ALGEMEEN NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR ZEEUWSCH-VLAANDEREN. Mo 7431 Vrijdag 23 Maart 1923 63e Jaargang. DRANK WET. Vaststelling der Kiezerslijst. (Jit een dagboek van voor honderd jaar. BiNNE^LAN®. B U 1 T fc K L A ft D. BEiRSTEi BLAD. IV. Da Costa's naam vinden wij in De Clercq's dagboek het eerst genoemd in 1820, als het heet: ,,in de Maatschappij van Hollandsche Letterkunde leerde ik Da Costa kennen. Hij las daar een ode, die wild was, doch waarin men hier en daar den voedsterling van Bil- derdijk herkende. Doch dit genie kan de schaaf nog wel velen." Meer tegen het einde van dat jaar maakt De Clercq aan Da Costa zijn wensch tot nadere kennismaking be kend, en deze komt dan 17 October „op een zeer genoegelijken avond" bij hem. De Clercq teekent in zijn Dagboek aan: „hij is wezenlijk dichter, vol vuur, vol gevoel; wij doorliepen de schoonste stukken van ver- schillende letterkunde, Spanje, Italie, Portu gal, alles kreeg een beurt. Hij is eenvoudig, zonder pedanterie, en was nu veel beminne- lijker dan toen hij in de vergadering bij Pau- lez op Hartsen werd aangehitst om den adeidom of de denkbeelden der ultra's te verdedigen. Wij spraken over zijn vorming, over Bilderdijk, over zooveel schoons en groots". Kortom, de kennismaking en de ban-d waren er, en groote bewondering was er van De Clercq's zijde ook: Da Costa zoo heet het, staat daar als een reus. Zal hij, zoo vraagt De Clercq zich af zal hij die heilige kracht der overtuiging kunnen behouden, zijn enthousiasme, zijn gevoel, dat hem zoo luide doet spreken, en waarbij al het andere zoo zwak wordt? De Clercq er- kent: ik sidderde voor iemand, die zich aan zooveel koude menschen zoo durfde prijs- geven, maar ik bewonderde, en het wordt onwillekeurig tot een gebed Het zou mijn vurigste wensch zijn, U Christen met mij te zien, U te zien gelooven in Dien, die zijn eigen leven niet heeft gespaard, en U ontrukt te zien aan 'n godsdienst, die toch nu, nadat de godsspraken van Palestina sinds zoovele eeuwen zwijgen, zulk een bron van vertwijfeling moet zijn. Het is zeker wel eens interessant om eens na te gaan, waar deze twee menschen met elkander over spraken, als zij samen waren. Ook dat is ons opgeteekend. Ziehier eenige punten: Zij hadden over het liberalisme, over zijn (d. w. z. Da Costa's) meening, dat de koningen het gezag van God hebben, en zich ook voor God moeten verantwoorden, en niet voor het volk; dat het niet onge- lijmd is, den Koning een raad van verlichte mannen te geven, maar wel, dat de souverei- niteit in de handen van eenige zoogenaamde souvereinen besta. Een ander onderwerp: partijzucht vervangt de plaats van algemeen belang. Weer 'n ander: zotte naaperij van de Etngelschen, nadeelen van de vrijheid van drukpers; de noodzakelijkheid van Sen heerschenden godsdienst. Dan over de Joden; hoe het licht bij de Portugeesche Joden nog niet is gebluscht, waar zij toch nog gedurig uit de wet voorlezen; dan, hoe moeielijk o.m. Da Costa's positie wordt zoo tusschen de Joden en Christenen in, maar hoe en de Joden en de Christenen deze over tuiging gemeen hebben, dat het Oude Tes tament onvolledig is, doch de Christenen zeggen, dat het Nieuwe Testament de aan- vulling is, en de Joden de Talmud. Zoo wor- stelt Da Costa, en zoo hoopt en bidt De Clercq. En toch, en is dit niet de telkens weer door velen opgedane ervaring? toch breekt bij Da Costa nog geheel onverwachts het licht door, en kan God tenslotte ook zon der een Willem de Clercq iemand als Da Costa nog wel tot beslissing brengen. 3 Augustus 1821, lezen wij in het Dagboek: „Heerlijk, onvergetelijk, heilig, onbeschrijf- baar was mij de avond van gisteren. Waar- mede zal ik beginnen, en waarmede zai ik eindigen? Hoe zal het loflied ten hemel stijgen voor den dank aan den Vader alles goeds, voor zooveel onverdienden zegen?" Wat was er dan toch gebeurd, zoo vragen wij ons onwillekeurig af, vol belangstelling. Niets dan dit eene was De Clercq duidelijk geworden, maar dat eene was het dan ook juist geweest, wat tot heden toe ontbrak, dit: dat De Clercq nu wist, dat Da Costa een Christen was. Niet, en wij moeten dit op het voetspoor van De Clercq weer wat fijner nog ontieden, niet, dat Da Costa dit nu ging erkennen of belijden, niet dat hij dus eer. sfap deed, een laatste stap, neen. wri's YefcTe'ef het wegvagen 'Tan een floers, dat tot heden als voor De Clercq's blikken had gehangen, en de rechte kijk op Da Costa's complete overtuiging had ver- huid. De Clercq zegt het zelf dan ook zoo wondermooi en teer, dat hij opeens den man, die als vernuft en als genie reeds alles voor hem was, nu als Christen voor hem zag staan. En hij voegt er innig gelukkig aan toe: „Beschrijven kan ik niet, wat ik op dat oogenblik gevoelde". Louter aanbidding voor de wegen Gods was het eenige, wat De Clercq nu kon uitspreken; overtuiging van eigen ellende en nietigheid, en dan komt wat ons in dit alles nog het treffendste en schoonste lijkt: Nu was het Da Costa, die bij De Clercq en niet De Clercq die bij Da Costa dat Christendom nog sterker aandrong dan ooit een Christen hem gedaan had. Zoo werd (zooals Pierson boven zijn excerpt uit de aanteekeningen van 1821 als opschrift plaatst) de bekeerder bekeerd, en zeggen wij er bij werd de blijdschap waarlijk niet tot de engelen of den heme! beperkt. Heeft Pierson geen groot gelijk, als hij na vermelding van dit alles het uit- spreekt: „In welk een ideale wereld worden wij hier verplaatst! Waar worden trillingen van zulk een vreugde gevoeld, en tranen van zulke aandoening geschreid? Wat kon het dezen jongen man van 26 jaar schelen of een Portugeesche Jood, wiens vernuft en genie hem toch reeds betooverden, al of niet een belijder werd van het Christendom? Had De Clercq geen afleidingen van allerlei aard; zorgen, hart en hoofd vervullende handelszorgen, verstrooiingen, vruchten op zoo menigen letterkundigen bodem ge- j kweekt? Maar dat alles is van minder of 1 geen wa'arde, vergeleken bij het heerlijkste, wat De Clercq nu is duidelijk geworden: Da Costa is Christen. En dat niet alleen. want nauwelijks zelf bekeerd, en zonder het mis- schien te bedoelcn, ja, zeker zonder het te bedoelen, wordt Da Costa reeds een bekeer der voor anderen. Indien het geoorloofd was, zegt A. Pierson, om Da Costa het hoofd eener nieuwe godsdienstige sekte te noemen, dan zou De Clercq Da Costa's eer- ste aanhanger moeten heeten. In hoeverre De Clercq een „aanhanger" van Da Costa mag worden genoemd, zullen wij zoo aan- stonds nog bespreken, maar eerst willen wij de geschiedenis van Da Costa's overgang nog vervolgen. Voorloopig bleef alles nog geheim, slechts den toekomstigen boezem- vriend medegedeeld. Dat kwam wel voor- eerst ft/'erdoor, dat Da Costa volhield, niet met het Jodendom te hebben gebroken. Hij wilde en den Joden en den Christenen van nut zijn, door de Joden als geestelijke Jood voor te gaan en hen zooveel mogelijk tot den geestelijken zin van hun godsdienst, on- der Farizeesche plechtigheid (en eigenge- rechtigheid) bedolven, terug te brengen, en den Christenen te doen gevoelen, dat hun eigen dogma's in den Joodschen godsdienst verborgen liggen, om hen op die wijze In hun geloof te versterken. Daarbij kwam, dat Da Costa het pijnlijke, dat er in zijn overgang voor zijn ouders gelegen was, voor dezen verborgen wilde houdeh, waarom wij hem dan ook pas tot den doop zien komen, als zijn vader reeds gestorven is; welke teerheid van gevoel aan Allard Pier son de uiting ontlokt: „Belijden is schoon, maar nog-niet-belijden kan ook roerend schoon zijn." Doch in 1822 sterft dan Da Costa's vader. Deze verricht nog van hee ler harte de joodsche gebruiken, doch er- kent b.v. in de Joodsche gebeden, bij het doodsbed uitgesproken, den waren geest van het Christendom. De doop volgt dan 20 October van het jaar 1822. De Clercq leeft het niet alleen alles mee, doch woont het ook alles bij, en hij geeft er 'n "beschrijving van, waarvan wij enkele bijzonderheden niet rnogen noch kunnen verzwijgen. Des Vrijdags voor dien Zondag kreeg De Clercq bericht van de nadering van de „ge- wenschte, aandoenlijke plechtigheid". Za- terdags, bij nevelig weer, werd per diligence de reis gemaakt. De tocht duurde niet lang door het gezelschap van den beroemden Coquerel. Te Leiden vond hij Da Costa in de „Plaats Royal", een zeer stil en deftig logement. Da Costa was in een heerlijk rus- tige stemming, doch diens vrouw sterk ge- agiteerd. Hij stond vroeg van tafel op om met Ds. Egeling de plaatsen in de kerk te gaan bezien. Dat plaatsbespreken scheen dus vroeger ook al heel wat voeten in de aarde te hebben! Zoo had Da Costa's leer- meester er bezwaar tegen, dat Bilderdijk, die geen lidmaat was der gemeente, in de... uderlingenbank zou plaatsnemen. Da Cos ta wond zich daarover op, maar later keer- den rust en zachtheid weer bij hem terug. De plechtigheid, die toch van niet weinig belang was, was „ten uiterste stilgehouden", zoodat er in de Pietefskerk heel weinig toe- loop was. (Zelfs bleek Ds. Egeling de zaak voor zijn huisgenooten te hebben stilgehou den). De Clercq kwam wel in de ouderlin- genbank, waar Bilderdijk een plaatsje vond, weten wij niet, maar in ieder geval kon De Clercq hem zien zitten, want deze schrijft in zijn Dagboek: ..Bilderdijk zat daar met een onderwerping en ontvangbaar- heid, eene aandacht, die ik mij lang wensch te kunnen herinneren." De tekst was, wij zouden haast zeggeif: natuurlijk Rom. XI 5: „Zoo is er dan ook in dezen tegen- woordigen tijd eeh overblijfsel geworden, naar de verkiezing der genade." Alles ychrijft De Clercq was eenvoudig, maar christelijk, en alles toonde aan, hoe daar, waar de geest van Christus heerscht, geen menschelijke wijsheid noodig is. De gebeden Kwamen zoo uit het hart. Straks knielde Da Costa. En na den dienst kwam Ds. Ege ling nog een gebed doen met „onze nieuw- oekeerden" Da Cost zijn vrouw brach- ten dien dag verb ibij Bilderdijk door. Avonds v. as or een /roote kring, die bij- zonder genoot van de groote gastvrijheid van Mevrouw Bilderdijk. De Clercq ver- haalt: „Gns gesprek was nog meer gemoe- delijk en genoegelijk dan levendig. Wij za- ten zoo gerust in de herdenking van dezen dag bij elkander, gelijk de broeders in de eerste Christenkerk, en bij een opmerking daarover zei Bilderdijk: ,,Ja, onze gods dienst is inderdaad een vroolijke godsdienst, zij veroorlooft ons ieder zuiver genot. Men kan alles ter eere Gods doen." Op het einde van den maaltijd steldc Bilderdijk een harte- lijken dronk in opbruidegom en bruid, zooals hij hen noemde, en toen zeide hij: „Zoo heeft mij een glas in lang niet ge- >maakt." Het gedicht van Bilderdijk is ons ook bewaard het luidt: Geen zegengroet, geen wensch van brooze [stervelingen, Past bij den zegenstroom van 't Waschbad [der gena. De Heiland heiligde u de smettelooze [Englen zwijgen; Gij smelt in weemoed weg, het oog op [Golgotha. Gods almacht zij geloofd; Hij heeft het werk [voltogen Mijn kindren, 'k druk u weer en zalig [aan mijn borst! Wjj knielen dankbaar near voor't zeegnend Alvermogen; Geen woorden neem ons hart, [genadig Vredevorst. Het afscheid van Bilderdijk was heel har- telijk. Aan ieder der gasten zei hij iets bij- /onders naar de betrekking waarin zij tot hem stonden, en toen er in de koets werd weggereden, zei Da Costa: ,,Ja, vandaag ben ik gelukkig!" Stonden wij bij de eerste kennismaking met Da Costa-en bij het aandeel dat De Clercq had in diens ,,'bekeering" wat langer stil, wij moeten ons natuurlijk wat bekorten in de beschrijving van hun verderen omgang en verhouding. Zij zijn wederkeerig op el kander van grooten invloed geweest. Toch ik wees er reeds met een enkel woord op mogen wij De Clercq niet zoo-maar een aanhanger van Da Costa noemen. Een blinde overgaaf aan diens leiding had er van de Clercq's zijde althans niet plaats. Uit een staatkundig oogpunt was hij zelfs eeniger- mate Da Costa's tegenvoeter, en het is <ook reeds in 1821, dus nog voor Da Costa's doop, dat wij De Clercq hooren verzekeren: ..Zonderling is het, dat wij in het godsdien stige steeds meer, en in de staatkunde steeds minder het eens worden. Ik wil van hem aannemen wat mij goeddunkt, maar ik wil rnijzelf niet verloochenen. Ik ben gesteld om in het midden der partijen door te gaan. Dit is geenszins aangenaam, maar plicht is mij plicht." Of elders lezen wij dezen wensch of deze bede: Ik wil zoo gaarne het zachte Christendom tot het zijne maken. Doch moet hij strijden, verleen mij dan de genade, o God, om zijn Melanchton te zijn." Zoo be- hoeft het ons dan ook allerminst te verwon- deren. dat De Clercq tegen de verschijning van Da Costa's felle strijdschrift: „]3ezwa- ren tegen den geest der eeuw" geweldig heeft opgezien. De verschijning, in 1823, 7 Augustus, overviel hem. 't Ging door De Clercq's ziel: ,,De bliksem is ingeslagen". Het boekje heeft dan ook geweldigen in- druk gemaakt. Er waren binnen enkele dagen 500 exemplaren verkocht. En bij De Clercq hoopten zich intusschen de ,,anti- nezwaren" op. Hij wilde zich van Da Costa losscheuren, en hij verklaart zelf: Er zou maar heel weinig noodig zijn geweest. om dit te weeg te brengen. In September lezen wij in het Dagbo^to, dat er op visite- avondjes zeker om des lieven vredes wille 'n wapenstilstand werd gesloten over het boek van Da Costa. Intusschen bleef De Clercq frich inspannen om Da Costa te temperen. De Clercq zag allerlei en erger strijd nog ontbranden. Hij wilde Da Costa echter niet in.den weg staan. Aleende deze te moeten dnrtrzetten, dan won hij toch even herinneren aan Karel den Vijfde, die in zijn kloosterce! geen twee horloges gelijk kon doen slaan, en die zich inmiddels er over verwonderde, dat hij gedurende zijn openbaar leven de menschen niet alien op dezelfde manier had kunnen dcen denken. Zulke betuigingen ontmoeten wij verder heel het Dagboek door. In 1825 heet het in een brief aan Da Costa: „Veel blijft mij in u nog minder duidelijk; er zijn gedeelten in owe gevoelens, die mij misschien nooit in deze wereld zoo geheel duidelijk zullen ziin. doch een zijn wij in het alleenzaligmakend geloof". Of nog krasser: „Ik vrees, dat gij rDa Costa) de waarheid eindelijk in zulk een klein rondje zult omschrijven, dat het dan worden zal: alles wat hierbuiten is. is uit den Boozfc". Da Costa ontkent deze teuenstelHng niet. en verklaart onentTik: .Indien dit alles dwepen is, zoo dank ik God, dat ik mij dagelijks meer dweper ge- voele", maar dat verhindert De Clercq niet om hem toe te bidden: God leide u (Da Costa) in alien ijver en in alle zachtmoedig- heid. Niet uit bedilzucht, maar aTs Christen neem ik de vrijheid u te waarschuwen. Ik weet schrijft De Clercq hoe gij dicht, hoe gij waarachtig liefderijk denkt, maar hoe uwe uitdrukkingen tusschenbeide een hevigheid kunnen hebben, die niijne ziel wel eens heeft doorsneden. Uwe verantwoorde- iijkheid is grooter dan ooit; de omstandig- neden zijn gewijzigd, het zijn bij u niet meer de losse uitvallen van den jongeling zonder invloed; gij zijt het hoofd van een partij invloed; gij zijt het hoofd van een partij ge worden.. En vrucht schijnt De Clercq's her- haalde waarschuwing toch wel gedragen te hebben, want het wordt den briefschrijver aanstonds bericht: „Da Costa is in zijn laatste colleges zooveel zachter geweest". Wat alles niet wegneemt, dat De Clercq Van Lennep toch niet geheel ongelijk kan geven, die het in Da Costa beslist afkeurt, dat deze zoo alles verkettert en afkeurt, en de men schen maar zoo in bekeerden en niet-bekeer- den onderscheidt. Het is trouwens niet De Clercq's eenige klacht. Capadose, die een heftig anti-vaccine-man is, en die ook stoombooten als uit den booze beschouwt, omdat die voor hem zinnebeelden zijn van eigen kracht, die tegen stroom en wind op- komt in vergelijking met de zeilschuit, die zich zoo redeneert tenminste Capadose - aan hooger invloed overgeeft, deze Capa dose en Da Costa staan naar De Clercq's meening geheel buiten de samenleving, en zij zijn hem ook te apocalyptisch; de klacht, die wij nu nog van hem geven, is van veel later datum, uit 1836: De vurige ver- beelding van Da Costa maakt alles tot een; op het laatst zal de zaligheid er nog van afhangen of men Oldebarneveld al of niet voor schuldig houdt. Zoo bekenden De Clercq en Da Costa het elkander dus eerlijk, dat zij het op eenige punten niet eens waren, en in 1843 lezen wij zelfs deze alleropenhartfgste betuiging: ,,Ze kennen Da Costa lang niet genoeg. Kenden zij hem als zondaar, dan zouden zij familiaarder met hem worden; nu stellen zij hem in zijn gewone leven te laag, en in zijn geestelijk leven te hoog". Wij gaven tot nu toe alleen uitspraken van Willem De Clecq over Da Costa; wij willen dit gedeelte van wat wij aan het Dagboek-van-vo6r-honderd-jaar ontleenden niet besluiten zonder te geven de mededee- ling van wat Da Costa neerschreef onmid- dellijk na het vernemen van De Clercq's overlijden: ,,Wij hebben dezen morgen een dierbaren broeder op aarde verloren; van mijn zijde en van mijn hart werd een vriend gescheurd, zooals men er weinig op aarde vindt". Het laatste couplet van een gedicht van De Clercq aan zijn „zielsvriend en zie- lendokter" luidt aldus: En Da Costa dichtte op De Clercq: De Clercq, ik had u lief, gij waart m'een EERSTE KAMER. Virgadcring van DonJerdag. Op voorstel van den heer Westerdijk zal het ontwerp-Braat tot afschaffing van den zomertijd Vrijdagochtend, in plaats van Vrijdaginiddag, worden onderzocht in de afdeelingen. Aangenomen wordt het voorstel van den hear Die Vos van Steenwijk om de algc- meenc beschouwingen over de staatsbe- groo.mg voort te zetten in de tweede week na Paschen, nadat de regeering verklaard had, prijs te stellen op een Paaschreces. Bij de voortzetting van de algemeene be schouwingen over de staatsbegrooting cri- tiseert de heer De Gijselaar (c.-h.) die gestie van den minister van financien ten aanzien van het leeningfonds. Hij vraagt verlaging van de pensioenpremie voor de ambtenaren. De heer Van Embden (v.-d.) critiseert de wijze, waarop het kabinet is gevormd. Op oorlog en marine moet zijns inziens 50 millioen worden bezuinigd. Spreker veroordeelt het absolute mini mum bij de militaire departementen. De minimum leidt tot de hoogst mogelijive opvoering door internationale tegenactie. Er moet een maximum, in plaats van een minimum gesteld warden, b.v. 30 millioen. Dat is metr dan in Denemarken aan de defensie wordt uitgegeven. Sorek.tr dient een motie in, waarin de regeering wordt uitgenoodigd, een staatsoommissie te be- noemen met de opdracht, te ondcrzoekten welk geheel van militaire middelen kan worden verkregen met 30 millioen gulden. TWEEDE KAMER. Vergadering van Donderdag. De heer Van Ravesteyn (comm.) vraagt verlof tot interpellate over de atsluiting van de duinen te Noordwijk, waarover morgen wordt beslist. Een aantal kleine wetsontwerpen wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Aan de orde is de interpel'latie-Brauti- gam over de bezetting van het RoergVibied. De heer Brautigam (s.-d.) vraagt, of de Minister kan mededeelen, of verande- ringen te wachten zijn, die kunnen leiden tot opheffing van de moeil|ijkheden, dan wel tot vcrscherping van inaatregelen; of de Minister pogingen heeft gedaan of zaf doen om de opheffing van de beRmmerin- gen van in- en uitvoer te verkrijgen van de Eransche en de Belgische regeering; of de aandacht van deze regeeringen is gevtes- tigd op de verplichtingen, voortgekomen uit haar toetreding tot de herziene Rijn- vaartacte; of mag worden aangenomen, dat de doorvoerhandel verder zal kunnen ge- schieden overeenkomstig de herziene Rijn- vaartacte, of de Minister heeft aangedron- gen op handhaving van het recht van de vrije scheepvaart; of de Minister zal trach- ten te komen tot een gemeenschappelijk optreden met andere staten om de eerbiedi- ging van de herziene Rijnvaartacte te ver krijgen. WAARSCHUWING. De commissaris van politie, toegevoegd voor den justieelen dienst aan het hoofd- bureau van politie te Amsterdam, waar- schuwt belanghebbenden, alvorens in han- delsrelatie te treden met de firma's Man chester Provisions Lt., Tibs Ltd., en S. Marks en Co. Ltd., alle drie gcvestigd te Manchester (Engeland), zich tot het be- komen van inlichtingen te vervoegen aan zijn bureau. BRANDBLUSCHAPPARAAT EN SCH1J N DOO DPI S T OOL De Minister van Justitie stelt bij de hoofden van plaatselijke politie een ondtar- zoek in naar de aanwezigheid van een toe- stel, blijkbaar in den handel geforacht als brandbluschapparaat, doch dat tevens zou kunnen dienen tot het gedurende korten tijd bedwehnen van pirsoneu. Het uit Duitschland geimporteerde toestel heeft het vocrkomen van een revolver en is 39 c.|M. lang; in persberichten van Juni van het vorige jaar zou o.a. medegedeeld zijn, dat een schot op den buik gericht, het slachtoffer voor ruim 2(1 minuxen in zwijm doet vallen. De Minister is aanvankelijk van meening, dat deze apparaten als z.g. schijndoodpi- stool vallen onder de bepalingen der Vuurwapenwet. STeUNVERLEENING EN BELASTINO VERHOOGING TE LEIDEN. Bij raadsbesluit van 22 Januari j.l. werd te Leiden een bedrag van 1001)00 gki. toegestaan ten behoeve van de uitgaiven der Commissie voor Steunverleening in het jaar 1923. Door de commissie is tot 10 dezer, dat is dus gedurende 10 weken, al een bedrag van 62.000 gld. uitgegeven ter- wijl bovendien voor reductie op de door de gasfabriek geleverde cokes nog 5000 gld. is uitgekeerd. De uitkeeringen bedroegen gjemiddeld 6.000 gld. per week, in Afaart steeg dit be drag zelfs tot 7.S00 gld. per week. Met de ondersteuningscommissie komt het B. en W. voor dat het in ieder geval noodig is dat het crediet voorloopig weder met 100.000 gld. moet worden verhoogd, welk bedrag zal moeten worden gevonden door verhooging van den post: belasting naar het inkomen met eenzelfde bedrag. DE TOESTAND. „Offieieel" is nu te Berlijn medegedeeld, dat de Duitsche regeering „niet geneigd is, nadere mededeelingcn te verstrekken over de stappen, weike zij te Londen en te Was hington ondernomen heeft". Deze negatieve mededeeling bevat, schriji't de N. R. Crt., als positieve kern de erkenning dat er in beide hoofdsteden dus metterdaad stappen gedaan zijn en dit is in elk geval een beiangwek- kende bevestiging van officieele zijde van iets dat alleen bij geruchte verzekerd was. Een niet minder belangwekkende negatieve mededeeling is die van Lord d'Abernon, den Britschen gezant te Berlijn, die op bezoek te Londen verklaard heeft, dat zijn aan wezigheid daar geen politieke beTeekenis had, maar alleen met particuliere zaken in veroand stond. Lord d'Abernon heeft echter reeds zoo dikwijls als schakel tusschen Ber lijn en de geallieerden gediend, dat zijne verzekering in het tegenwoordige oogenblik als diplomatieke camouflage moet worden opgevat. Men dient zich namelijk te herin neren dat Londen kortgeleden aan Berlijn den wenk heeft gegeven, om met bepaalde voorstellen betreffende de schadevergoe- ding voor den dag te komen. Deze wenk is in een officieuze nota aan de Engelsche pers openbaar geworden, maar, naar men moet aannemen, heeft Lord d'Abernon hem ook uit naam van zijn regeering te Berlijn offi- TER UZENSCHE CO U RANT Burgemeester en Wethouders van TER NEUZEN, maken bekend, dat de op heden door hen vastge- stelde kiezerslijst voor het jaar 19231924, van 23 Maart tot en met 21 April a.s., ter Secretarie der gemeente voor een ieder ter inzage wordt neder- gelegd, en tegen betaling der kosten, in afschrift, en stemdistrictsgewijze, in uittreksel, verkrijgbaar wordt gesteld. Tot en met 15 April a.s., is een ieder bevoegd bij het gemeentebestuur verbetering van de vastge- stelde kiezerslijst te vragen. op gi 1 da1" bij I of een ander, in st> ijd met de wet, daarop voorkomt, niet voorkomt, of niet behoorlijk voorkomt. Bet verzoekschrift kan op ongezegeld papier wor- den gesteld. Ter Neuzen, den 22 Maart 1923. Burgemeester en Wethouders voornoemd, J. HUIZINGA, Burgemeester. B. I. ZONNEVIJLLE, Secrotaris. Bnrgemeester en Wethouders van TER NEUZEN brengen ingevolge artikel i2, le lid der Drankwet, ter openbare kennis, dat bij hen is ingekomen een af9ehrift van een verzoekschrift aan Gedeputeerde Staten om logementsvergunning van EMERIE TRIP HON MARIE TANGHE, van beroep verzekerings- agent, wonende te Ter Nenzen. voor de reehter- benedenvoorkamer van het pereeel, kadastraal bekend gemeente Ter Neuzen, Sectie L, nummer 296, plaat- selijk gemerkt Nieuwstraat No. 3. Binnen twee weken, nadat deze bekendmaking is geschied, kan ieder tegen het verleenen van deze vergunning schriftelijk bezwaren bij Burgemeester en Wethouders inbrengen. Ter Neuzen, 21 Maart 1923. Bnrgemeester en Wethouders voornoemd, J. HUIZINGA. Burgemeester. B. 1. ZONNEVIJLLE, Secretaris. Doch, vriend, vraagt eens het nakroost af, Wat mij dien moed des zangers gaf, Wat mij die geestdrift schonk, zelfs door geen [ramp te dooven; Dan tuigt de rol, die Clio leest, Hij is Da Costa's vriend geweest. En 't wonder is beslist, het nakroost [zal gelooven. [dierbre broeder, Uw ziel rustte als de mijne, in Gods genade [alleen. Gij zocht alleen bij 't Hoofd der Kerk, [ons aller moeder: En richtte, als ik, het oog naar Christus heen. Thans zijt ge een eersteling bij al Gods [eer stgeboornen Die Christus door den dood van d'aardschen [strijd ontsloeg, En deelt in't lied, de vreugd, het heil [der uitverkoomen G'aanschouwt het Lam van God, dat 's werelds zonden droeg. O, zalig prijzen we U, hoe plotseling ons [ontnomen, God heeft tot zelfs Uw dood ons tot een [stem gemaakt: Want snel en onverwacht zal ook de [Heiland komen, En alles roept ons toe: Hij komt, Hij komt, [ontwaakt! Ontwaakt dan, kindren Gods! voorziet, [bereidt uw lampen; Gij hoort des Wachters stem, die's Bruigoms naadring meldt, Haast wordt de strijd beslist, dien hier de Kerk moet kampen, En 's werelds klokkenslag van middernacht [geteld.

Krantenbank Zeeland

Ter Neuzensche Courant / Neuzensche Courant / (Algemeen) nieuws en advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen | 1923 | | pagina 1