ALGEMEEN NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR ZEEUWSCH-VLAANDEREN.
No. 7314
70e J a ar gang,
Woensdag 21 Juni 1922.
3INNENLAND.
Onze abonnee's in het
buitenland worden ver-
zocht hunne abonne-
mentsiietden vo6r 1 Jul! in te
zenden, daar wij anders genoodzaakt zijn
de toezending van ons blad te staken.
t3» ~~~"^DE uitgeefster.
Abonnementsprijs per 3 maanden voor
Belgie, Frankrijk en Duitschland 3,35, voor
Noord-Amerika en Ned.-Indie f 2,70.
DE VEROORDEELING VAN HET
BEEGISCH ANNEXIONISME DOOR
ENGELAND EN FRANKRIJK.
Wij lezen in de (Belgische) Standaard:
We hebben verleden maand de aandacht
gevestigd op een merkwaardig artikel van
Baron Beyens in „Le Flambeau" versche-
nen. In het laatste nummer van dit tijd-
schrift wordt deze studie voortgezet. Minis
ter Beyens betitelt ze ,,Deux Politiques" en
stelt zijn optreden tegenover de dwaze
eischen der Haverscne annexionisten, die
's lands aanzien herhaaldelijk in gevaar
brachten, in een heider daglicht.
't Herstel van Belgie, aldus de schrijver,
was verzekerd door de verklaring van Saint-
Adresse, in zooverre de diplomatic daar oc\
kon bijdragen, in afwachting van de eindbe-
slissing, welke slechts door de wapenen kon
worden verkregen.
Maar het definitief opgeven van onze
neutraliteit, de toekomstige internationale
status van ons land en de waarborgen, die
het noodig zou heDben, waren naar mijn
gevoelen, hoofdquaesties, waarover later
met de geallieerde gouvernementen moest
onderhandeld worden. Toen ik mij na de
Economische Conferentie van Parijs (Juni
1916) naar Londen moest begeven, nam ik
mij voor, Burggraaf Grey, 9ecretaris van
State bij het Fareign Office, over die zaken
te onderhouden. Het was te voorzien, dat
hij mij bij die gelegenheid zou spreken over
de quaestie van de Schelde en die van
't Groothertogdom, nopens welke vraag-
stukken ik twee maanden tevoren Zijn Ex
cellence verfrouwelijke nota's had gezon-
den.
De Scheldequaestie.
In de nota over de Schelde werd, met be-
hulp van voorbeelden, uit de periode voor
den oorlog en uit het oorlogstijdperk-zelf
getrokken, aangetoond hoe dringend van
noode het was, verandering te brengen in
den staat van zaken, voortgesproten uit het
Hollandsch-Belgisch verdrag van 1839.
Maar in de nota werd niet gerept van het
middel, waaraan het Gouvernement van
Havre de voorkeur gaf. Volgens het verlan-
gen van den Ministerraad werd dat gewich-
tig punt niet aangeroerd. Mijne ambtge-
nooten hadden de meening uitgedrukt, dat
het beter was, het Engelsche en het Fran-
sche Gouvernement zelf naar de beste op-
lossing van het probleem te laten zoeken,
om ons dan die oplossing voor te stellen.
Wat mij betreft, ik beschouwde het als niet
doenlijk, een Engelschman, en nog wel een
Engelschman, wiens aandacht onder den
oorlog door zoovele ontzaglijke problemen
werd in beslag genpmen, te verzoeken, de
zoo ingewikkelde quaestie van de Schelde
op te lossen; evengoed hadde men een Belg
kunnen opdragen, Engeland een oplossing
voor de ,,Home Rule"-quaestie aan de hand
te doen.
In de nota werden verscheidene middelen
aangeduid om het probleem op te lossen,
en elk van die middelen had zijne voorstan-
ders. Het zekerste middel was: de beide
oevers van de Wester-Schelde aan Belgie
toe te kennen; het middel, dat den meesten
bijval vond: aan ons land Zeeuwsch-Vlaan-
deren terug te schenken. Maar in dat laat
ste geval zouden wij niets hebben gehad dan
dat gedeelte van het mondingengebied, het-
welk gelegen is tusschen den linkeroever en
den thalweg van den stroom, zulks over-
eenkomstig de beginselen van het volken-
recht aangaande den eigendom van de ge-
meenschappelijke wateren (eaux mitoyen-
nes); men moest er dus een algemeen ser-
vituut aan toevoegen, door Holland aan
Belgie in de Hollandsche wateren verleend.
Dan was er nog een derde oplossing, die
mien verkregen zou hebben door middel van
een akkoord tusschen de twee bij de zaak
betrokken partijen. De basis van dat ak
koord was een gemeenschappelijke souve-
reiniteit van Belgie en Holland, een soort
van condominium op de Schelde, op welke
regeling de verslaggever van het verdrag
/an 18z>9 in het Parlement had gezinspeeld.
De scheepvaart zou dan in vredestijd ver-
lost zijn van iedere belemmering, aangezien
het Belgie zoude vrijstaan, in het regiem
van den stroom alle noodzakelijke verbete-
ringen aan te brengen. Antwerpen zou in
xtorlogstijd niet meer verstoken zijn van de
militaire hulp en van de bevoorrading, zoo
onmisbaar voor de verdediging van het
land. Aan die ontknooping gaf ik de voor
keur boven elke andere, omdat zij, naar mijn
oordeel, het gemakkelijkst kon worden ver-
wezenlijkt.
Ik was besloten, het stilzwijgen te bewa-
ren, waartoe wij ons verboriden hadden, wat
de oplossing van de Schelde-quaestie be-
trof. Maar tengevolge van onvoorziene ge-
beurtenissen van een „nieuw feit", was ik
mijns ondanks genoodzaakt mijne houding
te wijzigen.
Opspraak in Nederland.
Intusschen werden de drijverijen der Bel
gische annexionisten stilaan meer bekend.
Eerst wilde men er in het buitenland geen
belang aan hechten, omdat men meende met
een groepje onverantwoordelijken te doen
te hebben. Maar dit groepje woonde te Ha
vre, zetel der Belgische regeering. Deze re-
geering beschikte over de Censuur, en maak-
te er tegen deze nationalisten geen gebruik
van. Dit mocht zeker van aard heeten om
achterdocht te verwekken en wel het meest
in Nederland.
De campagne, door de Belgische schrij-
vers en journalisten gevoerd, teneinde weer
in het bezit te komen van de gebieden. die
vroeger tot de Belgische provincien hadden
behoord, was niet zonder uitwerking geble-
ven. Tevergeefs had ik die geestdrijvers ge-
waarschuwd tegen de gevolgen van hun
geschrijf.
In den beginne ontving de Nederlandsche
pers die eischen met spotternij; doch later
begon zij, onder de inblazing van de
Duitsche agenten, te toornen; en het „A1-
gemeen Handielsblad" van Amsterdam ging
zelfs zoover, dat het aan den Minister van
Belgie de vordering stelde, de oogmerken
van zijne landgenooten te desavoueeren. Ik
wilde Baron Fallon geen verlof geven om te
antwoorden; maar het Algemeen Handels-
blad" beweerde, dat Belgie tot die eischen
van gebiedsafstand werd aangespoord door
Frankrijk en Engeland, en de kabinetten van
Parijs en Londen kwamen onmiddellijk
verzet tegen die beschuldiging. Hunne ge-
zanten te 's-Gravenhage gaven hun een op-
geschroefd denkbeeld van het nadeel, door
de Belgische annexionistische propaganda
aan de zaak der Geallieerden veroorzaakt;
nadat dezen aan het«Nederlandsch Gouver
nement de stellige verzekering hadden ge-
geven, dat de onafhankelijkheid en de on-
zijdigheid van Nederland zouden worden
geeerbiedigd.
Nauwelijks te Londen aangekomen (1
Juli), kreeg ik bezoek van onzen gezant, den
heer Hymans. Hij bracht mij den tekst van
eene voor de pers bestemde verklaring,
waarbij Engeland en Frankrijk de propa
ganda in kwestie rondweg veroordeelen.
Het Foreign Office, zeide onze gezant,
drong er op aan, dat het Belgische Gouver
nement onverwijld adhaesie met die verkla
ring zoude betuigen. Nauwelijks had het
den heer Hymans, die mijn bezoek had ge-
meld, tijd willen geven om mij te raadplegen.
Gelijk onze gezanfr was ik van oordeel,
dat we in geen geval de fout mochten be-
gaan, te weigeren, ons bij de zienswijze van
de twee Gouvernementen aan te sluiten. De
Hollanders zouden ons stilzwijgen hebben
beschouwd als eene bekentenis van an-
nexionnistische plannen. 's Konings Gou
vernement kon niet ingaan op die plannen,
kon ze niet aanmoedigen, hetzij het beslo
ten was, een breuk met Holland te wagen.
Maar in dat geval zou het de Kabinetten van
Parijs en Londen, die verlangden, het Ne-
derlandsch publiek gerust te stellen en een
Duitsche manoeuvre te verijdelen, sterk
tegen zich ingenomen hebben. De haast,
waarmede Londen en Parijs trachtten Hol
land gerust te stellen, moest ons de oogen
openen nopens de ontvangst, welke eene po
litick van gebiedsuitbreiding ten koste van
onzen buur daar zou vinden. De naam van
Belgie werd dus in het Reuter-communique
bij de namen van Engeland en Frankrijk ge-
voegd.
Den volgenden dag drukte de gezant der
Republiek, de heer Paul Cambon, wien ik
een bezoek kwam brengen, zijne verwonde-
ring erover uit, dat het Gouvernement van
Havre, nochtans beschikkende over de cen
suur, geen beletsel had gesteld aan de ver-
schijning van dagbladartiketen, zoo geschikt
om een conflict met het Nederlandsch Gou
vernement uit te lokken.
Grey en Nederland.
Na de regeling van deze netelige quaestie
op een aljeszins gepaste manier, die's lands
goeden naam weer in eere herstelde, kwam
de bespreking van breeder politieke vraag-
stukken aan de beurt. Tegenover Nederland
bleef Lord Grey echter een groote welwil-
lendheid koesteren, en hij verzette zich vol-
strekt tegen iederen grondafstand, welke
van Nederland mocht worden gevraagd.
Sir Edward Grey, die juist tot „Burg-
graaf Grey of Fallodon" was verheven be-
stuurde sinds tien jaar met eere en succes
de buitenlandsche politick van Groot-Bre-
tanje. Evenals zijn Koning, Edward VII,
was hij een overtuigd pacifist; en hij had,
om den vrede in Europa te handhaven niet
geaarzeld, met Frankrijk de „Entente Cor-
diale" te sluiten; en om het overweldigd
Belgie ter hulp te komen, had hij evenmin
geaarzeld, Engeland in den maalstroom van
de ijselijkste gonflicten te werpen. Hij was
een Anglo-Sakser, met een baardeloos ge-
zicht en negelmatige trekken, waarop men de
uitdrukking las van een eerlijk, eenigermate
naar idealisme overhellend karakter. On
middellijk bemerkte ik, dat hij mij vriend-
schappelijk het oor zou leenen, als ik over
de desirata van Belgie sprak; maar ook, dat
er voor mij niet de minste kans bestond om
hem te winnen voor politieke combinaties,
waarvan hij oordeelde, dat ze in strijd waren
met het recht.
Zooals de heer Hymans mij had geschre-
ven, was zijne meening in de Schelde-kwes-
tie niet zeer geruststellend. Bij ons eerste
onderhoud gaf hij toe, dat de zaak een in-
ternationaal karakter had, en dat de toe-
komst der haven van Antwerpen en de ver
dediging van Belgie afhingen van de oplos
sing dier kwestie. Doch, met zijn gewone
oprechtheid voegde hij erbij, dat hij er niet
gemakkelijk toe zou kunnen besluiten, zijn
Gouvernement dien weg op te stuwen, hoe
billijk onze verlangens hem ook voorkwa-
men. Hij mocht, zeide hij, niet uit het oog
verliezen, dat Engeland tegenover Holland
gehouden was door de neutraliteitsverkla-
ring bij het begin van de vijandelijkheden,
waaruit voor Engeland volgde de verplich-
ting van de neutraliteit van de Schelde te
erkennen, erw bijgevolg ook de souvereini-
teit van Holland over dat gedeelte van den
stroom hetwelk zijn gebied doorsnijdt.
H' <e zou Engeland dan onze eischen kun-
itr steunen, hoe van houding veranderen,
zonder gevaar te loopen van dubbelzinnig-
heid te worden beschuldigd.
Geen afstand van Nederlandsch gebied.
Ik deed hem dit middel aan de hand: Laat
aan Belgie het initiatief om bij het sluiten
van den vrede de herziening der verdragen
van 1839 te vorderen. Dit middel, alsook het
precede, dat ik hem aanbeval voor recht-
streeksche onderhandelingen met Holland,
ten einde onder toezidht van de Verbonden
Mogendheden en met hare medewerking een
nieuw regiem voor de Schelde in het leven
te roepen, schenen Lord Grey uit een groo
te verlegenheid te redden. Maar onmiddel
lijk daarna kwam hij tot deze overtuiging:
Hij verlangde, dat ik hem eene bepaalde,
nader te onderzoeken oplossing aan ae hfind
zoude doen, en dat hij zou weigeren, in dis-
cussie te treden, als ik hem een van die op-
lossingen voorstelde, welke den afstand van
Nederlandsch grondgebied medebrachten.
Ik moest mij dus tevreden Snellen. Zijn Ex-
cellentie te spreken over de condominium-
oplossing, en ten voordeele van die oplos
sing alle mogeiijke argumenten aan te
voeren."
Toen baron Beyens te Havre was terug-
gekeerd werd hij door den Nederlandschen
gezant aangezocht, ten overstaan van den
piinlijken indruk door de annexionistische
schriften verwekt, eene verklaring af te leg-
gen, volgens welke Belgie geen grondaf
stand van Nederland vroeg. Kon er ontwij-
kend geantwoord worden? Dat zou tot een
breuk met Nederland hebben gevoerd. Kon
men de geallieerden in onze plaats laten
antwoorden? Het was weinig waardig en
zou ons het wantrouwen van Nederland op
den hals halen. En toen legde baron Beyens
de bekende verklaring ^f, die de annexionis
ten tot een paroxisme van woede dreef.
Niet hun, wel ons past het verontwa&rdigd
te zijn. Zij werden oorzaak van tallooze
wrijvingen, verpachtmakingen en van veel
wantrouwen ten aanzien van ons land, dat
geen sympathie kon missen in den hache-
hjken toestand waarin het zich bevond. Het
kan dan enkel verbazing wekken, hoe ze het
aandurfden hunne drijverijen met den be-
kenden overmoed te hernieuwen, toen over
den vrede te Versailles werd gehandeld.
In het licht der algemeene geschiedenis be
schouwd moest hun streven falen en hun
woede is des te minder verklaarbaar wan-
neer we nagaan, dat niet zij als beschuldi-
gers hebben op te treden tegen staatslieden,
welke een anderen koers hebben gestuurd,
maar dat het land, door hun drijverijen in
ziin goede faam benadeeld, terecht hen eens
tot verantwoording kon roepen.
REDE VAN PROF. Mr. A. VAN GIJN.
in een openbare vergadering van de af-
deeling Utrecht van den Vrijheidsbond heeft
Vrijdagavond de oud-Minister van Finan-
cien prof. Mr. A. van Gijn gesproken over
den financieelen en economischen toestand
van ons land.
Hij zeide, dat de toestand inderdaad ern-
stig is, als gevolg van het feit, dat de
menschheid lijdt aan een verdwazing op
staathuishoudkundig gebied. Toen de oor
log voorbij was, was de algemeene opinie,
dat er een betere toestand .was aangebro-
ken. Wij zijn gaan veronderstellen, dat geld
de rijkdom bij uitnemendheid is, terwijl toch
geld wel voor een individu rijkdom is, maar
voor de gemeenschap slechts ruilmiddel.
Na den oorlog heeft er bij de naties een ge-
weldige vermogensverhuizing plaats gehad,
en dit geeft veel verwarring. Daarbij komt
de waardevermindering van het geld. Men
beging een groote vergissiqg door te mee-
nen, dat oorlogvoeren den mensch rijk
maakt in plaats van arm. Een andere ver-
gissing kwam door de stijging van de loo-
nen. De menschen hebben gedacht, dat nu
de loonen hooger werden, zij het daardoor
ook beter zouden krijgen. Men vergat ech
ter, dat men wel aan geld het dubbele
kreeg, doch niet in waarde. Dit heeft ook
den Minister van Financien in de war ge-
bracht. Iedereen zet de dingen op prijs,
dus, zoo redeneerde men, kan dit ook ge-
schieden met de inkomstenbelasting. Ver-
keerde conclusies werden getrokken. In
de oorlogsjaren had men wel 220 millioen
aan kosten voor distributie, enz. uitgege-
ven, dus, meende men, kan men dergelijke
bedragen nu wel uitgeven voor andere doel-
einden. Doch men vergat, dat de staat ge-
leefd had van het nationaal vermogen.
Daarbij komt nog de verkeerde voorstel-
ling, die men had van de positie van
Duitschland. Men dacht, dat dit land na
den oorlog veel noodig zou hebben en dus
ook veel van het buitenland zou koopen.
Een speculatieve inkoop van goederen had
met het oog hierop plaats. Duitschland nu
had wel veel noodig, doch er is onderscheid
tusschen noodig hebben en koopen. Wel is
in den aanvang gekocht, doch met papierep
marken, waarvan er thans naar sehatting
wel 17 milliard in ons land zijn. Dit heeft
ons land dus veel gekost. In den aanvang
werd dus met slecht geld betaald, en na-
dien kon Duitschland niet meer koopen. De
verkeerde voorstelling ten aanzien van
Duitschland's positie heeft lang geduurd.
Ook de groote zakenmenschen en onze
bankiers hebben zich vergist Vandaar de
stroppen, die de banken nu hebben. Van de
regeering had men evenwel mogen ver-
wachten, dat ze een beter inzicht had gehad.
Daarbij kwamen de November-beloften.
Psychologisch en economisch was het kom-
pas van de regeering in de war. De regee
ring heeft den toestand niet begrepen, en liet
de uitgaven geweldig stijgen. Bedroe&en in
1917 de kosten van de rijkshuishouding 267
millioen, die kosten waren in 1921 gestegen
tot 644 millioen, alzoo 377 millioen hooger.
Ook al neemt men in aanmerking, dat de
uitgaven wel naar boven moesten in ver-
band met de onderwijs-wet, de sociale wet-
geving, de waardedaling van het geld,
waarvoor naar spreker becijferde in totaal
245 millioen moet worden gerekend, dan
nog blijven er 132 millioen over, als bewijs,
dat de regeering te royaal met het geld is
geweest. Bij de departementen van buiten
landsche zaken en van justitie b.v. zijn vele
posten verdrievoudigd. Men is ten onrechte
van de leer uitgegaan: wat in 1914 niet kon,
kan nu wel. Niettegenstaande de belastin-
gen in de vier jaren met 100 millioen zijn
gestegen, zijn er steeds t^korten geweest.
Over 1921 moet het tekort het spoor-
wegtekort van 30 millioen inbegrepen op
86 millioen en voor 1922 op 48 millioen
gesteld worden. terwijl volgens sommige
deskundigen het tekort over 1923 wel op
120 tot 140 millioen kan worden geschat.
Hierbij moet nog in aanmerking genomen
worden, dat de inkomstenbelasting nu nog
goed opbrengt, wijl deze berust op aansla-
gen van verdiensten in de vorige jaren. De
registratierechten worden al minder, en alle
bronnen van inkomsten zullen zoo aftake-
len.
Hoe nu hierin verandering te brengen?
Door belastingvermeerdering gaat dit niet.
De directe belastingen zijn hier al hooger
dan in Frankrijk en Engeland. Duitschland
uitgezonderd, hebben we hier b.v. de hoog-
ste successiebelasting, welke hooge belas-
ting er toe meewerkt, dat de boel maar
wordt opgemaakt. Dus geen nieuwe belas
tingen, anders jagen we bovendien nog een
hoop menschen het land uit. Dus leenen,
doch leenen om een gat te stoppen is be-
zwaarlijk. Ten slotte zijn er geen menschen
meer te vinden, die leenen willen op langen
termijn. Spreker wees hierbij op de gewel-
dige toeneming van de vlottende schuld.
Een 220 millioen daarvan zit in Duitsche
handen. Gebeurt er in Duitschland nu iets,
dan loopt de Nederlandsche Staat de kans,
dat het geld wordt opgevraagd; zoo ook
met de vlottende schuld, die bij de bankiers
hier te lande geplaatst is; leeft de handel
weer iets op, dan kunnen de bankiers daar-
in beter hun geld steken en nemen zij ook
hun geld terug. De Minister zal dan naar
de Nederlandsche Bank moeten gaan, die
dan we! papiertjes zal drukken. Daarvan
is het gevolg een daling van het geld en
verschuiving van vermogens. Dat papiertjes
drukken is feitelijk hetzelfde als belasting-
heffen, heeft nog meer van zakkenrollerij
weg. Voor menschen, die schuldvorderin-
gen hebben, is het inderdaad een belasting-
heffing; iemand, die geld op hypotheek op
een huis heeft geleend, ontvangt wel de
hypotheekrente, doch die is minder waard.
Dit soort van belastingheffen treft dus dat
deel van de natie, dat het het minst kan
missen, als gepensionneerden, ambtenaren
enz. In Duitschland wordt het beetje na
tionaal vermogen op elkaar gehoopt bij een
klein groepje menschen, misschien een
100,000; de anderen verkeeren in ellende.
We moeten oppassen, dat we dien weg niet
opgaan, dit zou een ramp zijn in de eerste
plaats voor de middelbare ambtenaren, de
ambtenaren zonder eigen vermogen.
D'e nieuwe knappe Minister van Finan
cien, Mr. De Geer, heeft wel beloofd de be-
grooting sluitend te maken, doch daarvan
is nog niets gekomen; wel vond hij beloften
van collega's, die hij heeft nageleefd. De
Vrijheidsbond heeft wel getracht bij de be-
grooting bezuiniging aan te brengen, doch
dit heeft niet veel uitgewerkt, wijl dit uit
den aard der zaak in de Kamer moeilijk is.
Op de meeste partijprogramma's staan nu
wel bezuinigingsleuzen, doch waarop wil
men bezuinigen? Er wordt gezegd: op de
defensie. De vrijzinnig-democraten bewe-
ren, dat de kosten van de defensie 133 mil
lioen bedragen. Dat is niet waar. Daarvan
moeten af: 10 millioen voor het loodswe-
zen, enz.; 7 millioen »oor kosten van aan-
bouw van nieuwe schepen, welke door
Indie worden terugbetaald; 5 millioen voor
dubbel geboekte posten en 1 /2 millioen als
opbrengst van inkomsten als verkoop van
gebruikte en niet meer noodig zijnde zaken,
zoodat we ongeveer 105 millioen zouden
..bezuinigen" als we een streep haalden
door de defensie. Het is wel-is-waar nog
een aardige cent, doch het is onredelijk te
zeggen, dat we er niets voor hebben. We
zouden dan ook de tuchthuizen, de rechters,
enz. kunnen afschaffen, doch daaraan
denkt niemand.
Er wordt gezegd: onze defensie haalt
toch niets uit, doch ook dit is niet waar.
In 1914 is het tegendeel wel gebleken. Het
beteekende een knip op de deur. Kwamen
alle naties op die deur rameien, dan gelooft
spreker wel, dat die deur zou bezwijken,
doch beter is een deur, zooals wij die had
den, dan heelemaal geen deur.
Een partij wil blijkbaar niet bezuinigen.
Mr. Troelstra heeft te Heerlen een protest
tegen de bezuiniging geuit. Als het geld
in waarde daalt, gaan de loonen omhoog.
Dit gaat nu wel zoo heel glad niet, de vak-
vereenigingen moeten een klein optochtje
geven, maar dan kunnen de vakvereeniging-
leiders zeggen: dat is ons werk, dat hebben
wij voor jelui in orde gebracht. Dit is voor
deze personen aangenamer, dan dat de
loonen naar beneden gaan. Hieraan schrijft
spreker het toe, dat de sociaal-democraten
in Nederland en in andere landen het niet
zoo erg vinden, als de waarde van het geld
daalt; daardoor stijgt de positie van de
leiders.
Ook de regeering heeft het kompas ver-
keerd gezet. Zij heeft zich in de war laten
brengen door de waardedaling van het geld
en de schijnwelvaart van Duitschland. De
regeering heeft het idee gehad, dat, wat in
1914 niet mogelijk was, thans wel mogelijk
zou zijn.
Minister Aalberse is gekomen met zijn
45-urige werkweek. Het vaststaande •eco
nomische feit, dat minder werktijd minder
loon meebrengt, was verduisterd. Gedacht
is ook, dat de werkgevers altijd wel de kos
ten zouden kunnen dragen, hetgeen niet het
geval was. Ook de werkgevers zelf hebben
de zaak verkeerd ingezien en zich te veel
laten aanleunen, te weinig verzet geboden.
De 8-urendag heeft in ons land niet aan de
verwachtingen voldaan, niet wat de pro-
ductie betreft en niet wat den socialen vrede
aangaat, welke men dacht ermee te bevor-
deren. In 1919 en 1920 w&ren er ongeveer
driemaal zooveel stakende arbeiders als in
de jaren 19111915. Ook in dit opzicht is
de 8-urendag een mislukking geweest.
De economische fouten kwamen niet aan
den dag, toen alles goed ging, wel toen
bleek, dat alles schijn was. Spreker wees
er vervolgens op, dat het nationaal vermo
gen feitelijk achteruitgegaan is. In het
nationaal vermogen, dat onder de inkom
stenbelasting valt, zitten de 1250 millioen
oorlogsschulden. Die 1250 millioen bezit is
dus geen werkelijkheid. Dit en de waarde
daling van het geld in aanmerking nemen-
de, kan gezegd worden, dat hef nationaal
vermogen is gedaald van 7>/2 milliard tot
5y2 milliard. Aan de Duitsche valuta moet
niet te veel schuld voor onzen slechten toe
stand gegeven worden; deze heeft wel de
bom doen barsten, doch ze heeft die bom
niet geladen. Door het gebrek aan grond-
stoffen in Duitschland is de Duitsche in-
voer niet zoo groot geweest, als waarmede
gedreigd werd. Niet buiten, doch in ons
eigen huis moet de schuld gezocht worden.
De vakvereenigingsleiders willen niet er
kennen, dat de verkrijging van hoogere
loonen schijnoverwinningen op het kapitaal
zijn geweest. In Engeland en in Amerika
dalen de loonen in verhouding met de da-
ling van de prijzen van de levensmiddelen.
Wat houdt nu tegen, dat de loonen in ons
land zich hierbij aanpassen? Spreker be-
toogde, dat de werkloozensteun en de ar-
beidsbemiddeling zooals die thans toege-
past worden, hiervan de oorzaak zijn.
Een anderen koers moeten we uit, anders
komen we op een hiellend vlak. Noodig is
een krachtige regeering die niet als in 1918
bang is, als er kleine moeilijkheden rijzen,
die niet bevreesd is om de begrooting naar
beneden te doen gaan. Deze regeering moet
komen met een geheel plan tot verminde-
ring van de uitgaven van alle departemen
ten, b.v. met gemiddeld 15 pCt. Iedereen
zal daarvan last hebben, als. het goed
wordt aangepakt. Zeer zeker, doch bet is
noodig, willen we niet ten onder gaan, als
Duitschland en Oostenrijk.
Ook ter wille van de economische facto-
ren is noodig een krachtige regeering. De
artikelen moeten in prijs dalen, opdat de-
genen, die opgehouden zijn met te koopen,
weer in staat gesteld worden te koopen.
DE HAAGSCHE CONFERENTIE.
Wij hebben goed geraden schrijft het R.
N., Frankrijk heeft nog net op tijd ge-
zeS^: doe mee". In de comrnissies.
die Maandagmiddag gevormd zijn, heeft-
het zijn plaatsjes veroverd.
De eerste, niet-Russische, commissie ziet
er nu uit als volgtOostenrijk, Belgie,
Bulgarije, Denemarken, Spanje, Estland.
Finland, Frankrijk, Engeland, Griekenland,
Hongarije, Italie, Japan, Letland, Litauen,
Luxemburg, Noorwegen, Nederland, Po-
len, Portugal, Roemenie, de Servisch-Krea-
tisch-Sloweensche Staat, Zweden, Zwitser-
land en Tsjecho-Slowakije.
Lord Greame, die verleden week Van
Karnebeek voorzitter van de voorloopige
conferentie wist te maken, kreeg nu ge-
daan, onder warmen bijval van de gansche
vergadering, dat Van Karnebeek eerevoor-
zitter werd van genoemde hoofdconnnissie.
Na de verkiezing van den werkelijken pre
sident dezer commissie trekt Van Karne
beek zich dus terug; Nederlands belangen
zullen daardoor niet op den achtergrond
komen, daar het er twee leden aan heeft
afgestaan: prof. mr. dr. A. A. Struycken
en jhr. mr. A. M. Snoeck Hurgonje.
Vriendelijk en wel zit dus het grillige
Frankrijk mee aan de groene tafel; maar
het heeft nog even uitdrukkelijk gedreigd:
„Geen politiek hier, of wij nemen de bee-
nen!" All right", zeiden de Engelschen;
„all right"! zei de rest
De sub-commissie voor particuliere
eigendominen in Rusland (of beter, voor
wat men heel lang geljeden particuliere
eigendommen kon noemen) kwam er' als
volgt uit te zien; 1. Belgie; 2. Finland; 3.
Frankrijk; 4. Engeland; 5. Italie; 6. Japan-
7. Noorwegen; 8. Nederland; 9. Roemenib
(in toerbeurt met het Servisch Kroatisch-
Sloweensche rijk); 10. Zweden; 11. Zwit-
serland.
UiJU—MUIiBrj UHIIIIIIMI
w 1
1^,