chester Provisions Lt., Tibs Ltd., en S.
Marks en Co. Ltd., alle drie gcvestigd te
Manchester (Engeland), zich tot het be-
komen van inlichtingen te vervoegen aan
zijn bureau.
BRANDBLUSCHAPPARAAT EN
SCH1J N DOO DPI S T OOL
De Minister van Justitie stelt bij de
hoofden van plaatselijke politie een ondtar-
zoek in naar de aanwezigheid van een toe-
stel, blijkbaar in den handel geforacht als
brandbluschapparaat, doch dat tevens zou
kunnen dienen tot het gedurende korten
tijd bedwehnen van pirsoneu. Het uit
Duitschland geimporteerde toestel heeft
het vocrkomen van een revolver en is 39
c.|M. lang; in persberichten van Juni van
het vorige jaar zou o.a. medegedeeld zijn,
dat een schot op den buik gericht, het
slachtoffer voor ruim 2(1 minuxen in zwijm
doet vallen.
De Minister is aanvankelijk van meening,
dat deze apparaten als z.g. schijndoodpi-
stool vallen onder de bepalingen der
Vuurwapenwet.
STeUNVERLEENING EN BELASTINO
VERHOOGING TE LEIDEN.
Bij raadsbesluit van 22 Januari j.l. werd
te Leiden een bedrag van 1001)00 gki.
toegestaan ten behoeve van de uitgaiven
der Commissie voor Steunverleening in het
jaar 1923. Door de commissie is tot 10
dezer, dat is dus gedurende 10 weken, al
een bedrag van 62.000 gld. uitgegeven ter-
wijl bovendien voor reductie op de door
de gasfabriek geleverde cokes nog 5000
gld. is uitgekeerd.
De uitkeeringen bedroegen gjemiddeld
6.000 gld. per week, in Afaart steeg dit be
drag zelfs tot 7.S00 gld. per week.
Met de ondersteuningscommissie komt
het B. en W. voor dat het in ieder geval
noodig is dat het crediet voorloopig weder
met 100.000 gld. moet worden verhoogd,
welk bedrag zal moeten worden gevonden
door verhooging van den post: belasting
naar het inkomen met eenzelfde bedrag.
DE TOESTAND.
„Offieieel" is nu te Berlijn medegedeeld,
dat de Duitsche regeering „niet geneigd is,
nadere mededeelingcn te verstrekken over de
stappen, weike zij te Londen en te Was
hington ondernomen heeft". Deze negatieve
mededeeling bevat, schriji't de N. R. Crt., als
positieve kern de erkenning dat er in beide
hoofdsteden dus metterdaad stappen gedaan
zijn en dit is in elk geval een beiangwek-
kende bevestiging van officieele zijde van
iets dat alleen bij geruchte verzekerd was.
Een niet minder belangwekkende negatieve
mededeeling is die van Lord d'Abernon, den
Britschen gezant te Berlijn, die op bezoek
te Londen verklaard heeft, dat zijn aan
wezigheid daar geen politieke beTeekenis
had, maar alleen met particuliere zaken in
veroand stond. Lord d'Abernon heeft echter
reeds zoo dikwijls als schakel tusschen Ber
lijn en de geallieerden gediend, dat zijne
verzekering in het tegenwoordige oogenblik
als diplomatieke camouflage moet worden
opgevat. Men dient zich namelijk te herin
neren dat Londen kortgeleden aan Berlijn
den wenk heeft gegeven, om met bepaalde
voorstellen betreffende de schadevergoe-
ding voor den dag te komen. Deze wenk is
in een officieuze nota aan de Engelsche pers
openbaar geworden, maar, naar men moet
aannemen, heeft Lord d'Abernon hem ook
uit naam van zijn regeering te Berlijn offi-
TER
UZENSCHE CO U RANT
Burgemeester en Wethouders van TER NEUZEN,
maken bekend, dat de op heden door hen vastge-
stelde kiezerslijst voor het jaar 19231924, van
23 Maart tot en met 21 April a.s., ter Secretarie
der gemeente voor een ieder ter inzage wordt neder-
gelegd, en tegen betaling der kosten, in afschrift, en
stemdistrictsgewijze, in uittreksel, verkrijgbaar wordt
gesteld.
Tot en met 15 April a.s., is een ieder bevoegd
bij het gemeentebestuur verbetering van de vastge-
stelde kiezerslijst te vragen. op gi 1 da1" bij I
of een ander, in st> ijd met de wet, daarop voorkomt,
niet voorkomt, of niet behoorlijk voorkomt.
Bet verzoekschrift kan op ongezegeld papier wor-
den gesteld.
Ter Neuzen, den 22 Maart 1923.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
J. HUIZINGA, Burgemeester.
B. I. ZONNEVIJLLE, Secrotaris.
Bnrgemeester en Wethouders van TER NEUZEN
brengen ingevolge artikel i2, le lid der Drankwet,
ter openbare kennis, dat bij hen is ingekomen een
af9ehrift van een verzoekschrift aan Gedeputeerde
Staten om logementsvergunning van EMERIE
TRIP HON MARIE TANGHE, van beroep verzekerings-
agent, wonende te Ter Nenzen. voor de reehter-
benedenvoorkamer van het pereeel, kadastraal bekend
gemeente Ter Neuzen, Sectie L, nummer 296, plaat-
selijk gemerkt Nieuwstraat No. 3.
Binnen twee weken, nadat deze bekendmaking is
geschied, kan ieder tegen het verleenen van deze
vergunning schriftelijk bezwaren bij Burgemeester
en Wethouders inbrengen.
Ter Neuzen, 21 Maart 1923.
Bnrgemeester en Wethouders voornoemd,
J. HUIZINGA. Burgemeester.
B. 1. ZONNEVIJLLE, Secretaris.
Doch, vriend, vraagt eens het nakroost af,
Wat mij dien moed des zangers gaf,
Wat mij die geestdrift schonk, zelfs door geen
[ramp te dooven;
Dan tuigt de rol, die Clio leest,
Hij is Da Costa's vriend geweest.
En 't wonder is beslist, het nakroost
[zal gelooven.
[dierbre broeder,
Uw ziel rustte als de mijne, in Gods genade
[alleen.
Gij zocht alleen bij 't Hoofd der Kerk,
[ons aller moeder:
En richtte, als ik, het oog naar Christus heen.
Thans zijt ge een eersteling bij al Gods
[eer stgeboornen
Die Christus door den dood van d'aardschen
[strijd ontsloeg,
En deelt in't lied, de vreugd, het heil
[der uitverkoomen
G'aanschouwt het Lam van God, dat
's werelds zonden droeg.
O, zalig prijzen we U, hoe plotseling ons
[ontnomen,
God heeft tot zelfs Uw dood ons tot een
[stem gemaakt:
Want snel en onverwacht zal ook de
[Heiland komen,
En alles roept ons toe: Hij komt, Hij komt,
[ontwaakt!
Ontwaakt dan, kindren Gods! voorziet,
[bereidt uw lampen;
Gij hoort des Wachters stem, die's Bruigoms
naadring meldt,
Haast wordt de strijd beslist, dien hier
de Kerk moet kampen,
En 's werelds klokkenslag van middernacht
[geteld.