ALGEMEEN NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR ZEEUWSCH-VLAANDEREN. No. 7314 70e J a ar gang, Woensdag 21 Juni 1922. 3INNENLAND. Onze abonnee's in het buitenland worden ver- zocht hunne abonne- mentsiietden vo6r 1 Jul! in te zenden, daar wij anders genoodzaakt zijn de toezending van ons blad te staken. t3» ~~~"^DE uitgeefster. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Belgie, Frankrijk en Duitschland 3,35, voor Noord-Amerika en Ned.-Indie f 2,70. DE VEROORDEELING VAN HET BEEGISCH ANNEXIONISME DOOR ENGELAND EN FRANKRIJK. Wij lezen in de (Belgische) Standaard: We hebben verleden maand de aandacht gevestigd op een merkwaardig artikel van Baron Beyens in „Le Flambeau" versche- nen. In het laatste nummer van dit tijd- schrift wordt deze studie voortgezet. Minis ter Beyens betitelt ze ,,Deux Politiques" en stelt zijn optreden tegenover de dwaze eischen der Haverscne annexionisten, die 's lands aanzien herhaaldelijk in gevaar brachten, in een heider daglicht. 't Herstel van Belgie, aldus de schrijver, was verzekerd door de verklaring van Saint- Adresse, in zooverre de diplomatic daar oc\ kon bijdragen, in afwachting van de eindbe- slissing, welke slechts door de wapenen kon worden verkregen. Maar het definitief opgeven van onze neutraliteit, de toekomstige internationale status van ons land en de waarborgen, die het noodig zou heDben, waren naar mijn gevoelen, hoofdquaesties, waarover later met de geallieerde gouvernementen moest onderhandeld worden. Toen ik mij na de Economische Conferentie van Parijs (Juni 1916) naar Londen moest begeven, nam ik mij voor, Burggraaf Grey, 9ecretaris van State bij het Fareign Office, over die zaken te onderhouden. Het was te voorzien, dat hij mij bij die gelegenheid zou spreken over de quaestie van de Schelde en die van 't Groothertogdom, nopens welke vraag- stukken ik twee maanden tevoren Zijn Ex cellence verfrouwelijke nota's had gezon- den. De Scheldequaestie. In de nota over de Schelde werd, met be- hulp van voorbeelden, uit de periode voor den oorlog en uit het oorlogstijdperk-zelf getrokken, aangetoond hoe dringend van noode het was, verandering te brengen in den staat van zaken, voortgesproten uit het Hollandsch-Belgisch verdrag van 1839. Maar in de nota werd niet gerept van het middel, waaraan het Gouvernement van Havre de voorkeur gaf. Volgens het verlan- gen van den Ministerraad werd dat gewich- tig punt niet aangeroerd. Mijne ambtge- nooten hadden de meening uitgedrukt, dat het beter was, het Engelsche en het Fran- sche Gouvernement zelf naar de beste op- lossing van het probleem te laten zoeken, om ons dan die oplossing voor te stellen. Wat mij betreft, ik beschouwde het als niet doenlijk, een Engelschman, en nog wel een Engelschman, wiens aandacht onder den oorlog door zoovele ontzaglijke problemen werd in beslag genpmen, te verzoeken, de zoo ingewikkelde quaestie van de Schelde op te lossen; evengoed hadde men een Belg kunnen opdragen, Engeland een oplossing voor de ,,Home Rule"-quaestie aan de hand te doen. In de nota werden verscheidene middelen aangeduid om het probleem op te lossen, en elk van die middelen had zijne voorstan- ders. Het zekerste middel was: de beide oevers van de Wester-Schelde aan Belgie toe te kennen; het middel, dat den meesten bijval vond: aan ons land Zeeuwsch-Vlaan- deren terug te schenken. Maar in dat laat ste geval zouden wij niets hebben gehad dan dat gedeelte van het mondingengebied, het- welk gelegen is tusschen den linkeroever en den thalweg van den stroom, zulks over- eenkomstig de beginselen van het volken- recht aangaande den eigendom van de ge- meenschappelijke wateren (eaux mitoyen- nes); men moest er dus een algemeen ser- vituut aan toevoegen, door Holland aan Belgie in de Hollandsche wateren verleend. Dan was er nog een derde oplossing, die mien verkregen zou hebben door middel van een akkoord tusschen de twee bij de zaak betrokken partijen. De basis van dat ak koord was een gemeenschappelijke souve- reiniteit van Belgie en Holland, een soort van condominium op de Schelde, op welke regeling de verslaggever van het verdrag /an 18z>9 in het Parlement had gezinspeeld. De scheepvaart zou dan in vredestijd ver- lost zijn van iedere belemmering, aangezien het Belgie zoude vrijstaan, in het regiem van den stroom alle noodzakelijke verbete- ringen aan te brengen. Antwerpen zou in xtorlogstijd niet meer verstoken zijn van de militaire hulp en van de bevoorrading, zoo onmisbaar voor de verdediging van het land. Aan die ontknooping gaf ik de voor keur boven elke andere, omdat zij, naar mijn oordeel, het gemakkelijkst kon worden ver- wezenlijkt. Ik was besloten, het stilzwijgen te bewa- ren, waartoe wij ons verboriden hadden, wat de oplossing van de Schelde-quaestie be- trof. Maar tengevolge van onvoorziene ge- beurtenissen van een „nieuw feit", was ik mijns ondanks genoodzaakt mijne houding te wijzigen. Opspraak in Nederland. Intusschen werden de drijverijen der Bel gische annexionisten stilaan meer bekend. Eerst wilde men er in het buitenland geen belang aan hechten, omdat men meende met een groepje onverantwoordelijken te doen te hebben. Maar dit groepje woonde te Ha vre, zetel der Belgische regeering. Deze re- geering beschikte over de Censuur, en maak- te er tegen deze nationalisten geen gebruik van. Dit mocht zeker van aard heeten om achterdocht te verwekken en wel het meest in Nederland. De campagne, door de Belgische schrij- vers en journalisten gevoerd, teneinde weer in het bezit te komen van de gebieden. die vroeger tot de Belgische provincien hadden behoord, was niet zonder uitwerking geble- ven. Tevergeefs had ik die geestdrijvers ge- waarschuwd tegen de gevolgen van hun geschrijf. In den beginne ontving de Nederlandsche pers die eischen met spotternij; doch later begon zij, onder de inblazing van de Duitsche agenten, te toornen; en het „A1- gemeen Handielsblad" van Amsterdam ging zelfs zoover, dat het aan den Minister van Belgie de vordering stelde, de oogmerken van zijne landgenooten te desavoueeren. Ik wilde Baron Fallon geen verlof geven om te antwoorden; maar het Algemeen Handels- blad" beweerde, dat Belgie tot die eischen van gebiedsafstand werd aangespoord door Frankrijk en Engeland, en de kabinetten van Parijs en Londen kwamen onmiddellijk verzet tegen die beschuldiging. Hunne ge- zanten te 's-Gravenhage gaven hun een op- geschroefd denkbeeld van het nadeel, door de Belgische annexionistische propaganda aan de zaak der Geallieerden veroorzaakt; nadat dezen aan het«Nederlandsch Gouver nement de stellige verzekering hadden ge- geven, dat de onafhankelijkheid en de on- zijdigheid van Nederland zouden worden geeerbiedigd. Nauwelijks te Londen aangekomen (1 Juli), kreeg ik bezoek van onzen gezant, den heer Hymans. Hij bracht mij den tekst van eene voor de pers bestemde verklaring, waarbij Engeland en Frankrijk de propa ganda in kwestie rondweg veroordeelen. Het Foreign Office, zeide onze gezant, drong er op aan, dat het Belgische Gouver nement onverwijld adhaesie met die verkla ring zoude betuigen. Nauwelijks had het den heer Hymans, die mijn bezoek had ge- meld, tijd willen geven om mij te raadplegen. Gelijk onze gezanfr was ik van oordeel, dat we in geen geval de fout mochten be- gaan, te weigeren, ons bij de zienswijze van de twee Gouvernementen aan te sluiten. De Hollanders zouden ons stilzwijgen hebben beschouwd als eene bekentenis van an- nexionnistische plannen. 's Konings Gou vernement kon niet ingaan op die plannen, kon ze niet aanmoedigen, hetzij het beslo ten was, een breuk met Holland te wagen. Maar in dat geval zou het de Kabinetten van Parijs en Londen, die verlangden, het Ne- derlandsch publiek gerust te stellen en een Duitsche manoeuvre te verijdelen, sterk tegen zich ingenomen hebben. De haast, waarmede Londen en Parijs trachtten Hol land gerust te stellen, moest ons de oogen openen nopens de ontvangst, welke eene po litick van gebiedsuitbreiding ten koste van onzen buur daar zou vinden. De naam van Belgie werd dus in het Reuter-communique bij de namen van Engeland en Frankrijk ge- voegd. Den volgenden dag drukte de gezant der Republiek, de heer Paul Cambon, wien ik een bezoek kwam brengen, zijne verwonde- ring erover uit, dat het Gouvernement van Havre, nochtans beschikkende over de cen suur, geen beletsel had gesteld aan de ver- schijning van dagbladartiketen, zoo geschikt om een conflict met het Nederlandsch Gou vernement uit te lokken. Grey en Nederland. Na de regeling van deze netelige quaestie op een aljeszins gepaste manier, die's lands goeden naam weer in eere herstelde, kwam de bespreking van breeder politieke vraag- stukken aan de beurt. Tegenover Nederland bleef Lord Grey echter een groote welwil- lendheid koesteren, en hij verzette zich vol- strekt tegen iederen grondafstand, welke van Nederland mocht worden gevraagd. Sir Edward Grey, die juist tot „Burg- graaf Grey of Fallodon" was verheven be- stuurde sinds tien jaar met eere en succes de buitenlandsche politick van Groot-Bre- tanje. Evenals zijn Koning, Edward VII, was hij een overtuigd pacifist; en hij had, om den vrede in Europa te handhaven niet geaarzeld, met Frankrijk de „Entente Cor- diale" te sluiten; en om het overweldigd Belgie ter hulp te komen, had hij evenmin geaarzeld, Engeland in den maalstroom van de ijselijkste gonflicten te werpen. Hij was een Anglo-Sakser, met een baardeloos ge- zicht en negelmatige trekken, waarop men de uitdrukking las van een eerlijk, eenigermate naar idealisme overhellend karakter. On middellijk bemerkte ik, dat hij mij vriend- schappelijk het oor zou leenen, als ik over de desirata van Belgie sprak; maar ook, dat er voor mij niet de minste kans bestond om hem te winnen voor politieke combinaties, waarvan hij oordeelde, dat ze in strijd waren met het recht. Zooals de heer Hymans mij had geschre- ven, was zijne meening in de Schelde-kwes- tie niet zeer geruststellend. Bij ons eerste onderhoud gaf hij toe, dat de zaak een in- ternationaal karakter had, en dat de toe- komst der haven van Antwerpen en de ver dediging van Belgie afhingen van de oplos sing dier kwestie. Doch, met zijn gewone oprechtheid voegde hij erbij, dat hij er niet gemakkelijk toe zou kunnen besluiten, zijn Gouvernement dien weg op te stuwen, hoe billijk onze verlangens hem ook voorkwa- men. Hij mocht, zeide hij, niet uit het oog verliezen, dat Engeland tegenover Holland gehouden was door de neutraliteitsverkla- ring bij het begin van de vijandelijkheden, waaruit voor Engeland volgde de verplich- ting van de neutraliteit van de Schelde te erkennen, erw bijgevolg ook de souvereini- teit van Holland over dat gedeelte van den stroom hetwelk zijn gebied doorsnijdt. H' <e zou Engeland dan onze eischen kun- itr steunen, hoe van houding veranderen, zonder gevaar te loopen van dubbelzinnig- heid te worden beschuldigd. Geen afstand van Nederlandsch gebied. Ik deed hem dit middel aan de hand: Laat aan Belgie het initiatief om bij het sluiten van den vrede de herziening der verdragen van 1839 te vorderen. Dit middel, alsook het precede, dat ik hem aanbeval voor recht- streeksche onderhandelingen met Holland, ten einde onder toezidht van de Verbonden Mogendheden en met hare medewerking een nieuw regiem voor de Schelde in het leven te roepen, schenen Lord Grey uit een groo te verlegenheid te redden. Maar onmiddel lijk daarna kwam hij tot deze overtuiging: Hij verlangde, dat ik hem eene bepaalde, nader te onderzoeken oplossing aan ae hfind zoude doen, en dat hij zou weigeren, in dis- cussie te treden, als ik hem een van die op- lossingen voorstelde, welke den afstand van Nederlandsch grondgebied medebrachten. Ik moest mij dus tevreden Snellen. Zijn Ex- cellentie te spreken over de condominium- oplossing, en ten voordeele van die oplos sing alle mogeiijke argumenten aan te voeren." Toen baron Beyens te Havre was terug- gekeerd werd hij door den Nederlandschen gezant aangezocht, ten overstaan van den piinlijken indruk door de annexionistische schriften verwekt, eene verklaring af te leg- gen, volgens welke Belgie geen grondaf stand van Nederland vroeg. Kon er ontwij- kend geantwoord worden? Dat zou tot een breuk met Nederland hebben gevoerd. Kon men de geallieerden in onze plaats laten antwoorden? Het was weinig waardig en zou ons het wantrouwen van Nederland op den hals halen. En toen legde baron Beyens de bekende verklaring ^f, die de annexionis ten tot een paroxisme van woede dreef. Niet hun, wel ons past het verontwa&rdigd te zijn. Zij werden oorzaak van tallooze wrijvingen, verpachtmakingen en van veel wantrouwen ten aanzien van ons land, dat geen sympathie kon missen in den hache- hjken toestand waarin het zich bevond. Het kan dan enkel verbazing wekken, hoe ze het aandurfden hunne drijverijen met den be- kenden overmoed te hernieuwen, toen over den vrede te Versailles werd gehandeld. In het licht der algemeene geschiedenis be schouwd moest hun streven falen en hun woede is des te minder verklaarbaar wan- neer we nagaan, dat niet zij als beschuldi- gers hebben op te treden tegen staatslieden, welke een anderen koers hebben gestuurd, maar dat het land, door hun drijverijen in ziin goede faam benadeeld, terecht hen eens tot verantwoording kon roepen. REDE VAN PROF. Mr. A. VAN GIJN. in een openbare vergadering van de af- deeling Utrecht van den Vrijheidsbond heeft Vrijdagavond de oud-Minister van Finan- cien prof. Mr. A. van Gijn gesproken over den financieelen en economischen toestand van ons land. Hij zeide, dat de toestand inderdaad ern- stig is, als gevolg van het feit, dat de menschheid lijdt aan een verdwazing op staathuishoudkundig gebied. Toen de oor log voorbij was, was de algemeene opinie, dat er een betere toestand .was aangebro- ken. Wij zijn gaan veronderstellen, dat geld de rijkdom bij uitnemendheid is, terwijl toch geld wel voor een individu rijkdom is, maar voor de gemeenschap slechts ruilmiddel. Na den oorlog heeft er bij de naties een ge- weldige vermogensverhuizing plaats gehad, en dit geeft veel verwarring. Daarbij komt de waardevermindering van het geld. Men beging een groote vergissiqg door te mee- nen, dat oorlogvoeren den mensch rijk maakt in plaats van arm. Een andere ver- gissing kwam door de stijging van de loo- nen. De menschen hebben gedacht, dat nu de loonen hooger werden, zij het daardoor ook beter zouden krijgen. Men vergat ech ter, dat men wel aan geld het dubbele kreeg, doch niet in waarde. Dit heeft ook den Minister van Financien in de war ge- bracht. Iedereen zet de dingen op prijs, dus, zoo redeneerde men, kan dit ook ge- schieden met de inkomstenbelasting. Ver- keerde conclusies werden getrokken. In de oorlogsjaren had men wel 220 millioen aan kosten voor distributie, enz. uitgege- ven, dus, meende men, kan men dergelijke bedragen nu wel uitgeven voor andere doel- einden. Doch men vergat, dat de staat ge- leefd had van het nationaal vermogen. Daarbij komt nog de verkeerde voorstel- ling, die men had van de positie van Duitschland. Men dacht, dat dit land na den oorlog veel noodig zou hebben en dus ook veel van het buitenland zou koopen. Een speculatieve inkoop van goederen had met het oog hierop plaats. Duitschland nu had wel veel noodig, doch er is onderscheid tusschen noodig hebben en koopen. Wel is in den aanvang gekocht, doch met papierep marken, waarvan er thans naar sehatting wel 17 milliard in ons land zijn. Dit heeft ons land dus veel gekost. In den aanvang werd dus met slecht geld betaald, en na- dien kon Duitschland niet meer koopen. De verkeerde voorstelling ten aanzien van Duitschland's positie heeft lang geduurd. Ook de groote zakenmenschen en onze bankiers hebben zich vergist Vandaar de stroppen, die de banken nu hebben. Van de regeering had men evenwel mogen ver- wachten, dat ze een beter inzicht had gehad. Daarbij kwamen de November-beloften. Psychologisch en economisch was het kom- pas van de regeering in de war. De regee ring heeft den toestand niet begrepen, en liet de uitgaven geweldig stijgen. Bedroe&en in 1917 de kosten van de rijkshuishouding 267 millioen, die kosten waren in 1921 gestegen tot 644 millioen, alzoo 377 millioen hooger. Ook al neemt men in aanmerking, dat de uitgaven wel naar boven moesten in ver- band met de onderwijs-wet, de sociale wet- geving, de waardedaling van het geld, waarvoor naar spreker becijferde in totaal 245 millioen moet worden gerekend, dan nog blijven er 132 millioen over, als bewijs, dat de regeering te royaal met het geld is geweest. Bij de departementen van buiten landsche zaken en van justitie b.v. zijn vele posten verdrievoudigd. Men is ten onrechte van de leer uitgegaan: wat in 1914 niet kon, kan nu wel. Niettegenstaande de belastin- gen in de vier jaren met 100 millioen zijn gestegen, zijn er steeds t^korten geweest. Over 1921 moet het tekort het spoor- wegtekort van 30 millioen inbegrepen op 86 millioen en voor 1922 op 48 millioen gesteld worden. terwijl volgens sommige deskundigen het tekort over 1923 wel op 120 tot 140 millioen kan worden geschat. Hierbij moet nog in aanmerking genomen worden, dat de inkomstenbelasting nu nog goed opbrengt, wijl deze berust op aansla- gen van verdiensten in de vorige jaren. De registratierechten worden al minder, en alle bronnen van inkomsten zullen zoo aftake- len. Hoe nu hierin verandering te brengen? Door belastingvermeerdering gaat dit niet. De directe belastingen zijn hier al hooger dan in Frankrijk en Engeland. Duitschland uitgezonderd, hebben we hier b.v. de hoog- ste successiebelasting, welke hooge belas- ting er toe meewerkt, dat de boel maar wordt opgemaakt. Dus geen nieuwe belas tingen, anders jagen we bovendien nog een hoop menschen het land uit. Dus leenen, doch leenen om een gat te stoppen is be- zwaarlijk. Ten slotte zijn er geen menschen meer te vinden, die leenen willen op langen termijn. Spreker wees hierbij op de gewel- dige toeneming van de vlottende schuld. Een 220 millioen daarvan zit in Duitsche handen. Gebeurt er in Duitschland nu iets, dan loopt de Nederlandsche Staat de kans, dat het geld wordt opgevraagd; zoo ook met de vlottende schuld, die bij de bankiers hier te lande geplaatst is; leeft de handel weer iets op, dan kunnen de bankiers daar- in beter hun geld steken en nemen zij ook hun geld terug. De Minister zal dan naar de Nederlandsche Bank moeten gaan, die dan we! papiertjes zal drukken. Daarvan is het gevolg een daling van het geld en verschuiving van vermogens. Dat papiertjes drukken is feitelijk hetzelfde als belasting- heffen, heeft nog meer van zakkenrollerij weg. Voor menschen, die schuldvorderin- gen hebben, is het inderdaad een belasting- heffing; iemand, die geld op hypotheek op een huis heeft geleend, ontvangt wel de hypotheekrente, doch die is minder waard. Dit soort van belastingheffen treft dus dat deel van de natie, dat het het minst kan missen, als gepensionneerden, ambtenaren enz. In Duitschland wordt het beetje na tionaal vermogen op elkaar gehoopt bij een klein groepje menschen, misschien een 100,000; de anderen verkeeren in ellende. We moeten oppassen, dat we dien weg niet opgaan, dit zou een ramp zijn in de eerste plaats voor de middelbare ambtenaren, de ambtenaren zonder eigen vermogen. D'e nieuwe knappe Minister van Finan cien, Mr. De Geer, heeft wel beloofd de be- grooting sluitend te maken, doch daarvan is nog niets gekomen; wel vond hij beloften van collega's, die hij heeft nageleefd. De Vrijheidsbond heeft wel getracht bij de be- grooting bezuiniging aan te brengen, doch dit heeft niet veel uitgewerkt, wijl dit uit den aard der zaak in de Kamer moeilijk is. Op de meeste partijprogramma's staan nu wel bezuinigingsleuzen, doch waarop wil men bezuinigen? Er wordt gezegd: op de defensie. De vrijzinnig-democraten bewe- ren, dat de kosten van de defensie 133 mil lioen bedragen. Dat is niet waar. Daarvan moeten af: 10 millioen voor het loodswe- zen, enz.; 7 millioen »oor kosten van aan- bouw van nieuwe schepen, welke door Indie worden terugbetaald; 5 millioen voor dubbel geboekte posten en 1 /2 millioen als opbrengst van inkomsten als verkoop van gebruikte en niet meer noodig zijnde zaken, zoodat we ongeveer 105 millioen zouden ..bezuinigen" als we een streep haalden door de defensie. Het is wel-is-waar nog een aardige cent, doch het is onredelijk te zeggen, dat we er niets voor hebben. We zouden dan ook de tuchthuizen, de rechters, enz. kunnen afschaffen, doch daaraan denkt niemand. Er wordt gezegd: onze defensie haalt toch niets uit, doch ook dit is niet waar. In 1914 is het tegendeel wel gebleken. Het beteekende een knip op de deur. Kwamen alle naties op die deur rameien, dan gelooft spreker wel, dat die deur zou bezwijken, doch beter is een deur, zooals wij die had den, dan heelemaal geen deur. Een partij wil blijkbaar niet bezuinigen. Mr. Troelstra heeft te Heerlen een protest tegen de bezuiniging geuit. Als het geld in waarde daalt, gaan de loonen omhoog. Dit gaat nu wel zoo heel glad niet, de vak- vereenigingen moeten een klein optochtje geven, maar dan kunnen de vakvereeniging- leiders zeggen: dat is ons werk, dat hebben wij voor jelui in orde gebracht. Dit is voor deze personen aangenamer, dan dat de loonen naar beneden gaan. Hieraan schrijft spreker het toe, dat de sociaal-democraten in Nederland en in andere landen het niet zoo erg vinden, als de waarde van het geld daalt; daardoor stijgt de positie van de leiders. Ook de regeering heeft het kompas ver- keerd gezet. Zij heeft zich in de war laten brengen door de waardedaling van het geld en de schijnwelvaart van Duitschland. De regeering heeft het idee gehad, dat, wat in 1914 niet mogelijk was, thans wel mogelijk zou zijn. Minister Aalberse is gekomen met zijn 45-urige werkweek. Het vaststaande •eco nomische feit, dat minder werktijd minder loon meebrengt, was verduisterd. Gedacht is ook, dat de werkgevers altijd wel de kos ten zouden kunnen dragen, hetgeen niet het geval was. Ook de werkgevers zelf hebben de zaak verkeerd ingezien en zich te veel laten aanleunen, te weinig verzet geboden. De 8-urendag heeft in ons land niet aan de verwachtingen voldaan, niet wat de pro- ductie betreft en niet wat den socialen vrede aangaat, welke men dacht ermee te bevor- deren. In 1919 en 1920 w&ren er ongeveer driemaal zooveel stakende arbeiders als in de jaren 19111915. Ook in dit opzicht is de 8-urendag een mislukking geweest. De economische fouten kwamen niet aan den dag, toen alles goed ging, wel toen bleek, dat alles schijn was. Spreker wees er vervolgens op, dat het nationaal vermo gen feitelijk achteruitgegaan is. In het nationaal vermogen, dat onder de inkom stenbelasting valt, zitten de 1250 millioen oorlogsschulden. Die 1250 millioen bezit is dus geen werkelijkheid. Dit en de waarde daling van het geld in aanmerking nemen- de, kan gezegd worden, dat hef nationaal vermogen is gedaald van 7>/2 milliard tot 5y2 milliard. Aan de Duitsche valuta moet niet te veel schuld voor onzen slechten toe stand gegeven worden; deze heeft wel de bom doen barsten, doch ze heeft die bom niet geladen. Door het gebrek aan grond- stoffen in Duitschland is de Duitsche in- voer niet zoo groot geweest, als waarmede gedreigd werd. Niet buiten, doch in ons eigen huis moet de schuld gezocht worden. De vakvereenigingsleiders willen niet er kennen, dat de verkrijging van hoogere loonen schijnoverwinningen op het kapitaal zijn geweest. In Engeland en in Amerika dalen de loonen in verhouding met de da- ling van de prijzen van de levensmiddelen. Wat houdt nu tegen, dat de loonen in ons land zich hierbij aanpassen? Spreker be- toogde, dat de werkloozensteun en de ar- beidsbemiddeling zooals die thans toege- past worden, hiervan de oorzaak zijn. Een anderen koers moeten we uit, anders komen we op een hiellend vlak. Noodig is een krachtige regeering die niet als in 1918 bang is, als er kleine moeilijkheden rijzen, die niet bevreesd is om de begrooting naar beneden te doen gaan. Deze regeering moet komen met een geheel plan tot verminde- ring van de uitgaven van alle departemen ten, b.v. met gemiddeld 15 pCt. Iedereen zal daarvan last hebben, als. het goed wordt aangepakt. Zeer zeker, doch bet is noodig, willen we niet ten onder gaan, als Duitschland en Oostenrijk. Ook ter wille van de economische facto- ren is noodig een krachtige regeering. De artikelen moeten in prijs dalen, opdat de- genen, die opgehouden zijn met te koopen, weer in staat gesteld worden te koopen. DE HAAGSCHE CONFERENTIE. Wij hebben goed geraden schrijft het R. N., Frankrijk heeft nog net op tijd ge- zeS^: doe mee". In de comrnissies. die Maandagmiddag gevormd zijn, heeft- het zijn plaatsjes veroverd. De eerste, niet-Russische, commissie ziet er nu uit als volgtOostenrijk, Belgie, Bulgarije, Denemarken, Spanje, Estland. Finland, Frankrijk, Engeland, Griekenland, Hongarije, Italie, Japan, Letland, Litauen, Luxemburg, Noorwegen, Nederland, Po- len, Portugal, Roemenie, de Servisch-Krea- tisch-Sloweensche Staat, Zweden, Zwitser- land en Tsjecho-Slowakije. Lord Greame, die verleden week Van Karnebeek voorzitter van de voorloopige conferentie wist te maken, kreeg nu ge- daan, onder warmen bijval van de gansche vergadering, dat Van Karnebeek eerevoor- zitter werd van genoemde hoofdconnnissie. Na de verkiezing van den werkelijken pre sident dezer commissie trekt Van Karne beek zich dus terug; Nederlands belangen zullen daardoor niet op den achtergrond komen, daar het er twee leden aan heeft afgestaan: prof. mr. dr. A. A. Struycken en jhr. mr. A. M. Snoeck Hurgonje. Vriendelijk en wel zit dus het grillige Frankrijk mee aan de groene tafel; maar het heeft nog even uitdrukkelijk gedreigd: „Geen politiek hier, of wij nemen de bee- nen!" All right", zeiden de Engelschen; „all right"! zei de rest De sub-commissie voor particuliere eigendominen in Rusland (of beter, voor wat men heel lang geljeden particuliere eigendommen kon noemen) kwam er' als volgt uit te zien; 1. Belgie; 2. Finland; 3. Frankrijk; 4. Engeland; 5. Italie; 6. Japan- 7. Noorwegen; 8. Nederland; 9. Roemenib (in toerbeurt met het Servisch Kroatisch- Sloweensche rijk); 10. Zweden; 11. Zwit- serland. UiJU—MUIiBrj UHIIIIIIMI w 1 1^,

Krantenbank Zeeland

Ter Neuzensche Courant / Neuzensche Courant / (Algemeen) nieuws en advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen | 1922 | | pagina 1